Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid
Bestaansmiddelen en buitenlandse handel
In 2008 werkte onder de 15plussers met een betaalde baan van minstens 1 uur p/w naar EU maatstaven een vrijwel gemiddeld deel in de landbouw (4,3 om 4,6%), een groot deel in de industrie (39,4 om 26,5%) en een klein deel in de dienstensector (56,3%: EU 67,3%; Eurostat LFS 2008). Tussen mei 2009 en maart 2010 steeg het aandeel geregistreerde werklozen van 6,4 naar 7,9% (+1,5%; EU27 9,6%, +0,8%). Belangrijke industrie (CIA worldfactbook): motorvoertuigen, metaalbewerking, machines en uitrusting, glas, wapens. Belangrijke landbouwproducten: tarwe, aardappelen, suikerbieten, hop, fruit, varkens, pluimvee. Overschot handelsbalans 2008: €3.24 miljard (€3,16 miljard in 07; d.w.z. +2.7%, Eurostat). Invoer goederen 08 (waarde €96,6 miljard; +12% t.o.v. 07): machines/ transportmiddelen 41% (+6% in waarde), aardolie producten (brandstof/ smeermiddel) 10% (+45%), chemische producten 10% (+11%), voeding en genotsmiddelen 5% (+10%), grondstoffen 3% (+25%). Invoerpartners 08: EU27 landen 76,4% volgens Eurostat (79,7% in 07; -3.4%; EU27 gemiddelde 63%), Duitsland 26,7%; China 8,8%, Rusland 6,4%, Polen 5,9%, Slowakije 5,5%; Italië 4,5%, Frankrijk 4,1%, Oostenrijk 3,7%, Japan 3,3%, NL 3,1% (bron; Tsjechische CBS). Uitvoer 2008 (€99.8 miljard; +12%): machines/ transportmiddelen 54% (+11%), chemicaliën 6% (+20%), voeding/ genotsmiddelen 4% (+21%), aardolieproducten 3,5% (+40%), grondstoffen 2,8% (+17%). Uitvoerpartners 08: EU27 landen 83% (-0.6%; EU 67.5%): Duitsland 30,7%; Slowakije 9,2%; Polen 6,5%; Frankrijk 5,5%; VK 4,8%, Oostenrijk 4,7%; Italië 4,7%; NL 4%.
Volgens http://www.czso.cz/eng/redakce.nsf/i/home (het Tsjechische CBS) onder economy zakte in 2009 t.o.v. 2008 de uitvoer met 11,3% naar een waarde van €80,7 miljard en de invoer met 15,9% naar bijna €75 miljard met een positieve handelsbalans van ruim €5,8 miljard als gevolg. Verdeling: machines/ transportmiddelen (invoer 41,2%, uitvoer 53,3%) chemicaliën 11,2 en 6,3%, brandstof/ smeermiddel 9,2 en 3,6%, voeding/genot 6,1 en 4,4%. De grootste invoerpartners werden Duitsland 26,6%, China 10,1%, Polen 6,4%, Slowakije 5,4%, Rusland 5,2%, Italië 4,4%, Frankrijk 3,9%, Oostenrijk 3,7% en NL 3,4% en de grootste uitvoerpartners Duitsland 32,3%, Slowakije 9%, Polen 5,8%, Frankrijk 5,6%, VK 4,9%, Oostenrijk 4,7%, Italië 4,4% en NL 3,9%.
Infrastructuur en vervoer
In 2009 telde Tsjechië 44 vliegvelden met verharde landingsbanen. Er waren 64 burgerluchthavens, waarvan 8 internationaal. Het grootste vliegveld is de luchthaven Ruzynĕ, 20 km van het centrum van Praag. De landelijke luchtvaart maatschappij ČSA (Czech Airlines) beschikte in 2009 over 50 toestellen. Voor 2007 telde Eurostat 4 vliegvelden met meer dan 15.000 passagiersbewegingen p/j en een landelijke vloot van 87 toestellen. In 2008 verwerkten de vliegvelden 13,4 miljoen passagiers (+3% t.o.v. 2007) en bijna 56.000 ton vracht en post (-7% t.o.v. 2007; bron Eurostat). In de 1e helft van 09 kwam men op 13% minder passagiers en 19% minder vracht/post dan in de 1e helft van 08. Landweg 2008: 128.582 km verhard; incl. 691 km snelweg. In 2008 werd 432 miljoen ton vracht over de weg vervoerd (-5% t.o.v. 2007; in kilometerton +5,5%). In 08 beschikte de Tsjechische NS CD (České Drahy) over 9620 km spoorweg, waarvan 3013 km (32,5%) geëlektrificeerd. In 2007 vervoerde men 51,8 miljoen ton vracht (-1,2%; in kilometerton +3%). Met de trein werden 184 miljoen reizen gemaakt (+0,6% t.o.v. 06) waarbij 6,9 miljard passagierskilometers werden afgelegd (-0,5%). In 2008 had men aan pijpleidingen 7010 km gasleiding en 547 km olieleiding. Het land beschikt over 664 km commercieel bevaarbare waterweg; m.n. de Labe (Elbe), Vltava en Oder en aan handelsvloot over 1 op het Cariben eiland Saint Vincent geregistreerd zeeschip. De belangrijkste havens zijn Decin, Praag en Usti nad Labem.
In 2008 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 76,7% over de weg (74,7% in 2006, d.w.z. +2%, EU27 76,4% in 08). In 1999 lag het aandeel van wegvervoer op 65% en in 2002 kwam het boven 70%. Het aandeel van transport via het spoor is sterk gezakt (23,3% in 2008), maar naar Eu maatstaf is het nog wel groot (Eu27: 17,8% in 08). In 1998 lag het op 35,5% en in 2002 dook het onder 30%. Het aandeel van vervoer over water was in 2008 verwaarloosbaar (0,2% tussen 1997 en 2000). Binnenlands vrachtvervoer in 2008 t.o.v. 2000: -13,4% in BBP waarde (EU25 +4%); binnenlands passagiersvervoer over land in waarde in 07 t.o.v. 2000: -10,4% (EU25 -6,2%). Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging naar EU maatstaf een klein deel met de auto (75,7%; EU27 83,4%), een vrijwel gemiddeld deel per trein (7,3%) en een groot deel met de bus (17%; EU 9,5%). Tussen 1996 en 2002 steeg het aandeel van de auto van 70,1 naar 75,7%, dat van de bus zakte van 20,1 naar 17% en dat van de trein van 9,8 naar 7,3%. Het aantal personenauto’s per 100 inwoners ging tussen 1995 en 2006 van 29,5 naar 40 (EU27 47; +9 t.o.v. 1995). Mobiele telefoondichtheid 2006: 124% (EU27 106%). Internetdichtheid 2009: huishoudens 54% (EU27 65%), bedrijven met 10 of meer personeelsleden 96% (EU27 94%, Eurostat: industry, trade and services).
Economie
Op en via http://www.evd.nl/home/landen/ is veel recente info te vinden over economie. Nadat Tsjechië in 1993 loskwam van Slowakije kreeg via privatiseringen en buitenlandse investeringen de overgang naar een vrije markteconomie verder gestalte. De goede vakscholing, goedkope arbeid en centrale ligging van het land waren daarbij behulpzaam. Na een dipje rond 1997 vertienvoudigden door overheidsmaatregelen de buitenlandse investeringen t/m 2002 en per hoofd van de bevolking bleef men ook daarna qua investeringshoogte bij de top van de nieuwe EU landen behoren. Wel zijn investeringen erg ongelijk verdeeld over het land. In 2005 namen bedrijven waar tussen 1998 en 2005 buitenlands geld in is gestoken 60% van de export, 52% van de industriële afzet en 37% van de industriële werkgelegenheid voor hun rekening. Tussen 2000 en 2002 zakte de economische groei van 3,5 naar 1,9% (mede door de kosten van de watersnoodramp), maar daarna nam ze weer toe tot 6,1% van het BBP in 2005 (EU25: 2,4%). Het BBP per hoofd steeg tussen 2000 en 2005 van 64 naar 75% van het EU25 gemiddelde (op 2 na hoogste EU10) en de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur ging van 45 naar 52% van dat gemiddelde. In 2005 ging de werkgelegenheid 0,7% omhoog (EU 0,8%). De inflatie lag in 2006 op 2,1% (EU 2,2%). In 2005 kwam het begrotingstekort op 3,6% (EU 2,3%, EU norm 3%) bij een overheidsschuld van 30% van het BBP (EU 63%). Eén en ander had tot gevolg dat de welvaart en de koopkracht van de bevolking reëel toenamen. De handelsbalans is in sommige jaren negatief en in andere positief.
Privatisering en investering
Sinds 2006 zijn bijna alle voormalige staatsbedrijven privébezit. In 2008 besloot men de nationale luchtvaartmaatschappij CSA te privatiseren, maar mede door de kredietcrisis wilde de verkoop niet lukken en in oktober 09 besloot men dan maar wat vliegtuigen te verkopen. De privatisering van de nationale luchthaven Rusyne en van de zorg zijn punten van discussie en hangen af van de regering die na de verkiezingen van mei 2010 aantreedt. Tsjechië kent voor buitenlandse investeerders een erg vriendelijk en prettig financieel klimaat met CzechInvest als verantwoordelijke instantie. Tussen 1993 en 2008 werd vanuit het buitenland (FDI) €83 miljard in het land gestoken (€7,8 miljard in 08). Daarmee valt men onder de top3 van nieuwe EU landen. Tussen 2003 en 2009 betrof het 917 projecten ter waarde van €11,3 miljard van 684 bedrijven die ruim 100.000 banen opleverden. Van het geld ging 51% naar de dienstensector en 36% naar de industrie. Het meeste werd gestoken in onroerend goed (25%), gevolgd door auto onderdelen (18.6%), auto productie (13%), machines en uitrusting (7.3%) en alternatieve energie en bouw (beide 6,3%). De top10 van projecten werd aangevoerd door Hyundai, Toyota PSA en Volkswagen en qua plaatsen stond Praag aan de top (28% van de projecten), op afstand gevolgd door Brno (7%) en Plzen (5%). Begin 2009 verwachtte men voor 2009 t/m 2011 rond €3,5 miljard p/j aan FDI. Het meeste geld is afkomstig van industriële en dienstverlenende bedrijven uit de EU15 landen. Daarbij was Nederland grootste geldschieter (27%; naast o.m. Philips, ING en AHOLD veel in NL gevestigde buitenlandse multinationals), gevolgd door Duitsland, Oostenrijk en Luxemburg.
De bruto binnenlandse investeringen (overheid +privaat) lagen in 2008 met 23,9% van het BBP boven het EU gemiddelde (EU27 21,1%; Eurostat). Voor 2009 werden ze geraamd op 23,1% van het BBP (EU 19,3%). Ook het zakelijk aandeel daarin was aan de grote kant naar EU27 maatstaf (19 om 18,4%). Volgens de landen website van de EVD kreeg men in 2008 €3 miljard uit EU structuurfondsen.
Ontwikkelingen vanaf 2008
De waarde van het Tsjechische BBP tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) lag in 2008 volgens Eurostat op €210,2 miljard (+4%) en werd voor 2009 begroot op €197,8 miljard (-6%; EU27 -4%; Eurostat). In 2008 bedroeg het BBP per inwoner €20.200 (EU25 €25.100) en het steeg tussen 2005 en 2008 van 75 naar 81% van het EU gemiddelde. In 2008 lagen de uitgaven en inkomsten van de overheid onder de EU normaal (inkomsten 40,9% BBP; EU15 45%: uitgaven 42,9 om 47,2% BBP). Tussen 2000 en 2008 groeide het BBP ieder jaar sterk naar EU maatstaf (6,1% in 2007; EU27 2,7%; 2,5 om 0,8% in 08). Over 2009 was de krimp echter ook relatief groot (-4,8%; EU -4,2%, NL -4%, BE -3,1%) doordat in de eerste 3 kwartalen de kredietcrisis net als in Duitsland hard toesloeg. Duitsland is veruit grootste handelspartner en na NL de grootste investeerder. De inflatie was in 2008 hoog (6,3%; Eu27 3,7%, Eurolanden 3,3%), maar over 2009 was ze, net als elders in de Eu, laag (0,6%, Eu 1%, Eurolanden 0,3%). Men wil haar in 2010 op 2% houden. De Tsjechische centrale bank heeft daartoe in 2009 de rente 2 keer verlaagd, eerst naar 1,5% en daarna naar 1%. De kredietcrisis en het overheidsbeleid, dat nog gebaseerd was op groeiverwachting, brachten het begrotingstekort in 2009 op 5,9% van het BBP (2,1% in 2008; EU27 6,8% tekort in 09). Men voerde als crisismaatregelen o.m. versnelde afschrijving van bedrijfseigendom en een verlaging van de werkgeversafdracht van sociale lasten voor laag betaalde werknemers in. Ook werden de werkloosheid uitkeringen verlengd en verhoogd. De overheidsschuld steeg in 2009 naar 35% van het BBP (in 08: 29%: d.w.z. +6%; EU27 73,6% in 09, +12%). Ze bleef daarmee ver onder de door de EU regering voorgestelde standaard (60%).
De werkloosheid is ongelijk over het land verdeeld. In centraal Bohemen, waar veel is geïnvesteerd, ontstond een tekort aan goed opgeleide vakmensen. De werkloosheid is hier het laagst (tussen 3 en 5,5% in 2008) en ze is het hoogst in de noordelijke regio Ústi nad Labem en Silezië en Moravië (rond 12% in 08). In 2009 is ze m.n. gestegen in de regio waar ze toch al hoog was en onder laag opgeleiden. Een probleem daarbij is dat Tsjechen nogal honkvast zijn. Men heeft een hekel aan lange reizen tussen woon en werkplaats en m.n. de huurwoningmarkt is erg krap. De Tsjechische industrie profiteerde vanaf het 3e kwartaal van 2009 van de slooppremie voor oude auto’s in omringende landen. Doordat de import sterker zakte dan de export ontstond in 2009 een naar Tsjechische maatstaf flink overschot op de handelsbalans. Men verwacht dat dit in 2010 gehandhaafd blijft en de BBP groei voor 2010 werd geraamd op zo’n 2%. Over 2010 zal men echter nog flink moeten bezuinigen om het doel, een begrotingstekort van 4,5%, te halen en de invoering van de € moet wellicht worden uitgesteld tot 2013. De koers van de Tsjechische kroon lag in 2009 rond 27 ČSK/€ en eind maart 2010 op ruim 25 ČZK/€. Voorlopig kunnen de lonen echter niet omhoog en kan de gestegen werkloosheid niet worden teruggedraaid. Daardoor kunnen de Tsjechen minder uitgeven, hetgeen de economische groei zal afremmen.
Arbeid is in Tsjechië relatief goedkoop, maar de lonen stijgen naar verhouding sterk. Ook tussen 2007 en 2009 gingen de arbeidskosten meer omhoog dan in de EU27 (4e kwartaal 09: +5,4% t.o.v. een jaar eerder; EU27 +2,2%). De arbeidskosten p/u gingen tussen 1997 en 2006 van 15 naar 27% van de EU15 normaal. De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur (gecorrigeerd voor koopkracht) steeg tussen 1997 en 2008 van 44 naar 54% van het EU15 gemiddelde. De kostenbaten analyse van arbeid werd in 2008 in Tsjechië iets gunstiger (+3,2%; EU27 +0,5%) en men verwacht dat deze balans in 2009 en 2010 rond het EU gemiddelde ligt.
Vertrouwen in de economie
De Tsjechen reageerden in het jaar voorafgaand aan april 2010 naar EU27 maatstaven nogal flegmatisch op de economische crisis en het herstel. In april 09 lag het niveau van vertrouwen in de economie iets boven de EU normaal. Het herstel trad echter pas in vanaf oktober 2009 (in de EU27 al vanaf april) en het bleef relatief gering. Op de door Eurostat gehanteerde ESI (Economic sentiment indicator); een uit de 5 indicatoren vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en consumenten vertrouwen samengestelde index; bleef men tussen februari en oktober 09 hangen rond 15% onder de uitgangsbasis (het gemiddelde niveau van 1990 t/m 2007), terwijl in de EU het niveau steeg van 29 naar 10% onder de uitgangsbasis. Tussen november 09 en maart 2010 steeg de score in Tsjechië van 12,5 naar 7% onder het uitgangsniveau (+5,5%) en in de Eu van 8,5% naar 0,5% onder het basisniveau (+8%). In de bouwsector, die überhaupt traag reageert op recessies, was in de Eu het dieptepunt in april 09 bereikt en trad aarzelend herstel in (van 38 naar 30% onder het basisniveau), maar in Tsjechië zakte het vertrouwen tussen april en november nog van 25 naar 37% onder het basisniveau (-12%) en in maart 2010 lag het daar 30% onder. In het MKB werd het dieptepunt pas eind 2009 bereikt. Wel zakte het vertrouwen nauwelijks onder het basisniveau (in de EU lag het er in april 09 21% onder) en in maart 2010 lag het daar 4% boven (Eu nog 4% onder het basisniveau). In de Tsjechische dienstensector bleef het vertrouwen boven het basisniveau, maar het zakte tussen april en september van 17 naar 7% erboven om vervolgens te stijgen naar 21% erboven in maart 2010. In de Eu ging het van 30% onder naar 1% boven het basisniveau. Het consumenten vertrouwen bleef iets boven de Eu normaal, maar herstelde zich minder dan in de Eu (Tsjechië van 20 naar 10% onder het basisniveau: EU van 28 naar 14% daaronder). Ook onder industriëlen bleef het pessimisme iets minder wijdverbreid dan in de EU. In Tsjechië steeg het van 26% naar 6% en in de EU van 35 naar 10% onder de basis.
Economische sectoren
Via het Tsjechische CBS, de landenwebsite van de EVD en Eurostat is actuele info te vinden over de economische sectoren. Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid daalt naar EU maatstaven sterker dan gemiddeld. Het zakte tussen 1997 en 2008 van 5,9 naar 3,6% en kwam daarmee onder de EU27 normaal (5,7% in 2008; Eurostat). De bijdrage aan het BBP zakte ook relatief snel (van 4,2 naar 2,5%), maar eindigde nog boven de EU27 standaard (EU van 2,6 naar 1,8%). De waarde van de landbouw productie was in 2009 met €3,8 miljard (plantaardig 50%, dierlijk 45%) rond 21% lager dan in 08 (EU27 -12%). Volgens de EVD wordt de sector sinds de Eu toetreding voor bijna 80% betaald uit Eu geld en toont ze daardoor weer positieve resultaten, al komen de subsidies de efficiëntie niet ten goede. In 2006 was t.o.v. 2004 het aantal boerenbedrijven verdubbeld. Men telde toen 1593 landbouw coöperaties en 4428 commerciële boerenbedrijven. Het belang van de veeteelt is gezakt en de teelt van raapzaad, zonnebloemen en papaver voor bio-energie gegroeid. De Tsjechen zijn als grootste bierdrinkers ter wereld al vanouds specialisten in het produceren van hop (er is een bond van hopkwekers). Bekende Tsjechische biermerken zijn Urquell en Budweiser. Het zint veel Tsjechen niet dat in 2010 Urquell uit Duitsland werd ingevoerd omdat het daar goedkoper werd gemaakt. Verder is fruitteelt relatief belangrijk. Karpers zijn de populairste kweekvis (Tsjechen eten ze veel met kerst). Volgens het Tsjechische CBS lag de waarde van de bosbouw op ruim een derde van die van de landbouw. Het areaal in gebruik voor biologische landbouw was in 2007 het op 4 na grootst binnen de EU27 (8,3%, EU15 4,7%) en het aandeel boerenbedrijven met neveninkomsten buiten de landbouw (bijv. uit toerisme) was het grootst binnen de 12 nieuwe Eu landen na Roemenië (12,2% in 07; EU27 9,9%).
Het Nederlandse woord “pils” is terug te voeren op de Boheemse stad Pilsen (Plzeň). Behalve bierbrouwerijen waren hier vroeger de Škoda fabrieken gevestigd. In de omgeving van Pilsen (de zuidelijke Bohemen) zijn grote viskwekerijen waar de in Tsjechië zo geliefde karpers merendeels vandaan komen. |
De bijdrage van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen qua banen behoort tot de Eu top. Tussen 1997 en 2005 zakte ze iets, conform de EU trend (van 41,7 naar 38,3%, d.w.z. -3,4%: EU27: 25% in 05, -1,8%) en daarna bleef ze vrijwel gelijk (38,2% in 08, hoogste EU; EU 24,9%). De bijdrage van de industrie en energie aan het BBP lag tussen 1998 en 2008 rond 31% (Eu 20% in 08) en die van de bouwsector tussen 2000 en 2008 rond 6,5% (6,6% BBP in 08; EU 6,4% in 08, +0,8% sinds 2000). De omzet van de gehele sector kwam in 2007 op €185,7 miljard (+11% t.o.v. 06; industrie 70%, +14%; bouw 15%, +14%; nutswezen 12%, +14%; mijnbouw 2%, +10%; Eurostat) en de bruto winst op €41,7 miljard (+8,5%). De productie van transportmiddelen (m.n. personenauto’s) is de belangrijkste industrietak (18,4% van de productie waarde van de maakindustrie in 2007 volgens Eurostat), gevolgd door elektrische en optische instrumenten (15,5%), chemie en kunststoffen 12%, machines en uitrusting 10%, voeding en genotsmiddelen (9,8%), hout, papier en meubels (9,5%) en minerale producten (m.n. van glas: 4,5%).
Qua effecten van de kredietcrisis bereikte de omzet van de maakindustrie in het 2e kwartaal van 2008 haar hoogtepunt (bijna 31% boven het niveau van 2005; EU27 +24%) en in het 1e kwartaal van 2009 haar dieptepunt (1,5% onder dat niveau; EU -6,4%). In het 4e kwartaal van 2009 zat men weer 6,5% boven het niveau van 05 (Eu +3%). Over heel 2009 was de orderpositie 1,7% hoger dan over 2005 (in 2008 nog 23% hoger dan in 2005; EU27 5,2% lager dan in 05, in 2008 18% hoger). Qua omzetten was naar EU maatstaf de schade bij de optische en elektrische instrumenten (geen computers) en de zware industrie (machines, uitrusting etc.) relatief groot, maar bij de voor Tsjechië zo belangrijke transportmiddelen industrie viel ze voor alsnog mee. Mede dankzij de Duitse slooppremies en de niet aflatende vraag vanuit China verkocht de Tsjechische auto industrie in 2009 nog ruim 11% meer auto’s dan in 2008 (1,1 miljoen exemplaren; waaronder 684.000 van het merk Škoda). De bouwproductie zakte in 2009 ten opzichte van 2008 van 53% naar 31% boven het niveau van 2005. Het dieptepunt werd bereikt in het 1e kwartaal van 2009 (29% onder het niveau van 2005), maar in het laatste kwartaal van 2009 lag men weer 37% boven dit uitgangsniveau.
De bijdrage van de dienstensector aan de werkgelegenheid ligt flink onder de EU normaal, maar groeide tussen 1997 en 2008 tamelijk snel (58,2%; 52,4% in 1997, d.w.z. +5,8%; EU27 69,4%; +5,4%). Daarbij was het aandeel van de commerciële dienstverlening groot (61%, EU15 56% in 07). De BBP bijdrage van de sector is klein (59,9% in 2008; EU27 74,4%) en steeg t.o.v. 1998 naar EU maatstaf weinig (toen 56,5%; d.w.z. +3,4%; EU +5,4%). Het BBP aandeel van handel, vervoer en communicatie bleef groot (25,3% in 2008; EU 21%). Het aandeel van het openbaar vervoer is nog groot en goederen vervoer via het spoor is relatief belangrijk. Het vrachtvervoer over spoor en water en het openbaar vervoer zijn na 2000 naar EU maatstaf gedaald, maar de bijdrage van het spoor aan vrachtvervoer is nog aanzienlijk. Het BBP aandeel van de zakelijk financiële DV is erg klein (17.9%, Eu27 29,3% in 08) en de stijging na 1997 relatief gering (+1,6%: EU +4,2%). In 2009 waren de bekendste takken in het verzekeringswezen levensverzekeringen en WA verzekeringen voor auto’s en er is nog veel onontgonnen terrein. De BBP bijdrage van de overige DV lag in 2008 ook onder de Eu standaard (16,7 om 24,1%). De tabel hierna beidt info over omzet (in €miljard) en bijdrage aan de werkgelegenheid van de belangrijkste subsectoren in de zakelijk/overige DV in 2008 en de indexen t.o.v. de omzet van 2005 in 2008 en 2009.
Deelsector |
Omzet 2008 |
Banen 2008 |
Indexen |
|
2008 |
2009 |
|||
Transport, opslag, communicatie |
21,8 |
302.400 |
122 |
109 |
Groot/detailhandel/reparatie |
139,3 |
681.100 |
125 |
108 |
Horeca |
5,8 |
162.900 |
109 |
97,6 |
Informatie/communicatie |
14,6 |
109.400 |
125 |
123 |
Onroerend goed/zaken |
6,1 |
58.700 |
– |
– |
Marketing, advies, research |
18,5 |
229.000 |
132 |
117 |
Administratie, ondersteuning |
8,0 |
187.200 |
134 |
117 |
Ten opzichte van een jaar eerder zakte in 2009 de werkgelegenheid hier relatief sterk (met 4,5%: Eu27 met 3,3%), m.n. in de administratie en ondersteuning (14 om 5%) en in de opslag en transport (6,7 om 2,8%). In de horeca (2,7 om 2,9%) en de marketing, advies en research (0,2 om 2,5%) viel de daling mee en in de informatie/communicatie steeg het aantal banen zelfs een beetje (+0,6%: Eu -1%, bron Eurostat).
Merken, naamdisputen en bedrijven
De transportmiddelensector is de belangrijkste industrietak en Škoda is de bekendste Tsjechische merknaam voor auto’s. De huidige Škoda autofabriek werd in 1895 opgericht als fietsenfabriek door boekhandelaar Václav Laurin en slotenmaker Václav Klement. In 1925 maakte men auto’s en men fuseerde met een in 1869 door Emile Škoda (1839-1900) gekochte machinefabriek. Deze ging naast auto’s o.m. machines, generatoren, warmtewisselaars en zware wapens en dito transportmateriaal produceren. In 1945 ging de autofabriek zelfstandig verder met behoud van naam en logo. In 1991 werd ze om het hoofd boven water te houden onderdeel van Volkswagen. Thans bestaan de producent van m.n. zwaar transportmateriaal Škoda Holding (vestigingsplaats Plzen, omzet 2008 €0,7 miljard, 3600 werknemers; onderdeel van de Appian groep van Shell) en Škoda auto (gevestigd in Mladá Boleslav; omzet 2007 €8,5 miljard; 27.600 werknemers) los van elkaar. Andere grote namen in de sector zijn autoproducenten TPCA (Toyota, Peugeot, Citroën) met een grote fabriek in Kolin en Hyundai in Nosovice en de producenten van transportmateriaal Tatra, Avia (beide vrachtwagens) en Karosa (autobussen). Het Duitse Reha maakt in Tsjechië auto onderdelen.
De bekendste Tsjechische merknaam qua voeding en genotsmiddelen is die van het biermerk Budweiser. Het merk ontleent haar naam aan de Duitse naam Budweis voor de Boheemse stad České Budĕjovice. Hier werd in 1265 bierbrouwerij Budĕjovický Budvar (Budweiser Budvar), die brouwde volgens het in Pilsen gebruikelijke procedé, erkend door koning Ottakar II en ze werd later hofleverancier van het heilige Roomse rijk. In 1785 werd Budweiser Bürgerbrau gesticht (Bohemen viel toen onder het Habsburgse keizerrijk) en in 1871 ging dit bedrijf exporteren naar de VS. In 1878 liet echter de Duits Amerikaanse brouwer Anheuser Busch de naam Budweiser registreren als merknaam. In 1895 volgde in Bohemen een heroprichting van Budĕjovický Budvar dat ook Budweiser naar de VS ging uitvoeren. In 1911 kwamen de 3 betrokken brouwers overeen dat Anheuser Busch de naam mocht blijven gebruiken, maar dan alleen voor de VS. Mede door de politiek historische ontwikkelingen nadien is het dispuut echter verre van opgelost. In de EU heet het originele Tsjechische bier thans Budweiser Budvar en het waterachtige Amerikaanse aftreksel wordt er verkocht onder de naam Bud. In de VS en Canada werd Budweiser Budvar door Anheuser Busch verkocht als Czechvar. Begin 2007 sloten Budvar en Anhauser Busch een deal over het gebruik van de merknaam Budvar/ Czechvar in de VS en een aantal andere landen. Enkele maanden later kondigde de Tsjechische regering aan dat ze Budĕjovický Budvar wilde privatiseren, maar ze stelde dit afhankelijk van het verloop van de nog hangende rechtszaken met de Amerikanen. Eind 2008 ging Anheuser Busch voor zo’n €40 miljard over in handen van het Belgische Inbev.
Tot de andere grote namen in de industriesector behoren energiegroep ČEZ (omzet 08 €7 miljard, 27.200 werknemers, eind 09 voor 69% van de overheid), metaalproducenten Mittal Steel Ostrava, Třinecké železarny, Vitkovice steel en DKD Praag en in de chemische sector Baxter in Praag en Lonza biotec Kouřim. Česky Telecom (omzet €2 miljard; 9000 werknemers in 2006) ging in 2006 over in handen van het Spaanse Telefónica en heet sindsdien Telefónica O2 Czech Republic. De Tsjechische keten van schoenwinkels BATA werd in 1894 opgericht in Zlin door Tomáš Baťa en werd de grootste schoenmaker/ verkoper ter wereld. Het Nederlandse bedrijf CTP legt in Tsjechië veel industrieterreinen aan en Broekman logistics is actief in het vrachtvervoer. Het Zweedse Skanska CZ en project ontwikkelaar JRD houden zich bezig met duurzame woningbouw. Van de banksector is 95% in handen van buitenlandse investeerders. De 3 grootste banken zijn ČOSB van KBC België, Česká Spořitelna van Erste Bank Österreich en Komercní Banka van Société Generale France.
Tsjechië en Nederland
Sinds het bestaan van Tsjechië als onafhankelijk land is Nederland de grootste investeerder (27% van de waarde tussen 1993 en 2008). Tot de grote geldschieters behoren naast Ahold, KPN, Philips, ING, CTP (industrieparken) en Broekman logistics veel in NL gevestigde buitenlandse multinationals. Volgens het CBS (Tsjechië invoer) bedroeg in 2009 de waarde van de uitvoer vanuit Tsjechië naar NL €3,8 miljard (€3.7 miljard in 08; d.w.z. +2,7%). De belangrijkste items waren kantoorapparatuur (28,4% van de exportwaarde; +10% in waarde t.o.v. 08), telecom apparatuur (33,2%: +13%) en transportmiddelen (m.n. auto’s; 8%, +11%). De invoer vanuit NL (Tsjechië uitvoer) zakte in 2009 qua waarde flink t.o.v. 2008 (€3.8 miljard; -15,5%). Hierdoor veranderde voor Tsjechië de handelsbalans met NL van negatief in neutraal. Ook hier stond kantoorapparatuur voor het grootste deel van de waarde (34%, +6% t.o.v. 08), gevolgd door chemische producten (13,5%: -6%; vooral farmaceutica), agrarische producten en genotsmiddelen (10%, -5%), elektrische apparaten (7%, -30%) en telecom apparatuur (6%, -15%). Volgens de EVD neemt het aandeel van agrarische producten jaarlijks af en betreft de import van elektrische en telecom apparatuur m.n. onderdelen. In 2008 en 2009 koos de EVD samen met de Nederlandse ambassade in Tsjechië een aantal kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven. Deze waren bio en nanotechnologie (de Tsjechen zijn hier erg ver mee), bouw en infrastructuur (industrieparken, duurzame woningbouw en toerisme in Tsjechië), logistiek en milieutechnologie (o.m. in de metaal en chemische industrie, afvalverwerking, energieopwekking en verminderen van bodem lucht en watervervuiling). Tsjechië krijgt veel EU geld om te voldoen aan EU milieu richtlijnen en om het toerisme te ontwikkelen.
Arbeidsmarkt en beroepssectoren
Volgens Eurostat (labour market latest trends 1st quarter 2009 en EU LFS survey 2008) was in het 1e kwartaal van 2009 van de 7,7 miljoen Tsjechen tussen 15 en 65 jaar (de beroepsbevolking) een naar EU maatstaf vrijwel gemiddeld deel (69,6%; 5,18 miljoen, EU27 70,8%); als werknemer of werkzoekende actief op de arbeidsmarkt. De rest was scholier/ student, zelfstandig, pas moeder, huisvrouw, afgekeurd, pensionado of rentenier. Daarbij werkte 65,6% (4,87 miljoen) betaald in loondienst (1 uur p/w of meer; EU 64,6%). Van het loondienstige volksdeel was het segment met een deeltijdbaan klein naar EU maatstaf (5,3%, 264.000 in getal; m 2,7%; v 8,9%; EU 18,6%; m 8,1%, v 31,4%), maar het groeit wel. Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w kwam zo op 40,8 (m 42,4u; v 38,6u; EU27 37u; m 39,9u, v 33,3u). Daarmee werkten de Tsjechen het langst binnen de Eu. Over heel 2008 werkten voltijdwerkers gemiddeld 41,3 uur en deeltijdwerkers 22,6u (EU 40,5 en 20,1 uur). Het aandeel werknemers met een tijdelijk contract (uitzendbureau, stagiaire etc.) was in het 1e kwartaal van 2009 relatief klein (7,6%; m 6,1%, v 9,4%; EU27 12,7%, m 11,9%, v 13,7%). In 2008 had 1,1% van de actieve beroepsbevolking een bijbaantje (88.200 in getal; +10% t.o.v. 2007, maar voor 2006 lag het aandeel hoger; Eu27 3,7%, +2%). Het aandeel zelfstandigen (financiële sector niet meegerekend) kwam in 05 op 17,4% (579.000; EU25 16%), maar lag in 07 met 16,2% iets onder de EU27 normaal van 16,9% (ZZP 11,8 om 10,5%, werkgever 3,7 om 4,5%; familiebedrijf 0,6 om 1,8%: bron http://www.eurofound.europa.eu/eiro/ annual reports, industrial relations development). Familiewerkers zijn vaak boer.
In 2008 lag het gedeelte werkende 55plussers op 47,6% (+11,3% t.o.v. 2000, EU27 45,6%, +8,7%; EU streefdoel 50%). In 2007 was de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken 60,6 jaar; 0,4 jaar hoger dan in 02 (EU27 61,2 jaar: +1,3j). Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden in Tsjechië relatief weinigen voorstander van langer werken (12%, EU 22%) of pensioen leeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen (28 om 32%). Een vrijwel gemiddeld deel kruiste pensioenleeftijd handhaven en minder krijgen aan (13 om 12%) en een combinatie van de 3 (9 om 6%) of geen van de 3 aan (24 om 20%) kregen relatief veel steun.
Tussen mei 2009 en maart 2010 steeg het aandeel geregistreerde werklozen van 6,4 naar 7,9% (EU27 van 8,8 naar 9,6%). Bij de leeftijdsgroep t/m 24 jaar was het niveau niet al te hoog, maar de stijging was wel sterk (16,6% in 09: 9,9% in 08, d.w.z. +6,7%: EU27 van 19,9%; +4,5%). De manvrouw verschillen in werkloosheid waren in 09 relatief groot (EU: 0,1% en Tsjechië 1,7% ten nadele van vrouwen). Het aandeel langdurig werklozen (langer dan een jaar) daalde in Tsjechië tussen 2000 en 2008 van 4,2 naar 2,2% (EU27 van 4 naar 2,6%). De regionale verschillen in werkloosheid zijn naar EU maatstaf tamelijk groot. In 2008 varieerden ze van 1,9% rond Praag tot rond 12% her en der in het noorden en Moravië en in 2009 werden ze groter. In 2008 telde Tsjechië naar EU maatstaven relatief veel hoog geschoolde hoofd (40,8 om 39,1%) en handwerkers (35,7 om 25,1%) en weinig laag geschoolde hoofd (18,6 om 24,3%) en handwerkers (5,4%, laagste EU; EU 9,8%). De vraag naar goed geschoolde handwerkers overtrof in de meest welvarende regio’s het aanbod. In de dienstensector was een relatief groot segment werkzaam in de commerciële dienstverlening (61%, EU15 56%).
Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen
Anders dan in Nederland zijn de arbeidsverhoudingen hiërarchisch en werknemers zijn ingesteld op afgebakende gezagsverhoudingen en posities met eigen plichten en verantwoordelijkheden. Orde, regelmaat, discipline en duidelijke instructies en afspraken worden erg op prijs gesteld en men heeft een hekel aan onbekende risico’s. Net als hun collega Midden Europeanen, de Duitsers, zijn de Tsjechen erg planmatig, gedetailleerd en punctueel. Bescheidenheid staat hoog in het vaandel. Men heeft een enorme hekel aan betweterigheid, maar vooral technisch vakmanschap wordt hogelijk gewaardeerd. Naar Nederlandse maatstaven manifesteren veel Tsjechen zich indirect, beminnelijk, hoffelijk en beleefd. Men uit vooral ongenoegens in bedekte termen. De Nederlandse directheid wordt al snel als bot ervaren zodat Nederlanders Tsjechen op hun beurt al snel moeilijk te doorgronden vinden. Veel Tsjechen zijn tamelijk materialistisch en willen vooral niet gezien worden als arm of achtergebleven. Eind 2006 lag het Tsjechische volksdeel dat werk belangrijk vond qua grootte op de EU27 normaal (84%, Eurobarometer 273, wave 66.3), maar het deel dat vond dat vrije tijd belangrijker gevonden hoort te worden dan werk was ook groot (58%; BE 50%; EU 48%; NL 43%; standard EB 66). Het deel dat de wat naïeve Amerikaanse droom van hard werken als manier om vooruit te komen onderschrijft was klein (29 om 45%, NL 36%, BE 49%).
In 1989 was 89% van de Tsjechen vakbondslid, maar in 2008 was dat nog maar 18% van de actieve beroepsbevolking (EU27 rond 25%, nieuwe lidstaten rond 22% in 2005/06; http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/ annual reports). Velen associëren vakbonden nog met het gehate communisme. In 2008 telden de vakbonden 937.000 leden, waarbij bijna 56% lid was van de grootste bond ČMKOS. De meeste bonden verloren leden, maar de bond van onafhankelijke vakverenigingen ASO (22.4%; +23,5% t.o.v. 2003) en de bond van wetenschappelijke onderzoekers groeiden. De georganiseerde werkgevers hadden in 2008 rond 51% van de werknemers in dienst. Landelijk kwam men in 08 een gemiddelde reële loondaling van 0,9% overeen (1,2% stijging in 07: EU27 +1,3 en +3,6%; Nieuwe lidstaten +2,4 en +6.9%). In 2007 dekten CAO onderhandelingen met de grootste vakbond ČMKOS 26,5% van de werknemers. In 2008 waren 18 sector Cao’s en 3119 bedrijf Cao’s afgesloten. De bonden namen meestal standpunten in die niet of nauwelijks botsen met die van het management zodat er weinig werd gestaakt. Tussen 2002 en 2005 waren er zelfs helemaal geen stakingen en tussen 2003 en 2008 werden veel disputen bijgelegd via een bemiddelaar. De meeste onenigheid bestond in de metaalsector, houtbewerking en ambtenarij en de meest voorkomende bronnen ervan waren Cao’s, betaling en baanverlies. In 2008 waren er 3 wilde stakingen en diverse protestdemonstraties tegen geplande hervormingen en bezuinigingen in pensioenen, zorg, onderwijs en financiën. Zo werd bijv. door politie, justitie en brandweer gedemonstreerd voor meer loon.
De lonen in Tsjechië behoren tot de 3 hoogste in de 12 nieuwe EU landen. Het doorsnee huishoudinkomen lag in 2006 naar koopkracht op 68% van het EU27 gemiddelde (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07) en in 2008 lag het consumenten prijsniveau naar koopkracht op 73% van de EU27 normaal (NL 104%; BE 111%; in 2004 nog 55%). Wel was het t.o.v. 07 het sterkst gestegen binnen de Eu (+10%). Het minimumloon per 1-1-2010 is erg laag en lag rond €310 p/m (+0,7%). In 2007 bedroegen de arbeidskosten per uur €7,88 (EU27 €19,85; EU15 €25,79 in 06; NL €27,41 in 2005). Ze stegen naar EU maatstaf sterk. In het 4e kwartaal van 2008 waren ze 7,9% hoger dan een jaar eerder (EU27 +4,9%) en in het 4e kwartaal van 2009 lagen ze 5,4% hoger dan in het 4e kwartaal van 2008 (EU27 +2,4%). Het bruto modale maandloon (incl. toeslagen ed.) lag in het 4e kwartaal van 2009 rond €955 p/m (reëel +4,8% t.o.v. een jaar eerder). in Praag liggen ze 20 tot 25% hoger doordat de arbeidsmarkt daar krap en het leven duurder is. De inkomensverschillen zijn naar EU maatstaven klein. In 2008 verdienden de 20% hoogste inkomens 3,4 x zoveel dan de 20% laagste (EU15 5 x zoveel; NL en BE 4x zoveel) en 9% (laagste Eu) moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (EU27 17%; BE 15%, NL 11%). Het volksdeel met armrijk spanningen was in 07 desondanks groot naar EU27 maatstaven (39%, EU15 27%; EU12 36%, NL 12%, BE 23%), evenals het aandeel huishoudens dat veel verschil ervoer tussen aspiraties en levensomstandigheden (23%, NL 10%, BE 14%). Het deel dat moeite had om de eindjes aan elkaar te knopen was niet al te groot (14%, EU15 10%, EU12 25%; bron EQLS 2007). Wie als alleenstaande overging van een uitkering op een laag betaald wit baantje hield in 2008 van de extra verdiensten relatief veel over (32%, NL 18%; EU 25%; BE 15%), maar de uitkeringen en het minimumloon zijn erg laag.
Arbeidsomstandigheden
Qua werktijden was bij een Eurofound onderzoek van 2005 (4th EWCS, statistical annex) de 5 daagse werkweek in Tsjechië naar EU maatstaven flink ingeburgerd (71 om 66%) en het doorsnee aantal werkuren was hoog naar EU maatstaven (41,4 om 38,2). Er waren veel banen met regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (20 om 16%) en veel banen met ploegendiensten (22%, Eu 17%). Ook zijn er veel mensen met meer dan één baantje (10 om 6%). Banen met elke dag eenzelfde aantal werkuren (51 om 59%) of elke week eenzelfde aantal werkdagen kwamen naar EU maatstaven weinig voor (65 om 74%) en banen met minder flexibele tijdsschalen waren er iets meer dan gemiddeld (69 om 65%). Tsjechische werknemers hebben, net als alle EU Europeanen, minimaal recht op 4 weken vakantie per jaar. In 2008 lag in de praktijk de gemiddelde voltijd werkweek op 41,7u (EU15 en NL 39,9u; EU12 41u; BE 38,6u). Men kende een maximale werkweek van 48 u (NL ook 48u: België 38u) en een langste werkdag van 9 uur (NL 12u, BE 8 u). De tabel hieronder biedt info over gemiddelde CAO afspraken qua werktijden in 2008 (bron Eurofound).
Onderwerp CAO 2008 |
Tsjech |
NL |
België |
EU12 |
Werkweek in uren (voltijd) |
38 |
37,5 |
37,6 |
39,5 |
Vakantiedagen |
25 |
25,6 |
– |
20,9 |
Feestdagen |
10 |
6 |
10 |
10,9 |
Netto werkjaar in uren |
1710 |
1713 |
1730 |
1804 |
Qua werkorganisatie en werkplek werkten in 2005 meer Tsjechen dan gemiddeld in de EU buitenshuis (82%, Eu 73%) en het gedeelte dat thuis telewerk doet was het hoogste was binnen de EU (18,7 om 8%). Het aandeel banen waarin computers (39 om 47%) of het internet (23 om 38%) toonaangevend zijn lag wat onder het EU gemiddelde. In Tsjechië had men in relatief weinig banen te maken met een direct vragende partij (klanten, leerlingen ed. 53 om 64%), maar er werd tamelijk veel in een team gewerkt (58 om 55%). Het werktempo hing vaker dan gemiddeld af van een directe superieur (43 om 35%). Men kon bij relatief veel banen met succes hulp vragen van collega’s (77 om 67%) of een superieur (64 om 56%) of van buiten (49 om 32%). Numerieke productiedoelen bepaalden bij weinig banen het werktempo (35 om 42%), maar het werd wat vaker dan gemiddeld bepaald door automatische productieprocessen (23 om 19%). Men kon wat minder vaak dan gemiddeld in de EU zelf de volgorde van taken (59 om 63%), de manier van werken (56 om 67%) of het werktempo bepalen (60 om 69%) of zelf werkpartners (20 om 24%) of pauzemomenten kiezen (37 om 44%).
M.b.t. werkinhoud en behoefte aan scholing had men bij wat minder banen dan gemiddeld genoeg tijd om klussen te klaren (60 om 69%) en er waren relatief veel banen waarin strikte deadlines de toon aangeven (70 om 62%). Banen waarin moest worden voldaan aan precieze kwaliteitseisen kwamen weer wat minder voor dan gemiddeld (69 om 75%). Men hoefde in erg weinig banen taken te onderbreken omdat er plotseling wat anders gedaan moest worden (19%, laagste EU; EU 33%). Relatief velen vonden hun baan eentonig (56 om 43%) of complex (68 om 60%), maar het contingent dat vond dat de werkeisen aansloten bij de eigen capaciteiten was ook groot (66 om 53%). Relatief weinigen vonden dat ze onder hun niveau werkten (22 om 34%) en het gedeelte dat in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold was op kosten van de baas (27%) lag vrijwel op het EU25 gemiddelde. Er waren relatief veel banen met een nu en dan moordend werktempo (67 om 59%). Banen waarin strikte deadlines de toon aangeven (55 om 62%) of banen waarin moest worden voldaan aan precieze kwaliteitseisen (70 om 75%) waren er echter naar verhouding weinig. Men hoefde in relatief weinig banen taken te onderbreken omdat er plotseling wat anders gedaan moest worden (23 om 33%) en ook banen waarin men vaak onvoorziene problemen moest oplossen kwamen wat minder voor dan gemiddeld in de EU (75 om 80%). Relatief weinigen vonden hun baan complex (62 om 69%) en bijscholing op kosten van de baas in het jaar voor de vraagstelling kwam relatief veel voor (34 om 27%). Eind 2006 was het deel dat vond dat hun baan het leren van nieuwe vaardigheden vereist klein (58%, EU25 71%; EB 273, wave 66.3).
Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in het Eurofound onderzoek de revue passeerden kwamen er 9 naar EU maatstaven minder vaak voor dan gemiddeld. De vermeldingwaardige afwijkingen in gunstige zin zaten bij klachten over contact met besmettelijk materiaal 8 om 10%, vermoeiende en pijnlijke houdingen 30% (laagste EU25 na NL; EU 45%), tillen en slepen met zware lasten 31 om 35%, veel staan en lopen 60 om 73% en verder bij 4 van de 6 onderzochte manieren waarop mensen elkaar op de werkvloer het leven zuur kunnen maken (dreigen met fysiek geweld 5,5 om 6,1%; fysiek geweld van collega’s (0,9 om 1,9%) of anderen (3,5 om 4,4%) en pesten en lastig vallen 2,9 om 5,1%). Te midden van de 15 bovenscores vormden klachten over herrie (33 om 30%), hitte (34 om 24%); rook, poeier of stof (24 om 19%), kwalijke dampen (17 om 11%), straling (5,3 om 4,6%), herhaalde hand en armbewegingen (67 om 62%), beschermende kleding of uitrusting (48 om 34%), ongewenste intimiteiten (5%, hoogste EU, Eu 2%) en leeftijdsdiscriminatie (5,7%; hoogste EU; EU 2,7%) de noemenswaardige afwijkingen in ongunstige zin.
Qua werkgerelateerde gezondheidsrisico’s achtte in 2005 een gemiddeld aandeel Tsjechen de voorlichting op het werk over gezondheid en veiligheidsrisico’s voldoende (83%). Het contingent dat de bevinding deelt dat men via het werk de gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelt was aan de kleine kant (24 om 28%) en het deel dat vond dat het werk de gezondheid negatief beïnvloedt iets boven gemiddeld (36 om 34%). Wat minder Tsjechen dan EU Europeanen schatten in dat ze hun baan van nu wel tot het 60e zouden kunnen volhouden (77 om 83%), maar veel Tsjechen stopten met werken rond hun 60e. Men scoorde op 5 van 16 onderzochte werkgerelateerde gezondheidsklachten onder de EU normaal. De noemenswaardige afwijkingen in gunstige zin lagen bij klachten over stress 17 om 23%, angsten 3 om 8% en geïrriteerdheid (3,5% laagste EU, EU 10%). Met name het laatste is een klacht waarvan men in Tsjechië al snel vindt dat men zich er belachelijk mee maakt. Onder de 11 bovenscores wijken klachten m.b.t. horen (8,2 om 7,1%), zien (10,3 om 7,4%), huidproblemen (7,7 om 6,3%), hoofdpijn (16,5 om 14,7%), problemen met ademhaling (7,3 om 4,2%), hartklachten (2,9 om 2,4%) en kwetsuren (11,9 om 9,7%) het sterkst in negatieve zin af van het EU gemiddelde. Bij het Tsjechische waardepatroon hoort dat men zowel fysieke als emotionele klachten niet aan de grote klok hangt zodat tamelijk neutrale somatische aandoeningen nog net door de beugel kunnen. Veel Tsjechen zullen zich eerder een tijdje ziek melden of voor zichzelf gaan piekeren en malen dan zich emotioneel laten gaan.
Het gedeelte Tsjechen dat tevreden tot erg tevreden was met hun werkomstandigheden lag iets onder het Eu gemiddelde (80 om 83%) en het deel dat tevreden was over de verdiensten (35 om 44%) en de carrièreperspectieven (25 om 32%) lag daar wat verder onder. Het aandeel dat zich in het jaar voor de vraagstelling ziek had gemeld zat boven dat gemiddelde (29 om 23%) en het doorsnee aantal ziektedagen lag er iets boven (22 om 20 dagen). Het contingent werknemers dat bang was om binnen een half jaar hun baan te verliezen (32 om 13%) was het grootste binnen de EU25. Eind 2006 scoorde men qua tevredenheid over het werk het op 3 na laagst binnen de Eu27 (Eurobarometer 273/ wave 66.3). Het deel met vertrouwen in baanbehoud lag toen boven de Eu normaal (90 om 85%) en de inschatting van de kans om bij ontslag een baan te vinden die vergelijkbare ervaring/ vaardigheden vereist was iets boven gemiddeld. Het deel dat het werk te stressvol en veeleisend vond lag onder de EU normaal (33 om 41%).
In 2005 werden qua verhouding werk privéleven relatief veel Tsjechen buiten werktijd benaderd vanuit hun werk (31 om 23%) en het gedeelte dat vond dat het werk hen genoeg tijd overliet voor de kinderen (20%, kleinste na Spanje) of voor koken en huishouden (30%, kleinste EU, EU 46%) was erg klein naar EU maatstaven. In 2007 hadden naar EU15 maatstaf tamelijk veel Tsjechen moeite met de balans tussen werk en gezinsleven, maar in vergelijking met de nieuwe lidstaten (NLS) scoorde men tamelijk gunstig. Het deel dat zich door het werk regelmatig te moe voelden voor het huishouden (58%, EU15 45%, NLS 59%) of dat moeite had met voldoen aan familieplichten (38 om 26 om 41%) was relatief groot naar EU15 maatstaf en gemiddeld naar NLS maatstaf, maar het deel dat op het werk werd afgeleid waren door private beslommeringen was naar beide maatstaven klein (9 om 11 om 16%). Hetzelfde gold m.b.t. het deel dat naar eigen smaak door het werk te weinig tijd overhield voor contact met familieleden (m 19 om 30 om 28%, v 14 om 27 om 25%) of voor andere sociale contacten (m 26 om 33 om 36%, v 36 om 37 om 43%). Vrij weinig mannen en tamelijk veel vrouwen vonden dat ze door het werk te weinig tijd overhielden voor hobby’s (m 44 om 47 om 49%, v 59 om 55 om 58%), maar m.b.t. vrijwilligerswerk was het beeld bij beide geslachten ongunstig (m 59 om 48 om 46%, v 69 om 52 om 55%).
Effecten van de kredietcrisis
In juni 2009 lag het volksdeel dat inschatte dat het ergste van de crisis nog moest komen iets boven het EU27 gemiddelde (64 om 61%). Het deel dat door de economische crisis bij zichzelf (11 om 9%) of bekenden (intimi/ vrienden 38%) met baanverlies in aanraking was gekomen lag ook iets boven deze standaard, maar relatief velen werden er bij collega’s mee geconfronteerd (35 om 24%, special EB 316; wave 71.2). Een vrijwel gemiddeld deel maakte zich zorgen over ontslag van zichzelf (32%) of de partner (36%) en m.b.t. kinderen was dit aandeel aan de kleine kant (40 om 47%). Het verlies aan inkomen bij ontslag werd naar EU maatstaf gematigd ingeschat (meer dan 70% behoud: 12%, EU 20%; 51-70% behoud 45 om 28%; minder dan 51%: 29 om 28%, weet niet 14 om 23%). In Tsjechië vertrouwde 83% op baanbehoud (EU 80%), maar dit aandeel was wel relatief sterk gezakt t.o.v. 06 (-8 om -4%). Bij ontslag dacht 48% binnen een half jaar weer werk te kunnen vinden (echter: -13% t.o.v. 06; EU27 39%, +5%) en 71% binnen 2 jaar (-9%; EU 66%, +1%). Zich profileren met ervaring (58%), diploma’s (54%) of talenkennis (21%) werd daarbij tamelijk vaak hoog ingeschat. Als manieren om nieuw werk te vinden na ontslag was honkvastheid (zelfde of ander werk in eigen woonplaats zoeken) in Tsjechië nogal bepalend en hetzelfde of ander werk elders zoeken of eigen baas worden was naar verhouding weinig populair. Daarbij werd de kans van slagen relatief laag ingeschat bij hetzelfde werk elders zoeken (13 om 21%; in eigen woonplaats 29 om 27%) en hoog bij voor zichzelf beginnen (23 om 12%). Ander werk elders zoeken werd in Tsjechië door iedereen kansloos geacht (0%, laagste EU, Eu 8%).
Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon
In 2007 droegen in Tsjechië volgens Eurostat (living conditions/ social protection) naar EU25 maatstaven de werkgever (52,3 om 38,5) en de beschermde persoon (25,9 om 20%) naar verhouding veel en andere bronnen (1,1 om 3,5%) en de overheid (20,7 om 38,1%) relatief weinig bij aan de sociale zekerheid. In de Eu ging het aandeel van de overheid omhoog (+2,7% vanaf 2000) m.n. ten faveure van de beschermde persoon (-2,2%), maar in Tsjechië gebeurde het omgekeerde. De totale uitgaven aan het sociale stelsel lagen met 18,6% van het BBP onder de EU normaal (EU25 26,2%). In de Eu en in Tsjechië veranderde dit cijfer weinig. Naar koopkracht lagen ze per inwoner op een derde van het EU25 gemiddelde. Het BBP aandeel aan uitkeringen voor pensioenen en arbeidsongeschikten (8.2 om 11.8%) en aan voorzieningen voor thuis wonende bejaarden (0,3%; EU 0,5%) was relatief klein. Van de sociale uitgaven ging naar EU maatstaven veel naar gezondheidszorg (33,9 om 29,1%) en gezinnen / kinderen (9,2 om 8%: tussen 1996 en 2006 gezakt van 11 naar 7,6%) en een gemiddeld deel naar pensioenen (arbeidsongeschiktheid 8,1%; ouderenpensioen 39,7%). Andere doelgroepen kregen naar Eu maatstaf weinig (nabestaanden 4,2 om 6,6%; werklozen 3,5 om 5,1%; huisvesting 0,3 om 2,3%, bestrijding sociale uitsluiting 1,1 om 1,3%). Tegen de EU trend in steeg het deel voor pensioenen en arbeidsongeschikten. Dat voor andere doelen/ doelgroepen wisselde met de kleur van de regering.
Sociaal stelsel: opzet en voorzieningen
Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/ staat veel informatie over sociale stelsels. Het Tsjechische stelsel ressorteert onder het ministerie van arbeid en sociale zaken met de sociale zekerheidsadministratie ČSSA als instantie die gaat over de administratie, het innen van bijdragen en de betaling van uitkeringen en over medische keuringen in verband met uitkeringen. Bij medische vergoedingen i.v.m. ziekte, zwangerschap of arbeidsletsel is ook het ministerie van gezondheid betrokken. De 1e wet op arbeidsletsel kwam in 1887 en de 1e ziektewet in 1888. De meeste wetten van nu zijn ingevoerd tussen 1990 en 2005. Men kende in 2008 een bestaansminimum dat p/m varieerde van €119 voor een alleenstaande via €100 per volwassenen in een gezin naar €59 tot €93 per kind (afhankelijk van de leeftijd). Gezinsuitkeringen worden door de overheid betaald. Ook vult de overheid her en der leemten op. Voor het overige betalen zelfstandigen, werkgevers en werknemers premies. Zelfstandigen zijn vrijwillig verzekerd voor kosten van ziekte en zwangerschap en studenten, werklozen en vrijwilligers betalen vrijwillig pensioenpremie. Veel uitkeringen kennen een minimum en een maximum, maar pensioenen en arbeidsongeschiktheid uitkeringen niet. De pensioen, ziekte en werkloosheidswet kenden een hoogste inkomensgrens voor premies van 48 keer €310 p/m (het minimumloon in 2009). Voor arbeidsletsel bestond zo’n grens niet (hiervoor geldt ook geen premieperiode). Wel werd reizen naar en van het werk bij arbeidsletsel niet meegenomen. Voor pensioenen en uitkeringen bij zwangerschap en werkloosheid gold een minimale premieperiode. Bij de omrekening is uitgegaan van de doorsnee koers van 2008 van 27 ČSK/€.
Ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden
In 2008 lag na minstens 25 premiejaren de minimale pensioengerechtigde leeftijd (vutters) voor mannen op 61 j en 10 maanden en bij vrouwen tussen 56 en 60 j (afhankelijk van het aantal grootgebrachte kinderen). Men wil haar voor mannen en kinderloze vrouwen geleidelijk opschroeven naar 63 jaar en voor vrouwen met kinderen naar 62 jaar. De normale pensioenleeftijd was 65 j. Vervroegd of verlaat uittreden is in Tsjechië mogelijk en leidt respectievelijk tot een wat lager of hoger pensioen. Vutters mogen in Tsjechië niet bijverdienen, maar men mag altijd met behoud van pensioen in het buitenland gaan wonen. In 2008 kende men p/m een basispensioen van €63 en een minimumpensioen van €90 (bij gedeeltelijk arbeidsongeschikten en nabestaanden wat minder). Dit werd bij voldoende premieopbouw op basis van de gemiddelde verdiensten van de laatste 10 tot 30 jaar aangevuld met het volledige bedrag tot €275, 30% van de verdiensten tussen €275 en €675 en 10% van de verdiensten daarboven. Bij overlijden kon de nabestaande die de begrafenis organiseert aanspraak maken op €135 begrafenis vergoeding. Daarna kregen weduwen de helft van de aanvulling en wezen 40%. Bij minstens tweederde arbeidsongeschiktheid door een ongeval op het werk kon men tot het 65e aanspraak maken op het loon van voor het ongeval. Als het ongeluk de dood tot gevolg had kregen de partner en wezen (en in voorkomende gevallen de ouders) rond €9000 als afkoopsom + een vergoeding van de begrafeniskosten.
Voorzieningen in verband met ziekte, kinderen en werkloosheid
In 2008 kon men bij minimaal 8 betaalde werkdagen p/m of verdienste van minimaal €15 p/m en met een doktersverklaring aanspraak maken op ziektegeld. Voor de ziekte-uitkering gold een maximum duur van een jaar en bij een gerede kans op herstel kon dat na een herkeuring verlengd worden tot 2 jaar. De uitkering werd vastgesteld op grond van een basisbedrag met het bruto dagloon als uitgangspunt (90% van de eerste €20 met €23,50 als maximum). De uitkering liep op van 60% van dit bedrag in de 1e 30 dagen, via 66% in de 2e maand tot 73% daarna (de eerste 4 ziektedagen zijn op eigen rekening). Men kent kleine eigen bijdragen voor artsen, tandartsen, hulpdiensten en medicijnen. De zwangerschap uitkering van maximaal zo’n €17,50 per dag was betaalbaar voor 28 weken (37 weken voor alleenstaande moeders en bij meerlinggeboorten). Naast een geboortevergoeding (rond €500 in 2008) kent men een vergoeding voor ouderschapsverlof (ruim €240 p/m bij een kind tot 2, aflopend naar €140 p/m bij een kind tot 4) en een kleine kinderbijslag voor lage inkomens (bovengrens: 2,4 keer het bestaansminimum). Een werkgever die een zwangere vrouw wil overplaatsen naar een lagere loonschaal moet het verschil vergoeden tot 9 maanden na de geboorte. Voorwaarden voor een uitkering bij werkloosheid zijn dat men in de voorafgaande 3 jaar minstens een jaar premies heeft betaald en ingeschreven staat bij een arbeidsbureau. De uitkering (maximaal 6 maanden) ligt in de eerste 3 maanden op de helft van het laatstverdiende nettoloon en daarna op 45%. Bij re-integratietrajecten was verlenging mogelijk met maximaal een half jaar en tijdens het traject kreeg men 60%. In 2008 kende deze uitkering een maximum van ruim €450 (bij re-integratie €500). Langdurig werklozen voorzien vaak deels in hun onderhoud via de eigen moestuin, informele economie (ruilhandel, dienst en wederdienst) en zwarte bijverdiensten.
Beoordeling van het sociale stelsel
Het volksdeel met weinig tot geen vertrouwen in het staatspensioenstelsel was in 2003 relatief groot, ook naar de maatstaf van de nieuwe lidstaten (59%. NLS 49%), maar naar die maatstaf kwam het sociale zekerheidsstelsel er nog redelijk vanaf (58 om 62%). In dat jaar gaven de Tsjechen hun pensioenstelsel en sociale zekerheidsstelsel naar NLS maatstaf een iets boven gemiddeld cijfer (respectievelijk een 4.8 en een 5,3; NLS: 4,5/ 5). In 2007 kreeg het staatspensioenstelsel een 4,3 (EU15: 5, NLS 4,2). Het deel dat vond dat het sociale stelsel voldoende dekking biedt lag eind 2006 wat onder de Eu25 normaal (45 om 51%) en het segment dat vond dat het Tsjechische stelsel andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen was ronduit klein (15 om 42%). Het gedeelte dat het stelsel te duur vond was daarbij tamelijk groot (60 om 52%).