Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

De dienstensector is in de Deense economie relatief belangrijk. Qua betaald werk hadden in 2009 onder 15plussers naar de maatstaf van de EU15 landen velen minstens 1 uur p/w betaald werk (75,7 om 65,9%). Naar deze maatstaf werkte een relatief klein deel in de landbouw (3,2 om 4,5%) of industrie en bouw (19.8 om 23,2%) en een groot deel in de dienstensector (77 om 72,3%; Eurostat, economy and finance, national account detailed breakdown). T.o.v. 2008 was het aandeel van de landbouw (7 om 2,5%) en de dienstensector (2 om 2%) gestegen en dat van de industrie (-8 om -5%) gedaald. Het aandeel zelfstandigen lag flink onder de EU15 normaal (8,4 om 13,7%), maar was 5% groter dan in 2008. De daling in werkgelegenheid was in 2009 relatief groot (75,7%. -3%, EU15 65,9%, -2%) en het aandeel geregistreerde werklozen steeg naar verhouding sterk t.o.v. 2008 (6,1%; 3,4% in 08; d.w.z. +80%;; EU15 9,3%: +28%). In het 1e kwartaal van 2010 zette deze stijging flink door t.o.v. het laatste kwartaal van 2009 (8%: +20%; EU15 10%, +7%). Industrie (CIA worldfactbook): ijzer en staal en andere metalen, chemicaliën, voeding en genotsmiddelen; machines en transportuitrusting, textiel en kleding, elektronica, bouw, meubels en houtproducten, scheepsbouw en reparatie, windmolens, farmaceutica, medische uitrusting. Landbouwproducten: gerst (m.n. voor bier), tarwe, aardappels, suikerbieten, varkensvlees, zuivel, vis.

Overschot handelsbalans 2009: €7.5 miljard (€4,5 miljard in 08; d.w.z. +70%, Eurostat). Invoer goederen (waarde €59,4 miljard; -20% t.o.v. 08): machines/ transportmiddelen 33,5% (-10% in waarde), voeding en genotsmiddel 13.1% (-10%), chemische producten 11,6% (-17%), aardolie producten (brandstof/ smeermiddel) 6,4% (-30%), grondstof 3% (-28%). Invoerpartners 09: EU27 landen 69,9% volgens Eurostat (71.8% in 08; -1,9%; EU27 gemiddelde 63,8%). Volgens het Deense CBS (http://www.dst.dk/) kwam in 2009 naar waarde 21% van de import uit Duitsland; gevolgd door Zweden 13%, Nederland 7%, China 6,5%, het VK 5,5%, Noorwegen 5% en Frankrijk, België en Italië (ieder rond 3%). Na 1999 is de import uit China het sterkst gegroeid (bron statistical yearbook 2010). Uitvoer 2009 (€66,9 miljard; -11,8%): machines/ transportmiddelen 25% (-20%), voeding/ genotsmiddelen 19% (-6%), chemicaliën 14,3% (-7%), aardolieproducten 9% (-36%), grondstoffen 3,8% (-20%). Uitvoerpartners 09: EU27 landen 67.5% (-2,2; EU 66.6%). Het Deense CBS kwam voor 2009 op Duitsland 16,5%; Zweden 12,5%; VK 8%, Noorwegen 6,5%, VS 5,5%, NL 4,5%, Frankrijk 4%, Italië 3%, Spanje 2,5%, Polen 2%. M.n. de export naar Duitsland vertoont een dalende tendens.

Infrastructuur en vervoer

SAS (Scandinavian airlines) is de gezamenlijke luchtvaartmaatschappij van Denemarken (DK), Noorwegen en Zweden. Volgens het Deense CBS beschikt het land over een luchtvloot van 63 toestellen met meer dan 100 stoelen en 148 toestellen met 10 tot 100 stoelen. In 2010 had DK 23 vliegvelden met verharde landingsbanen. In 2009 telden 7 daarvan meer dan 15.000 passagiersbewegingen p/j. Ze verwerkten 24,1 miljoen passagiers (-8% t.o.v. 08) en 160.300 ton vracht en post (-20,4% t.o.v. 08). De grootste internationale luchthavens zijn Kastrup bij Kopenhagen (19,7 miljoen passagiers in 09; Schiphol toen 43,6 miljoen), Billund in Zuid Jutland (2,3 miljoen), Aalborg (1,1 miljoen) en Århus (0,51 miljoen). Landweg 2008: 73.200 km verhard; incl. 1111 km snelweg. In 2009 werd 149,3 miljoen ton vracht over de weg vervoerd (-23% t.o.v. 08; in kilometerton -13%). In 08 beschikte men over 2667 km spoorweg, waarvan 640 km (24%) geëlektrificeerd. Passagiersvervoer is in handen van DS (Danske Statsbaner) en het Duitse DB Schenker Rail doet sinds 2001 het goederenvervoer. Een dochter van DS exploiteert in en rond Kopenhagen een metro en een stadspoornet (S-Tog). In 2008 vervoerde men over spoor 7,2 miljoen ton vracht (+4%; ook in km ton, EU15 -0%). Met de trein werden 179,5 miljoen reizen gemaakt (+2,5% t.o.v. 07) waarbij 6,1 miljard passagierskilometers werden afgelegd (+2%). Tot de grote oeververbindingen die relatief recentelijk tot stand kwamen behoort de 18 km lange verbinding over de Grote Belt (Storebælt) die in 1998 klaar was. Deze bestaat uit een imposante hangbrug tussen Fyn en Sjaelland van 6,8km, een brug van 6,6km en een spoortunnel van 8 km. Sinds 2000 is de 16 km gecombineerde weg spoor verbinding tussen DK en Zweden over de Øresund open. Die is opgebouwd uit een 4km lange tunnel, een deels kunstmatig eiland van 4 km en een brug van 8km met spoor eronder. Om de niet geringe investeringen (rond €7,2 miljard) terug te verdienen wordt bij de verbindingen tol geheven, in 2009 voor personenauto’s bij de Grote belt rond €30 en bij de Sont rond €37 per oversteek. Fietsers en voetgangers moeten met bus of trein.

In 2009 telde men aan pijpleidingen 2858 km gasleiding en 107 km olieleiding. Het land beschikte in 2008 over 400 km bevaarbare waterweg over binnenzee en met 372 schepen (99 tankers, 84 containerschepen) over de 29e handelsvloot ter wereld. Verder stonden 534 Deense schepen geregistreerd in andere landen. In 2009 verwerkten de havens 90,6 miljoen ton goederen (-14,6% t.o.v. 08, internationaal 71%, -12%). De belangrijkste havens zijn Fredericia in Oost Jutland (11,4m ton, +0%), Aarhus (8,9m, -24%), Statoil havnen (7,7 m ton olieproducten, +0%), Kopenhagen (5,8 m, -20%), Endstædverkets havn (5,6 m), Rødby veerhaven (5,2 m, -15%), Aalborg (4,3m, -27%), Esbjerg (3,8 m , +0%), Helsingør (3,7 m, -16%) en Kalundborg (2,9 m, -9%). In DK blijven veerdiensten erg belangrijk. In 2008 verwerkten Deense havens 46,7 miljoen passagiers, bijna 12% van het maritieme vervoer van de EU15 bij 1,7% van het aantal inwoners van de landengroep. In 2009 was dit gezakt naar 43,2 miljoen (-7% t..o.v. 2008; internationaal 56%, -10%; incl. passagiers van cruiseschepen). De grootste veerhavens zijn Helsingør (9,4 miljoen, -5%; 100% internationaal, m.n. naar Zweden door Scandlines), Rødbyhavn (6,3 miljoen, -6%; m.n. naar Duitsland door Scandlines) en Frederikshavn (2,1 miljoen, -7%, m.n. naar Noorwegen en Zweden door Stenaline).

In 2008 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 91,3% over de weg (tussen 2000 en 08 rond 92%, EU15 78% in 08). Het aandeel van transport via het spoor lag op 8,7% en fluctueerde tussen 7 en 9% (Eu15 15,2%). Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging naar EU15 maatstaf een groot deel per trein (9,4 om 7,5%) of bus (11,1 om 8,8%) en een klein deel met de auto (79,4 om 83,8%). Tussen 1997 en 2008 daalde het aandeel van de bus een fractie en dat van de trein steeg wat. Het aantal personenauto’s per 100 inwoners ging tussen 1995 en 2006 van 32 naar 37 (+5; EU15 51; +8 t.o.v. 1995). Net als in Nederland verplaatsen veel Denen zich per fiets (cykel). Ruim 1 op de 3 Denen gaan bijv. op de fiets naar het werk en in steden zijn verkeerslichten er vaak op afgestemd. Men beschikt over meer dan 10.000 km fietspad. Mobiele tele­foondichtheid 2008: 120% (EU15 123%). Internetdichtheid 2009: huishoudens 83% (EU15 68%), bedrijven met 10 of meer personeelsleden 98% (EU15 96%, Eurostat: industry, trade and services).

Economische ontwikkeling

Op en via http://www.evd.nl/home/landen/ is veel recente info te vinden over economie. Voor de oorlog was DK vooral een land van boeren en vissers. Na 1945 werd de industrie drastisch uitgebreid. In 1960 zat nog 20% van de banen in de landbouw, 40% in de industrie en 40% in de dienstverlening. Daarna is de dienstensector flink gegroeid (handel, vervoer, financiële dienstverlening) ten koste van landbouw en industrie. In de jaren 70 groeide de economie sterk, maar wel met geleend geld. Daardoor ging de staatsschuld omhoog. In de 80er jaren had men te maken met een sukkelende economie. In de 90er jaren bleef de werkloosheid hoog en hoge overheidsuitgaven zorgden voor een tekort op de betalingsbalans. Na 1998 werd via een strak fiscaal en monetair beleid het overschot op de betalingsbalans hersteld. Voor lage inkomens werd de belasting verlaagd en voor andere inkomens verhoogd, de arbeidsmarkt werd flexibel gemaakt, de duur van de WW verkort en er werd meer geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling. Hierdoor zakten werkloosheid en inflatie en ontstond een overschot op de begroting. Na 2001 voegden rechtse regeringen daar een protectionistisch vreemdelingen en handelsbeleid aan toe. In 2000 werd het aannemen van de € als munteenheid bij referendum afgewezen, maar sinds 2006 ligt de waarde van de Deense kroon vast rond DKR 7,46 per € met een mogelijke fluctuatie van 2,25% (+ of – 15 øre).

Thans kent men een moderne markteconomie met een high-tec landbouwsector en een erg moderne industrie. Men is wereldleider op het vlak van farmaceutica, scheepsbouw en transport (Mærsk containers) en duurzame energie (windmolens, milieu technologie). Het aandeel van buitenlandse handel is erg groot. Daardoor blijft men gevoelig voor de internationale conjunctuur. DK is het enige EU land met een positieve handelsbalans qua energie en ook aan voeding en genotsmiddelen voert men meer uit dan in (m.n. vlees, vis, zuivel en bier). Andere belangrijke exportproducten zijn olie, gas en windmolens, chemicaliën en machines. Om de economie te helpen heeft men flink geïnvesteerd in de vervoersinfrastructuur. Het land staat bekend vanwege een hoge levensstandaard en een dito opleidingsniveau, talenkennis en IT infrastructuur; een flexibele arbeidsmarkt, hoge belastingen (wel een lage winstbelasting voor bedrijven), een grote publieke sector (28% van de banen), kleine inkomensverschillen en een ruimhartig sociaal stelsel in combinatie met een restrictief vreemdelingenbeleid. Voor hoog opgeleid tijdelijk buitenlands personeel is het belastingklimaat wel vriendelijk. Toch zakte DK in 2010 op de wereldranglijst van concurrerende economieën van de 5e naar de 9e plek vanwege het anti-immigratiebeleid (bron WEF: World Economic Forum).

Privatisering en investering

Na 2000 zijn qua privatisering in DK veel overheidsbedrijven omgezet in een NV met de overheid als enige of hoofdaandeelhouder. Daadwerkelijk geprivatiseerd werden telefoonbedrijf TeleDanmark (nu van Ameritech uit de VS), de levensverzekering maatschappij van de staat (nu onderdeel van Tryg Baltica), de postgiro (nu van Danske Bank), de goederenafdeling van de Deense NS (nu van het Duitse DB Schenker) en de veerdienst Scandlines (nu  in Duits Britse handen). Investeringsfaciliteiten van de Deense overheid kunnen nationaal en regionaal worden verstrekt. Ze bestaan in de vorm van subsidies, leningen en waarborgsommen en men kent voorzieningen op het vlak van onderzoek en ontwikkeling, innovatie en milieu en internationale samenwerking. Daarbij heeft men een open oog voor het MKB. Eind 2008 bereikte qua FDI volgens de Deense nationale bank de waarde van directe Deense investeringen in het buitenland een piek van rond €121 miljard (€107 m in 07, d.w.z. +12%). Men investeerde naar landen het meest in Zweden (€23 m), de VS (€10,7 m), Duitsland (€9,4 m), het VK (€8 m); Frankrijk (€7,6 m), Noorwegen (€7,6 m), Finland (€5,7 m) en NL (€5,7 m). De waarde van de investeringen vanuit het buitenland in DK kwam uit rond €93 miljard (+0,7%). Naar landen stond ook hier Zweden aan de top (±€23,5 m), gevolgd door Nederland (€11,4 m), het VK (€8,6 m), Luxemburg (€8 m) en de VS (€8 m). Vaak betreft het bijv. in NL gevestigde multinationals. In 2009 investeerde DK voor ± €11 miljard in het buitenland (in 08 ongeveer evenveel) en het buitenland stak voor €5,5 miljard in DK (in 08 nog geen €2 miljard). Buitenlandse ondernemingen droegen 19% bij aan de werkgelegenheid (transport en telecom 27%; maakindustrie, handel en horeca 23%, bouw 9% in 2007) en 24% aan de omzet in de private sector. Tot de grote multinationals met vestigingen in DK behoren de IT bedrijven CSC, Dell, Microsoft en Nokia. De bruto binnenlandse investeringen (overheid +privaat) lagen in 2008 met 20,9% van het BBP  en in 2009 met 18,6 vrijwel op het EU15 gemiddelde. Het zakelijk aandeel daarin zakte van 19 naar 16,6% (EU15 van 18,2 naar 16,1%).

Ontwikkelingen vanaf 2008

De waarde van het Deense BBP tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) lag in 2009 volgens Eurostat op €152,8 miljard (-7,6% t.o.v. 08) en was naar Eu15 maatstaf flink gezakt t.o.v. een jaar eerder (-7,6% om -5,8%). Per inwoner bedroeg het BBP nog  €27.700 (EU15 €26.100, -8%, EU15 -5,7% t.o.v. 08). Na 2000 was in 2008 voor het eerst sprake van krimp (-0,9%, EU15 +0,3%) en in 2009 kromp de economie relatief sterk (BBP -4,9 om -4,2%). In de bouwsector vielen de grootste klappen. De totale zakelijke omzet zakte van 42% boven het niveau van 2001 in 2007 naar 22% erboven in 2009, maar de bouw zakte van 50 naar 19% boven dat niveau (maakindustrie van 33 naar 12%, op kennis gebaseerde dienstverlening van 73 naar 65%). Eurostat verwachtte in september 2010 voor 2010 en 2011 voor DK een wat sterkere BBP groei dan gemiddeld in de EU15 (1,6 om 0,8% en 1,8 om 1,6%). De inkomsten en uitgaven van de overheid zijn het grootst binnen de EU (hoge belasting, grote publieke sector: inkomsten 55,9% BBP; EU15 44,4%: uitgaven 58,7 om 51,2% BBP). De inflatie over 2008 en 2009 (3,6 en 1,1%) wijkt weinig af van de EU15 standaard. Sinds 2000 kende DK een begrotingsoverschot (3,4% in 08, EU27 2,4% tekort), maar in 2009 was voor het eerst sprake van een tekort (-2,7%, EU -6,8%). De overheidsschuld bereikte in 2007 een minimum (27,4%, EU27 58,8% van het BBP), maar steeg naar 41,6% van het BBP in 2009 (EU 74% BBP; door de EU regering voorgestelde standaard: 60%). Doordat de import sterker zakte dan de export groeide in 2009 het overschot op de handelsbalans.

Tussen 2000 en 2008 had DK de hoogste werkgelegenheid binnen de EU. In 2008 bereikte ze een piek. Toen deed 78,1% minstens een uur p/w betaald werk (EU15 67,3%). In 2009 was de daling echter relatief groot (-3,4%, EU15 -1,8%) en de werkgelegenheid kwam uit op 75,7% (EU15 66,1%, hoogste EU na NL). Het aandeel geregistreerde werklozen verdubbelde bijna t.o.v. 2008 (6%, +80%; EU15 9%, +28%). In april 2010 bereikte de werkloosheid een piek van 7,4%, maar daarna zakte ze naar 6,9% in juli (EU15: 9,5%). Ze lag in DK bij mannen hoger dan bij vrouwen (8,7 om 5,8% in het 2e kwartaal van 2010, EU15: vrijwel geen verschil). De regionale verschillen zijn in DK klein. Onder niet westerse immigranten is de werkloosheid beduidend hoger en naar sectoren is ze het grootst in de industrie en bouw en het kleinst in zorg en onderwijs. De arbeidskosten p/u lagen in 2008 met bijna €35 het hoogst binnen de EU (EU15: €26 in 2006). In het laatste kwartaal van 2009 waren ze 1,6% hoger dan een jaar eerder (gemiddelde Eurolanden). De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur (gecorrigeerd voor koopkracht) zakte tussen 2000 en 2009 van 4% boven naar ruim 4% onder de EU15 normaal. De kostenbaten analyse van arbeid werd tussen 2007 en 2009 gunstiger (+4,6%; EU15 +2,7%), maar voor 2010 en 2011 verwachtte men een sterke achteruitgang naar EU15 maatstaf (-2,8 om -1,2% en -1,7 om -1,2%).

Vertrouwen in de economie

Qua vertrouwen in de economie kwamen de Denen tussen mei en augustus 2010 terug op een zeker optimisme, terwijl in de Eurolanden juist sprake was van een voorzichtig herstel van vertrouwen. Op de ESI (Economic sentiment indicator); een uit de 5 indicatoren vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en consumenten vertrouwen samengestelde index, waarmee Eurostat de recente ontwikkeling van het vertrouwen in de economie bijhoudt, waren in deze periode meer Denen positief dan negatief gestemd, maar dit surplus zakte van 11 naar 6%, terwijl in de Eurolanden een klein overwicht aan pessimisten omboog naar iets meer optimisten (van -1,5 naar +2%). In de bouwsector, die altijd traag reageert op recessies, zakte het Deense overwicht aan pessimisten van 32 naar 29%, terwijl het in de Eurolanden rond 28% bleef hangen. Onder industriëlen was sprake van een licht dalend surplus aan optimisten (van 7 naar 5,5%), terwijl de Eurolanden het overwicht aan pessimisten juist wat daalde (van 6,5 naar 4%). In het MKB ging de Deense score van 11% meer optimisten naar 1% meer pessimisten (Eurolanden van 6 naar 3,5% meer pessimisten dan optimisten). In de Deense dienstensector zakte het surplus aan optimisten van 29 naar 22%, terwijl het in de Eurolanden steeg van 3,5 naar 7%. Qua consumenten vertrouwen ging in DK het overschot aan optimisten wat naar beneden (van 17,5 naar 15,5%), terwijl in de Eurolanden het teveel aan pessimisten juist afnam van 18 naar 11%.

Economische sectoren

Ondermeer via het Deense CBS (http://www.dst.dk/), de landenwebsite van de EVD en Eurostat is actuele info te vinden over de economische sectoren. Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid is naar de maatstaf van de EU15 landen klein (3,6 om 5,5% in 2009) en lag rond 12% lager dan in 2000 (EU -15%). De bijdrage aan het BBP zakte tussen 2001 en 2009 sterker dan in de EU15 en kwam onder het EU 15 gemiddelde (van 2,8 naar 1,1%, d,w,z. -60%; EU15 1,5%, -32%). De toegevoegde waarde van de productie was in 2009 met €2 miljard zo’n 20% lager dan in 08 (EU15 -12%). Coöperaties zijn al sinds in de 14e eeuw de zwarte dood rondwaarde toonaangevend in de Deense landbouw. Anders dan gemiddeld in Eurolanden is in DK het aandeel van dierlijke producten groter dan dat van plantaardige producten (rond 60 om 40% in 09). In 2008 telde men 2,67 miljoen ha boerenland. Op 56% daarvan stond graan (m.n. tarwe en gerst), zo’n 20% was weiland of maïsveld, op bijna 10% groeiden zaadgewassen, op 3% knollen (m.n. suikerbieten en aardappels), 0,8% was tuinbouwgrond en 2,6% lag braak. Het land telde toen naast 5,5 miljoen mensen ruim 15 miljoen stuks pluimvee (22 miljoen in 2000, d.w.z. -32%), 12,7 miljoen varkens (+7%), 2,8 miljoen pelsdieren, 1,6 miljoen koeien (-15,5%), 136.000 schapen (-7%) en 60.000 paarden (+50%). Het exportaandeel van landbouwproducten (19% in 09) valt onder de EU top. De voornaamste uitvoerproducten zijn varkensvlees en zuivel. Men hoort bij de wereldtop qua productie van zaden, kerstbomen en bont (m.n. nerts). De visserij productie is sterk achteruitgegaan en bedroeg in 2009 met 684.000 ton nog niet de helft van die van 2000. De waarde van de vangsten zakte met zo’n 30%. Toch was de productie de hoogste binnen de EU na die van Spanje, Frankrijk en het VK. De toegevoegde waarde (€202 miljoen, -13% t.o.v. 08) lag op 0,1% van het BBP. Visserijproducten waren in 09 goed voor 3% van de exportwaarde. In 2007 was het areaal in gebruik voor biologische landbouw aan de grote kant (5,2%, NL en BE 2,5%; EU15 4,7%), maar het was tegen de Eu trend in kleiner dan in 2003 (toen 6,2%, EU15 4%). Het aandeel boerenbedrijven met neveninkomsten buiten de landbouw (bijv. uit toerisme) was in 2007 relatief groot (23,4%; BE 3,9%, NL 18,5%; EU15 9,8%).

De bijdrage van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen aan werk en economie is klein naar EU maatstaf. Het aandeel van mijnbouw, industrie en energie aan de werkgelegenheid zakte tussen 2000 en 2009 relatief sterk (van 17.7 naar 13,3%; -24%; EU15 15,3%, -19%). De bijdrage van de bouw aan de banen bereikte net als gemiddeld in de EU15 in 2007 een piek (7,3%, EU15 8,6%) en zakte daarna (6,5 om 7.9% in 2009). Daarmee kwam de bijdrage van de totale sector aan de banen in 2009 op 20,4% (EU15 23,2%). De BBP bijdrage van de industrie en energie ging tussen 2000 en 2008 van 21,3 naar 20,2% (-5%; Eu15 19,4%, -4%), maar lag in 2009 nog maar op 17,3% (-24%; EU15 17,7%, -8%). Die van de bouw is ook aan de kleine kant (5%, EU15 6,2% in 09) en was 0,5% lager dan in 2008 (EU15 -0,1%). Daarmee kwam voor 2009 de bijdrage van de hele sector aan het BBP op 22,3% (EU!5 23,9%). De omzet van de industrie gedroeg zich in de 1e helft van 2010 vrijwel conform de EU15 trend. Ze lag  in het 1e kwartaal zo’n 6% onder en in het 2e kwartaal bijna 6% boven het niveau van 2005. Qua orderpositie was de ontwikkeling relatief heftig (van 9% onder naar 11% boven het niveau van 2005, EU15 van -2 naar +4%). In de bouw bleef de productie erg laag (van 36 naar 34% onder het 2005 niveau, EU15 van -18 naar -5%) om van de orderpositie maar te zwijgen. Het aantal bouwvergunningen voor woningen lag in DK in het 1e kwartaal van 2010 wel wat minder ver onder het niveau van 2005 dan in het laatste kwartaal van 09 (van 19 naar 22% daarvan; EU15 van 54 naar 49%).

De mijnbouw stelde in 1969 nog weinig voor, maar de bijdrage ervan aan de industriële omzet ging tussen 2000 en 2009 door de winning van gas en olie van 0,5 naar 7%. Na 1969 is het belang van de maakindustrie sterk gedaald (werk bijdrage van 26% in 69 naar 13% in 2009, BBP bijdrage van 21 naar 13%, productiebijdrage van 31 naar 19%). De industrie produceert het meest voor de export (gemiddeld 60%, farmaceutica 90%, elektronica en machines 80%, meubels 70%). De voeding en genotsmiddelen industrie behield het grootste aandeel in de industriële omzet (25% in 09, 23% in 2000, d.w.z. +2%), gevolg door de vervaardiging van machines (incl. windmolens: 18%; +6%), chemicaliën (incl. olieraffinaderij 9%, -0,5%), mijnbouw (8%, +7,5%), metaalproducten (8%, -2%), plastic, glas en beton (6,5%, -1%), meubels (6,5%, -0,5%), farmaceutica (5%, -0,5%) en hout, papier en drukwerk (5%, -3%). Naar producten was de volgorde van 2009 minerale brandstoffen 13,5%; boilers, machines en instrumenten 10,5%; elektronica 8,5%, vlees 6% en farmaceutica 5,5%. De productie van glas en keramiek kreeg de grootste klappen door de kredietcrisis (daling 2009 t.o.v. 08 van 29% boven naar 20,5% onder het niveau van 2005), met daarna motorvoertuigen/ onderdelen (van -10 naar -48%), elektrische uitrusting (van +13 naar -24%), metalen/ metaalproducten (van +13 naar -16%); hout, papier en drukwerk (van -4 naar -32%) en de aan de bouw gelieerde industrieën. Bij farmaceutica (08 en 09 rond -15% t.o.v. 05), nutswezen (2x -9%), scheepsbouw (van -31 naar -33%), voeding en genotsmiddelen (van -0,5 naar -7,5%), windmolens en pompen (van +49 naar +40%), delfstoffen (van -17 naar -25) en meubels (van +9 naar 0) viel de schade relatief mee.

De bijdrage van de dienstensector aan de werkgelegenheid is groot en groeide tussen 2000 en 2009 wat minder dan gemiddeld in de EU15 (7 om 9%). Ze kwam uit op 76,8% (EU15 72,4%). De BBP bijdrage van de sector is ook groot (76,7% in 2009; EU15 74,9%) en steeg t.o.v. 2000 weinig (+1%; EU +9%). Het aandeel van handel, vervoer en communicatie aan de werkgelegenheid was relatief klein (25,3 om 27%) en nam wat af (-2%, EU15 +1%). Hetzelfde geld voor het BBP aandeel (-11 om -4%; 19,5 om 20,6%). In 2009 daalde t.o.v. 08 de groot en kleinhandel van 6 naar 2% boven het niveau van 2005. Winst boekten discount winkels (122% van 05, +6%) en handel in huishoudelijke apparaten (119%, +5%), fietsen (94%, +9%), diervoeding (175%, +18%) en vis etc. (151%, +21%). Grote verliezers waren de handel in fotografie en optiek (105%, -29%) rookwaren (70%, -26%), juwelen etc. (100%, -12%), vlees (93%, -9%), consumenten elektronica (89%, -9%), muziek/video (101%, -8%), brood en banket (104%, -8%), kleding (96%, -7%) en huishoudelijke artikelen (101%, -6%) en postorder bedrijven (86%, -10%) en verkoop via internet (70%, -19%). De bijdrage van zakelijk financiële DV aan de banen was gemiddeld (16,5 om 16,7%) en de groei tamelijk groot (27 om 15%). De BBP bijdrage steeg ook (22 om 14%), maar eindigde onder de normaal van de EU15 landen (27,4 om 29,9%). De bijdrage van ambtenarij en overige DV aan het werk groeide relatief sterk (7 om 3%) en eindigde als hoogste van de EU na die van Zweden (35%, Eu15 28,7%). Ook de BBP bijdrage ging flink omhoog (11 om 4,5%) en bleef de grootste van de EU (29,8%, EU15 24,4%). In het 1e kwartaal van 2010 lag de omzet in groot en detailhandel, vervoer en overige commerciële dienstverlening rond het niveau van 2005, maar in het 2e kwartaal lag ze 10 of 11% daarboven (minstens 15 EU landen scoorden toen beter).

Merken en bedrijven

Op http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_Danish_companies staat een lijst met Deense multinationals. Men kan in de regel moeiteloos het nieuwste jaarverslag downloaden (blijk van transparantie). De Deense bedrijven op de Fortune Global 500 (wereldranglijst van de 500 bedrijven met de hoogste omzet) van 2010 zijn de AP Møller-Mærsk groep (plek 147; omzet U.S. $48,8 miljard) en de Danske Bank groep (235, $31,8 miljard). De AP Møller-Mærsk group begon in 1904 met een 2e handsschip als stoomvaart maatschappij Svendborg (een havenstadje op Funen) van Peter Mærsk Møller & zoon Arnold Peter Møller. Zoonlief begon in 1918 een scheepswerf. Deze breidde zich uit naar Odense en Kopenhagen. In 1928 volgden lijndiensten op de VS met tankers en in 1939 had men 20% van de Deense handelsvloot in handen. Tijdens WOII werden de activiteiten verplaatst naar de VS. Nadien pakte men in DK de draad weer op. In de 50er jaren investeerde het bedrijf in supermarkten (een nieuw fenomeen) en in de jaren 60  oriënteerde het zich op olie en gasboring op de Noordzee en op containerschepen. Hiervan werden in de 70er jaren de vruchten geplukt. Men breidde de service uit met transport infrastructuur op land (o.m. APM containerterminals) en in de lucht en met sleep (Svitzer towage) en veerdiensten (Norfolk Line, nu van DFDS Seaways). Eén en ander resulteerde in een reeks overnames van o.m. Nederlandse bedrijven. Vanaf de 90er jaren bouwde men tankers met dubbele romp (na de ramp met de Exxon Valdez in 1989) en boorplatforms. Al deze activiteiten maken ook nu onderdeel uit van het concern. Mærsk Line, de grootste van de 4 containertakken, was met 19% marktaandeel wereldleider. De concurrentie uit China groeit echter. In 2009 had men wereldwijd 115.000 mensen in dienst in 130 landen, maar men leed verlies en er kwamen al afslankoperaties. T.o.v. 2008 daalde de omzet met 21%. Veel werd verloren op container vervoer (-28%) en olie (de prijs zakte met 38%). APM heeft een 20% aandeel in Danske Bank. Danske bank begon in 1871 als boerenleenbank en bereikte haar huidige grootte via een aantal aankopen en fusies tussen 1990 en 2010. In 2009 was men gevestigd in 9 (m.n. Noord Europese) landen en men had 22.000 werknemers in dienst.

De Lego groep (omzet 09 €1,6 miljard, +22%; 7000 werknemers) werd in 1934 opgericht door Ole Kirk Christianson. Hij stelde de naam samen uit het Deense “Legg godt” voor “speel goed”, hetgeen al iets openbaart over zijn denkwijze en product. Thans is men met vestigingen in 33 landen 6e speelgoedfabrikant ter wereld. De producten worden in meer dan 130 landen verkocht. Daarnaast beschikt men over 4 themaparken (Legoland), waarvan de oudste in de thuishaven, het Deense Billund en verder één in Engeland, Duitsland en Californië. Elk park trekt ieder jaar rond 1,5 miljoen bezoekers en ze zijn nu voor 70% overgedaan aan de VS Amerikaanse Blackstone group. In september 2010 weersprak het Europese hof van justitie in hoger beroep het alleenrecht van Lego op het maken van hun bouwblokjes met het argument dat iets met een technische functie geen beschermd merk kan zijn. Dat was bijv. gunstig voor de Canadese concurrent Mega Brands die blokjes maakt die aansluiten op lego blokjes.

De Danfoss groep (in 1933 opgericht door Mads Clausen; omzet 09 €3,4 miljard, -12%; 22.000 werknemers), houdt zich onledig met manieren en systemen om de temperatuur te regelen en is actief in zo’n 20 landen. De grootste multinational in de voeding en genotsmiddelen industrie is de Carslberg groep (opgericht in 1847 door J.C. Jacobson, omzet €8 miljard, 45.000 werknemers in 09) die bier brouwt en grote voetbalclubs (bijv. Liverpool) sponsort. In 2001 fuseerde men met het Noorse Orkla ASA en in 09 was men met merken in zo’n 30 landen de 4e brouwerijgroep ter wereld. De Zweeds Deense Arla foods coöperatie (sinds 2000 in Århus; €6.1 m, 16.200 w in 09) is de grootste zuivelproducent van Scandinavië en haalt veel omzet uit ontwikkelingslanden. Daardoor had men in 2006 last van de boycot van Deense producten door de Mohammed cartoons en in 2008 raakte men via een Chinese dochter verwikkeld in het melanine schandaal waardoor een tiental baby’s stierven en er zo’n 900 in het ziekenhuis belandden. Danish Crown group (€6 miljard, 23.500 in 09) is de grootste vleesverwerkende multinational. Stimirol kauwgom is ook een Deens product. Groten op het vlak van biotechnologie zijn Novozymes (1925, Baksværd, omzet €1,1 m, 5300 w in 30 landen in 09, o.m. grootste producent van enzymen ter wereld) en Chr. Hansen (€0,5 m, 2000 w, natuurlijke voedingsingrediënten). Deense farmaceutica multinationals zijn Novo Nordisk (1923, Bagsværd; €7,3 m, 29.000 banen in 09; specialisaties: diabetes en hormoontherapie, vestiging in 79 landen, verkoop in 179 landen) en Lundbeck (opgericht 1915 door Hans Lundbeck als handelsmaatschappij in Kopenhagen; €1,8 m; 5500 w in 09). De William Demand Holding (omzet €0,8 miljard, 5400 werknemers in 09) is één van de groten in de wereld op het gebied van gehoorapparaten.

Tot de grootste facilitaire (schoonmaak catering, beveiliging etc.) multinationals ter wereld behoort ISS A/S (1901, Kopenhagen, €9 miljard, 485.000, ruim 50 landen). Qua milieutechnologie vallen windturbine fabrikant Vestas (1945, oprichter Peder Hansen, plaats Randers, sinds 1979 turbines, €0.9 miljard, 20.700 w in 09) en LM Windpower (plaats Kolding, turbinebladen, €1 miljard, 6000 w, vestigingen in 7 landen in 09) onder de groten. Belangrijk in de vervoerssector zijn de Deense NS DSB (€1,3 miljard, 9300 w in 09) en transportbedrijf DSV (1976, Brøndby, €5 miljard, 21.000, in 60 landen). De luchtvaart maatschappij SAS is in 1946 in DK opgericht. Tot de grote winkelketens behoren Dansk Supermarked Gruppen (food en nonfood, €7,6 m, 23.800 w in 07) en Bang & Olufsen (B & O, opgericht 1925; omzet €580 miljoen, 2.500 werknemers in 07; modern uitgevoerde audio en video apparatuur en telefoons die worden verkocht in eigen winkels). Na 2007 gingen de zaken minder. Ecco (€0,7m; 14,800 w in 09) is een grote Deense schoenenketen. Denen staan zich graag voor op hun mode en ontwerp.

Denemarken en Nederland

T/m 2008 had DK ter waarde van € 5,7 miljard geïnvesteerd in Nederland (gedeeld 7e met Finland) en de Nederlandse investeringen in DK waren toen € 11,4 miljard waard (2e op de ranglijst, bron Deense Centrale bank). In 2009 was qua handel Nederland voor DK de 3e invoerpartner en de 5e uitvoerpartner. In 2009 lag de waarde van de uitvoer naar NL op €3 miljard (-16% t.o.v. 08, bron CBS) met als hoofditems machines en transportmiddelen (22%, -14% in waarde t.o.v. 08), diversen (21%, +7%, o.m. kleding, instrumenten), brandstof (m.n. olie en gas 19%, -66%), voeding en genotsmiddelen (14%, -5%; m.n. zeevoedsel, zuivel, vlees) en chemische producten (10%, +14%; veel farmaceutica). In de 1e helft van 2010 lag de waarde van de uitvoer met €1,31 miljard 13% lager dan in de 1e helft van 09. In 2009 bedroeg de waarde van de invoer vanuit NL €4,1 miljard (-20%). Daarmee was de handelsbalans voor DK negatief (-€1,1 miljard). Hier betrof het m.n. machines en transportmiddelen (kantoormachines, telecom en elektrische apparaten, voertuigen wegvervoer 27%, -27%), voeding en genotsmiddelen (vlees, zuivel, groente en fruit, veevoer: 21%, -10%), chemische producten (m.n. farmaceutica, kunststoffen 15%, -23%) en diverse fabricaten (m.n. papier en karton, ijzer en staal: 12%, -27%). In de 1e helft van 2010 lag de waarde van de invoer met €2,34 miljard 15% hoger dan in de 1e helft van 09. De EVD (http://www.evd.nl/home/index.asp) kiest samen met de Neder­landse ambassade in de landen ieder jaar een aantal kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven. In 2010 viel deze eer voor DK te beurt aan biomassa, kleding en medische apparatuur.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat was in 2009 onder de 3,6 miljoen Denen tussen 15 en 65 jaar (de beroepsbevolking) het deel dat als werknemer of werkzoekende actief was op de arbeidsmarkt het grootst binnen de EU27 (2.95 miljoen, 80,7%; EU15 71,5%, DK -0,1%, EU15 -0% t.o.v. 2008). De rest was scholier/ student, zelfstandig, pas moeder, huisvrouw/man, afgekeurd, pensionado of rentenier. Daarbij werkte 75,7% (hoogste na NL, 2,72 miljoen; EU15 65,9%) betaald in loondienst (1 uur p/w of meer) De daling t.o.v. 08 was naar EU15 maatstaf aan de grote kant (toen 78,1%, d.w.z. -3%, EU15; -2%). Van het loondienstige volksdeel was het segment met een deeltijdbaan groot naar de maatstaf van de EU15 (26% om 20%) door het grote aandeel bij mannen (15,3%, hoogste EU27 na NL, EU15 8,9%, vrouwen 38 om 37%) en het groeide relatief sterk t.o.v.08 (6 om 3%; v 4 om 1%, m 7 om 4%). Het aandeel met een tijdelijk contract was klein, maar steeg tegen de EU15 trend in (8,9%, +5%, EU15 13,7%, -5%). In 2009 had 8,9% van de werknemers een tijdelijk baantje (8,3% in 08; -7% t.o.v. 2008; EU15 13,6%, -6%) en bijna 10% (259.000, EU15 4,5%) had een bijbaantje. Het aandeel zelfstandigen is klein en kwam in 2009 rond 7,7% van degenen die actief waren op de arbeidsmarkt (±227.000 in getal, EU15 12,5%). Daarvan had ongeveer de helft geen personeel (ZZP, EU15 rond tweederde) en de rest was werkgever of onderdeel van een familiebedrijf (boer, kleine middenstander). In de 1e helft van 2010 lag het totale aandeel 5 à 10% lager. Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w kwam op 34,2 (EU15 36,1). Vergeleken met 08 werd gemiddeld een half uur p/w minder gewerkt (EU15 -0,4u). Over heel 2009 werkten voltijdwerkers gemiddeld 39.1 uur (gelijk aan 08, EU15 40,5u, -0,4u), deeltijdwerkers 19,8u (-0,4u, EU15 19,6u, -0,1u) en zelfstandigen en werkgevers 42,8 u (-1u; EU15 43u, -0,4u).

In 2008 telde DK naar EU15 maatstaven naar soort van scholing relatief veel hoofdwerkers (hoog geschoold (45,6 om 40,1%; laag geschoold 25,6 om 24,8%) en mensen met een elementair baantje dat weinig scholing vereist (10,4 om 10%) en weinig hooggeschoolde vakmensen (18,4 om 25,1%). In de dienstensector werkte een relatief klein aandeel in de commerciële dienstverlening (bijna 52%, EU15 56%). In 2009 was het gedeelte werkende 55plussers groot (57,5%, +2% t.o.v. 08; EU15 48%, +1,5%, EU streefdoel 50%). In 2008 lag de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken op 61,3 jaar en deze is na 2001 weinig veranderd (EU15 61,5j, +1,2j). Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden relatief velen voor pensioenleeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen (54%, hoogste EU25, EU 32%). Het land kent een populaire VUT regeling (efterløn) die ook open staat voor zelfstandigen met eind 2008 ruim 130.000 deelnemers tussen 60 en 65j. Langer werken en bijdragen (23%) en minder krijgen en leeftijd handhaven (13%) kregen een vrijwel gemiddelde aanhang. Voor een combinatie van de 3 (2 om 6%) of geen van de 3 (5 om 20%) bleef weinig aanhang over (Special Eurobarometer 273, wave 66.3). Over heel 2009 telde men 6% geregistreerde werklozen (3,3% in 08, d.w.z. +82%; EU15 9,5%, +2%). Bij mannen ging het aandeel van 3 naar 6,5% (EU15 van 6,7 naar 9,1%) en bij vrouwen van 3,7 naar 5,4 (EU15 van 7,6 naar 9%). Bij de leeftijdsgroep t/m 24 jaar lag het niveau op 11,2% (+48%; EU15 19,2%, +35%). De vele jongere werklozen in verplichte activeringsprogramma’s worden niet meegeteld. Het deel langdurig werklozen (langer dan een jaar) bleef in DK in 2009 erg laag (0,5%, gelijk, EU15 3%, +15%). Verplichte tewerkstelling in laag betaalde overheidsbaantjes (240.000 tussen 1997 en 2005), zwaar gesubsidieerde baantjes in de sociale sector en deeltijdbaantjes en onbetaald werk gekoppeld aan cursussen maskeren veel werkloosheid. Wie als alleenstaande overging van een uitkering op een laag betaald wit baantje hield in 2008 van de extra verdiensten maar erg weinig over (11%, BE 15%, NL 18%, EU27 25%).

Ontslagrecht, uitkeringen en scholing in Denemarken

In 2001 was het aandeel Denen dat in een periode van 5 jaar van baan was veranderd veruit het grootst binnen de EU15 (53 om 30%) en het deel dat binnen 5 jaar verwachtte van baan te zullen veranderen (39%, EU 22%) was het grootste na dat in het VK. Rond 2008 wisselde maar liefst 30% van de Denen (m.n. jongeren) eens per jaar van baan.  Men kent vrijwel geen ontslagbe­scherming. In 2004 werden werknemers soms zelfs via een sms’je in kennis gesteld van hun ontslag. Door de uitgebreide sociale zekerheid, de hoge werkloosheidsuitkeringen en de ge­subsidieerde omscholingsplicht na een jaar werkloosheid vinden velen baanverlies niet zo’n ramp. Ook wie zelf ontslag neemt heeft recht op uitkering, maar wie na een jaar niet actief meewerkt aan een re-integratietraject moet via het arbeidsbureau in een baantje stappen waar bijna niemand voor te krijgen is. Kansarmen (langdurig werklozen, ouderen en laagopgeleide allochtonen) ervaren de zgn. activeringscursussen van overheidswege vaak als zinloos en uitzichtloos. Werklozen die via cursussen tijdelijk ingezet worden in gezondheidszorg en kin­deropvang of bij cultuurinstellingen of plantsoenendienst bouwen geen rechten op. De Deense combinatie van een flexibele arbeidsmarkt (soepel ontslagrecht), een intensief activeringsbeleid (veel praktijkgerichte bij en omscholing) en een riant sociaal stelsel wordt betiteld als flexicurity. Mogens Lykketoft is de man achter dit Deense model.

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

In de Deense arbeidsmoraal spelen kunnen doen waar men goed in is en immateriële arbeidsomstandigheden een hoofdrol. Veel Denen zitten niet erg aan een werkgever vastgebakken maar wel aan werk. Relatief weinig Denen werken alleen voor het geld en inkomen is relatief weinig een hoofdmotief om van baan te veranderen of te zullen veranderen (respectievelijk 20 en 42%, beide laagste EU15, EU 35% en 60% in 2000). Persoonlijke bevredigingen, betere werkomstandigheden en meer aansluiting bij talenten en opleiding scoorden relatief hoog. Denen hechten aan waar ze goed in zijn. Onder de baan veranderaars was het deel dat (vrijwel) hetzelfde soort werk deed erg groot (35%, EU 17%). Desondanks staat men, net als in Zweden en Finland, open voor het aanleren van nieuwe vaardigheden. Verbetering van carrière perspectieven (75 om 62%) en persoonlijke interesse/ ontwikkeling waren daarbij belangrijke motieven (66 om 51%). DK en NL hadden binnen de EU het hoogste aandeel banen waarin flexibiliteit, zelfstandigheid en discussiemogelijkheden voorop stonden (bij mannen NL 86%, DK 84%, EU 65%; bij vrouwen DK 76%, NL 75%, EU 62%) en het laagste aandeel banen met een opgelegd werktempo en zonder auto­nomie (de rest van de banen). De deelname aan opleidingen en bedrijfstrainingen ligt hoog. Eind 2006 vond naar Eu17 maatstaf een vrijwel gemiddeld segment Denen werk belangrijk (80 om 84%, EB 273, wave 66.3). Hetzelfde gold voor het deel dat vond dat vrije tijd belangrijker gevonden hoort te worden dan werk (51%; BE 50%; EU 48%; NL 43%; standard EB 66) of het deel dat heil zag in de wat naïeve Amerikaanse droom van hard werken als manier om vooruit te komen (43 om 45%, NL 36%, BE 49%). De arbeidsverhoudingen zijn informeel. Nadruk leggen op opleiding, functie of status wordt niet serieus genomen en hoog opgeleiden nemen makkelijk emoties en vooroordelen over van laag opgeleiden. Sterke spanningen tussen leidinggevenden en werknemers worden door weinig Denen ervaren (5% in sept. 09, laagste Eu, NL 18%, BE 27%, EU27 33%, EB 321, wave 72.1).

Volgens http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/ annual reports ligt het vakbond lidmaatschap in DK hoog, net als in andere Scandinavische landen (men moet in deze landen vaak lid zijn om uitkeringen te kunnen krijgen). In DK lag het aandeel in 2008 op 69% (78% in 03; NL 25%, BE 85%, EU 39% in 08). Men heeft aparte bonden voor productiemedewerkers (de LO bond, 56% van alle leden, 63% in 03), kantoorpersoneel en ambtenaren (FTF, 20%, +0,5%), leidinggevenden en andere beroepsgroepen. DK telt 3 werkgevers organisaties, de DA (algemeen), FA (financiële sector) en SALA (agrarisch). Daarbij was ruim de helft van de werkgevers aangesloten met 83% van de werknemers in dienst. Van de18 sector organisaties dekt m.n. DI veel sectoren. De 3 jarige sector Cao’s 2004 en 2007 waren erg flexibel qua werktijden en betaling. Het CAO overlegdekte in 2008 het merendeel van de werknemers (veelal 3 jarige Cao’s). Landelijk kwam men een gemiddelde reële loonstijging van 2,3% overeen (4% in 07, EU15 +1% in 07; +4,5% in 08). Dit lag boven het EU15 gemiddelde. Bij de onderhandelingen voor 2010 bevochten de werkgevers bevriezing van de lonen en de bonden bestreden het sociaal dumpen van werknemers. Het modale loon steeg in 2008 met 4,5% (Eu15 4%) en in 09 met 2,8% (EU15 +2,2%). Bij overheidsambtenaren was de stijging groter. Tussen 2003 en 2009 was het aantal werkdagen per 1000 werknemers dat verloren ging door acties het grootst binnen de Eu (159, EU15 44; in 2009 echter maar 6 in DK). De meeste acties vonden plaats in de publieke sector, de metaalbewerking en de vleesindustrie. De meest voorkomende aanleidingen waren loon, werkcondities en politiek.

Het doorsnee huishoudinkomen lag in 2006 naar koopkracht op 125% van het EU27 gemiddelde (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07). Het consumenten prijsniveau bedroeg toen 138% van de EU27 normaal (NL 104%; BE 111%; 145% in 09). Men kent geen wettelijk minimumloon, maar in Cao’s werd het minimum in september 2009 gesteld op €1319. In sept. 2009 was in DK het aandeel voorstanders van een wettelijk minimum loon het grootst binnen de Eu (82%. EU27 62%, EB 321, wave 72.1. QA 25e). In 2007 kwamen de arbeidskosten per uur op €32,75 (EU15 €25,80 in 06). De stijging in 2008 lag rond de Eu15 normaal (3,7%). Om het sociale en zorgstelsel te bekostigen kent DK de hoogste belastingen ter wereld en het volksdeel dat veel belastinggeld over heeft voor een goed sociaal, zorg en onderwijsstelsel is groot (80%, EU27 63%; EB 321, wave 72.1. QA 25c). Op de meeste goederen en diensten ligt 25% BTW. De inkomsten belasting loopt uiteen van 43 naar 63%. Eind 2008 betaalde van de werkenden in voltijd 40% het hoogste tarief. De inkomensverschillen zijn dan ook relatief klein. Tussen 2003 en 2008 verdiende de 20% topinkomens rond 3,5 x zoveel dan de 20% laagste (3,6 x in 08, EU15 4,9 x zoveel; NL en BE 4x zoveel in 08) en het volksdeel dat moest rondkomen van minder dan 60% van modaal lag rond 11,5% (11,8% in 08, EU15 16,4%; BE 14,7%, NL 10,5% in 08). In sept. 2009 vond een opvallend groot volksdeel inkomensverschillen nodig voor de economische ontwikkeling (68%, hoogste EU27, EU 44%, NL 80%, BE 60%). Het deel met sterke armrijk spanningen was toen het kleinst binnen de EU (8%, EU27 32%, NL 14%, BE 29%) evenals het deel dat moeite had de eindjes aan elkaar te knopen (5%, NL 8%, EU27 10%, BE 11%). Ook het aandeel huishoudens dat veel verschil ervoer tussen aspiraties en levensomstandigheden was klein (9%, NL 10%, BE 14% in 2007).

Arbeidsomstandigheden

Qua werktijden was bij een Eurofound onderzoek van 2005 (4th EWCS, statistical annex) de 5 daagse werkweek in DK wijdverbreid (75% werknemers, EU27 65% in 2005), maar de werktijden zijn flexibel. Het gemiddelde aantal werkuren per week is naar EU maatstaf klein (laagste EU na NL, veel deeltijdwerk) en veranderde tussen 1997 en 2008 vrijwel niet (rond 35,5). In 2009 zakte het echter naar 33,7u (EU15 toen 36,9u). Asociale werktijden komen relatief weinig voor en het volksdeel dat hier mee te maken had zakte na 1998, vaak tegen de Eu15 trend in. Het segment met ploegendienst is het kleinst binnen de EU (4,4%, NL 8,4%, BE 13,7%, EU15 14,7% in 09). Ook het deel dat werkte op zaterdagen (20,2 om 27,4%) of op avonden (16 om 21,1%) of nachten (3,6 om 7,2%) was relatief klein, maar het deel dat op zondagen werkte lag iets boven de EU normaal (15 om 13,3%). In 2005 was het gedeelte dat regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur maakte ook aan de kleine kant (15 om 17%). Minder flexibele werkroosters waren ook toen al naar verhouding zeldzaam (49 om 65%) en het deel van de werknemers dat iedere dag eenzelfde aantal uren draaide (34 om 58%), iedere week hetzelfde aantal dagen werkte (70 om 74%) of vaste begin en eindtijden kende (56 om 61%) was relatief klein. In 2008 lag het wettelijk minimum aan verlofdagen op 25 (NL en BE 20d, EU15 22,4d) en in de praktijk bedroeg de gemiddelde voltijd werkweek 38,2u (EU15 en NL 39,9u; BE 38,6u). Men kende een maximale werkweek van 48 u (NL ook 48u: BE 38u) en een langste werkdag van 13 uur (NL 12u, BE 8 u). De tabel hieronder biedt info over gemiddelde CAO afspraken qua werktijden in 2008 (bron Eurofound).

Onderwerp CAO 2009

DK

NL

België

EU15

Werkweek in uren (voltijd)

37

37,5

37,6

37,9

Vakantiedagen

30

25,6

25,9

Feestdagen

10

6

10

10,3

Netto werkjaar in uren

1628

1713

1730

1703

Qua werkorganisatie en werkplek werkten in 2005 veel Denen buitenshuis (87 om 73%). Ook deden velen thuis telewerk (16 om 8%). In 2006 was het aandeel mensen dat van huis uit internette voor hun werk het grootst binnen de EU. Het liep op van 46% bij bedrijven met 10 tot 50 werknemers (EU27 13%) naar 95% bij bedrijven met minstens 250 werknemers (EU 52%). Weinigen zaten in een werksituatie waarbij het tempo afhangt van een baas (20 om 35%), machines (15 om 19%) of numerieke streefdoelen (32 om 42%). Eisen van klanten (73 om 68%) of collega’s (49 om 42%) waren wel vaak bepalend voor het werktempo. Hetzelfde geldt voor strikte deadlines (69 om 62%) en velen moesten bij tijd en wijle flink opschieten bij hun werk (78 om 60%). Men had naar verhouding vaak (72 om 62%) rechtstreeks te maken met een ontvangende partij (klanten, patiënten, leerlingen, wetsovertreders etc.). Ook werkten velen met behulp van computer (62 om 47%) of internet (54 om 36%). Relatief velen moesten naar EU maatstaven kunnen improviseren en omschakelen op hun werk omdat er plotseling wat tussen kwam (50%, EU 33%). Het gedeelte dat bij hun baan te maken kreeg met onvoorziene problemen (93 om 81%) was toen het op één na grootste binnen de EU. Wel kon men opvallend vaak zelf de kwaliteit van het werk beoordelen (89 om 72%) en eigen ideeën daarin toepassen (72 om 58%). Regelmatige formele beoordelingen kwamen niet bij zoveel banen voor (32 om 40%). Ook konden de Denen dikwijls zelf bepalen in welke volgorde ze taken uitvoerden (85%, EU 64%), hoe (81 om 67%) en in welk tempo (81 om 69%) ze die uitvoerden of wanneer ze een pauze namen (58 om 44%). Daarbij konden velen naar believen hulp krijgen van collega’s (87 om 67%) of superieuren (77 om 56%) of van buiten (56 om 32%) of zelf werkpartners kiezen (56 om 24%). Ook taken roteren was dikwijls mogelijk (66 om 43%).

M.b.t. werkinhoud en behoefte aan scholing hadden relatief velen werk met complexe taken (75 om 60%) en precieze kwaliteitseisen (79 om 74%) of een baan waarbij ze nieuwe dingen moesten leren (86 om 70%). Ook vonden velen hun baan complex (75 om 59%). Het deel dat meer training nodig vond was aan de grote kant (14 om 13%) en het gedeelte dat vond dat ze bij hun werk nieuwe dingen leren lag flink boven het EU gemiddelde (86 om 69%). Naar verhouding velen waren in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold op kosten van de baas (36 om 26%). Eind 2006 was het deel dat vond dat hun baan het leren van nieuwe vaardigheden vereist het op één na grootst binnen de Eu (84%, EU25 71%; EB 273, wave 66.3).

Van de 24 fysiek en psychisch moeilijke werkomstandigheden die in het Eurofound onderzoek van 2005 de revue passeerden scoorden Denen op slechts 2 van de 16 fysieke werkomstandigheden boven de Eu normaal (last van sigarettenrook van anderen 28 om 20%; veel staan en lopen 74 om 73%). Bij de onderscores sprongen het inademen van andere kwalijke dampen en stoffen dan sigarettenrook (9 om 15%), trillingen (17 om 24%), vermoeiende of pijnlijke houdingen (34 om 46%), slepen met zware voorwerpen (30 om 35%) en dragen van beschermende kleding of uitrusting (26 om 34%) er het duidelijkst uit. Wel hadden relatief veel werknemers klachten over fysiek geweld van collega’s (3,1 om 1,9%), pesten (7 om 5%) en ongewenste intimiteiten (2,8 om 1,8%). Fysiek geweld van anderen dan collega’s kwam echter weer relatief weinig voor (2 om 4%). Qua werkgerelateerde gezondheidsrisico’s was in 2005 het deel dat de bevinding deelde dat ze via hun werk hun gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelden relatief klein (23 om 28%), maar de groep die vond dat hun werk hun gezondheid beïnvloedde was groot (44 om 35%). Omdat men op slechts 5 van de 16 onderzochte klachten boven de EU normaal uitkwam kan hier behalve aan een negatieve ook aan een positieve invloed worden gedacht. Het feit dat veel Denen (93 om 82%) inschatten dat ze hun baan wel tot hun 60e konden volhouden pleit hier ook voor. Klachten die in het land naar verhouding veel voorkwamen waren spierpijn (30 om 23%), stress (27 om 22%) en prikkelbaarheid (14 om 11%). De duidelijkst onderscores zaten bij problemen met het zien (2 om 7%), hartklachten (0,8 om 2,1%), kwetsuren (6 om 10%), algehele vermoeidheid (17 om 23%) en angsten (2 om 8%).

Het gedeelte van de Deense werkende bevolking dat tevreden tot erg tevreden was met hun werkomstandigheden (93 om 83%), de carrièreperspectieven (39 om 31%) en de verdiensten (54 om 43%) lag boven de EU25 normaal. Men kende toen een relatief hoog ziekteverzuim (33% van de werknemers in 2004/2005, EU 23%), maar het gemiddelde aantal ziektedagen (20) lag daarbij precies op de EU25 normaal. Eind 2006 scoorde men qua tevredenheid over het werk hoog op een schaal van 1 tot 5 (Eurobarometer 273/ wave 66.3). Het deel met vertrouwen in baanbehoud was toen het grootst binnen de EU (94 om 85%) en de kans om bij ontslag een baan te vinden die vergelijkbare ervaring/ vaardigheden vereist werd het hoogst ingeschat (77%, EU 59%). Het deel dat het werk te stressvol en veeleisend vond was toen aan de kleine kant (35%, Eu25 41%). Ook in sept. 2009 was het segment dat baanverlies vreesde relatief klein (10%, EU27 18%).

In 2005 was qua verhouding werk privéleven het aandeel Denen dat de werkuren goed in te passen vond in het privéleven relatief groot (87 om 79%). Hetzelfde geldt voor het deel dat in hun vrije tijd vanuit het werk werd benaderd (34 om 23%), maar Denen vinden dat niet altijd vervelend. Het gedeelte dat aangaf iedere dag minstens een uur aan de kinderen te kunnen besteden (37 om 29%) of dat genoeg tijd had voor koken en huishouden (57 om 46%) lag qua grootte ook boven de Eu normaal. In 2007 hadden naar EU15 maatstaf niet al te veel Denen moeite met de balans tussen werk en gezinsleven. Het deel dat zich door het werk regelmatig te moe voelden voor het huishouden (40%, EU15 45%), moeite had met voldoen aan familieplichten (21 om 26%) of afgeleid werd door beslommeringen over de privésituatie (7 om 11%) of dat te weinig tijd overhield voor hobby’s (m 37 om 47, v 52 om 55%) of vrijwilligerswerk (m 35 om 48%, v 44 om 52%) was relatief klein. Wel hielden naar verhouding velen naar eigen smaak door het werk te weinig tijd over voor contact met familieleden (m 39 om 30%, v 36 om 27%) en andere sociale contacten (m 32 om 33%, v 41 om 37%).

Effecten van de kredietcrisis

In 2009 steeg de werkloosheid in DK naar EU maatstaven sterk. In juni 2009 was het volksdeel dat inschatte dat het ergste van de crisis nog moest komen (58%) gemiddeld qua grootte. Het deel dat door de crisis bij zichzelf met baanverlies in aanraking was gekomen was aan de kleine kant (7 om 9%), bij familie/ vrienden was het gemiddeld qua grootte (36%) en bij collega’s aan de grote kant (26 om 24%, special EB 316; wave 71.2). Relatief weinig Denen maakten zich zorgen over ontslag (van zichzelf 7 om 32%, partner 10 om 38%, eigen kinderen 20 om 47%), maar door het flexicurity stelsel is deze zorg überhaupt weinig verbreid in DK. Het verlies aan inkomen bij ontslag werd naar EU maatstaf tamelijk optimistisch ingeschat (meer dan 70% behoud: 29%, EU 20%; 51-70% behoud 32 om 28%; minder dan 51%: 32 om 28%, weet niet 7 om 23%). In DK vertrouwde 92% op baanbehoud (EU 80%) en dit aandeel was iets gestegen t.o.v. 2006 (+2%, Eu -4%). Bij ontslag dacht 72% binnen een half jaar weer werk te kunnen vinden (-11% t.o.v. 06; EU27 39%, +5%) en 87% binnen 2 jaar (-1%; EU 66%, +1%). Zich profileren met aanpassingsvermogen (53 om 34%), diploma’s (56 om 52%) of computer vaardigheden (21 om 19%) werden door relatief velen hoog ingeschat om werk te vinden en beroepservaring (42 om 54%) en bereidheid om over de grens te werken (4 om 6%) kregen naar verhouding weinig aanhang. Als makkelijkste manieren om nieuw werk te vinden na ontslag scoorden solliciteren naar hetzelfde soort werk (eigen buurt 34 om 27%, elders 24 om 21%) en voor zichzelf beginnen (22 om 12%) hoog. Bij heel ander werk zoeken hing de aanhang af van de plek waar (eigen buurt 9 om 13%, elders 15 om 8%)  Elk baantje nemen kreeg onder Denen weinig aanhang (28 om 38%).

Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

In 2007 droeg in DK volgens Eurostat (living conditions/ social protection) naar de maatstaf van de Eurolanden de werkgever erg weinig (11,5%, laagste EU, EU15 38,5%) en m.n. de overheid erg veel bij aan de sociale zekerheid  (61,9%, hoogste EU, EU15 38,4%; beschermde persoon 20,9 om 19,9%; andere bronnen 5,7 om 3,1%). Wel zakte na 1997 de bijdrage van de overheid wat ten koste van de andere bronnen. De totale uitgaven aan het sociale stelsel lagen met 28,9% van het BBP iets boven de EU normaal (EU15 26,9%). In de Eu veranderde dit cijfer weinig, maar in DK ging het in 1996 nog om 31,2% (-7%). Naar koopkracht lagen de uitgaven in 07 ze per inwoner ruim 56% boven het EU15 gemiddelde (3 na hoogste EU). Het BBP aandeel aan uitkeringen voor pensioenen en arbeidsongeschikten (10,8 om 12%) was aan de kleine kant, maar dat aan voorzieningen voor thuis wonende bejaarden was het grootst na dat in Zweden (1,7%; EU 0,5%). Van de sociale uitgaven ging naar EU15 maatstaf veel naar bestrijding van sociale uitsluiting (2,6 om 1,3%), arbeidsongeschikten (15 om 8%) en gezinnen/ kinderen (13,1 om 7,9%), een vrijwel gemiddeld deel naar ouderenpensioenen (38,1%), werklozen (5,6%) en huisvesting (2,5%), relatief weinig naar gezondheidszorg (23%, EU15 29,3%) en niks naar nabestaanden (0.0 om 6,6%). Hun uitkeringen vallen onder de regelingen voor arbeidsongeschikten (overledenen zijn dat bij uitstek) of zieken.

Sociaal stelsel: opzet en voorzieningen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/ staat veel info over sociale stelsels. Op dit adres zijn ook links te vinden naar de nieuwste bedragen. De uitkeringen voor wie verdient worden m.n. opgebracht door de overheid en de bijdrage van werkgevers is klein. Verantwoordelijk zijn de ministeries van werkgelegenheid (pensioen, ziekte, werkloosheid) en van sociale zaken (gezinsuitkeringen). De eerste wetten op de sociale zekerheid kwamen al eind 19e eeuw (in 1891 voerde men als 1e land ter wereld een staatspensioen in), maar het huidige stelsel is m.n. gebaseerd op wetgeving tussen 2004 en 2008. Qua stelsel kent DK het socialistisch gekleurde Scandinavische model. Daarbij wordt de invulling ven het stelsel overgelaten aan de sociale partners. Een vergelijking van de diverse modellen (wel vanuit een conservatief liberale optiek) is te vinden op http://www.flexicurity.tk/ (het artikel is duidelijk van voor het uitbreken van de kredietcrisis). Behalve werkloosheidsuitkeringen en een klein deel van de pensioenen worden sociale verzekeringen veelal uit belastinggeld betaald. Dit draagt bij aan de flexibiliteit van de Deense arbeidsmarkt. Voor uitkeringsgerechtigden zijn medische voorzie­nin­gen in principe gratis. Wel kent men een stelsel van eigen bij­dragen. Voor veel uitkeringen bestaan bovengrenzen qua inkomen. De hier vermelde info geldt voor 2010.

Voorzieningen bij ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

DK kent, net als NL, een staatspensioen voor iedereen en een opgebouwd pensioen (ATP pensioen). Ook is er een flexibele pensioenregeling. Men kan in principe stoppen met werken tussen het 60e en het 75e levensjaar. Wie na het 65e door wil werken moet dat minstens 1000u p/j doen, maar krijgt nadien uiteraard wat meer. De animo voor de VUT is beduidend groter. Iedereen vanaf 67 jaar die minstens 40 jaar in DK heeft ge­woond en minder dan ±€37.000 verdient heeft recht op de volle Deense equivalent van AOW van zo’n €870 pp p/m, aangevuld met ±€900 voor een alleenstaande en €435 voor een partner. Voor wie minder lang in het land woonde of met de VUT ging, gaat er p/j 2,5% af. Bij Denen begint de telling wanneer ze 3 jaar in DK wonen en bij buitenlanders wanneer ze er 10 jaar wonen. Wie meer verdient dan de bovengrens van het basispensioen + aanvulling wordt gekort op de aanvulling. De ATP aanvulling lag maximaal rond €3000 p/j. Ook bestaan aanvullingen voor behoeftigen met een laag inkomen. In het 2e kwartaal van 2010 kregen 361.000 Denen VUT en 921.000 pensioen. Volledig arbeidsongeschikten hebben recht op een basisuitkering van rond €900 p/m, aangevuld met ±€400 voor een partner. Voor beiden kwam daar een inkomen afhankelijke aanvulling bovenop van minimaal €200. De bovengrens om überhaupt in aanmerking te komen ligt rond een euroton (bij een paar ±€155.000). Bij overlijden volgt voor lage inkomens een begrafenisvergoeding van rond €1200 en een afkoopsom voor de staatsaanvulling van rond €1700. Bij volledige arbeidsonge­schiktheid veroorzaakt door het werk krijgt men behalve een afkoopsom van rond €100.000 of iets meer 80% van het laatstverdiende loon door­betaald tot aan de pensi­oengerechtigde leeftijd met een maximum van ongeveer €60.000 p/j (bij ge­deeltelijke arbeidsongeschikt minder). Bij minder dan 50% arbeidson­geschiktheid, na het 60e jaar intredende ongeschiktheid en overlijden wordt vaak een afkoopsom in­eens betaald. Voor een partner met wie minstens 2 jaar was samengewoond of wezen bestaan dan nabestaanden uitkeringen (respectievelijk 30% van het laatst verdiende loon van de overledene gedurende 10 jaar met een jaarlijks maximum rond €19.000; wezen tussen 10 en 50% per wees).

Voorzieningen bij ziekte, zwangerschap, kinderen en werkloosheid

In geval van ziekte of zwangerschap zijn de eerste 2 weken op rekening van de werkgever waarna de overheid het overneemt. Men kreeg volledig doorbetaald met een maximum van €500 per week voor maximaal een jaar. Rond een geboorte geldt 18 weken betaald verlof voor de moeder en 2 weken voor de vader. Daarna mogen beide ouders nog 32 weken betaald verlof naar believen verdelen voordat het kind 9 wordt. In 2009 kregen 441.000 Denen ziektegeld en 161.000 kraamgeld o.i.d. Voor een werkloosheidsuitkering moet men een jaar lid zijn van de vakbond die de fondsen beheert voor het beroep dat men uitoefent (92.000 gebruikers in 2010). 60plussers die werkloos worden en lang genoeg bij zo’n bond zaten kunnen met de VUT (122.000; 67.000 kregen bijstand). De uitkering bedraagt 90% van het laatstverdiende loon met een maximum van €500 p/w. Bij Vutters ligt het maximum wat lager en bij deeltijdbanen ligt het op tweederde van dit bedrag. Immigranten die minder dan 7 jaar in het land wonen krijgen 20% minder. De maximale uitkerings­duur is 4 jaar, maar na een jaar krijgt men de keus tussen omscholen of te­werkstelling. De bijstand lag rond €1000 p/m (80% laagste inkomen, men kent geen wettelijk minimum­loon) met aanvullingen voor bijstandsmoeders en enige kostwinners (157.000 gebruikers, in sept. 2009 gaf 5% van de Denen te kennen dat ze zelf of een naaste van hen bijstand kregen; EU27 9%, NL hoogste EU met 25%, EB 321, wave 72.1 QA 45.5). Schoolverlaters on­der 25 zijn na een half jaar verplicht om zich om of bij te laten scholen op straffe van 50% korting. In 2010 zaten 125.000 Denen in een traject en 98.000 hadden een gesubsidieerd baantje. De kinderbijslag lag p/j rond €2300 voor kinderen onder de 2, rond €1800 voor kinderen van 3 t/m 6 en rond €1400 voor kinderen tot 18. Verder kende men extra’s voor een 2e of volgende kind (±€1000 p/j), alleenstaande ouders (±€650), wezen (vol ±€3700, half: de helft), kinderen van gepensioneerden (rond €1700), en studerende ouders (±€850 per ouder). Adoptie werd beloond met ±€6200.

De Deense wetgever is soms meer ruimdenkend dan haar Nederlandse equiva­lent. Zo is kin­derarbeid verboden, maar kinderen tussen 7 en 14 mogen wel in hun vrije tijd reclamefol­ders verspreiden of kersen plukken om aan geld voor de nieuwste modetrends te komen

Beoordeling van het sociale stelsel voor de kredietcrisis

Het volksdeel met weinig tot geen ver­trouwen in het staatspensioenstelsel (39 om 55%) of het sociale zekerheidsstelsel (19 om 42%) was in 2003 klein naar EU15 maatstaf. In dat jaar gaven de Denen hun pensioenstelsel een boven gemiddeld cijfer (6,4; EU15 5,3) en het sociale zeker­heidsstelsel scoorde met 6,8 ook hoog (EU15 6,2). In 2007 kreeg het staatspensioenstelsel een 6,4 (EU15: 5) en in sept. 09 een 5,6 (EU27 4,8). Het deel dat vond dat het sociale stelsel voldoende dekking biedt lag eind 2006 boven op de Eu25 normaal (66 om 51%). Het deel dat vond dat het Deense stelsel andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen was het grootst binnen de EU25 (78 om 42%) en het deel dat het stelsel te duur vond was het op 2 na kleinst (30 om 52%).