Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

Qua betaald werk had in 2009 in Zweden onder 15plussers naar de maatstaf van de EU15 landen een groot deel minstens 1 uur p/w betaald werk (72,2 om 65,9%). Naar deze maatstaf werkte een klein segment in de landbouw (3 om 4,4%), een vrijwel gemiddeld deel in industrie en bouw (23,6 om 23,2%) en een iets boven gemiddeld deel in de dienstensector (73,4 om 72,4%; Eurostat, economy and finance, national account detailed breakdown, zie voor BBP bijdragen onder economische sectoren). T.o.v. 2008 was, net als in de EU15, het aandeel van de landbouw gelijk gebleven, dat van de industrie met 6% gedaald en dat van de dienstensector met 2% gestegen. Het aandeel zelfstandigen lag onder de EU15 normaal (10 om 13,7% actieve beroepsbevolking), maar vertoonde een stijgende lijn. De daling in werkgelegenheid was t.o.v. 2008 aan de grote kant (van 74,3 maar 72,2%. -3%, EU15 -2%) en het aandeel geregistreerde werklozen steeg wat sterker t.o.v. 2008 dan gemiddeld (van 6,2 naar 8,3%, d.w.z. +34%;; EU15 9,1% in 09: +29%). In april 2010 bereikte de werkloosheid een piek van 9%, maar daarna zakte ze naar 8,1% in oktober (-10%, in de EU15 als geheel bleef ze t/m september 2010 hangen rond 9,5%). Industrie (CIA worldfactbook): ijzer en staal, precisie uitrusting (lagers, radio en telefoon onderdelen, wapenindustrie), houtpulp en papier producten, verwerkte voedingsmiddelen, motorvoertuigen. Landbouw producten: gerst, tarwe, suikerbieten, vlees, melk.

Overschot handelsbalans 2009: €8,2 miljard (€10,1 miljard in 08; d.w.z. -19%, Eurostat). Invoer goederen (waarde €85,9 miljard; -25,2% t.o.v. 08): machines/ transportmiddelen 36,4% (-26% in waarde), chemische producten 12,8% (-15%), aardolie producten (brandstof/ smeermiddel) 11,6% (-39%), voeding en genotsmiddel 9,7% (-4%), grondstof 3,6% (-35%). Invoerpartners 09: EU27 landen 68,1% volgens Eurostat (69,1% in 08; -1,4%; EU27 gemiddelde 63,9%). Volgens het Zweedse CBS (http://www.scb.se/) kwam in 2009 naar waarde 18% van de import uit Duitsland; gevolgd door Noorwegen 9%, Denemarken 9%, Nederland 6,5%; Verenigd Koninkrijk 5,6%, Frankrijk 5,1%, België, VS en China (ieder rond 4%). Uitvoer 2009 (€94,1 miljard; -24,4%): machines/ transportmiddelen 38,8% (-30%), chemicaliën 13,5% (-7%), aardolie producten 6,6% (-37%), grondstoffen 6,3% (-22%), voeding/ genotsmiddelen 4,8% (-5%). Uitvoerpartners 09: EU27 landen 58,5% (-2,7; EU 66.7%). Het Zweedse CBS kwam voor 2009 op Noorwegen 10.7%; Duitsland 10,2%; VK 7,5%; DK 7,3%; VS en Finland (beide 6,4%), Frankrijk 5,1%; NL 4,7%, BE 3,7%.

De koers van de nationale munt, de Zweedse kroon (SEK) t.o.v. de € lag tussen 2000 en 2008 rond 9,5 SEK/€, maar schoot daarna omlaag naar ruim 11/€. Daarna steeg ze weer en eind 2010 lag ze rond 9,2/€ of €0,11 per SEK. De Zweden zijn in meerderheid voor behoud van hun eigen munt en om onder de verplichte invoering van de € uit te komen koppelen ze de koers ervan niet aan de €.

Infrastructuur en vervoer

SAS (Scandinavian airlines), de gezamenlijke luchtvaartmaatschappij van Denemarken, Noorwegen en Zweden, beschikte in 2009 over ruim 140 toestellen. In 2009 had Zweden 152 vliegvelden met verharde landingsbanen. Vanaf 41 daarvan vonden passagiers vluchten plaats. In 2009 telden 7 vliegvelden meer dan 15.000 passagiersbewegingen p/j. Alle vliegvelden verwerkten 25,5 miljoen passagiers (-9,3% t.o.v. 08), 141.100 ton vracht (-24%) en 25.100 ton post (-9% t.o.v. 08). De grootste internationale luchthavens zijn Stockholm Arlanda (16 miljoen passagiers in 09; Schiphol toen 43,6 miljoen), Göteborg Landvetter (3,8 miljoen), Stockholm Skvasta (2,4 miljoen) en Stockholm Bromma (2 miljoen). Landweg 2009: 215.700 km verhard en publiek; incl. 1855 km snelweg. In 2009 werd 333,8 miljoen ton vracht over de weg vervoerd (-9% t.o.v. 08; in kilometerton -18%). In 08 beschikte men over 11.633 km spoorweg, waarvan bijna 7600 km (65%) geëlektrificeerd. Passagiersvervoer is m.n. in handen van de staatsmaatschappij SJ (Statens Järnväger) AB, maar deze heeft, net als de NS in NL, concurrentie gekregen. Zo onderhoudt het private Tågkompaniet (de treinmaatschappij) passagiersdiensten rond Stockholm en in het noorden van Zweden. Staatsmaatschappij Green Cargo doet het goederenvervoer. Stockholm kent een eigen metro (sinds 1950) en tram en ook in Norrköping en Göteborg rijden trams. In 2008 vervoerde men over spoor 66,7 miljoen ton vracht (-1,5% t.o.v.07; in km ton -0,5%, EU15 -0%) en met de trein werden 11 miljard passagierskilometers afgelegd (+7%).

Softwaregigant IBM ontwikkelde een systeem van rekeningrijden waarmee in Stockholm het fileprobleem van de ene op de andere dag werd opgelost. De overheid vroeg aan wie tijdens de spits met de auto de stad in wilde per keer omgerekend €2. Voor 22% van de bestuurders was dat tijdens de proefperiode in 2006 reden genoeg met het openbaar vervoer te gaan of buiten de spits te vertrekken. Het openbaar vervoer kreeg 40% nieuwe gebruikers en de luchtvervuiling zakte 40%. De omzet van de winkels in het centrum groeide met 6%.

In 2000 ging de 16 km gecombineerde weg spoor verbinding tussen Denemarken en Zweden over de Øresund open. Die is opgebouwd uit een 4km lange tunnel, een deels kunstmatig eiland van 4 km en een brug van 8km met spoor eronder. Om de investeringen (rond €7,2 miljard) terug te verdienen wordt tol geheven, in 2009 voor personenauto’s rond €37 per oversteek. Langzaam verkeer moet met bus of trein. In 2009 telde men aan pijpleidingen 786 km gasleiding. Het land beschikte in 2008 over 2052 km commercieel bevaarbare binnenlandse waterweg en met 163 schepen over de 39e handelsvloot ter wereld, waaronder 43 tankers en 32 veerboten. Verder stonden 194 Zweedse schepen geregistreerd in andere landen. In 2009 verwerkten de havens 162 miljoen ton goederen (-13,7% t.o.v. 08, Eurostat), waarvan 92% buitenlands. De belangrijkste zeehavens liggen aan de zuidwest kust. Deze zijn Göteborg (42 miljoen ton in 08), Brofjorden Preemraff (20m ton), Trelleborg (12,4m t), Malmö 11,1m t) en Helsingborg (7,6m t). De belangrijkste haven aan de oostkust is Luleå in de noordelijke Botnische golf (9m t) en Västerås was met 1,8 miljoen ton de belangrijkste binnenhaven. In Zweden blijven veerdiensten erg belangrijk. In 2008 verwerkten Zweedse havens volgens Eurostat 32,7 miljoen passagiers, 8,4% van het maritieme vervoer van de EU15 bij 3% van het aantal inwoners van de landengroep. In 2009 was dit gezakt naar 31,1 miljoen (-5% t.o.v. 2008; internationaal 49%; incl. passagiers van cruiseschepen). Het Zweedse CBS kwam voor 2009 op 14,1 miljoen aankomende (-5%) en 13,7 miljoen vertrekkende internationale passagiers (-6,6%) met Denemarken als belangrijkste partner (12,2 miljoen, 44% van alle bewegingen, voornaamste haven Helsingborg, grootste reders Scandlines en Stenaline), gevolgd door Finland (9,5 miljoen; 34%, havens in en rond Stockholm en al dan niet via de Zweedstalige en autonome Finse Ålands Eilanden), andere landen (4 miljoen, 14%, m.n. Oostzee havens en m.n. de Baltische staten) en Duitsland (2,1 miljoen, 7%, m.n. Trelleborg en Malmö).

In 2008 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 64,7% over de weg (weinig naar EU maatstaf, weinig verandering tussen 1998 en 08, EU15 78% in 08). Het aandeel van transport via het spoor lag op 35,3% (bij top5 EU, ook weinig veranderd, Eu15 15,2%). Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging naar EU15 maatstaf een groot deel per trein (9,3 om 7,5%), een klein deel per bus (7,4 om 8,8%) en een gemiddeld deel met de auto (83,3%). Tussen 1998 en 2008 daalde het aandeel van de bus (-12%) en dat van de trein steeg (+37%). Het aantal personenauto’s per 100 inwoners ging tussen 1995 en 2006 van 41 naar 46 (+5; EU15 51; +8 t.o.v. 1995). Mobiele tele­foondichtheid 2009: 126% (EU15 126%). Internetdichtheid 2009: huishoudens 86% (3e EU, EU15 68%), bedrijven met 10 of meer personeelsleden 95% (EU15 96%, Eurostat: industry, trade and services).

Economische ontwikkeling

Op en via http://www.evd.nl/home/landen/ is veel info te vinden over economie. Het handhaven van de neutraliteit tijdens de 2e wereldoorlog gaf Zweden direct na de oorlog een economische voorsprong op andere landen. Ook gingen veel ondernemingen al vroeg de internationale markt op, hetgeen leidde tot spreiding van kosten en vergroting van het marktaandeel. Eén en ander had tot gevolg dat Zweden tot in het midden van de jaren 70 na Japan de sterkste economische groei ter wereld kende en het meest welva­rende land van Europa was. De houtverwerking en ijzerertswinning vormden de belang­rijkste pijlers van de economie. Na 1960 daalde het aantal arbeidsplaatsen in de productiesector en steeg de werkgele­genheid in de dienstensector. Steeds meer dienstverlening raakte rechtstreeks gekoppeld aan de industrie. De economische wereldrecessie van 1990 kwam echter hard aan en de werkloosheid, die voordien nooit boven de 3% van de beroepsbevolking uitkwam, lag tussen 1990 en 1993 op 8%. In de industrie viel een kwart van de banen weg en de bouwsector stortte zo ongeveer in.

De overheid pakte dit aan door de industrie te herstructureren, kartelvorming te verbieden, op de publieke sector te bezuinigen, marktwerking te stimuleren (meer concurrentie en efficiëntie), de arbeidswetgeving te versoepelen en werken lonender te maken. Van 1993 t/m 2000 groeide het BBP, de in­flatie zakte en veel werkgelegenheid verschoof van de publieke naar de private sector. De overheid werkte intussen aan de ombouw van een productie naar een kenniseconomie. Door investeringen in onderwijs en onderzoek konden de ICT sector (computertechnolo­gie, mobiele telefoons), de farmaceutische industrie, de produc­tie van medische appara­ten en de private dienstverlening sterk opkomen. Omdat het er na 2000 op leek dat de bevolking zou af­nemen en vergrijzen, richtte men zijn pijlen op een hoge arbeid participatie om de te ver­wachten investeringen in medi­sche en sociale zorg te kunnen betalen. Om arbeids­deelname te stimuleren werd overheidsgeld vrij gemaakt voor om en bijscholing en banen in de kinderopvang. Zweden kent een handelsoverschot en omdat een groot deel van het BBP uit export komt (m.n. op basis van ijzer, hout en stroom uit waterkracht) is men voorstander van vrijhandel. Zweden valt onder de wereldtop qua bestedingen aan onderzoek en ontwikkeling (3,6% BBP, 2e wereldranglijst 2007), innovatief vermogen (2e in 2009), samenwerking industrie hoger onderwijs (3e), opleidingsniveau/ taalvaardigheid van personeel (4e), bescherming van intellectueel eigendom (2e), state of the art technologie (2e) en ethisch gedrag (2e) en productiviteit van bedrijven (1e). In 2009/10 stond Zweden 4e (1e EU land) op de wereldranglijst van concurrerende economieën van het WEF. Om de gevolgen van de kredietcrises te bestrijden werden in 2009 belasting en werkgevers premies verlaagd (de vennootschapsbelasting ging naar 26,3%), kwamen er meer aftrekposten (bijv. op reparatie en renovatie), kredietgaranties en subsidies op milieuvriendelijke technologie (o.m. voor de auto industrie) met als doel banen te behouden, ondernemerschap te stimuleren en infrastructuur en onderzoek te versterken.

Het Zweedse BBP aandeel voor onderzoek en ontwikkeling (R&D) is het grootst binnen de Eu na dat van Finland. In 2001 bereikte het een piek van 4,25%, maar het zakte daarna naar 3,6% tussen 2006 en 2009 (EU15 2,1%, NL 1,8%, BE 2% in 09). In 2009 nam het bedrijfsleven 2,54% BBP voor rekening (EU15 1,3%), het hoger onderwijs 0,9% (EU15 0,5%) en de overheid 0,16% (om 0,27%).

Privatisering en investering

Sinds 1991 mogen buitenlandse banken in Zweden vestigingen openen. Tussen 1988 en 1996 verloren onder staats­bedrijven achtereenvolgens spoorwegen, luchtvaart, telefonie, posterijen en energie hun monopoliepositie en ook in de hout en papierindustrie werd flink geprivati­seerd. De farmaceutische industrie is nog een staatsaangelegenheid. De regering heeft haar aandeel in telecom bedrijf Telea Sonera en Nordeabank grotendeels en dat in de producent en verdeler van alcoholica V&S en onroerend goed bedrijf Vasakronen geheel van de hand gedaan. In 2004 waren bijna 10.000 bedrijven en filialen met 0,5 miljoen werknemers (11% werkende be­volking) in buitenlandse handen en in 2008 bijna 13.000 (excl. filialen van buitenlandse bedrijven, voor 87% met minder dan 50 werknemers) met 621.000 werknemers (22% van de werknemers in de private sector). Het Invest in Sweden agentschap (http://www.isa.se/) biedt uitvoerige en overzichtelijke info voor potentiële investeerders. Tussen 2004 en 2008 trok het land qua FDI $114 miljard aan buitenlandse investeringen aan (17e op de wereldranglijst) en in 2009 bedroeg de waarde van alle FDI uit het buitenland $ 304 miljard (bron UNCTAD). De grootste buitenlandse investeerders zijn Noorwegen, het VK, de VS, DK en NL. In 2009 had Zweden voor $367 miljard in het buitenland geïnvesteerd (+16% t.o.v. 08). In 2008 hadden Zweedse bedrijven in het buitenland 1,6 miljoen mensen in dienst en in Zweden zelf 480.000. De belangrijkste landen van vestiging waren Noorwegen, DK, Finland, het VK, de VS en Duitsland (onder merken en bedrijven zijn een aantal grote Zweedse multinationals te vinden). De bruto binnenlandse investeringen lagen in 2008 met 20,1% van het BBP iets onder het EU27 gemiddelde (21,5%; zakelijk 12,5 om 12,3%, overheid 3,1 om 2,5%, huishoudens 3,2 om 6,7% BBP). In 2009 waren ze gezakt naar 17,9% van het BBP (zakelijk 13,1%, overheid 3,1%, huishoudens 3,4%).

Ontwikkelingen vanaf 2008

De waarde van het Zweedse BBP tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) lag in 2009 op €265 miljard en vertoonde naar Eu15 maatstaf t.o.v. een jaar eerder een vrijwel gemiddelde daling van 6%. Per inwoner bedroeg het BBP €28.400 (-7,5% t.o.v. 08, EU15 €26.100, -5,7%). Na 2000 was in 2008 voor het eerst sprake van krimp (-0,4%, EU15 +0,3%) en in 2009 kromp de economie relatief sterk (BBP -5,1 om -4,2%). Eurostat verwachtte in september 2010 voor 2010 en 2011 voor Zweden een wat sterkere BBP groei dan gemiddeld in de EU15 (1,8 om 0,8% en 2.5 om 1,6%). De inkomsten en uitgaven van de overheid behoren tot de EU top (hoge belasting, grote publiek sector: inkomsten 53,7% BBP; EU15 44,4%: uitgaven 54,9 om 51,2% BBP). De inflatie over 2008 (3,3%) lag vrijwel op de Eu standaard, maar in 2009 was ze relatief hoog (1,9 om 0,3%). De Zweedse centrale bank Riksbank streeft een maximum na van 2% met de reporente (de rente die banken betalen of ontvangen van de Riksbank) als instrument. Tussen 1998 en 2008 kende Zweden een begrotingsoverschot (2,2% in 08, EU27 2,4% tekort), maar in 2009 was voor het eerst sprake van een tekort (-0,9%, EU echter -6,8%). De overheidsschuld bereikte in 2008 een minimum (38,2% BBP, EU27 58,8% van het BBP), maar steeg naar 41,9% van het BBP in 2009 (EU 74% BBP; door de EU regering voorgestelde standaard: 60%). De export zakte in 09 wat meer dan de import zodat het overschot op de handelsbalans kleiner werd.

De Zweedse werkgelegenheid fluctueerde tussen 1998 en 2009 tussen 70 en 74,5% van de 15-65 jarigen en ze lag daarmee flink boven het gemiddelde van de EU landen van voor 2004 (de EU15). In 2008 deed 74,3% van hen minstens een uur p/w betaald werk (EU15 67,3%). In 2009 was de daling relatief groot (-2,8%, EU15 -1,8%) en de werkgelegenheid kwam uit op 72,2% (EU15 66,1%). Het aandeel geregistreerde werkzoekenden ging van 6,2% in 2008 naar 8,3% in 2009 (+24%; EU15 9%, +28%). In april 2010 bereikte de werkloosheid een piek van 9%, maar daarna zakte ze naar 8,1% in oktober (EU15: rond 9,5% tussen januari en oktober 2010). Manvrouw verschil is er in Zweden nauwelijks, net als in meer opzichten (de Zweden zijn wat allergisch voor MV verschillen). Regionaal varieerde de werkloosheid in 09 tussen 6,8 en 9,5%. Onder immigranten van buiten de EU is ze naar EU15 maatstaf groot (26,3 om 19,4% in 09). De arbeidskosten p/u lagen in 2008 op €33,30 (EU15: €26 in 2006). In het 2e kwartaal van 2010 waren ze 1,6% hoger dan een jaar eerder (gemiddelde Eurolanden). De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur (gecorrigeerd voor koopkracht) lag in 2009 rond 1% boven de EU15 normaal.

Vertrouwen in de economie

Qua vertrouwen in de economie was onder de Zweden tussen mei en november 2010 sprake van meer vertrouwen dan in de Eurolanden (wellicht prijst men zich gelukkig met de eigen munt). Op de ESI (Economic sentiment indicator); een uit de 5 indicatoren vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en consumenten vertrouwen samengestelde index, waarmee Eurostat de recente ontwikkeling van het vertrouwen in de economie bijhoudt, waren in deze periode meer Zweden positief dan negatief gestemd en het surplus steeg van 15 naar 20% (Eurolanden: van een klein overwicht aan pessimisten naar iets meer optimisten dan pessimisten (van -1,5 naar +5%). In de bouwsector, die altijd traag reageert op recessies, boog in Zweden een overwicht aan pessimisten om naar een overwicht aan optimisten (van -10 naar +18%), terwijl in de Eurolanden het overwicht aan pessimisten maar heel licht zakte (van -28 naar -26%). Onder industriëlen steeg het surplus aan optimisten van 3 naar 13%, terwijl in de Eurolanden een overwicht aan pessimisten omboog naar iets meer optimisten (van -6,5 naar +1%). In het MKB zakte de Zweedse score van 36% naar 32% meer optimisten en die in de Eurolanden verbeterde licht (van 6 naar 1,5% meer pessimisten dan optimisten). In de Zweedse dienstensector steeg het surplus aan optimisten van 41 naar 53% (Eurolanden van 3,5 naar 10%). Onder consumenten ging het overschot aan optimisten tussen mei en september van 24 naar 28%, maar in november lag het weer op 24%, terwijl in de Eurolanden een teveel aan pessimisten afnam van 18 naar 9%.

Economische sectoren

Ondermeer via het Zweedse CBS, de landenwebsite van de EVD en Eurostat is actuele info te vinden over de economische sectoren. Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid is naar de maatstaf van de EU15 landen klein (3 om 4,4% in 2009) en lag rond 20% lager dan in 2001 (EU -21%). De bijdrage aan het BBP zakte tussen 2000 en 2009 relatief weinig (van 2,1 naar 1,8%, -13%; EU15 1,5%, -32%). De toegevoegde waarde van de productie van de sector was in 2009 met €5,2 miljard rond 1% lager dan in 08 (EU15 -2,5%) en de bijdrage eraan van de bosbouw is in het land uitzonderlijk groot (60 om 12%). In 2007 telde men 2,65 miljoen ha boeren land met als populairste gebruik weiland en veevoer (44%) en granen (41%, m.n. gerst, haver en tarwe). Qua veestapel is het aantal runderen (1,6 miljoen in 08) en varkens (1,6 m) flink gezakt en het aantal schapen (0,5 m) en kippen (7 m) gestegen. De Sami in Lapland telden 250.000 rendieren en men schiet jaarlijks ruim 80.000 elanden. Het exportaandeel van landbouwproducten is klein, maar dat van houtproducten (m.n. papier producten en meubels) relatief groot. In 2007 was het areaal in gebruik voor biologische landbouw het grootste binnen de Eu na dat in Oostenrijk (9,9%, NL en BE 2,5%; EU15 4,7%). Het aandeel boerenbedrijven met neveninkomsten buiten de landbouw (bijv. uit toerisme) was in 2007 ook relatief groot (23,2%; BE 3,9%, NL 18,5%; EU15 9,8%).

De bijdrage van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen aan werk en economie is hoog gemiddeld naar EU maatstaf. Het aandeel van mijnbouw, industrie en energie in de werkgelegenheid zakte tussen 2001 en 2009 in een doorsnee tempo (van 20,5 naar 16,6%; -19%; EU15 15,3%, -19%). De bouw verloor relatief weinig terrein qua banen (7% werkgelegenheid in 2009, 7,1% in 08, d.w.z. -1,5%, EU15 van 8,4 naar 8%, -5%). Daarmee kwam de bijdrage van de totale sector aan de banen in 2009 op 23,6% (EU15 23,3%). De BBP bijdrage van de industrie en energie zakte tussen 2000 en 2008 van 24,5 naar 21,6% (-20%; Eu15 19,3%, -13%) en lag in 2009 op 19,4% (-10%; EU15 17,4%, ook -10%). Die van de bouw is aan de kleine kant (5,2%, EU15 6,2% in 09) en was gelijk aan die van 08 (EU15 -1,5%). Daarmee kwam voor 2009 de bijdrage van de hele sector aan het BBP op 24,6% (EU!5 23,6%). De omzet van de industrie en mijnbouw kwam in het 2e kwartaal van 2008 28% boven het niveau van 2005 (EU15 +23%) en bereikte in het 3e kwartaal van 2009 een dal (12% onder het niveau van 05; EU15 5,5% daaronder). In het 2e kwartaal van 09 lag ze weer 10% boven het niveau van 05 (EU15 +7%), maar in het 3e kwartaal nog maar 1% (EU15 4%). De orderpositie lag in het 2e kwartaal van 09 18% lager dan in 2005 (d.w.z. -18%, EU15 -14%). Ze klom in het 2e kwartaal van 2010 naar +3% (EU15 +4%) en kelderde in het 3e kwartaal naar 6% onder deze basis (EU precies erop). De bouw heeft in Zweden weinig last gehad van de kredietcrisis. Tijdens de dip in het 3e kwartaal van 09 lag de productie altijd nog 6% hoger dan in 05 (EU15 10% daaronder, -10%), in het 2e kwartaal van 2010 lag ze daar 30% boven (EU15 -6,5%) en in het 3e kwartaal nog 12% (Eu15 -14%). De orderpositie in de bouw was in het 2e kwartaal van 09 maar liefst 75% hoger dan in 05 (beste EU27), maar een half jaar later lag ze 6% onder dat niveau (Eurolanden echter -18%).

De mijnbouw (bruto toegevoegde waarde 2009: €1,5 miljard; €2,1 miljard in 2008, d.w.z. -30%) droeg rond 3,9% bij aan de waarde van de industriële productie en 0,6% aan het BBP (EU15: 0,7%). De BBP bijdrage van de productie van nutsbedrijven (elektriciteit, gas, water) is echter relatief groot (3,3 om 2,3%). De maakindustrie wordt geleidelijk aan minder belangrijk. De BBP bijdrage is in 2009 relatief sterk gezakt (-17,7%, EU15 -11%), maar bleef tamelijk hoog (15,5%, EU15 14,4%). Naar verhouding belangrijke takken zijn de hout en houtproducten (0,6% BBP, EU15: 0,3% BBP); pulp, papier en drukwerk (1,9 om 1,2%); chemicaliën en kunststoffen (2,2 om 1,6%), elektrische en optische instrumenten (ICT, bewapening: 2,3 om 1,6%) en machines en uitrusting (2 om 1,8% BPP). De BBP bijdrage van de meubelindustrie was gemiddeld (0,5% BBP), die van transportmiddelen iets onder gemiddeld (1,4 om 1,5% BBP) en die van de voeding en genotsmiddelen industrie lag daar verder onder (1,4 om 1,8% BBP). Na 2007 zakte de BBP bijdrage van hout en houtproducten met 30% (papier etc. echter -10%), van basismetalen en metaalproducten met bijna 40% (van 2,9 naar 2,1% BBP) en van machines en uitrusting met 35%. Andere industrietakken gingen minder achteruit en de chemische industrie won wat terrein (Eurostat, national accounts).

De Zweedse afval verbrandingsinstallaties, die worden gebruikt voor stadsverwarming en opwekken van elektriciteit, hebben veel overcapaciteit en doen hun werk erg goedkoop. Daarom zien ze wel brood in het verwerken van het afval waar Napels mee omhoog zit, maar dan moet eerst de Camorra (Napolitaanse maffia) buitenspel worden gezet.

De bijdrage van de dienstensector aan de werkgelegenheid is iets boven gemiddeld en groeide tussen 2001 en 2009 wat minder dan gemiddeld in de EU15 (5,4 om 6,2%). Ze kwam uit op 73,4% (EU15 72,4%). De BBP bijdrage van de sector lag in 09 iets onder de EU15 normaal (73,5 om 74,9%) met t.o.v. 2001 precies dezelfde groeiverhouding (5,4 om 6,2%). Het aandeel van handel, vervoer en horeca in de banen was het kleinst binnen de EU na die in Roemenië (22,1%, EU15 26,9%) en nam t.o.v. 08 iets af (-0,5%, EU15 +0,4%). Het BBP aandeel is aan de kleine kant en zakte ook een fractie (19,5%, -0,6%; EU15 20,6%, -1%). In 2009 daalde t.o.v. 08 de toegevoegde waarde in de sector iets sterker dan gemiddeld in de EU15 (-6,4 om -5,1%; groot en kleinhandel en reparatie -6,8 om -5,7%; horeca -4,4 om -3,5%; vervoer, opslag en communicatie -5,4 om -4,6%). De omzet in groot en detailhandel en reparatie kreeg de grootste klap in het 1e kwartaal van 2009 (van 19% boven het niveau van 2005 in het 4e kwartaal van 2008 naar 2% daarboven, d.w.z. van +19 naar +2%). Daarna trad herstel op (2e kwartaal 2010 +26%, 3e kwartaal +20%; handel en reparatie motorvoertuigen 25 en 11%, detailhandel: voeding en genotsmiddelen 29 en 29%, non food 25 en 27%; kleding en schoeisel 27 en 32%, ICT 32 en 22%, huishoud elektronica 22 en 32%; brandstof motorvoertuigen -27 en -25%). De bijdrage van de zakelijk financiële DV aan de banen was in 2009 vrij klein (15 om 16,7%), maar groeide 4% (Eu -0,6%). De BBP bijdrage steeg wat minder dan in de EU15 (2 om 2,7%) en bleef onder de EU15 normaal (25,7 om 29,8%). De toegevoegde waarde zakte 4,2% (EU15 -2,1%; financiële bemiddeling +1,8 om -1,5%; onroerend goed, huur en zaken -5,2 om -2,3%). De bijdrage van ambtenarij en overige DV aan het werk groeide minder dan gemiddeld (2,5%, EU15 4%), maar bleef hoogste in de EU27 (36,3%, Eu15 28,7%). De BBP bijdrage steeg 6% (EU15 +6,5%) en bleef grootste van de EU na die in Denemarken (28,3%, EU15 24,5%). De toegevoegde waarde steeg 1,3% t.o.v. 08 (EU +1%).

Merken en bedrijven

Op http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_Swedish_companies staat een lijst met Zweedse multinationals. Men kan in de regel moeiteloos de nieuwste jaar of kwartaalverslagen downloaden (blijk van transparantie). De Fortune Global 500 van 2010 (wereldranglijst van de 500 bedrijven met de hoogste omzet) telde 5 Zweedse bedrijven. Ondanks verlies stond de in Göteborg gevestigde fabrikant van vrachtwagens, bussen, scheeps en vliegtuigmotoren en bouwvakmachines AB Volvo (Latijn voor “ik rol”, AB of Aktibolag is Zweeds voor NV) op plek 278 hoogste (opgericht in 1927, omzet 2009: €20,6 miljard, -37% t.o.v. 08; verlies €1,4 miljard, -228%; 90.200 werknemers wereldwijd). Het bedrijf kwam voort uit de in 1907 opgerichte kogellager fabriek SKF en in 1915 werd voor een zelf ontworpen lager de merknaam geregistreerd. In 1927 produceerden oprichters Assar Gabriëlsen en Gustav Larson hun eerste personenauto. De in 1944 in productie genomen karakteristieke PV544 werd het eerste grote succes. Na 1956 kreeg het bedrijf een voet tussen de deur in de VS en er kwamen fabrieken in Göteborg en Gent. Verder heeft men in Europa nog een fabriek in eigen land in Umeå en in Moskou. Men produceerde in betere tijden zo’n 100.000 vrachtwagens en bussen p/j. Daarnaast maakt men o.m. industriële voertuigen als heftrucks en bulldozers. In 1974 nam Volvo de personenauto divisie van DAF over. In 1999 is de tak die personenauto’s maakt verkocht aan Ford onder de naam Volvo Car Corporation en in 2010 nam de Chinese auto producent Geely haar over. Van het geld dat de verkoop van 1999 opbracht kocht men Renault Trucks. SKF (sinds 1960 los van Volvo, omzet 2009 €5,3 miljard, winst €155 miljoen, 41.200 werknemers in 70 landen) is thans de grootste producent van kogellagers ter wereld.

Een deel van het geheim van Volvo is dat ze van hun vrachtwagens, nadat ze een keer of 12 de wereld rond zijn geweest, alles (maar dan ook alles, want anders zouden het geen echte Zweden zijn) recyclen. Dat kan goed uit, want aan de rechtstreeks verkochte onderdelen van de gesloopte trucks wordt al rond €30.000 per wagen verdiend. Het schroot van de rest wordt omgesmolten en er worden nieuwe vrachtwagens van gebouwd die net zo sterk en een stuk zuiniger zijn dan de vorige generatie. Dat biedt garanties voor de toekomst.

De andere 4 Zweedse multinationals in de Fortune Global 500 van 2010 hebben hun hoofdvestiging in Stockholm. Telefon AB L.M. Ericcson (telecombedrijf Ericcson; omzet 2009: €19 miljard, -14,8%; winst €330 miljoen, -72%, 82.500 werknemers in ruim 150 landen) stond op plek 301. Lars Magnus Ericsson begon in 1876 een reparatie winkel voor telegrafie apparatuur. Hij had een fijne neus voor uitvindingen en ontwikkelingen op zijn vakgebied en exploiteerde die succesvol. Bij zijn VUT op 54 jarige leeftijd in 1900 had hij een flink marktaandeel in Scandinavië, het VK, Zuid Afrika, Australië, Latijns Amerika en China  In 1916 installeerde het bedrijf in Moskou de grootste handmatige telefooncentrale ter wereld. In 1931 kwam Ericcson deels in handen van ITT uit de VS en in 1960 nam de Zweedse diplomaten en zakenmensenfamilie Wallenberg het grotendeels over. Men maakte naast bakelieten telefoons ultramoderne ontwerpen als de cobra uit 1954 (Ericofoon). In 2001 kwam de joint venture Sony Ericcson tot stand en in 2005 en 2009 zocht men samenwerking met o.m. Chinese bedrijven. In de 90er jaren had het concern wereldwijd een marktaandeel van 35-40% in mobiele telefoons en eind 2009 was men met een aandeel van 35% grootste verkoper van mobieltjes ter wereld.

Energiebedrijf en staatsbedrijf Vattenval (plek 303; omzet €15 miljard, +7,6%; winst €1,4 m , -35%; 38.000 werknemers in 90 landen; 5e elektriciteit producent en grootste warmteproducent van Europa met centrales in Zweden, DK, Finland, Polen, NL en het VK) begon in 1909 met het opwekken van witte stroom bij de waterval in de Göta älv bij Trolhättan. Men profileert zich sterk als milieuvriendelijk en duurzaam, maar vanaf eind 90er jaren verwierf men fossiele brandstofcentrales in Duitsland en Polen, waaronder 4 van de 30 smerigste in de EU (bruinkool). Men beheert kerncentrales in eigen land en in Duitsland (ook niet onomstreden vanwege het afval). In 2009 werd begonnen met overname van het Nederlandse Nuon. In dat jaar haalde men 21% van de opgewekte energie uit waterkracht, 26% uit kerncentrales, ruim 50% uit fossiele brandstoffen, 1% uit wind en bijna 1% uit biomassa. T/m het 3e kwartaal van 2010 steeg t.o.v. een jaar eerder het aandeel van waterkracht (+5%), fossiel (+16%), wind (+30%) en biomassa (+70%) en dat van kernenergie bleef ongeveer gelijk. De productie groeide met 9,5%. De Nordea bank (plek 409; o €9 miljard, -28%; w €2,3 m, -18%; 33.300w in 19 landen; werd opgericht in 2000 via fusies en heeft filialen in Scandinavië, de Baltische staten en Polen). Bouwbedrijf Skanska is in de VS enkele keren gelauwerd als groen bedrijf en was in 2008 de 10e aannemer ter wereld en 6e van de VS (opgericht in 1887 in Malmö als betonbedrijf; o €12,5 miljard, -18%; w €330 miljoen, 53.000 w, m.n. actief in Scandinavië, de VS, het VK, Centraal Europa en Latijns Amerika, ook veel wegenbouw).

IKEA (opgericht in 1943 door de 17 jarige boerenzoon Ingvar Kamprad van de Elmtaryd boerderij in de regio Agunnarud, eerste vestiging in Älmhult; hoofdzetel in NL, o 2009 €23 miljard, w €2,5 miljard, 127.000 w in 37 landen) is de grootste winkelketen ter wereld van zelf in elkaar te zetten meubilair. De grootse vestiging in NL in Groningen leidt soms (zoals meer vestigingen) tot filevorming en vertraging. H&M (Hennes & Mauritz AB, 1947, Västerås, o €11,2 miljard, w €1,5 miljard, 53.500w FTE in 37 landen) is de grootste Zweedse mode en cosmetica multinational. AB SCA (1929, o €10 miljard, w €456 miljoen, 45.000w in 20 landen, verkoop in ruim 100 landen) is de grootste private bosbezitter van Europa en pulpverwerker van Zweden. Men verwerkt het tot luiers en maandverband (37% verkoop 09), verpakkingsmateriaal 25%, zakdoeken, toiletpapier etc. 23% en kranten etc. 15%. De Europese markt beslaat 75% van de verkoop en die van Noord Amerika 9%. Electrolux AB (1919, Stockholm, o €10,3 miljard, w €245 miljoen, 50.600w met Marcus Wallenberg als hoofddirecteur) is de 2e producent ter wereld van huishoudelijke apparatuur en kent Husqvarna als onderdeel. Zweden kent ook een wapenproducent van die naam. Sandvik (1862, Sandviken, o €7 miljard, w €145 miljoen, 44.400w in 130 landen) valt onder de grootste producenten van gereedschap en graafmachines e.d. ter wereld. Atlas Copco (1873, Stockholm, o €6 miljard, w €590 miljoen, 31.100w in 20 landen, actief in 150 landen) maakt generatoren en industrieel gereedschap. Scania AB (Latijn voor het zuid Zweedse Skåne, 1891, Södertälje en Malmö; o €5.9 miljard, w €320 miljoen, 32.300w in ruim 100 landen, in NL in Meppel en Zwolle) maakt m.n. vrachtauto’s en bussen en is thans grotendeels in het bezit van Volkswagen. De ICA supermarkt keten (1938, Solna bij Stockholm, o €9 miljard, 20.400w; voor 49% van AHOLD) is de grootste supermarkt keten van Scandinavië en doet thans ook in bankzaken, onroerend goed en benzinestations.  Securitas (1934, Stockholm, 0 €5,9 miljard, w €200 miljoen) valt met 240.000 werknemers in ruim 30 landen onder de grootste beveiligingsconcerns ter wereld.

Onder de andere multinationals vallen Alfa laval (1883, Lund, temperatuurregeling, scheidingstechniek, o €2,5 miljard, w 250 miljoen, 11.800w in 55 landen), Trelleborg AB (1905, kunststoffen, o €2,5 miljard, 21.000w), Saab (1937, Svenska Aeroplan AB, Stockholm; straaljagers, vliegtuigen en wapensystemen; de vroegere auto afdeling werd in 2010 van General Motors overgenomen door Spyker uit NL; o €2,3 miljard, w €66 miljoen, 13.200w) en de V&S (wijn en borrel) groep (1917, Stockholm, o €1miljard, w €140 miljoen, 2500w, nu onderdeel van Pernod Ricard). Minstens een flinke Zweedse inbreng hebben AAK (Deens Zweeds, plantaardige oliën en vetten), ABB (Zwitsers Zweeds, energie, automatisering), Akzo Nobel (Nederlands Zweeds, chemie), Arla Foods (Deens Zweeds, zuivel), Astra Zenica (Zweeds Brits, farmacie) en de SAS groep (luchtvaartmaatschappij, 1946; Zweeds, Deens, Noors; hoofdkwartier in Solna in Zweden, o €72,7 miljard, verlies €6 miljard, 24.600 w; Zweedse overheid grootste aandeelhouder met 21,4%; FAM stichting van de familie Wallenberg 4e aandeelhouder met 7,6%). Telecombedrijf Tele2 (1993, Stockholm, o €3,7 miljard, w €444 miljoen, 6700w in 11 landen) is geheel Zweeds en TeleaSonera Zweeds Fins (2003, Stockholm, o €10 miljard, w 1,8 miljard, wereldwijd 29.700 werknemers en 150 miljoen klanten).  Kartonnen drankverpakkingen producent Tetrapak (1951, Lund, o €8,8 miljard, 21.600w in 60 fabrieken en in 150 landen) is onderdeel van het Zweeds Zwitserse Tetra Laval. De grote Zweedse mediaconcerns zijn Bonnier, Modern Times group, Metro en TV4.

Zweden en Nederland

T/m het 2e kwartaal van 2010 had Zweden ter waarde van €15,1 miljard geïnvesteerd in NL en de Nederlandse investeringen Zweden waren €5,7 miljard waard. In 2008 telde het land bijna 1200 Nederlandse bedrijven (5e landen rangschikking van Zweden) met 62.000 werknemers (4e). Akzo Nobel en uitgever Liber-Wolters-Kluwer zijn de grootste Zweeds Nederlandse bedrijven. In 2009 was qua handel Nederland voor Zweden de 4e invoerpartner en de 8e uitvoerpartner. In 2009 lag de waarde van de uitvoer naar NL op €4 miljard (-20% t.o.v. 08, bron CBS) met 35% machines en transportmiddelen (-36% in waarde t.o.v. 08, m.n. voertuigen, generatoren, telecom toestellen, elektrische apparaten), 28% fabricaten (-30%, m.n. papier en ijzer en staal), 11% diversen (veel instrumenten), 8% chemicaliën en 8% grondstoffen (m.n. hout en papier). In de eerste 3 kwartalen van 2010 trok de invoer weer aan (+30% t.o.v. dezelfde periode in 2009, meer minerale brandstof, chemicaliën, fabricaten en generatoren, motoren en voertuigen). In 2009 bedroeg de waarde van de invoer vanuit NL €5,2 miljard (-20%). Daarmee was de handelsbalans voor Zweden negatief (-€1,2 miljard). Hier betrof het 32% machines en transportmiddelen (kantoormachines, telecom en elektrische apparaten, voertuigen wegvervoer, -26%), 18% chemicaliën (-18%, organisch, farmaceutica, kunststoffen), 16% voeding en genotsmiddelen (-9%, m.n. groente en fruit) en 12% diversen (-8%, veel instrumenten, kleding en schoeisel). In de eerste 3 kwartalen van 2010 trok de invoer weer aan (+26% t.o.v. dezelfde periode in 2009, meer aardolieproducten, organische en anorganische chemicaliën, ijzer en staal, gespecialiseerde machines, kantoormachines, elektrische apparaten, voertuigen en kleding en schoeisel). De EVD (http://www.evd.nl/home/index.asp) kiest samen met de Neder­landse ambassade in de landen ieder jaar een aantal kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven. In 2010 viel deze eer voor Zweden te beurt aan de gaming industrie, sport en vrijetijdskleding en voedingsmiddelen.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat waren in 2009 onder de 9,3 miljoen Zweden 4.9 miljoen als betaald werkend of werkzoekend actief op de arbeidsmarkt (52,7%; EU15 49%, ZW -1,1%, EU15 -0% t.o.v. 2008). Daarvan werkte 72,2% (4,5 miljoen, EU15 65,9%) in loondienst (1 uur p/w of meer). De daling t.o.v. 08 was naar EU15 maatstaf aan de grote kant (-2%, EU15 -1,8%). Van het loondienstige volksdeel was het segment met een deeltijdbaan groot naar de maatstaf van de EU15 (27% om 21,6%), m.n. door het grote aandeel bij mannen (14,9%, EU15 8,1%, vrouwen 41 om 37%), maar het groeide relatief weinig t.o.v. 08 (1,5 om 3%; v -0,5 om 1%, m 7 om 5%). Het aandeel met een tijdelijk contract was boven gemiddeld en daalde even sterk als in de EU15 (15,3%, -5%, EU15 13,7%, -5%). In 2009 had 8,9% van de werknemers een tijdelijk baantje (8,3% in 08; -7% t.o.v. 2008; EU15 13,6%, -6%) en 8,1% (367.000, EU15 4,5%) had een bijbaantje. Het aandeel zelfstandigen is klein en kwam in 2009 rond 9,5% van degenen die actief waren op de arbeidsmarkt (±470.000 in getal, EU15 12,5%). Daarvan had ruim driekwart geen personeel (ZZP, EU15 rond tweederde) en de rest was werkgever of onderdeel van een familiebedrijf (boer, kleine middenstander). Het aantal vertoont een stijgende tendens en lag in het 3e kwartaal van 2010 met 490.000 zo’n 3% hoger dan een jaar eerder. Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w kwam rond 37,3 (EU15 36,8). Over heel 2009 werkten voltijdwerkers gemiddeld bijna 40 uur (EU15 ruim 40u), deeltijdwerkers bijna 24u (EU15 bijna 20u) en zelfstandigen en werkgevers in voltijd 49 u (EU15 ook 49u). Tussen 2008 en 2010 veranderde hier weinig aan.

In 2008 telde Zweden naar EU15 maatstaven naar soort van scholing relatief veel hoofdwerkers (hoog geschoold 44,9 om 40,1%; laag geschoold 27,4 om 24,8%) en weinig handwerkers (hoog geschoold 21,5 om 25,1%, laag geschoold 6,1%, laagste EU27, EU15 10%). In de dienstensector werkte een relatief klein aandeel in de commerciële dienstverlening (50,2%, EU15 56%). In 2009 was het gedeelte werkende 55plussers met 70% veruit het grootst binnen de Eu (-0% t.o.v. 08; EU15 48%, +1,5%, EU streefdoel 50%). In 2008 lag de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken op 63,8 jaar (hoogste EU); 1,7 jaar hoger dan in 2001 (EU15 61,5j, +1,2j). Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden relatief velen voor pensioenleeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen (38%, EU 32%). Langer werken en bijdragen (21%) en minder krijgen en leeftijd handhaven (11%) of een combinatie van de 3 (7%) kregen een vrijwel gemiddelde aanhang. Voor geen van de 3 (12 om 20%) bleef weinig aanhang over (Special Eurobarometer 273, wave 66.3).

Tussen januari en april 2010 steeg de geregistreerde werkloosheid van 8.7 maar 9%, maar daarna zakte ze naar 7,8% in december (EU15: rond 9,9%). Bij mannen zakte ze van 9,2 maar 7,7% (Eu15: rond 9,6%). Bij vrouwen bereikte ze in april een piek van 9,3%, om daarna te dalen naar 7,9% (EU15 rond 9,5%). Bij de leeftijdsgroep t/m 24 jaar zakte het cijfer van 27 naar 23% in november (24,3% in december, EU15: rond 20%). De langdurige werkloosheid (langer dan een jaar) ligt laag (1,1% actieve beroepsbevolking in 09, +38% t.o.v. 08; EU15 3,3%, +13%). Sinds de kredietcrisis subsidieert de regering via het programma Lyft (Zweeds voor opluchten met betaald worden als bijbetekenis) scholing en tijdelijke baantjes. De Zweden betalen gemiddeld rond de helft van hun inkomen aan belasting en daarvan wordt een derde van de werkgelegenheid bekostigd. Rond 2004 was zo’n 3% verplicht tewerkgesteld in gesubsidieerde overheidsbaantjes (AMS åtgäder) en 700.000 mensen waren in de VUT of met ziekteverlof. De investeringen van de overheid in arbeidsmarkt maatregelen zakte tussen 2004 en 2008 van 2,5 naar 1,4% van het BBP (EU15 1,7% in 08). Tussen 2004 en 2006 steeg de deelname aan maatregelen nog van 190.000 naar 226.000, maar in 2008 lag ze op 135.000. Het aantal geregistreerde werkzoekenden zakte intussen van 651.000 naar 525.000 (Eurostat). Tijdelijke werknemers bij bedrijven uit nieuwe EU landen werden tot voor kort in Zweden zwaar onderbetaald, maar daar hebben de vakbonden een stokje voor gestoken. Wie als alleenstaande zonder kinderen overging van een uitkering op een laag betaald wit baantje hield in 2008 van de extra verdiensten relatief weinig over (21%, BE 15%, NL 18%, EU27 25%).

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

In de Zweedse arbeidsmoraal spelen kunnen doen waar men goed in is en immateriële arbeidsomstandigheden een hoofdrol. Zweden zitten weinig vastgebakken aan hun baan. Het gedeelte dat binnen 5 jaar van baan was veranderd (44 om 29%) of dacht van baan te gaan veranderen (37 om 22%) behoorde in 2000 tot de grootste binnen de toenmalige EU15. Meer verdienen scoorde in Zweden naar EU maatstaven niet erg hoog als motief om van baan te veranderen. Immateriële arbeidsvoorwaarden deden dat wel. Zo kreeg meer persoonlijke bevrediging als reden om elders te gaan werken in Zweden de meeste aanhang binnen de Eu15 (53% om 35%, NL 40%). Andere populaire motieven wa­ren (nog) betere werkomstandigheden (38 om 29%), betere bereikbaarheid van het werk (26 om 12%) en beter gebruik van vaardigheden en opleiding (25 om 19%). Men staat erg open voor om en bijscholing. Het aandeel Zweden dat nieuwe vaardigheden nodig achtte om carrièreperspectieven te verbeteren (81%, EU 62%) of dat in een baan bleef zitten vanwege verondersteld gemis van vaar­digheden voor beter werk (14%, EU 6%, NL 5%) was het hoogst binnen de EU. Eind 2006 vonden relatief veel Zweden werk belangrijk (88%, EU 84%, EB 273, wave 66.3), maar hetzelfde gold voor het deel dat vond dat vrije tijd meer aandacht verdient dan werk (55%; BE 50%; EU 48%; NL 43%; standard EB 66) en het deel dat heil zag in de Amerikaanse droom van hard werken als manier om vooruit te komen was aan de kleine kant (41 om 45%, NL 36%, BE 49%).

De arbeidsverhoudingen zijn minstens even flexibel, informeel en antiautoritair dan in NL. Onder mannen was in 2000 bij slechts 20% van de banen (EU 35%, NL 14%) en onder vrouwen bij 26% daarvan (EU 40%, NL 25%) sprake van weinig eigen in­breng en autonomie, veel controle en een op­gelegd werktempo. Verschil in rang en stand wordt gerelativeerd. Men heeft gemeenschappelijke parkeerplaatsen, eet door elkaar in dezelfde kantine en overlegt met elkaar op voet van gelijkwaardigheid. Zweedse werknemers zijn erg mondig. Redelijk overleg en vertrouwen spelen een hoofdrol in de arbeidsverhoudingen. Delegeren van verantwoordelijkheden en bevoegdheden komt regelmatig voor. Meetbare capaciteiten worden hoger gewaardeerd dan traditie of vriendjespolitiek. Leidinggevenden kunnen van alle leeftijden en beide seksen zijn. Manvrouw verschillen in werk en beloning worden ongewenst gevonden en men wil ze kleiner maken. Sterke spanningen tussen leidinggevenden en werknemers worden weinig ervaren (ZW 12% in sept. 09, NL 18%, BE 27%, EU27 33%, EB 321, wave 72.1, QA 15).

Volgens http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/ annual reports ligt het vakbond lidmaatschap hoog, net als in andere Scandinavische landen (men moet in deze landen vaak lid zijn om uitkeringen te kunnen krijgen). In 2008 telde Zweden 3,3 miljoen vakbondsleden op 4,6 miljoen werknemers (bijna 72%, NL 25%, BE 85%, EU 39%), maar het ledental zakt wel (3,6 miljoen op 4,2 miljoen in 03; 85,5%; 6,8% meer leden dan in 08). Men heeft aparte bonden voor productiemedewerkers (de LO bond, 42,5% van alle leden, 44,5% in 03), kantoorpersoneel en ambtenaren (TCO, 35,4%, 36% in 03) en hoger opgeleiden (SACO 17,7%). Er zijn 60 sectorbonden. Zweden telt 8 werkgevers organisaties, verdeeld in 50 sectorbonden met de SN (algemeen) als grootste. Daarbij was 50-60% van de werkgevers aangesloten. In 2008 dekte het CAO overleg 84 tot 91% van de werknemers (veelal 3 jarige Cao’s). Landelijk kwam men in 2009 een gemiddelde reële loonstijging van 1,4% overeen (0,6% in 08; EU15 2,2% in 09; 0,5% in 08). De overheid wordt er in Zweden veelal buiten gehouden. Tussen 2003 en 2009 was het aantal werkdagen per 1000 werknemers dat verloren ging door acties relatief klein (ruim 6; in 2008 27, maar in 2009 maar 0,4; EU15 44). De meeste acties vonden plaats in de transport en opslag (in 08 gezondheid en sociaal werk). De meest voorkomende aanleidingen waren betaling, werkcondities en politiek (in 2009 ook ontslagen).

Het doorsnee huishoudinkomen lag in 2006 naar koopkracht op 115% van het EU27 gemiddelde (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07). Het consumenten prijsniveau bedroeg toen 119% van de EU27 normaal (NL 104%; BE 111%; 107% in 09). Men kent geen wettelijk minimumloon. Het wordt vastgesteld per CAO. Wel streeft men het wegwerken van manvrouw verschillen na. In sept. 2009 lag in Zweden het aandeel voorstanders van een wettelijk minimum vrijwel op de Eu normaal (61%, EB 321, wave 72.1. QA 25e). In 2007 kwamen de arbeidskosten per uur op €32,16 (EU15 €25,80 in 06). Om het sociale en zorgstelsel te bekostigen behoren de Zweedse belastingen tot de hoogste ter wereld en het volksdeel dat veel belastinggeld over heeft voor een goed sociaal, zorg en onderwijsstelsel is met dat in Finland het grootst binnen de EU (84%, EU27 63%; EB 321, wave 72.1. QA 25c). Het deel van de lage inkomens voor premies en belasting  zakte tussen 2005 en 2008 van 46,5 naar 42,5% (EU15 van 43 naar 44%), maar bij hoge inkomens is het relatief hoog. De inkomensverschillen zijn dan ook klein. In 2007 verdiende de 20% topinkomens 3,3 x zoveel dan de 20% laagste (kleinste verschil EU27), maar dat was in 2009 opgelopen naar 3,7 x zoveel (EU15 4,9 x zoveel; NL en BE 4x zoveel in 08) en het volksdeel dat moest rondkomen van minder dan 60% van modaal lag in 08 op 12,2% (in 05 nog 9%, EU15 16,4%; BE 14,7%, NL 10,5% in 08). In sept. 2009 vond een opvallend groot volksdeel inkomensverschillen nodig voor de economische ontwikkeling (61%, EU 44%, NL 80%, BE 60%, QA14). Het deel met sterke armrijk spanningen was toen echter klein (19%, EU27 32%, NL 14%, BE 29%) evenals het deel dat moeite had de eindjes aan elkaar te knopen (4%, NL 8%, EU27 10%, BE 11%, QA35). Ook het aandeel huishoudens dat veel verschil ervoer tussen aspiraties en levensomstandigheden was klein (10%, NL 10%, BE 14% in 2007).

Arbeidsomstandigheden

Qua werkplek viel op dat in Zweden meer mensen dan gemiddeld buitenshuis werken (88%, één na hoogste EU; EU 73%) of van huis uit telewerk doen (10,5 om 8,7%). In 2006 was het aandeel mensen dat van huis uit internette voor hun werk relatief groot. Het liep op van 34% bij bedrijven met 10 tot 50 werknemers (EU27 13%) naar 84% bij bedrijven met minstens 250 werknemers (EU 52%). Qua werktijden was bij een Eurofound onderzoek van 2005 (4th EWCS, statistical annex) de 5 daagse werkweek in Zweden wijdverbreid (75% werknemers, EU27 65% in 2005), maar de werktijden zijn flexibel. Het gemiddelde aantal werkuren per week bleef tussen 1997 en 2008 een fractie onder het EU15 gemiddelde van ruim 41u. Bij deeltijdbanen lag het daar tussen 2005 en 2008 flink boven (25 om 19,5u, 24 om 20u in 2008). Asociale werktijden komen relatief weinig voor. Het segment met ploegendienst is groot (23%, NL 8,4%, BE 13,7%, EU15 14,7% in 09), maar het deel dat werkte op zaterdagen (15%, EU15 27,4%), avonden (15,5 om 21,1%) of nachten (5,2 om 7,2%) was relatief klein en het deel dat op zondagen werkte (12,8%) lag vrijwel op de EU15 normaal. In 2005 was het gedeelte dat regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur maakte aan de kleine kant (14,5 om 17%). Minder flexibele werkroosters kwamen toen het minst voor binnen de EU (41 om 67%) en het deel van de werknemers dat iedere dag eenzelfde aantal uren draaide (45 om 58%) of iedere week hetzelfde aantal dagen werkte (67 om 74%) was relatief klein. Een deel van de vakantiedagen kon maximaal 5 jaar worden opgespaard. Wie bij het beëindigen van een betrekking de vakantiedagen niet had opgesoupeerd kreeg ze betaald. In 2009 lag het wettelijk minimum aan verlofdagen op 25 (NL en BE 20d, EU15 22,4d). In de praktijk bedroeg de doorsnee voltijd werkweek 38,3u (BE idem, EU15 38,9u, NL 40u). Men kende een maximale werkweek van 40 u (NL 48u: BE 38u) en een langste werkdag van 13 uur (NL 12u, BE 8 u). De tabel hieronder biedt info over gemiddelde CAO afspraken qua werktijden in 2009.

Onderwerp CAO 2009

ZW

NL

België

EU15

Werkweek in uren (voltijd)

37,1

37,5

37,6

37,9

Vakantiedagen

25

25,6

20

25

Feestdagen

11

6

10

10,3

Netto werkjaar in uren

1662

1713

1730

1703

Qua werkorganisatie was het aandeel banen waarin men zelf de volgorde van taken (85 om 64%) of de manier van werken (89 om 67%) kan bepalen of waarin vaak onvoorziene problemen moeten worden opgelost (96 om 81%) in 2005 het grootste binnen de EU en het deel van de banen waarin men zelf pauzes kan kiezen (60 om 44%), naar eigen idee veel nieuwe dingen leert (89 om 95%) of eigen ideeën kwijt kan (73 om 58%) was het op één na grootste. Het gedeelte baantjes dat saai wordt gevonden (23 om 43%), waarin het werktempo afhangt van automaten (9 om 19%) of een baas (16 om 35%) of waarin precieze kwaliteitseisen de toon aangeven (57 om 75%) behoorde tot de 2 kleinste binnen de EU. Men kon in meer banen dan gemiddeld taken roteren (57 om 43%), zelf werkpartners kiezen (30 om 24%) of zelf de kwaliteit bepalen (78 om 73%) en ook het aandeel banen waarin men vaak taken moet onderbreken omdat er iets anders tussenkomt is naar EU maatstaven groot (48 om 33%). Het aandeel banen waarin computers (70 om 47%) of het internet (56 om 38%) toonaangevend zijn of waarin men te maken had met een direct vragende partij (klanten, leerlingen ed. 78 om 64%) behoort tot de 2 grootste binnen de EU en er werd naar EU maatstaven ook veel in een team gewerkt (70 om 55%). Het werktempo hing iets vaker dan gemiddeld af van collega’s (45 om 42%) of van klanten (77 om 69%). Men kon bij flink wat meer banen dan gemiddeld met succes hulp vragen van collega’s (88%, hoogste EU, EU 67%) of een superieur (70 om 56%) of van buiten (41 om 32%). Het deel van de banen met een erg hoog werktempo was echter ook het grootst binnen de EU (85 om 60%) en banen waarin deadlines de toon aangeven kwamen meer dan gemiddeld voor (72 om 62%).

Eind 2006 vonden dan ook relatief veel Zweden hun werk veeleisend en stressvol (54 om 41%). Wel vonden in 2005 veel werknemers dat ze voldoende werden betrokken in plannen om de werkorganisatie te veranderen (60 om 47%). M.b.t. werkinhoud en behoefte aan scholing waren er relatief velen die hun baan complex (67 om 60%) achtten, maar ook velen vonden dat ze onder hun niveau werken (41 om 34%). Het gedeelte dat bijscholing nodig acht was bij de Eurofound enquête van 2006 het kleinst binnen de EU (6 om 13%). Het contingent dat in het jaar voor de vraagstelling was bijgeschoold op kosten van de werkgever viel onder de 2 grootste binnen de Unie (51 om 27%) en eind 2006 was het deel dat vond dat hun baan het leren van nieuwe vaardigheden vereist ook relatief groot (80%, EU25 71%; EB 273, wave 66.3).

Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in het Eurofound onderzoek van 2005 de revue passeerden kwamen er 12 naar EU maatstaven vaker voor dan gemiddeld. Bij de vermeldingwaardige afwijkingen in ongunstige zin (minstens 10% vaker dan gemiddeld) behoorden herrie 34 om 30%, behandelen van chemische stoffen (16 om 14%) of besmettelijk materiaal (15 om 9%), straling (7 om 4,6%); tillen en slepen met mensen (12 om 8%), fysiek geweld van collega’s (4 om 2%), ongewenste intimiteiten (2,5 om 1.8%) en leeftijdsdiscriminatie (4,1 om 2,7%). Te midden van de 12 onderscores vormden klachten over trillingen 15 om 24%, hitte 18 om 24%; kou 19 om 21%; kwalijke dampen (6 om 11%), tabaksrook van anderen 7 om 20% (rookverbod), fysiek geweld van anderen dan collega’s (3,2 om 4,4%) en pesten en lastig vallen (3,4 om 5,1%) de noemenswaardige afwijkingen in gunstige zin. Het aandeel werkenden in Zweden dat de voorlichting op het werk over gezondheid en veiligheidsrisico’s voldoende acht lag iets boven het Eu gemiddelde (86 om 83%) en velen deelden de bevinding dat ze via hun werk hun gezondheid of veiligheid in de waagschaal stellen (49%, EU 28%) of dat het werk de gezondheid beïnvloedt (57 om 34%). Toch schatten meer werkenden dan in de EU in dat ze hun baan tot het 60e zouden kunnen volhouden (92%, op één na hoogste EU; EU 83%). Zweden scoorden op slechts 2 van de 16 door Eurofound onderzochte werkgerelateerde gezondheidsklachten onder de EU normaal (problemen met het zien 4,6 om 7,4%; algehele vermoeidheid 16 om 21%). Onder de 14 afwijkingen in ongunstige zin waren gehoorsklachten 15 om 7%, huidproblemen 10 om 6%, rugklachten 28 om 24%, hoofdpijn 20 om 15%, maagklachten 11 om 6%, spierpijn 38 om 22%, hartklachten (2,7 om 2,1%), kwetsuren 12 om 10%, stress 38 om 22%, slaapproblemen 19 om 8%, allergieën 7 om 4%, angsten 7 om 8% en geïrriteerdheid 15 om 10% het vermelden waard (meer dan 10% boven het EU gemiddelde). Ondanks dat de Zweden als een introvert volk worden gezien onderdrukken ze hun fysieke klachten kennelijk niet bij het invullen van een vragenlijst daarover.

Het gedeelte Zweden dat tevreden tot erg tevreden was met hun werkomstandigheden lag in 2005 iets boven de EU normaal (85 om 83%), maar de tevredenheid over de carrière perspectieven (27 om 32) of verdiensten (40 om 44%) lag daar wat onder. Het aandeel dat zich in het jaar voor de vraagstelling ziek had gemeld lag boven het EU gemiddelde (28 om 23%) evenals het doorsnee aantal ziektedagen (24 om 20 dagen). Eind 2006 scoorde men qua tevredenheid over het werk het hoogst binnen de Eu op een schaal van 1 tot 5 na Luxemburg (Eurobarometer 273/ wave 66.3), maar in sept. 2009 was (slechts) 74% tevreden met hun baan (EU 69%, BE 83%, NL 86%). Het deel met vertrouwen in baanbehoud was in 2006 groot (90%, EU 85%) en de kans om bij ontslag een baan te vinden die vergelijkbare ervaring/ vaardigheden vereist werd relatief hoog ingeschat (67% meer zeker dan onzeker, EU 51%).

In 2005 was qua verhouding werk privéleven het deel dat buiten werkuren vanuit het werk werd benaderd het grootste binnen de EU (45 om 23%). Het gedeelte dat vond dat werk hen genoeg tijd overliet voor de kinderen lag iets boven de EU normaal (31 om 28%) en het contingent dat vond dat men voldoende tijd overhield voor koken en huishouden lag daar wat onder (40 om 46%). In 2007 had naar EU15 maatstaf een doorsnee aandeel Zweden moeite met de balans tussen werk en gezinsleven. Het deel dat door het werk moeite had met voldoen aan familieplichten (18 om 26%) of afgeleid werd door beslommeringen over de privésituatie (5 om 11%) of door het werk te weinig tijd over hield voor vrijwilligerswerk (m 38 om 48%, v 44 om 52%) was relatief klein. Een doorsnee deel voelde zich door het werk regelmatig te moe voor het huishouden (46%, EU15 45%) of hield te weinig tijd over voor hobby’s (m 49 om 47, v 55 om 55%), maar velen hielden te weinig tijd over voor contact met familieleden (m 33 om 30%, v 31 om 27%) en andere sociale contacten (m 56 om 33%, v 52 om 37%).

Effecten van de kredietcrisis

In 2009 steeg de werkloosheid in Zweden wat sterker dan gemiddeld in de EU. In juli 2009 was het volksdeel dat inschatte dat het ergste van de crisis nog moest komen relatief klein (52 om 58%, Special EB 316, wave 71.2; QB3) en naar verhouding veel Zweden waren tevreden met de kansen op werk in hun omgeving (42%, EU 31%, Special EB 308, wave 71.1; QA20.6). Het deel dat door de crisis bij zichzelf met baanverlies in aanraking was gekomen was aan de kleine kant (7 om 9%). Bij familie/ vrienden (37%) of bij collega’s (24%) was het gemiddeld qua grootte (EB 316; QB1). Relatief weinig Zweden maakten zich zorgen over ontslag (van zichzelf 7 om 32%, partner 11 om 38%, eigen kinderen 23 om 47%; in sept. 09 was het segment dat baanverlies vreesde met 7% het kleinst na dat in Luxemburg, EU27 toen 18%). Het verlies aan inkomen bij ontslag werd naar EU maatstaf optimistisch ingeschat (meer dan 70% behoud: 43%, EU 20%; 51-70% behoud 29 om 28%; minder dan 51%: 19 om 28%, weet niet 9 om 23%). Het deel dat vertrouwde op baanbehoud (90 om 80%) was iets kleiner dan in 2006 (-2%, Eu -4%). Bij ontslag dacht 63% binnen een half jaar weer werk te kunnen vinden (-7% t.o.v. 06; EU27 39%, +5%) en 76% binnen 2 jaar (-4%; EU 66%, +1%). Zich daartoe profileren met aanpassingsvermogen (51 om 34%) werd door relatief velen hoog ingeschat. Diploma’s (54%) of computer vaardigheden (20%) scoorden wat dat betreft gemiddeld en beroepservaring (42 om 54%), taal vaardigheid (14 om 17%) en bereidheid om over de grens te werken (4 om 6%) kregen naar verhouding weinig aanhang. Als voorkeursmanieren om nieuw werk te vinden na ontslag scoorde solliciteren in de eigen omgeving relatief hoog (zelfde soort werk 51 om 47%, heel ander werk 26 om 19%) en heel ander werk zoeken elders kreeg weinig aanhang (5 om 9%). Zelfstandige worden kwam gemiddeld uit (14%), maar hierin (7 om 12%) of in elk baantje nemen (31 om 38%) hebben maar weinig Zweden vertrouwen.

Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

In 2007 droeg in Zweden volgens Eurostat (living conditions/ social protection) naar de maatstaf van de Eurolanden de overheid veel (47,3%, EU15 38,4%), de werkgever (40,3%, EU15 38,5%) en andere bronnen (2,9 om 3,1%) een doorsnee deel en de beschermde persoon (9,5 om 19,9%) weinig bij aan de sociale zekerheid. Na 1997 steeg de bijdrage van de beschermde persoon en die van andere bronnen daalde. De totale uitgaven aan het sociale stelsel lagen met 29,7% van het BBP iets boven de EU normaal (EU15 26,9%). In de Eu veranderde dit cijfer weinig, maar in Zweden ging het in 1996 nog om 33,1% (-11%). Naar koopkracht lagen de uitgaven in 07 ze per inwoner ruim 21% boven het EU15 gemiddelde (2 na hoogste EU). Het BBP aandeel aan uitkeringen voor pensioenen en arbeidsongeschikten (11,8%) was gemiddeld, maar dat aan voorzieningen voor thuis wonende bejaarden was het grootst binnen de EU (2,3%; EU 0,5%). Van de sociale uitgaven ging naar EU15 maatstaf veel naar bestrijding van sociale uitsluiting (2,1 om 1,3%), arbeidsongeschikten (15,3 om 8%) en gezinnen/ kinderen (10,2 om 7,9%), een vrijwel gemiddeld deel naar ouderenpensioenen (39 om 38,1%) en relatief weinig naar gezondheidszorg (26,1%, EU15 29,3%), huisvesting (1,7 om 2,3%), werklozen (3,8 om 5,2%) en nabestaanden (2 om 6,6%).

Opzet en voorzieningen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/ staat veel info over sociale stelsels. Op dit adres zijn ook links te vinden naar de nieuwste bedragen. De uitkeringen voor wie verdient worden m.n. opgebracht door de werkgevers en werknemers. Werkgevers en  regionale overheden betalen de ziektekosten voor wie in loondienst is. De overheid betaalt de Zweedse AOW, voorzieningen voor ambtenaren en bijstandsgerechtigden en gezinsuitkeringen. De vakbond betaalt deels uitkeringen voor werklozen uit. Ze kennen een vast bedrag, maar men kan zich bijverzekeren. Veel uitkeringen kennen een maximum inkomen op basis waarvan het bedrag wordt berekend. Voor de omrekening is uitgegaan van €0,11 per SEK (de koers van eind 2010, veelal bruto bedragen).

Ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

Zweden kent een opgebouwd garantie pensioen (de Zweedse AOW) en een via betaald werk opgebouwd deel. Voor dat laatste deel geldt een minimum aan de eigen verdiensten en een maximum voor de berekening. In 1999 werd voor het via werk opgebouwde deel een nieuwe regeling in­gevoerd voor na 1954 geborenen. Voor wie na 1937 is geboren bestaat een overgangsregeling. In het nieuwe stelsel is het uit te keren bedrag mede gekoppeld aan de gemiddelde levensverwachting. De minimale eigen verdienste lag binnen het oude stelsel rond €4500 p/j en binnen het nieuwe stelsel rond €1870 en het maximum voor berekening rond €45.000 p/j. De pensioengerechtigde leeftijd is 65 jaar, maar men hanteert een flexibele pensioenregeling. De vroegste pensioenleeftijd is 60 jaar en de meest late 70. Wie langer doorwerkt krijgt meer pensioen (+0,7% p/m) en wie met de VUT gaat minder (-0,5% p/m). Het ba­sispensioen geldt voor iedereen die minstens 3 jaar in Zweden woont en 65 wordt. Men mag met behoud ervan in een ander EU land en (soms) in Canada gaan wonen. Het lag (bij 40 jaar in Zweden) rond € 9900 p/j voor een alleenstaande die vanaf 1938 is geboren en rond €10.200 voor ouderen. Leden van een paar kregen zo’n €1000 pp minder. Het inkomenspensioen is vol na 30 jaar opbouw en kan in elk buitenland worden genoten. Het bedraagt 60% van gemiddelde inkomen boven het minimum op basis van de 15 jaren met de beste verdienste. Als daar jaren tussen zitten dat men de ondergrens niet haalde krijgt men voor die jaren 96% van ±€4500 uitbetaald (bij paren 76% pp).

De hoogte van uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid hangt af van de mate van en de leeftijd. Arbeidsongeschikten onder de 30 moeten verplicht re-integratietrajecten volgen. De basisuitkering voor wie minstens 40 jaar in Zweden woont en geen inkomsten uit arbeid had lag rond €11.200 en er zijn vergelijkbare aanvullingen mogelijk (bijv. een zorgvergoeding tot ±€3000 p/j). De inkomengerelateerde uitkering voor arbeidsongeschikten kende een maximum voor berekening rond €34.000 met €21000 p/j als hoogste bedrag. Wie buiten eigen schuld blijvend volledig arbeidsonge­schikt is door een werksituatie krijgt echter tot 65 jaar het volledige laatstverdiende loon doorbetaald tot maximaal €34.000 p/j. Voor nabestaanden uitkeringen geldt als voorwaarde dat men minstens 5 jaar formeel heeft samengewoond. Een weduwe/ weduwnaar krijgt het basispensioen + een aanvulling op basis van gederfde arbeidsinkomsten van de overledene (weduwen 55%, wezen minstens 30% bij één, + 20% per wees bij meer wezen van wat de overledene zelf gekregen zou hebben als pensioen). Ze hebben een beperkte geldingsduur en houden überhaupt op bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd en bij hertrouwen of langdurig samenwonen. Bij nabestaanden van arbeidsongevallen liggen ze wat lager. Wel volgt dan een begrafenisvergoeding van zo’n €1400.

Ziekte, kinderen en werkloosheid

Wie meer dan een bepaald bedrag per jaar zelf heeft verdiend (rond €1100 in 2010) heeft bij ziekte recht op een inkomenscompensatie. De gebruikelijke uitkering bij ziekte of tijdelijke arbeidsongeschiktheid is 80% van het laatstverdiende loon met een maximum (rond €90 per werkdag) en een hoogste inkomensgrens voor berekening (rond €34.000 per jaar). De 1e dag is voor eigen risico en de eer­ste 2 weken worden door de werkgever betaald. Daarna neemt de verzekeraar het over. Bij ziekte bedraagt de maximale duur een jaar. De regelingen bij zwangerschap/ ouderschap zijn ingewikkeld, maar riant. Er wordt 390 werkdagen lang 80% uitgekeerd met een minimum (±€20 per dag, ook voor wie niet verdient) en een maximum (±€100 p/d). Daarna volgt nog 90 dagen ±€20 p/d voor iedereen. De bedragen kunnen grotendeels tot het kind 8 wordt door beide ouders in onderling overleg worden opgesoupeerd. Voor de vader geldt überhaupt 10 dagen betaald geboorteverlof. Een alleenstaande ouder mag alles zelf opgebruiken. Bij zware beroepen bestaan speciale regelingen. Bij ziekte van een kind tot 12 hebben ouders maximaal 60 dagen per jaar recht op betaald verlof tegen 80% van een inkomen. Deze uitkeringen kennen bovengrenzen voor berekening (rond €34.000 p/j). Wie een buitenlands kind tot 10j adopteert krijgt ±€4000 ineens belastingvrij. De kinderbijslag voor kinderen tot 16 (indien stude­rend tot 21) lag rond €110 per kind p/m met een aanvulling tot maximaal het dubbele bij 5 of meer kinderen. Voor chronische zieke of gehandicapte kinderen bestaan speciale aanvullingen. Voor kinderen thuis tot 18j zonder inkomsten krijgt een alleenstaande moeder rond €140 p/m per kind onderhoudssteun. Ook kent men voor lage inkomens woonsubsidies.

Om in aanmerking te komen voor een werkloosheidsuitkering moet men lid zijn van een vakbond, in het jaar vooraf min­stens 6 maanden hebben gewerkt, buiten eigen schuld zonder werk zitten en werkwillig­heid betonen. Anders volgt vertraging of strafkorting. De uitkering is opgebouwd uit een wettelijk gegarandeerd minimum voor iedereen (zo’n €35 per werkdag na een voltijdbaan), aange­vuld met een inkomen gerelateerd deel uit het werkloosheidsfonds van de vakbond. Dit deel gaat tot 80% van het laatstverdiende loon voor de eerste 200 dagen en 70% voor 100 dagen daarna met een maximum rond €75 p/d. Bij een kind tot 18j thuis is 150 dagen verlenging mogelijk. Daarna kan men in aanmerking komen voort plaatsing in een re-integratietraject.

Beoordeling van het sociale stelsel voor de kredietcrisis

Het volksdeel met weinig tot geen ver­trouwen in het staatspensioenstelsel (42 om 55%) of het sociale zekerheidsstelsel (26 om 42%) was in 2003 klein naar EU15 maatstaf. In dat jaar gaven de Zweden hun pensioenstelsel en hun sociale zeker­heidsstelsel een gemiddeld cijfer; respectievelijk een 5,2 (EU15 5,3) en een 6,1 (om 6,2). In 2007 kreeg het staatspensioenstelsel een 5,6 (EU15: 5) en in sept. 09 een 5,3 (EU27 4,8). Het deel dat vond dat het sociale stelsel voldoende dekking biedt lag eind 2006 iets onder de Eu25 normaal (47 om 51%), maar het deel dat vond dat het Zweedse stelsel andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen was relatief groot (62 om 42%). Daarbij vonden naar verhouding weinig Zweden hun stelsel te duur (43 om 53%).