Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

In 2008 werkte onder de 15plussers met een betaalde baan van minstens 1 uur p/w naar EU maatstaven een groot deel in de landbouw (9 om 4,6%) en industrie (34,7 om 26,5%) en een klein deel in de dienstensector (56,3%: EU 67,3%; Eurostat LFS 2008). Tussen november 2008 en oktober 2009 steeg het aandeel geregistreerde werklozen van 4,2 naar 6,2% (EU27 van 7,5 naar 9,3%). Belangrijke industrie (CIA worldfactbook): metaal­bewerking (aluminium, lood en zinksmelterijen); (mili­taire) elektronica, vracht­wagens, auto’s, onderdelen voor elektriciteitscentrales, hout­produc­ten, textiel, chemicaliën, machinaal gereedschap. Belangrijke landbouw produc­ten: aardappels, hop, tarwe, sui­kerbieten, maïs, druiven, rundvee, schapen, pluimvee.

Tekort op de handelsbalans 2008: €2 miljard (€1,1 miljard in 07; Eurostat). Invoer goederen 2008 (waarde €25,2 miljard; +9% t.o.v 2007): machines/ transportmiddelen 35% (+8% in waarde), chemische producten 11% (+6%), aardolieproducten (brandstof/ smeermiddel) 8,5% (+23%), voeding en genotsmiddelen 7% (+13%), grondstoffen 5% (+2%). Invoerpartners 2008: EU27 landen 71% (74% in 07; d.w.z -3%; EU27 gemiddelde 63%, Eurostat). Duitsland 19% (+3% in waarde t.o.v 07), Italië 18% (+5%), Oostenrijk 12% (+6%), Frankrijk 5% (+0,5%), Hongarije 4% (+18%), Kroatië 3,6% (-2%), NL 3,2% (-1,5%; bron http://www.stat.si/eng/index.asp). Uitvoer 2008 (waarde €23,2 miljard; +5%): machines/ transportmiddelen 42% (+5%), chemicaliën 13% (+11%), voeding en genotsmiddelen 4,5% (+13%), grondstoffen 3,3% (+5%), aardolieproducten 2,2% (+61%). Uitvoerpartners 08: EU27 landen 68% (-1%; EU 67,5%). Duitsland 18,5% (+2%); Italië 12% (-7%); Kroatië 8,5% (+9%), Oostenrijk 8% (+3%), Frankrijk 6,5% (+1%), VS 4,4% (-10%).

T/m oktober 2009 lag volgens het Sloveense CBS de totale waarde van de invoer ruim 29% lager dan in dezelfde periode van 2008 en de export was bijna 22% gezakt. Qua handel met de EU landen was de achteruitgang bij de export iets kleiner (-21%) en bij de import vrijwel hetzelfde.

Infrastructuur en vervoer

In 2009 telde Slovenië 6 vliegvelden met verharde landingsbanen. De landelijke luchtvaartmaatschappij Adria Airways beschikte in 2008 over 14 toestellen. In 2008 verwerkten de vliegvelden 2,1 miljoen passagiers (+40% t.o.v 2007) en bijna 8.200 ton vracht (-35%; bron Eurostat). De hoofdluchthaven is het Jože Pučnik vliegveld, niet al te ver van Ljubljana, op afstand gevolgd door het vliegveld van Maribor. Landweg 2007: 38.709 km verhard (incl. 579 km snelweg). In 2008 werd 91,2 miljoen ton vracht over de weg vervoerd (+2% t.o.v 2007; in kilometerton echter +18%). In 2007 beschikten de Sloveense NS Slovenske železnice over 1228 km spoorweg, waarvan 503 km (40%) geëlektrificeerd. In 2007 vervoerde men 17,6 miljoen ton vracht (+3%; in kilometerton +7%). Bij 16,1 miljoen treinreizen (-0%) werden 740 miljoen passagierskilometers afgelegd (+22%). In 2008 had men aan pijpleidingen 840 km gasleiding en 11 km olieleiding. Het land heeft zelf geen commercieel bevaarbare waterweg. Wel beschikt men over enkele zeehavens (m.n Koper) en een kleine handelsvloot van 29 schepen. Deze voeren allemaal onder vreemde vlag. In 2008 werd in de havens 16,6 miljoen ton goederen verwerkt (+5%). Naast Koper zijn Isola en Piran van belang voor het passagiersvervoer over zee. In 2007 betrof het 51.400 passagiers (+73%; maar de aantallen variëren elk jaar sterk), waarvan zo’n 18.000 per cruiseschip.

In 2007 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 79,2% over de weg (70% in 2003: EU27 76,5% in 2007) en 20,8% via het spoor (in 2003 nog 30%; EU 18% in 07). Binnenlands vrachtvervoer in 2008 t.o.v 2000: +38,5% in BBP waarde (EU25 +5%); passagiersvervoer over land in waarde in 07 t.o.v 00: -18,4% (EU25 -6,2%). Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging naar EU maatstaf een tamelijk groot deel met de auto (85,4%; EU27 83,4%) en bus (11,6%; EU 9,5%) en een tamelijk klein deel met de trein (6,1%; EU7%). Na 1996 is het aandeel van de auto gestegen (toen 78,5%, d.w.z +7%) ten koste van de bus (-7,3%). Het aantal personenauto’s per 100 inwoners (45,6 in 2006; +1,9% t.o.v 2000) ligt iets onder de Eu normaal (EU27 47; +5). Mobiele tele­foondichtheid 2006: 91% (EU27 106%). Internetdichtheid 2009: huishoudens 64% (EU27 65%), bedrijven met 10 of meer personeelsleden 96% (EU27 94%, Eurostat: industry, trade and services).

Economie van 1992 t/m 2005

Net als meer nieuwe EU landen heeft Slovenië een goed opgeleide bevolking. Ook de strategische ligging en de uitstekende infrastructuur vormen pluspunten. Slovenië was reeds de handelspoot van Joegoslavië en bedrijven werden vrijer gelaten bij het invoeren van westerse innovatie. Vanaf 1992 trok, na een handelsboycot van 2 jaar in verband met de oorlogssituatie in Joegoslavië, de economie weer aan. Buitenlandse handel bleef belangrijk, maar de traditionele textiel, vrachtwagen en voedingsindustrie ging achteruit. Lichte industrie en farmaceutische en elektrische industrie groeiden omdat ze winstgevender waren. Rond 2000 lag de BBP groei rond 5%; maar in 2002 bedroeg ze 3% bij een inflatie van 7,5%. In 2005 groeide het BBP met 4% (EU 1,7%), terwijl de inflatie was gezakt (2,5%; EU 2,2%). Het BBP per hoofd (gelijkgeschakeld voor koopkracht) steeg tussen 1999 en 2005 van 74 naar 82% van het EU gemiddelde. Qua waarde verdubbelde het totale BBP tussen 1995 en 2005 bijna naar €27,6 miljard. Het begrotingstekort was gedaald naar 1,4% van het BBP (EU 2,3% tekort, Zalmnorm 3%) en de overheidsschuld was 26% van het BBP (EU 63%). In 2004 werd men het 1e nieuwe EU land dat van lener donor werd bij de wereldbank. De privatisering schoot na 2002 niet erg op, de staatsinvloed op de economie was naar EU maatstaven groot, de belastingen bleven relatief hoog, de arbeidsmarkt was weinig flexibel en de directe investeringen uit het buitenland (FDI) bleven achter bij die in omringende landen. De verschillen in visie op economie en maatschappij tussen links en rechts zijn groot. Ook staan velen argwanend t.o vreemde macht en invloed uit vrees voor verlies van de eigen identiteit.

Via de rechtse regering vonden na 2004 privatiseringen plaats in het bank en nutswezen en de telecom sector en structurele hervormingen droegen bij aan meer buitenlandse inbreng. In 2005 werd vanuit het buitenland een recordbedrag van €6 miljard geïnvesteerd, het meeste vanuit Oostenrijk (28%), gevolgd door Zwitserland 15%, NL 10%, Frankrijk 9% en Duitsland 9%. Het meeste werd gestoken in financiële dienstverlening (20%), chemische industrie (16%), kleinhandel (14%), zakelijke dienstverlening en leasen 13% en technische producten 10%. Belangrijke groeisectoren waren biotechnologie, infrastructuur, ICT en toerisme en ook de detailhandel in buitensportarti­kelen groeide enorm. De buitenlandse handel nam in 2005 flink toe (import +12%, export +13%), maar men hield een tekort op de handelsbalans. In juni 2004 lag het consumenten vertrouwen in de economie op de EU25 normaal, maar tussen 1995 en 2005 lag het daar 6% boven. Men heeft sinds 2004 het hoogste BBP per hoofd van de nieuwe EU landen. Men verwacht meer concurrentie van lage lonenlanden, maar kleinschaligheid is en blijft een hoofdkenmerk van de Sloveense economie.

Rond 2002 vond naar schatting 10% van het werk plaats in het zwarte circuit en 5% van de werkende be­volking had toen een baan in het buitenland.

Ontwikkelingen vanaf 2007

Doordat men aan de criteria voldeed mocht men als 1e nieuwe EU lid per 1 januari 2007 de Euro invoeren. De economische groei (6,8%) was in dat jaar de hoogste sinds 1991 bij een klein begrotingsoverschot en een lage inflatie. Tijdens de kredietcrisis kwam door de beperkte relatie met buitenlandse banken de banksector relatief ongeschonden uit de strijd. De export en het bedrijfsleven hadden meer last hetgeen zich uitte in dalende verkopen, liquiditeitsproblemen, arbeidsduur verkorting en ontslagen. De meeste ontslagen vallen bij tijdelijke werknemers zoals Bosnische gastarbeiders in de bouw. De nieuwe centrumlinkse regering probeerde in december 2008 het tij te keren met het onder voorwaarden verruimen van kredietverlening aan bedrijven en het subsidiëren van arbeidstijd verkorting. In het 1e geval mochten bedrijven geen bonussen uitkeren aan management en in het 2e geval mochten ze geen mensen ontslaan (later werd echter ook gesubsidieerd tijdelijk ontslag overwogen). De 3 staatsbanken hebben 60% van het bankwezen in handen zodat kredietverlening aan het MKB snel kan worden doorgevoerd. Ook werden procedures versoepeld (bijv om aanspraak te maken op EU fondsen) en scholingsmogelijkheden verruimd. Op lange termijn overweegt men hervormingen in pensioensysteem, zorg en overheidsfinanciën, verhoging van belasting en accijnzen en verlaging van de defensie-uitgaven. In de industrie daalde in 2008 qua productie de automobielsector met 50%, de elektrische en optische apparatuur met 23% en de machinebouw met 16%. Eurostat kwam voor 2008 op een tekort op de handelsbalans van €2 miljard en volgens de EVD ging het (diensten meegerekend) om €3,2 miljard (http://www.evd.nl/home/landen/). Duitsland en m.n Italië (de grootste exportpartners) kochten minder in en ook de export naar landen in voormalig Joegoslavië zakte flink.

De waarde van het Sloveense BBP tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) lag in 2008 op €46 miljard (+2,2%) en werd voor 2009 geschat op €42,7 miljard (-7%; EU27 -1,3%; bron Eurostat). In 2008 bedroeg het BBP per inwoner €22.700 (EU25 €25.100). De economische groei over 2007 en 2008 lag boven de EU27 standaard (2007 6.8%; EU27 2,9%; 2008 3,5 om 0,9%) en Eurostat verwachtte voor 2009 een naar EU of Eurolanden maatstaf sterke daling (-7,4%; EU -4%). In 2008 lagen in vergelijking met het BBP de uitgaven en inkomsten van de overheid onder de EU normaal (inkomsten 42,4% BBP; EU15 45%: uitgaven 44,2 om 47,2% BBP; Eurostat) en evenals de uitgaven van huishoudens (incl. subsidies; 52,7% BBP; EU15 57,3%). De inflatie lag in 2007 en 2008 boven het EU27 gemiddelde (07: 3,8%; Eu 2,3%; in 08 5,5 om 3,7%) en de consumentenprijzen (alle items) stegen tussen dec. 08 en okt. 09 van 11,5 naar 13,5% boven het niveau van 2005 (EU27: rond 9% boven dat niveau). De inflatie steeg sterk, bijv door de hoge olieprijzen en doordat bedrijven met een monopoliepositie eten en gas en licht duurder maakten. Over 2009 verwacht men een veel kleinere inflatie. Het begrotingstekort over 2008 was 1,8% van het BBP (in 07 draaide men quitte: tekort EU27: 0,8% in 07; 2,3% in 08). De overheidsschuld daalde in 2008 naar 22,5% van het BBP (in 07: 23.3%: d.w.z -0,8%; EU27 61,5% in 08: +2,8%).

De bruto binnenlandse investeringen (overheid +privaat) lagen in 2008 met 28,9% van het BBP flink boven de EU standaard (EU27 21,1%; Eurostat). Ook het zakelijk aandeel daarin was aan de grote kant naar EU27 maatstaven (24,6 om 18,4%). Volgens de landen website van de EVD krijgt men tussen 2007 en 2013 €5 miljard aan EU subsidies. Dit wordt door de regering aangevuld met €1 miljard. De buitenlandse investeringen (FDI) variëren sterk. Piekjaren waren 2002 en 2004 met respectievelijk €1,7 miljard en €0,65 miljard volgens de criteria van het IMF. In 2007 bedroeg de FDI €1,05 miljard (aandelen en IMF criterium €425 miljoen, schuld €586 miljoen). De waarde van buitenlandse vestigingen in Slovenië (voor driekwart rond Ljubljana) was in dat jaar opgelopen naar €9,5 miljard (naar landen: Oostenrijk 44,6%, Zwitserland 11%, NL 7,8%; Frankrijk 7,5%, Duitsland 6,8%, Italië 5%; naar sectoren: financiële diensten 40%, chemie 10%, groothandel 6,5%) en volgens de criteria van het IMF naar €6,6 miljard (bron: http://www.bsi.si/). Van de Sloveense bedrijven was 4,7% in buitenlandse handen. Ze waren goed voor 16% van het kapitaal, 15% van de werknemers en 35,5% van de export (goederen, diensten). In 2007 investeerde 2% van de Sloveens bedrijven in het buitenland voor €1,54 miljard (volgens IMF criteria €638 miljoen; in 1994 nog maar €5,6 miljoen). De waarde van Sloveense investeringen in het buitenland steeg tussen 2004 en 2007 van €2,2 miljard naar €4,9 miljard (€3,3 miljard volgens IMF). De belangrijkste landen waarin men geld stak waren Servië 28,6%: Kroatië 22%, Bosnië 12%, Rusland 5% en NL (4.4%) en de grootste sectoren financiële bemiddeling 14,5%; MKB 12,5% en chemie 9%. Het betrof voor 85% niet op de buitenlandse beurs genoteerde bedrijven. De waarde lag eind 2008 op €5,7 miljard.

In Slovenië stijgen de arbeidskosten meer dan gemiddeld in de EU27. In het 1e en 2e kwartaal van 2009 lagen ze 5,8% hoger dan een jaar eerder (EU27 1,2% en 3,6%). De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur (gecorrigeerd voor koopkracht) steeg tussen 1997 en 2006 van 53 naar 63% van het EU15 gemiddelde en bleef daar in 2007 en 2008 hangen. De kostenbaten analyse van arbeid werd in 2007 in Slovenië en in de Eurozone iets ongunstiger (-1,5 om -0,8%) en in 08 iets gunstiger (+2,3 om +0,9%). Men verwacht dat deze balans in 2009 iets gunstiger en in 2010 iets ongunstiger uitvalt dan gemiddeld in de EU27.

Vertrouwen in de economie in 2008 en 2009

De Slovenen reageerden in het jaar voor december 2009 naar EU maatstaven traag maar sterk op de economische crisis. Hun pessimisme over de economie zakte net als elders na december 2008 naar een dieptepunt in 2009. Het dal werd echter later bereikt dan gemiddeld in de EU (EU rond maart) en was naar EU maatstaf veelal diep. Daarna volgde ook een wat sterker herstel, maar doordat het later kwam eindigde men in november 09 (met uitzondering van de industriëlen) onder het gemiddelde EU niveau. Dit gold m.n voor de bouw, maar ook voor MKB, dienstensector en consumenten. Op de door Eurostat gehanteerde ESI (Economic sentiment indicator); een uit de 5 indicatoren vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en consumenten vertrouwen samengestelde index; zakte men tussen december 08 en april 09 van 42% onder het gemiddelde niveau van 1990 t/m 2007 naar 62% daaronder (-20%). Daarna steeg het vertrouwen naar 31% onder dit uitgangsniveau in november 09 (+31%). De terugval was naar EU/ Eurolanden maatstaven groot en in november 09 bleef het eindniveau onder dat in de EU27 (12 om 31% onder de uitgangsbasis van 90-07) of de EU15 (11 om 31%). De reactie was het heftigst in de bouw. Hier werd het dieptepunt pas bereikt in augustus en het herstel t/m november was gering. De industriëlen vormden een uitzondering. Het pessimisme bleef bij hen iets minder wijdverbreid dan gemiddeld in de EU, het dal werd al in maart/ april bereikt (net als in de EU) en in november 09 waren minder industriëlen pessimistisch dan een jaar eerder en dan in de EU (12 om 19% onder het basisniveau).

Economische sectoren

Op de landenwebsite van de EVD en bij het Sloveens CBS en Eurostat is actuele info te vinden over de economische sectoren. Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid daalt naar EU15 maatstaven minder sterk dan gemiddeld en bleef boven de EU15 normaal (9% in 2008; EU15 4% in 07). De bijdrage aan het BBP zakt relatief snel (van 4,2 naar 2,4% tussen 1997 en 2008), maar eindigde nog boven de EU15 standaard (EU15 van 2,6 naar 1,6%). De waarde van de landbouw productie was in 2007 met €1,1 miljard (plantaardig 53%, dierlijk 46%) 4% hoger dan in 06 en die van de bosbouw lag met €149 miljoen 0,5% lager. De hele sector is kleinschalig. Slechts 3% van de vaak gemengde boerenbedrijfjes heeft meer dan 20 ha grond. In 2007 had bijna 60% minder dan 5 ha en als ze vee hebben gaat het door de bank genomen om 5 koeien. De meeste boerenbedrijfjes zijn onderdeel van een coöperatie om kosten te delen. Van de bossen is twee­derde in het bezit van particulieren die ieder slechts over enkele hectaren beschikken. Driekwart van de Sloveense bevolking heeft meer vertrouwen in de eigen landbouwproducten dan in geïmporteerde landbouwproducten. De landbouw is milieuvriendelijk en het areaal in gebruik voor biologische landbouw lag in 2007 boven het EU15 gemiddelde (6 om 4,7%; in 2005 nog 4,8 om 4,3%). Het aandeel boerenbedrijven met neveninkomsten buiten de landbouw (bijv uit toerisme) is klein en groeit nauwelijks (4,1% in 07: +0,4% t.o.v 03; EU15 9,8%; +1,2%).

De bijdrage van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen qua banen zakte tussen 2005 en 2008 van 37 naar 34,7% maar bleef relatief groot (EU27 26,5% in 08). De bijdrage van de sector als geheel aan het BBP is naar EU15 maatstaven groot (33,8% om 26% in 2008). Het aandeel daarin van industrie, mijnbouw en nutswezen/ energie zakte tussen 1997 en 2008 in Slovenië van 29,1 naar 25,5% en in de EU15 van 21,1 naar 19,7% (-0,4%). De bijdrage van de bouw aan het BBP was ook relatief groot (8,3% BBP, EU15 6,3% in 08) en groeide sterker dan in de EU, maar door de kredietcrisis is de bouw ingezakt. Bijdragen BBP van de subsectoren in 2008 + verandering t.o.v 07 volgens Slovenia in figures 2009: mijnbouw 0,4% (+1,4%), bouw 7,3% (+5,5%), maakindustrie 19,4% (+0,1%), nutswezen 2,6% (+4,5%). In 2007 telden de ruim 18.000 ondernemingen 256.000 arbeidsplaatsen (+2% t.o.v 06) en de meer dan 17.000 bouwbedrijven boden werk aan bijna 80.000 mensen (+11%). De omzet van de sector kwam op €36,1 miljard (+15% t.o.v 06; industrie 72%, bouw 20%, nutswezen 7%, mijnbouw 1%) en de bruto winst op €9,6 miljard (+24%). In 2008 lag de waarde van de verkoop van industriële producten en diensten met €20,2 miljard 2,5% lager dan in 2007. Daarvan kwam het grootste deel op conto van auto’s en vrachtwagens (12%), gevolg door basismetalen 10,3%, elektrische apparaten 10%, metaal fabrikaten 9,4%, voeding en genotsmiddelen 7,7%, machinale uitrusting 7,5%, rubber en plastic 5,6% en chemicaliën 5,6%. In september 2009 waren t.o.v een jaar eerder de industriële productie (-16,4%, EU -16,1%) en omzet (-19 om -19,6%) een fractie minder gezakt dan gemiddeld in de EU15, maar de orderpositie meer (-23,5 om -16%). De productie in de bouw was het sterkst gedaald van 20 EU landen (-32%, EU15 -10%).

Tot de grote bedrijven in de industrie en dienstensector behoren Revoz in Novo Mesto, de Sloveense tak van Renault en de grootste exporteur; de supermarktketens Mercator (marktaandeel 50%, omzet €2,7 miljard), Spar Slovenija en Tus; producent van huishoudelijke artikelen Gorenje (omzet €1,3 miljard); bierbrouwerij Pivovarna Laško, voedingsmiddelen producenten Droga Kolinska, Kraš, Žito en Mlinotest Zivilska (deegwaren en brood), de Istrabenz holding (voeding, toerisme, energie; 73 bedrijven, omzet rond €750 miljoen); energieholding HSE, bouwbedrijf SCT; producent van motoren, brommers, boten en buitenboordmotors Tomos; de telecombedrijven Mobitel en Iskratel, de producenten van m.n wintersportartikelen Alpina Žiri en Elan, Krka farmaceutica, Luka Koper (de haven van Koper), Adria Mobil (caravans), Sava Tires (onderdeel van Goodyaer), uitlaatfabriek Akrapovič en producent van videogames ZootFly. De meeste ervan zijn multinational. Hofer uit Oostenrijk, Aldi en Lidl uit Duitsland en het Franse E Leclerc zijn de grootste discounters uit het buitenland.

De bijdrage van de dienstensector aan de werkgelegenheid ligt flink onder de EU15 normaal (56,3% in 08, EU 67,3% in 07). Daarbij was het aandeel van de commerciële dienstverlening groot (60%, EU15 56% in 07). De bijdrage van de sector aan het BBP is relatief klein (63,7% in 2008; EU15 72,4%) en groeide na 1997 even sterk als in de EU (toen 60%; d.w.z +3,7%; EU15 +3,5%). Het BBP aandeel van handel, vervoer en communicatie bleef tamelijk groot (22,6% in 2008; EU 20,6%) en steeg iets (m.n na 06), terwijl ze in de EU27 iets zakte (+0.9 om -0,2%). Het aandeel van het openbaar vervoer is gemiddeld en goederen vervoer via het spoor is relatief belangrijk. Het vrachtvervoer is na 2000 naar EU maatstaven sterk gestegen en het openbaar vervoer flink gedaald. Het BBP aandeel van de zakelijk financiële DV is relatief klein (22,2%, Eu27 28,2% in 08) en de stijging na 1997 lag rond de EU normaal (+3,4%: EU +3,3%). De BBP bijdrage van de overige DV lag in 2008 ook onder deze standaard (18,9 om 22,5%). Ze steeg naar 20,4% in 05 en zakte daarna, terwijl ze in de EU nauwelijks veranderde. De tabel hierna beidt info over omzet, winst (in €miljard) en bijdrage aan de werkgelegenheid van de belangrijkste subsectoren in zakelijk/overige DV in 2007.

Deelsector

Omzet

Winst

Banen

Transport, opslag, communicatie

6,2

1,9

58.500

Groot/detailhandel/reparatie/

27,3

3,8

116.400

Horeca

1,4

0,55

33.300

Onroerend goed/zaken

7,1

2,3

79.500

In 2008 groeide de omzet in de groot/ kleinhandel en reparatiesector (incl. voertuigen) t.o.v 07 veel sterker dan gemiddeld in de EU (11,3 om 4,6%). De daling die vanaf het 4e kwartaal inzette was echter ook fors (15,5 om 6% tussen het 1e en het 3e kwartaal van 09). Hetzelfde geldt voor de omzetdaling bij de overige dienstverlening (24 om 11%). De werkgelegenheid steeg over heel 2008 zowel bij de groot/kleinhandel als de overige dienstverlening nog sterk naar EU27 maatstaven (4 om 2 en 5 om 2%; bron Eurostat).

Nederland en Slovenië

Nederland was in 2007 voor Slovenië erg belangrijk als investeringspartner. NL was de 3e investeerder in Slovenië en voor de Sloveense FDI stond NL 5e. Sinds 2003 bestaat er een Slovene Dutch business platform. In 2008 was NL voor Slovenië de 7e invoerpartner (3,4% importwaarde). Er werd toen voor €650 miljoen ingevoerd uit NL (+7% t.o.v 2006). T/m september 09 was met €384 miljoen de waarde t.o.v dezelfde periode in 2008 wel met 22% gezakt. De belangrijkste items die men uit NL invoerde waren chemische en farmaceutische producten, machines en apparaten en wegvoertuigen (in 2009 echter flink gekelderd). De waarde van de export naar NL steeg tussen 2006 en 2008 sterk, te weten van €158,7 miljoen naar €274 miljoen. In de 1e 9 maanden van 09 lag de waarde met €179 miljoen zo’n 10% lager dan in dezelfde periode van 08. Deze uitvoer betrof m.n metalen en metaalproducten, machines en apparaten (ook witgoed), vervoersmiddelen voor op de weg en meubels. Veel Neder­landse caravans, fietsen en brommers zijn in Slovenië of door een Sloveens bedrijf gemaakt. Medio 2009 zagen de EVD en de NL ambassade in Slovenië kansen liggen voor het NL bedrijfsleven in ecologische voeding en toerisme, kuuroorden, gereedschap maken voor de auto industrie, industrieel ontwerp, chemische / farmaceutische industrie en biotechnologie, informatie technologie, milieu technologie, energievoorziening en waterhuishouding.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat (labour market latest trends 4th quarter 2008 en EU LFS survey 2008) was in het 4e kwartaal van 2008 van de 1,42 miljoen Slovenen tussen 15 en 65 jaar (de beroepsbevolking) een naar EU15 maatstaven gemiddeld deel (72%; 1,025 miljoen) als werknemer of werkzoekende actief op de arbeidsmarkt (EU15 71,6%). De rest was scholier/ student, zelfstandig, pas moeder, huisvrouw, afgekeurd, pensionado of rentenier. Daarbij werkte 68,8% (980.000) betaald in loondienst (1 uur p/w of meer; EU 65,8%). Van het loondienstige volksdeel had een relatief klein deel een deeltijdbaan en daarbij was het manvrouw verschil opvallend klein (9,2%; 92.000 in getal; m 9,1%; v 10,4%; EU 18,2%; m 7,7%, v 31,1%). Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w kwam zo op 39,1 (m 40,3u; v 37,7u; EU27 37u; m 40,2u, v 33,1u). Over heel 2008 werkten voltijdwerkers gemiddeld 41,5 uur en deeltijdwerkers 20u (EU 40,5 en 20,1 uur). Het aandeel werknemers met een tijdelijk contract (uitzendbureau, stagiaire etc) was in het 4e kwartaal van 2008 groot EU maatstaf (16,9%; m 14,7%, v 19,4%; EU27 13,8%, m 12,0%, v 14,7%) en in 2008 had 4% van de werknemers een bijbaantje (36.600 in getal; +1,5% t.o.v 2007; Eu27 4,5%, +2%). Het aandeel zelfstandigen (financiële sector niet meegerekend) kwam in 05 op 9,2% (57.000; EU25 16%) en lag in 07 met 15,9% iets onder de EU27 normaal van 16,9% (zzp 7,8%, werkgever 3,3%, familiebedrijf 4,8%, 2 na hoogste EU;; http://www.eurofound.europa.eu/eiro/ annual reports, industrial relations development). Familiewerkers zijn veelal keuterboer.

In 2008 lag het gedeelte werkende 55plussers op 32,8% (+10% t.o.v 2000; EU27 45,6%, +8,7%; EU streefdoel 50%). In 2006 was de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken 59,8 jaar; 2,2 jaar hoger dan in 02 (EU27 61,4 jaar: +1,3j). Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden in Slovenië relatief weinigen voorstander van langer werken (9%, EU 22%) of pensioenleeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen (30 om 32%). Het gedeelte voorstanders van pensioenleeftijd handhaven en minder krijgen lag iets boven de EU normaal (15 om 12%). Het deel dat een combinatie van de 3 aankruiste was relatief groot (10 om 6%) evenals de aanhang van geen van de 3 (30 om 20%).

Tussen november 2008 en oktober 2009 steeg het aandeel geregistreerde werklozen van 4,2 naar 6,2% (EU27 van 7,5 naar 9,3%). Ook onder 15-25 jarigen waren de stijging en het niveau gematigd (van 9,8 naar 11,8%; EU15 van 16,3 naar 19,7%). De manvrouw verschillen in werkloosheid zijn gemiddeld. De langdurige werkloosheid (langer dan een jaar) was tussen 1997 en 2008 klein in Slovenië (EU15 van 4,8 naar 2,6%: Slovenië van 3,5 naar 1,9%). In 2008 telde Slovenië naar EU maatstaven een gemiddeld aandeel hooggeschoolde en veel weinig laag geschoolde hoofdwerkers (hoog 39,3%, EU27 39,1%; laag 20,9 om 24,3%). Qua handwerkers lag het aandeel goed geschoolden boven (31,7 om 25,1%) en het deel laag geschoolden onder de EU normaal (8 om 9,8%). In de dienstensector was een relatief groot segment werkzaam in de commerciële dienstverlening (60%, EU15 56%).

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Net als in Oostenrijk worden vakmanschap, zorgvuldigheid en betrouwbaarheid hoog gewaardeerd. Loyaliteit en het voor wat hoort principe zijn erg belangrijk en werk en privé zijn niet sterk gescheiden. Slovenen werken veel in teams en wanneer men elkaar kent van het werk helpt men elkaar buiten werktijd bijv vaak met het bouwen van een huis. Niet voor vol worden aangezien is bij velen een gevoelig punt, jaloezie is menig Sloveen niet vreemd en er wordt veel geroddeld. Intussen is men vergeleken met Nederlanders weinig openhartig over ongenoegens. Ontevredenheid uit zich vaak in broeierig stilzwijgen of werkgerelateerde gezondheidsklachten. Met leidinggevenden wordt bijv wel gebrainstormd; maar posities, taken en verantwoordelijkheden zijn duidelijker afgebakend dan in Nederland. In Slovenië viel eind 2006 het volksdeel dat werk belangrijk vond onder de 3 grootste binnen de EU27 (92%, EU 84%: EB 273, wave 66.3), maar het deel dat vond dat vrije tijd belangrijker gevonden hoort te worden dan werk was ook groot (58%; BE 50%; EU 48%; NL 43%; standard EB 66). Het deel dat de wat naïeve Amerikaanse droom van hard werken als manier om vooruit te komen onderschrijft lag iets onder de EU standaard (42 om 45%, NL 36%, BE 49%).

In Slovenië zakte tussen 1995/96 en 2005/06 het vakbond lidmaatschap van rond 45 naar zo’n 38% (EU25 van 35 naar 27%; bron http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/ annual reports). In 2008 telden de vakbonden ruim 374.000 leden (44% van de werkende bevolking in 07; +2,6% t.o.v 03; 22 EU landen: -0,4%), waarbij 51% lid was van de grootste bond ZSSS. Sinds 2006 zijn werkgevers niet verplicht georganiseerd en hun organisatiegraad daalt snel. In 2007 werd 96% van de arbeidsovereenkomsten gedekt door CAO’s. In 2008 waren 42 sector en beroeps CAO’s van kracht, waarvan 29 in de private sector. In mei 08 werd een CAO gesloten over de betaling voor werknemers in de private sector die niet onder andere sectoren vielen. In het laatste kwartaal van 08 werd in een aantal sectoren arbeidstijdverkorting overeen gekomen van 40 naar 36 uur met inleveren van loon om ontslagen te voorkomen. Landelijk kwam men in 08 (met inflatiecorrectie d.w.z reëel) een gemiddelde loondaling van 1,6% overeen (-1,3% in 07: EU15 +0,5 en +1,3%). Het aantal door stakingen verloren werkdagen per 1000 werknemers lag tussen 2003 en 2006 onder het gemiddelde van de EU15, maar boven dat van de 12 nieuwe lidstaten (19 om 43 om 12). Wellicht is hier sprake van een onderschatting omdat alleen uit werd gegaan van de gegevens van de grootste vakbond. De textiel en leer en de metaalsector waren het meest gevoelig voor acties. Betaling achterstand en niet nakomen van afspraken waren de meest voorkomende aanleiding.

Het doorsnee huishoudinkomen lag in 2006 naar koopkracht op 98% van het EU27 gemiddelde (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07). Het minimumloon bedroeg per 1-1-09  €589 p/m (+9,2%; EU +9,4%). In 2007 lagen de arbeidskosten per uur op €12,09 (EU27 €19,85; EU15 €25,79 in 06; NL €27,41 in 2005). In het 2e kwartaal van 2009 waren ze 5,8% hoger dan een jaar eerder (Eurolanden +4%) en in het 3e 2,5% hoger. In 2008 lag het consumenten prijsniveau naar koopkracht op 83% van de EU27 normaal (NL 103%; BE 111%; in 2004 nog 75%). Het bruto modale inkomen (incl. toeslagen ed.) lag in 2008 rond €1400 p/m en het varieerde van krap €900 voor een serveerster of typiste tot ruim €2100 in het financiële en verzekeringswezen. De agrariërs kwamen er, m.n gezien het grote aandeel keuterboeren, met gemiddeld €1200 verrassend goed vanaf, want een bouwvakker kwam bijv op €1150. Per 1 juli 2004 werd de inko­mensgroep die minder verdiende dan €692 vrijgesteld van loonbelasting. De inkomens verschillen zijn naar EU maatstaven klein. In 2008 verdienden de 20% hoogste inkomens 3,4 x zoveel dan de 20% laagste (EU15 4,7 x zoveel; NL 4x zoveel in 07) en 12% moest rondkomen met minder dan 60% van modaal (EU27 16%; BE 15%, NL 10% in 07). Het volksdeel met armrijk spanningen was echter tamelijk groot naar EU15 maatstaven (34%, EU15 27%; EU12 36%, NL 12%, BE 23%) evenals het aandeel huishoudens dat veel verschil ervoer tussen aspiraties en levensomstandigheden (19%, NL 10%, BE 14%). Het deel dat moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen benaderde echter de EU15 normaal (11%, EU15 10%, EU12 25%; bron EQLS 2007). Wie als alleenstaande overging van een uitkering op een laag betaald wit baantje hield in 2007 van de extra verdiensten relatief weinig over (17%, NL 19%; EU 25%; BE 17%).

Arbeidsomstandigheden

Qua werktijden was bij het Eurofound onderzoek van 2005 de 5 daagse werkweek in Slovenië naar EU maatstaven modaal ingeburgerd (66%) en het doorsnee aantal werkuren was in 2005 hoog naar EU maatstaven (41,6 om 38,2). Er waren tamelijk veel banen met regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (18 om 16%) en erg veel banen met ploegendiensten (30%, hoogste EU, Eu 17%). Ook hadden veel mensen meer dan één baantje (10 om 6%). Banen met vaste begin en eindtijden (58 om 61%), elke dag eenzelfde aantal werkuren (55 om 58%) of met elke week een zelfde aantal werkdagen (70 om 74%) kwamen relatief weinig voor en banen met minder flexibele tijdsschalen (68 om 65%) wat meer dan gemiddeld. Wie meer dan 6 maanden werkt heeft, heeft in Slovenië wettelijk recht op minstens 4 weken vakantie en bij een 6daagse werkweek op 5 weken. Ouderen en jongeren onder de 18, moeders van kinderen onder de 15 of van gehandicapten en gehandicapten zelf hebben recht op meer vakantie en ook in CAO’s kunnen langere periodes worden overeengekomen. Ziektedagen tijdens vakantie (mits gemeld) worden gecompenseerd. In 2008 lag in de praktijk de gemiddelde voltijd werkweek op 41,1u (EU15 40,5u; EU12 41u; BE 39,1u, NL 38,9u) en het wettelijke minimum aan betaald verlof op 20 dagen, net als in NL en BE (EU27 21,4 dagen). Men kende een maximale werkweek van 48 u (NL ook 48u: België 38u) en een langste werkdag van 10 uur (NL 12u, BE 8 u). De tabel hieronder biedt info over gemiddelde CAO afspraken qua werktijden in 08 (bron Eurofound).

Onderwerp CAO 2008

Slove

NL

België

EU12

Werkweek in uren (voltijd)

40

37,5

37,6

39,5

Vakantiedagen

20

25,6

20,9

Feestdagen

11

6

10

10,9

Netto werkjaar in uren

1832

1713

1730

1804

Qua werkorganisatie en werkplek werkten in 2005 naar EU maatstaf veel Slovenen buitenshuis (87%, Eu 73%). Het aandeel banen waarin computers (51 om 45%) of het internet (40 om 38%) bepalend zijn lag iets boven het Eu gemiddelde. In Slovenië had men in relatief weinig banen te maken met een direct vragende partij (klanten, leerlingen ed. 58 om 64%), maar er werd wel erg veel in een team gewerkt (85%, hoogste EU 55%). Het werktempo hing dan ook vaak af van collega’s (58 om 42%) en niet zo vaak van klanten ed. (64 om 69%). Men kon bij relatief veel banen met succes hulp vragen van collega’s (78 om 67%) of een superieur (71 om 56%) of van buiten (35 om 32%). Numerieke productiedoelen bepaalden bij erg weinig banen het werktempo (21 om 42%) en het werd wat vaker dan gemiddeld bepaald door automaten (23 om 19%). Toch kon men ook wat vaker dan gemiddeld in de EU zelf het werktempo bepalen (73 om 69%) en er konden bij erg veel banen taken worden geroteerd (72%, hoogste EU; EU 43%). Bij vrij veel banen had men genoeg tijd om klussen te klaren (76 om 69%). Desondanks waren er veel banen waarin strikte deadlines (67 om 62%) of een nu en dan moordend werktempo de toon aangaven (75 om 59%). Het aandeel banen waarbij men zelf pauzemomenten kon kiezen (38 om 44%), de volgorde van taken (61 om 64%) of de manier van werken kon bepalen (61 om 67%) lag iets onder het EU gemiddelde.

M.b.t. werkinhoud en behoefte aan scholing hadden velen op hun werk te maken met precieze kwaliteitseisen (67 om 75%) en men kon wat minder vaak dan gemiddeld zelf de kwaliteit van het eigen werk beoordelen (70 om 73%). Wel konden werkenden tamelijk vaak eigen ideeën toepassen (64 om 58%). Relatief weinigen vonden hun baan eentonig (39 om 43%) of complex (61 om 69%) en naar verhouding velen waren in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold op kosten van de baas (38 om 27%). Eind 2006 was het aandeel dat vond dat hun baan het leren van nieuwe vaardigheden vereist vrijwel gemiddeld binnen de EU25 (69 om 71%).

Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in 2005 in het Eurofound onderzoek de revue passeerden kwamen er 4 naar EU maatstaven minder vaak voor dan gemiddeld. Deze afwijkingen in gunstige zin zaten bij klachten over tabaksrook van anderen 18 om 20%, tillen of slepen met mensen (5,1 om 8,1%) en fysiek geweld van collega’s (1 om 1,9%) of anderen (3,9 om 4,4%). Temidden van de 14 bovenscores vormden klachten over herrie (40 om 30%), hitte (28 om 24%), kou (26 om 21%); rook, poeier of stof (26 om 19%), kwalijke dampen (13 om 11%), contact met chemische stoffen (20 om 14%), straling (7,8 om 4,6%), besmettelijk materiaal (10 om 9%), vermoeiende en pijnlijke houdingen (51 om 45%), tillen en slepen met zware lasten (52 om 34%), pesten en lastig vallen (7,4 om 5,1%) en ongewenste intimiteiten (3 om 2%) de noemenswaardige afwijkingen in ongunstige zin.

Qua werkgerelateerde gezondheidsrisico’s lag het aandeel Slovenen dat de voorlichting op het werk over gezondheid en veiligheidsrisico’s voldoende achtte boven het Eu gemiddelde (88 om 83%), maar hetzelfde geldt voor het contingent dat de bevinding deelt dat men via het eigen werk de gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelt (46 om 28%) en in erg sterke mate voor het deel dat vond dat het werk de gezondheid negatief beïnvloedt (62%; hoogste EU; EU 34%). Minder Slovenen dan EU Europeanen schatten in dat ze hun baan van nu wel tot het 60e zouden kunnen volhouden (66 om 83%) en men scoorde op alle 16 werkgerelateerde klachten m.b.t gezondheid van Eurofound boven de EU normaal. Op 3 ervan was men hoogste (klachten m.b.t. horen 18 om 7% en zien 24 om 7% en kwetsuren 21 om 10%) en op 5 het op één na hoogst. Dit waren rugklachten 46 om 24%, stress 38 om 22%; algehele vermoeidheid 41 om 21% en slaapproblemen (mede vanwege de vele ploegendiensten) 19 om 8% en allergieën 9 om 4%. De andere noemenswaardige bovenscores zaten bij huidproblemen 15 om 6%, hoofdpijn 26 om 15%, spierpijn 38 om 22%, maagklachten 7,1 om 5,5%, ademhalingsproblemen 9 om 4%, hartklachten 6 om 2%, angsten 9,3 om 7,8% en geïrriteerdheid 24 om 10%. Bij het Sloveense waardepatroon hoort dat men onvrede mag uitdrukken in fysieke klachten.

Het gedeelte Slovenen dat tevreden tot erg tevreden was met hun werkomstandigheden (74 om 83%) of verdiensten (36 om 44%) lag onder het Eu gemiddelde, het aandeel dat zich in het jaar voor de vraagstelling ziek had gemeld lag daar boven (28 om 23%) en het doorsnee aantal ziektedagen was groot naar Eu maatstaven (30 om 20). Het contingent werknemers dat bang was om binnen een half jaar hun baan te verliezen (27 om 13%) was (mede door de vele tijdelijke contracten) het op één na grootste binnen de EU. Ook eind 2006 scoorde men qua tevredenheid over het werk iets onder de Eu normaal (Eurobarometer 273/ wave 66.3). Het deel dat het te stressvol en veeleisend vond lag op deze standaard (41%) en het deel met vertrouwen in baanbehoud lag daar iets boven (90 om 85%) evenals de inschatting van de kans om bij ontslag een baan te vinden die vergelijkbare ervaring/ vaardigheden vereist (64 om 59%).

In 2005 lag qua verhouding werk privé-leven het aandeel dat de werkuren goed in te passen vond in het privé-leven iets onder het EU gemiddelde (74 om 80). De groep die vond dat het werk hen genoeg tijd overliet voor de kinderen was relatief groot (35 om 28%). In 2007 hadden naar EU15 maatstaven veel Slovenen moeite met de balans tussen werk en gezinsleven. Het deel dat zich door het werk regelmatig te moe voelden voor het huishouden lag boven de Eu27 normaal (54 om 48%) evenals het deel dat daardoor moeite had met voldoen aan familieplichten (42 om 29%) of dat vond dat men door het werk te weinig tijd overhield voor contact met familieleden (m 43 om 29%, v 36 om 27%; bron EQLS 2007), andere sociale contacten (m 40 om 34%, v 45 om 38%), hobby’s (m 53 om 47%, v 59 en 56%) of vrijwilligerswerk (m 50 om 48%, v 55 om 53%). Alleen het deel dat op het werk werd afgeleid waren door private beslommeringen lag vrijwel op het EU27 gemiddelde (11 om 12%).

Effecten van de kredietcrisis

In juni 2009 lag het volksdeel dat inschatte dat het ergste van de crisis nog moest komen boven de EU27 normaal (68 om 61%). Het deel dat door de economische crisis bij zichzelf (7%, EU 9%) of bekenden (intimi/ vrienden 29 om 36%) met baanverlies in aanraking was gekomen viel mee, maar velen werden er bij collega’s mee geconfronteerd (37 om 24%, special EB 316; wave 71.2). Het deel dat zich zorgen maakte over ontslag van zichzelf (33%) of de partner (40%) week weinig af van de EU27 normaal, maar m.b.t kinderen was het aandeel ook groot (58%). Het verlies aan inkomen bij ontslag werd naar EU maatstaf redelijk positief ingeschat (meer dan 70% behoud: 31%, EU 20%; 51-70% behoud 32 om 28%; minder dan 51%: 11 om 28%, weet niet 26 om 23%). In Slovenië vertrouwde slechts 48% op baanbehoud (EU 80%), maar dit aandeel was wel relatief weinig gezakt t.o.v 06 (-1 om -4%). Bij ontslag dacht 47% binnen een half jaar weer werk te kunnen vinden (echter: -10% t.o.v 06; EU27 39%, +5%) en 66% binnen 2 jaar (EU ook 66%). Zich profileren met ervaring of talenkennis werd daarbij door relatief velen hoog ingeschat en diploma’s, computervaardigheden en aanpassingsvermogen niet zo veel. Het deel dat voor zichzelf zou willen beginnen was gemiddeld (14 om 13%), maar slechts weinigen zagen dat als reële optie (6 om 12%). Alles aannemen werd door een grote groep als zodanig gezien (51 om 38%). Buiten de eigen woonplaats naar hetzelfde of heel ander werk zoeken had relatief vaak de voorkeur. Daarbij werd bij het zoeken de kans van slagen bij heel ander werk (m.n in een andere plaats) hoger ingeschat dan de kans op hetzelfde werk. Dit brengt ons op het sociale stelsel.

Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

In 2006 droeg in Slovenië volgens Eurostat (living conditions/ social protection) naar EU25 maatstaven de beschermde persoon (39,8 om 20,5%) en de werkgever (27,3 om 38,5%) naar verhouding veel en overheid (29,8 om 37,5%) en andere bronnen (1,8 om 3,4%) relatief weinig bij aan de sociale zekerheid. In de Eu ging het aandeel van de overheid omhoog (+2,7% vanaf 2000) ten faveure van de beschermde persoon (-1,7%), maar in Slovenië werd de bijdrage van de beschermde persoon hoger (+1,7%). De totale uitgaven aan het sociale stelsel lagen met 21,4% van het BBP onder de EU normaal (EU25 27,3%). In de Eu veranderde dit cijfer weinig, maar in Slovenië zakten de uitgaven tussen 01 en 07 van 24,5 naar 21,4% (-3,1%). Naar koopkracht lagen ze per inwoner zo’n 26% onder het EU25 gemiddelde. Het aandeel aan uitkeringen voor pensioenen en arbeidsongeschikten was met 9,7% klein naar EU25 maatstaf (-1,6% t.o.v 02: Eu 11,8%) evenals het deel voor voorzieningen voor thuis wonende bejaarden (0,2%, EU 0,5%). Van de sociale uitgaven ging naar EU maatstaven relatief veel naar bestrijding van sociale uitsluiting (2,3 om 1,3%), gezinnen/ kinderen (8,7% om 7,9%), nabestaanden (7,4 om 6,7%), gezondheidszorg (30,8 om 29,2%) of gehandicapten (8,5 om 8%); een gemiddeld deel naar ouderenpensioenen (39,3 om 39,5%) en een klein deel naar huisvesting (0,1 om 2,2%) en werklozen (2,3 om 5,1%). In 2005 gingen de uitgaven voor nabestaanden van 2 naar 7,5%. Ook de uitgaven voor gehandicapten (+0.8%) en uitsluiting (+0,4) gingen na 2000 omhoog. Verder zakten de bestedingen voor zorg (-4,1%, Eu +1,8%), pensioenen (-0,5 om -3,9%) en werklozen (-1 om -2%).

Sociaal stelsel: voorzieningen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/, een site van de Amerikaanse overheid, staat veel informatie over sociale stelsels. Het stelsel ressorteert onder het ministerie van arbeid, gezin en sociale zaken. Voor de hoofdzaken dateren de eerste wetten van voor de oorlog, maar de wetten van nu zijn van 1991 (werkloosheid) en 1999 t/m 2005 (bijv 03 gezinsuitkeringen en 05 arbeidsletsel en zorgverzekering). Gezinsuitkeringen worden door de overheid betaald. Voor pensioenen etc geldt de zgn. minimum pensioenbasis als uitgangspunt (€476 p/m in 2008) en voor veel andere uitkeringen het wettelijk minimumloon (€589 in 09). Veel uitkeringen kennen een ondergrens voor premies en een hoogste uitkering. Wie in 2008 minder kreeg dan €383 p/m (bijv aan pensioen) kon aanspraak maken op aanvulling. Dit bedrag is geen bestaansminimum, want de aanvulling was lang niet altijd volledig. Uitkeringen voor ziekte en zwangerschap en arbeidsletsel kennen geen premieperiode.

Arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

De pensioengerechtigde leeftijd ligt voor mannen op 62,5 jaar en voor vrouwen op 56j en 4 maanden bij minimaal 15 premiejaren. Ze wordt tot 2023 geleidelijk opgehoogd naar 63 en 61 jaar. Men kent geen VUT, maar wel een tot maximaal 2 jaar uitgesteld pensioen van hooguit 7,2% extra (+0,3% p/m). Arbeidsongeschikten en nabestaanden kenden kortere premieperiodes. Qua hoogte lag het minimumpensioen voor een man op €345; 35% van de minimum pensioenbasis (€165 in 08; bij vrouwen echter 40% en bij bedrijfsongevallen 81,5%) met een aanvulling van 60% van €383 (€180; bij invaliden 70%). Deze aanvulling ging omhoog bij meer dan 15 premiejaren. Verder was de hoogte van pensioenen en invaliditeitsuitkeringen gebaseerd op ruim eenderde van de verdiensten over de best betaalde 18 jaar, aangevuld met 1,5 tot 3% (deels afhankelijk van geslacht en mate van validiteit) per premiejaar meer. Het maximale pensioen bij ouderdom of invaliditeit bedroeg 4 x de basis (€1906 p/m in 08). Men kent gedeeltelijke invaliditeit (12,5% tot 80% van de volledige uitkering) en een zorgvergoeding voor invaliden van 50 tot 100% van €383. Bij tijdelijke invaliditeit door een bedrijfson­geval werd 100% van het laatstverdiende loon uitbetaald tot genezing intrad of totdat de be­trokkene werd afgekeurd. Het nabestaanden pensioen lag op 70 (bij 1 directe nabestaande) tot 100% (bij 4 of meer nabestaanden). Het vervalt bij (her)trouwen voordat de begunstigde de pensioengerechtigde leeftijd haalt. Volledig afgekeurde nabestaanden mogen echter altijd (her)trouwen met behoud. Men kent bij overlijden een minimale begrafenis vergoeding van 60% van het modale maandloon (rond €780 in 08) en een laagste overlijdensvergoeding van een kwart van modaal (rond €325). De hoogte van deze vergoedingen hangt verder af van het inkomen van de overledene.

Ziekte, kinderen en werkloosheid

In 2008 be­droeg voor werknemers de uitkering in geval van wegblijven door ziekte of noodzaak tot zorg verlenen (af­hankelijk van de oorzaak) 80 tot 100% van het laatstverdiende loon ge­durende een jaar met het minimumloon als ondergrens. De werkgever betaalt de 1e maand. Rond geboorten ligt ze op 100% gedurende 105 dagen (zwanger­schapsverlof). Daarna geld een zorgverlof tegen 100% gedurende 260 dagen. De laagste vergoeding (bijv voor werkloze moeders) bedroeg 55% van het minimumloon (€320 om 08) en de hoogste 2,5 keer modaal (€3250 in 08). Bij vroeggeboorten, meerlingen en kinderen tot 8j thuis kan de periode worden verlengd met maximaal 90 dagen. Een deel van het verlof (minstens 15 dagen) moet worden opge­nomen door de echtgenoot. Die wordt dan volledig doorbetaald door zijn werkgever. Vaders mogen tot een kind 8 wordt daarnaast 72 dagen onbetaald verlof opnemen. Iedere moeder krijgt een eenmalige vergoeding voor za­ken die voor de boreling moe­ten worden aangeschaft (€259 in 08). Ook kent men spe­ci­ale zorg­ver­goedingen voor ouders van een gehandicapt kind (€93 tot €187 p/m). Kinderbij­slag (€18 tot €106 p/m in 08) wordt betaald tot het 18e levensjaar (bij stude­rende kinderen tot het  26e). De hoogte ervan hangt af van het inkomen. Voor kinderen uit een éénoudergezin komt er 10% bij. Voor een gehandicapt kind is ook een extra vergoeding moge­lijk en grote gezinnen krij­gen eveneens een ex­traatje (€363 p/j in 08 bij 3, aangevuld met €43 p/j voor elk volgend kind).

Wie in een periode van 1½ jaar minimaal een jaar had gewerkt en ook werk zocht kan in aan­merking komen voor een werkloosheidsuitkering. Deze bedroeg 70% van het laatstver­diende loon voor de eerste 3 maanden, gevolgd door 60% daarvan voor de daarop vol­gende 9 maanden. Afhankelijk van het aantal dienstjaren en de leeftijd bij ont­slag kon de duur van de uitke­ringsperiode uiteenlopen van 3 maan­den tot 1 jaar. De uitkering bedraagt minimaal 45,6% van het minimumloon (ook voor wie langer werkloos blijft). Voor sollicitatiebezoeken kon men reiskosten vergoeding claimen.

Beoordeling van het sociale stelsel

De Slovenen waardeerden hun sociale dienstverlening in 2003 met een 5,6 (Eu15 6,2) en hun staatspensioenstelsel met een 5 (EU15 5,3: EU10 4,5). In 07 gaf men het eigen pensioenstelsel een 4,9 als cijfer (EU15 5: EU12 4,2). Het volksdeel dat weinig ver­trouwen had in het staatspensioenstelsel lag in 03 op de EU15 normaal (55%, EU10 49%). Wantrouwen tegen het sociale zekerheidsstelsel kwam minder veel voor dan in de EU10, maar vaker dan in de EU15 (49%, EU10 62%, EU15 42%). Het deel dat vond dat het sociale stelsel voldoende dekking biedt lag eind 2006 vrijwel op de Eu25 normaal (49 om 51%); maar het segment dat vond dat het Sloveense stelsel andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen lag daar flink onder (23 om 42%). Het gedeelte dat het stelsel te duur vond was daarbij aan de kleine kant (49 om 53%).