Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

In 2009 was in Finland naar de maatstaf van de Eurolanden (EL) het BBP per hoofd naar koopkracht iets boven gemiddeld (€23.100 om €23.000, bron Eurostat, economy & finance, national accounts) en de daling er in t.o.v. 2008 was relatief groot (-€2700 om -€1400). De BBP bijdragen van landbouw (2,7 om 1,6%) en industrie en bouw (28,3 om 24,1%) waren ook relatief groot en die van de dienstensector navenant klein (69 om 74,3%). Qua werk had een groot deel van de 15plussers minstens 1 uur p/w betaald werk (68,7%; EL 64,7%). Naar de EL maatstaf werkte een tamelijk groot segment in de landbouw (4,6 om 3,4%) en industrie en bouw (31,1 om 29,1%) en een onder gemiddeld deel in de dienstensector (64,3 om 67,6%; Eurostat, population and social conditions, employment, employment growth and activity branches,). T.o.v. 2008 was naar de maatstaf van de EL het aandeel van de landbouw relatief weinig (-0,4 om -2,2%) en dat van industrie (-9,5 om -5,4%) en dienstensector (-3 om -1,8%) naar verhouding sterk gedaald. Het segment zelfstandigen lag onder de EL normaal (12,1 om 14,6% actieve beroepsbevolking), maar vertoonde een stijgende lijn (+5% t.o.v. 08, EL gelijk). De daling in werkgelegenheid was t.o.v. 2008 aan de grote kant (-2,8 om -1,9%). In 2010 lag het aandeel geregistreerde werklozen onder de EL standaard (8,4 om 10%) en t.o.v. 2008 was de stijging hierin vrijwel gemiddeld (van 6,4 naar 8,4%, +31%; EL van 7,5 naar 10%, +33%). Naar kwartalen zakte in 2010 de werkloosheid van 8,7 naar 8,1% terwijl ze in de EL gelijk bleef (10%). Industrie (CIA worldfactbook): metalen/ metaalproducten, elektronica, wetenschappelijke instrumenten en machinerie, scheepsbouw, pulp en papier, voedingsmiddelen, chemicaliën, textiel en kleding. Landbouw producten: gerst, tarwe, suikerbieten, aardappels, melkvee, vis.

Overschot handelsbalans 2009: €1,4 miljard (€3,2 miljard in 08; Eurostat). Invoer goederen (waarde €43,6 miljard; €62,4 m in 08, d.w.z. -30% t.o.v. 08): machines/ transportmiddelen 34,1% (-35% in waarde), aardolieproducten (brandstof/ smeermiddel) 16,5% (-25%), chemische producten 11,3% (-20%), voeding en genotsmiddel 7,1% (-11%), grondstof 6,1% (-50%). Invoerpartners 09: EU27 landen 65% volgens Eurostat (62% in 08; +5%; EU27 gemiddelde 63,9%). Volgens het statistisch jaarboek 2010 van het Finse CBS (http://www.stat.fi/index_en.html) kwam in 2009 naar waarde 16,1% van de import uit Rusland; gevolgd door Duitsland 14,7%; Zweden 9,8%; China 8% , NL 4,6%; Frankrijk 4,5%, VS 4,4% en VK 4,3%. Uitvoer 2009 (waarde €45 miljard; d.w.z. -31% t.o.v. 08): machines/ transportmiddelen 41% (-40%), chemicaliën 8% (-12%), aardolie producten 6,4% (-37%), grondstoffen 5% (-33%), voeding/ genotsmiddelen 2,2% (-15%). Uitvoerpartners 09: EU27 landen 55,6% (-0,5%; EU 66.7%). Het Finse CBS kwam voor 2009 op Duitsland 10,3%; gevolgd door Zweden 9,8%; Rusland 8,9%; VS 7,8%; NL 5,9%; VK 5,2%; China 4,1% en Frankrijk 3,7%.

Infrastructuur en vervoer

In februari 2010 beschikte de nationale luchtvaart maatschappij Finnair Oyj (voor 56% van de overheid) over 66 toestellen (waaronder 2 vrachtvliegtuigen) en men had er 19 in bestelling. Kleinere maatschappijen zijn Blue 1 (gelieerd aan SAS; 14, 3 besteld), regio maatschappij Finncomm (14, 4 besteld, in 2010 overgenomen door Finnair) en Air Finland (3 toestellen). In 2010 had Finland 76 vliegvelden met verharde landingsbanen. Vanaf 21 ervan vonden passagiers vluchten plaats volgens een dienstregeling. Daarvan telden 10 vliegvelden meer dan 100.000 passagiers p/j. Grotere vliegvelden zijn in beheer van staatsmaatschappij Finavia. In 2009 verwerkten deze vliegvelden 16,2 miljoen passagiers (-8% t.o.v. 08) en 134.000 ton vracht (-16%). De grootste internationale luchthavens zijn Helsinki Vantaa (12,8 miljoen passagiers in 2010; +2,3%; Schiphol toen 43,6 miljoen), Oulo (0.7 miljoen, +2%), Tampere Pirkkala (0,6 m, +2%) en Turku, Rovaniemi en Vasa (ieder rond 0,3m). Landweg 2009: 78.161 km verhard en publiek; incl. 739 km snelweg. In 2009 werd 351 miljoen ton vracht over de weg vervoerd (-17% t.o.v. 08; in kilometerton -11%). In 08 beschikte men over bijna 5800 km spoorweg, waarvan bijna 3050 km (53%) geëlektrificeerd. Vervoer van passagiers en vracht is in handen van staatsmaatschappij VR (VR-Yhtymä Oyj). Helsinki beschikt over een eigen tram en metro en een apart net van forensentreinen van VR. In 2009 vervoerde men over spoor 32,9 miljoen ton vracht (-21,5% t.o.v. 08; in km ton -18%, EU15 -0%). In 08 werden per trein 4 miljard passagierskilometers afgelegd (+7%).

In 2009 telde men 694 km Finse gasleiding. Het land beschikte in 2010 over 7842 km commercieel bevaarbare binnenlandse waterweg. Daaronder valt het bijna 3600 km lange Saimaa kanalensysteem. In de winter wordt het vervoer veelal overgenomen door motorsleden. Men beschikte op zee met 93 schepen over de 53e handelsvloot ter wereld, waaronder 11 tankers en 28 veerboten. Verder stonden 52 Finse schepen geregistreerd in andere landen. In 2009 verwerkten de havens 93,2 miljoen ton goederen (-19% t.o.v. 08, Eurostat), waarvan 54% import en 46% export. De belangrijkste zeehavens liggen aan de zuidkust. Deze zijn de havens van Helsinki (m.n. de nieuwe Vuosaari containerhaven met 40% van ’s lands goederenvervoer) en een reeks kleinere havens aan de zuidkust. Verder zijn er de havens van Turku in het zuidwesten en Oulu aan de Botnische golfkust. In Finland zijn veerdiensten belangrijk. In 2009 verwerkten Finse havens 17,2 miljoen passagiers, 1,5% meer dan in 2008. In 2009 ging 57% van dit vervoer tussen Finland en Zweden en 35% tussen Finland en Estland. De belangrijkste Finse passagiershavens zijn Helsinki (8,8 miljoen passagiers waarvan met Estland 70%, Zweden 25% en Duitsland 3%), Mariehamn op Åland (3,9m met Zweden) en Turku (3,2 m met Zweden). Grote reders zijn Viking Line (Zweden, Estland) en Silja Line (Zweden, Åland).

In 2008 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 73,3% over de weg (weinig naar EU maatstaf, EU15 78%). Het aandeel van transport via het spoor was groot (24,1%, Eu15 14,4%) en dat van binnenlandse waterwegen klein (0,2%, EU15 7%). Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging in 08 naar EU15 maatstaf een klein deel per trein (5,4 om 7,5%), een groot deel per bus (10,1 om 8,8%) en een vrijwel gemiddeld deel met de auto (84,5%). Tussen 1996 en 2008 daalde het aandeel van de bus met ruim 20%. Het aantal personenauto’s per 100 inwoners ging tussen 1999 en 2009 van 40 naar 52 (+30%; EU27 van 41 naar 47; +15%. Mobiele tele­foondichtheid 2009: 145% (hoogste EU27, EU15 126%). Internetdichtheid 2010: huishoudens 81% (EU15 73%), bedrijven met 10 of meer personeelsleden 100% (hoogste EU, EU15 96%, Eurostat: industry, trade and services).

Economische ontwikkeling

Op en via http://www.evd.nl/home/landen/ is veel info te vinden over economie. Tot in de 50er jaren van de 20e eeuw was de landbouwsector goed voor de helft van het BBP en zo’n 40% van het werk. Daarbij waren boerenbedrijf, bosbouw en houtindustrie sterk verwerven. Vanuit de vraag uit deze sector was er ook een chemische en een zware industrie ontstaan. De door de Sovjet Unie opgelegde verplichting tot het vergoeden van oorlogsschade na WO II legde de Finse economie geen windeieren. Vanaf de 70er jaren verbeterde het onderwijsniveau en stelde men zich meer open voor het buitenland. Om aan de vraag van de houtindustrie te kunnen voldoen werd het bosareaal uitgebreid en aangepast. Overheden en particulieren, die tot dan toe veel spaarden, investeerden meer in verwerking van de eigen grondstoffen (hout en mijnbouw producten). Ook exploiteerde men de eigen bufferstaat situatie (zowel goede economische banden met het westen als met het Oostblok). De metaalbewerking en chemische industrie werden concurrerend en de elektronische industrie kwam op. Hierdoor groeiden welvaart en economie. Begin 90er jaren volgde een flinke recessie doordat er schulden ontstonden, de productie de vraag niet kon bijhouden, de buitenlandse handel (m.n. met Rusland) inzakte en vakbonden zich star en politici zich aarzelend opstelden. De aandelen en huizenmarkt stortte in, het BBP zakte met 13%, de overheidsschuld verdubbelde naar 60% van het BBP en de werkloosheid (die er daarvoor nauwelijks was) kwam ruim in de dubbele cijfers (10 à 20%). Na de nodige aanpassingen (devaluaties, overheidsteun aan banken die dreigden om te vallen, andere reguleringen en belastingen, privatiseringen) vervlakte de crisis. Ook werd traditionele industrie uitbesteed aan goedkope landen en ging men investeren in onderzoek& ontwikkeling (R&D), hightech en dienstverlening. Na de toetreding tot de EU in 1995 draaide de economie zo goed dat men in 2002 Euroland werd. Rond 2003 kwam de werkloosheid voor het eerst onder het EU15 gemiddelde van 9%. Het economische beleid van Finland is gericht op samenwerking met omlig­gende landen (incl. Rusland). Na 1990 heeft men flink geïnvesteerd in de Baltische staten.

De Finse economie heeft veel Scandinavische kenmerken (Scandinavisch model). Ze drijft sterk op techniek, ontwerp en innovatie (het BBP aandeel voor R&D valt onder de EU top) en legt nadruk op vrijhandel (het is makkelijk zakendoen in deze landen), hoge belastingen in ruil voor goede sociale voorzieningen en mensenrechten. Af­stemming, vertrouwen en betrouwbaarheid zijn ook belangrijke pijlers. Men waardeert emotionele en sociale intelligentie even hoog als IQ. Door westerse deskundigen wordt Finland gezien als het minst cor­rupte en qua contractverplichtingen meest betrouwbare land ter wereld. De bevolking is hoog opgeleid, maar men scoort qua flexibiliteit van de arbeidsmarkt laag naar Scandinavische maatstaf. Ook bleven, m.n. door de buitenissige taal en ligging, de toevloed van buitenlandse werknemers klein en investeringen vanuit het buitenland relatief laag. Bij de EU rangorde voor concurrerendheid van het WEF (world economic forum) was Finland in 2010 hoogste na Zweden (nr. 1 op innovatie/ R&D, 2 op ondernemersklimaat en sociale insluiting, 3 op duurzame ontwikkelingen en financiële diensten, 5 op ICT samenleving, 7 op liberalisering en 8 op Netwerk industrie). Finland behoort bij de top5 ter wereld qua kenniseconomie, R&D uitgaven, samenwerking universiteit industrie, bescherming intellectueel eigendom, state of the art technologie en ethisch gedrag ondernemingen. Qua opleidingsniveau en taalvaardigheid van werknemers, bedrijvenbelasting en productiviteit ondernemingen valt men thans onder de top10 (bron: Invest in Sweden) en qua aantrekkelijkheid als vestigingsplaats staat Finland 5e op de EUI business evironment ranking voor 2010-2014.

Het Finse BBP aandeel voor onderzoek en ontwikkeling (R&D) groeide tussen 1999 en 2009 gestaag van 3,2 naar 3.96% van het BBP (3,93% in 2010). Daarmee werd dit het hoogste binnen de EU (EU15 2,1%, NL 1,8%, BE 2% in 09). In 2009 nam het bedrijfsleven 2,8% BBP voor rekening (EU15 1,3%), het hoger onderwijs 0,75% (EU15 0,5%) en de overheid 0,4% (om 0,27%).

Privatisering en investering

Op http://www.investinfinland.fi/ staan info en links voor potentiële investeerders. Finland heeft geen privatiseringsprogramma. De overheid hanteert 3 categorieën. Ze wil een meerderheidsbelang handhaven in sectoren van publiek belang als energie, luchtvervoer, detailhandel in alcoholica, uitzendmedia en loterijen. In sectoren van strategisch belang (chemische industrie, de basismetalen) wil ze het staatsaandeel op 50% houden en bijv. in de papiersector, metaalbewerking en bankwezen staat ze meer vrijheid toe. Recentelijk zijn Finnair (56% overheidsaandeel) en de Finse tak van TeliaSonera deels geprivatiseerd. Tussen 2000 en 2009 steeg de waarde van de FDI vanuit het buitenland van 20 naar 36% van het BBP ($86 miljard, bron EVD). In 2007 kwam er $12,6 miljard bij (hoogste groei sinds 2000), in 08 werd voor het eerst sinds 1991 de waarde lager (-$3,1 miljard) en in 2009 kwam er weer $2,6 miljard bij. Van de investering kwam 55% op conto van Zweden, gevolgd door Nederland en Denemarken. In 2009 zat 30% van het geld in de financiële sector, 11% in groot en kleinhandel en 27% in overige dienstverlening. Het aandeel van de maakindustrie zakte en lag op 26% (metaal en techniek 18%). Finland heeft zelf meer geïnvesteerd in het buitenland; t/m 2009 voor $126 miljard (+$7,7 m in 08, +$2,6 m in 09). Het meeste geld zit in België (22%, bijv. uitgeverij Sanoma), Zweden (21%), NL (19%) en de VS (8%) met de maakindustrie als belangrijkste sector (58%, 34% in metaal en techniek). De bruto binnenlandse investeringen lagen in 2009 met 19,5% van het BBP rond het EU27 gemiddelde (19,4%; zakelijk 11,4 om 12,4%, overheid 2,8 om 2,9%, huishoudens 6,4 om 5,6% BBP). De daling t.o.v. 08 lag rond de Eu normaal.

Ontwikkelingen vanaf 2008

De waarde van het Finse BBP tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) lag in 2009 op €142 miljard en vertoonde naar Eurolanden (EL) maatstaf t.o.v. een jaar eerder een forse daling (8,2 om 4,1%, bron Eurostat, economy & finance, annual national accounts). Voor 2010 (2,9 om 1,7%) en 2011 verwachte men een iets boven gemiddeld herstel. Per inwoner bedroeg het BBP €23.100; 10,5% minder dan in 2008 (EL €23.000; -5,5%). De inkomsten en uitgaven van de overheid behoren tot de EU top (hoge belasting, grote publieke sector: inkomsten 53,3% BBP; EL 44,4%: uitgaven 56,2 om 50,7% BBP) en de uitgaven stegen relatief sterk t.o.v. 2008 (14 om 8,3%). De inflatie over 2008 was iets boven gemiddeld (3,9 om 3,3%), in 09 liep ze verder uit op de EL normaal (1,6 om 0,3%) en in 2010 lag ze daar met 1,7% weer op. In 2007 kende Finland een begrotingsoverschot van 5,2% (EL 0,6% tekort). Dit liep in 2008 terug naar 4,2% en in 2009 was er een tekort van 2,5% (EL toen echter 6,3% tekort). De overheidsschuld bereikte in 2008 een minimum (34,1% BBP, EU27 58,8% van het BBP), maar steeg naar 43,9% van het BBP in 2009 (EU 74% BBP; door de EU regering voorgestelde standaard: 60%). Import en export zakten in 09 even sterk zodat het overschotje op de handelsbalans vrijwel gelijk bleef.

De Finse werkgelegenheid steeg tussen 2004 en 2008 van 67,6 naar 71,1% van de 15-65 jarigen. Ze ging iets sterker omhoog dan in de EL en liep verder uit op de normaal van de landengroep (EL van 63,1 naar 66%). In 2009 lag ze op 68.7% (EL 64,7%) en daarmee was de daling aan de grote kant (3 om 2%). Het aandeel geregistreerde werkzoekenden ging van 6,4% in 2008 naar 8,2% in 2009 (+28%; EL 9,5%, +27%). In 2010 lag de werkloosheid in Finland op 8,4% (+2,5%) en in de EL op 10% (+5%). In de EL stabiliseerde ze in de loop van het jaar en in Finland zakte ze iets. In Finland steeg de werkloosheid bij vrouwen relatief weinig en ze bleef (zeker naar EL maatstaf) lager dan bij mannen. Regionaal is de werkloosheid op Åland (5,4% in 09, echter wel een ruime verdubbeling t.o.v. 08) een stuk lager dan aan de Finse wal. Daar liep ze uiteen van 7% langs de zuidkust tot 11% langs de Russische grens. De arbeidskosten p/u lagen in 2008 op €29,38 (EU15: €25,80 in 06). De arbeidsproductiviteit per gewerkt uur (gecorrigeerd voor koopkracht) lag in 2009 ruim 5% onder de EU15 normaal.

http://www.eurofound.europa.eu/eiro/country/finland_2.htm meldt dat de Finse overheid in 2009 een pakket maatregelen ter waarde van €2 miljard introduceerde om banen te creëren en de crisis te bestrijden. Men subsidieert hiermee o.m. de bouw van huizen en wegen. Ook steunt men (onder voorwaarden) bedrijven en banken en men voerde in 2010 een tijdelijke belasting verlaging in om de private consumptie weer op te krikken. De lonen in de industrie zijn in 2009 en 2010 gedaald om de concurrentie positie en  export te verbeteren (bron EVD). Verhoging van de pensioenleeftijd vormt een belangrijk strijdpunt tussen werkgevers en werknemers (Finland kent vergrijzing).

Vertrouwen in de economie

Het vertrouwen in de economie was onder de Finnen tussen mei 2010 en januari 2011 iets groter dan gemiddeld in de Eurolanden. Op de ESI (Economic sentiment indicator) van Eurostat; die vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en van consumenten meet, waren in deze periode wat meer Finnen positief dan negatief gestemd (Eurostat, EU policy, short term indicators, business and consumer surveys). Het Finse surplus aan optimisten ging van 6 naar 9%. De Eurolanden gingen van 2% meer pessimisten naar 7% meer optimisten dan pessimisten. In de bouwsector, die altijd traag reageert op recessies, boog in Finland een overwicht aan pessimisten om naar een fractie meer optimisten (van -18 naar +0,5%), terwijl in de EL het overwicht aan pessimisten met ups en downs heel licht zakte van 28 naar 26%. Bij industriëlen steeg het surplus aan optimisten aarzelend van 7 naar 12%, terwijl in de EL een klein overwicht aan pessimisten omboog naar een even groot surplus aan optimisten (van -6 naar +6%). In het MKB ging de Finse score van 6% meer optimisten in mei naar 21% meer in december, maar daarna zakte dit surplus naar 15% in januari. De EL landen ging van -6 naar +5 en daarna terug naar 0. In de Finse dienstensector steeg het surplus aan optimisten van 15 naar 33% (EL aarzelend van 4 naar 9%). Onder Finse consumenten ging het overschot aan optimisten van 17 naar 23%, terwijl in de EL groep een teveel aan pessimisten afnam van 17 naar 11%.

Economische sectoren

Ondermeer via het Finse CBS, de landenwebsite van de EVD en Eurostat is actuele info te vinden over de economische sectoren. Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid (werknemers + zelfstandigen) is naar de maatstaf van de Eurolanden (EL) groot (4,9 om 3,8% in 2009; -14% t.o.v. 2001. EL -15%). De bijdrage aan het BBP was ook relatief hoog en zakte naar verhouding weinig (van 3,3 naar 2,7%, -18%; EL 1,6%, -36%, Eurostat economy and finance, national accounts detailed breakdown). De BBP waarde bedroeg €3,9 miljard en lag zo’n 14% lager dan in 08 (EL -11%). Daarvan kwam tweederde op conto van bosbouw (hoogste aandeel EU, EL 11%). Na de oorlog werd door drooglegging van moerasgrond het bos en landbouw areaal flink uitgebreid. Tussen 1970 en 2009 groeide in m³ hout het productiebos met bijna 30%. Finland in figures 2010 (agriculture) kwam voor 2009 op 6,3 miljoen ha land en bosbouwgrond (10% minder dan in 2000), waarvan 35% akkerland en 50% productiebos. Veel agrarische bedrijven combineren land en bosbouw en de gemiddelde grootte nam tussen 2000 en 2009 toe van 28 naar 36 ha. Van het bos (50% dennen, 30% sparren, 20% vooral berken) was tussen 2004 en 2008 52% in privébezit, 35% (vaak slechtere kwaliteit) was van de staat, 7,7% van bedrijven en 5% had een andere eigenaar. Finland produceert van een aantal voedingsmiddelen meer dan de eigen behoefte (vaste zuivel 121%, granen 114%, varkensvlees 112%, eieren 106%, kip 102% in 2009). Qua vloeibare zuivel draaide men quitte en men produceerde 86% van de eigen rundvlees en 35% van de eigen suikerbehoefte. Na 1990 steeg de productie van  tarwe, gerst, varkensvlees en kip en die van rogge, haver, suikerbieten, melk, boter, rundvlees en eieren zakte. De rundvee stapel (0,9 miljoen in 09) en het aantal legkippen (3,8 m) vermindert sterk. In 2009 telde het land verder 1,4 miljoen varkens, 120.000 schapen en 72.000 paarden (34.000 in 1980) en de Sami in Lapland beschikken jaarlijks over zo’n 200.000 rendieren. Het exportaandeel van landbouwproducten is klein, maar dat van houtproducten groot (€8,6 miljard; 19,3% exportwaarde 2009). Het areaal in gebruik voor biologische landbouw is ook groot (7,2%, NL 2,6%, BE 3%; EU15 5,3% in 2009) en het aandeel boerenbedrijven met neveninkomsten buiten landbouw was in 2007 het grootst binnen de EU (27,6%; BE 3,9%, NL 18,5%; EU15 9,8%).

Vroeger waren in de zomer onafzienbare rijen boomstammen op waterwegen kenmerkend voor Finland (vaak getrokken door sleepboten). In de winter werd het hout met sleden vervoerd. Thans gebeurt dit veelal over de weg met vrachtwagens.

De bijdrage van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen aan het werk is gemiddeld en aan de economie vrij groot naar EL maatstaf. Het aandeel van mijnbouw, industrie en energie in de werkgelegenheid zakte tussen 2001 en 2009 relatief sterk (van 20,9 naar 16,9%; -19%; EL15 16,5%, -14,5%). In de bouw ging in 2009 de werkgelegenheid met 5% achteruit naar 7,2% (7,6% in 08; EL van 7,5 naar 7,2%, -4%). Daarmee kwam de bijdrage van de totale sector aan de banen in 2009 op 24,1% (EL 23,7%). De BBP bijdrage van de industrie en energie zakte tussen 2000 en 2008 van 28,4 naar 25% (-12%; EL 19,9%, -10%), maar de duikeling in 2009 was tamelijk groot (naar 21,2%, -15%: EL naar 17,8%; -11%). De bouw verloor 3% (7% BBP, EL 6,3% in 09, -1,5%). Daarmee kwam voor 2009 de bijdrage van de hele sector aan het BBP op 28,2% (EL 24,1%). De omzet van de industrie en mijnbouw kwam in het 2e kwartaal van 2008 36% boven het niveau van 2005 (EL +23%) en bereikte in het 1e kwartaal van 2009 een dal (10% onder dat niveau; EL 7% daaronder). In het 2e en 3e kwartaal van 2010 kwam de omzet weer aarzelend boven het niveau van 2005 (104 en 103%). De orderpositie bereikte een dieptepunt in het 3e kwartaal van 09 (29% lager dan in 2005; EL dieptepunt 15% lager in kwartaal 2). Daarna trad een aarzelend herstel op en in het laatste kwartaal van 2010 kwam ze weer boven het niveau van 2005 (106%, EL 103 en 100% in kwartaal 2 en 3). De bouwproductie lag tijdens het dieptepunt (kwartaal 1 van 2009) in Finland 12% lager dan in 2005 en in de EL 13%. Daarna vertoonde ze pieken en dalen, maar in het 2e kwartaal van 2010 lag ze op 120% (EL toen 93%). Eurostat had geen Finse cijfers m.b.t. de ontwikkeling van de orderpositie in de bouw.

De mijnbouw (bruto toegevoegde waarde 2009: €0,56 miljard; €0,64 miljard in 2008, d.w.z. -13%) droeg rond 1,5% bij aan de waarde van de industriële productie en 0,4% aan het BBP (EL ook 0,4%). De BBP bijdrage van de productie van nutsbedrijven (gas, water, elektra) is aan de grote kant (2,7 om 2,4%). De maakindustrie wordt geleidelijk aan minder belangrijk. De BBP bijdrage is in 2009 relatief sterk gezakt (-18,8%, EL -12,3%), maar bleef tamelijk hoog (18,2%, EL 15%). De belangrijkste tak was elektrische en optische instrumenten (3,3% BBP, hoogste EU na Ierland, EL 1,7% BBP), maar de kredietcrisis kwam hier hard aan (-40 om -15% t.o.v. 2008). Papier, pulp en uitgeverij was de op één na grootste tak (2,9% BBP, hoogste EU, EL 1,1%) bij een relatief klein verlies (-7 om -15%). Ook de BBP bijdrage van machines en uitrusting was groot (2,8 om 1.9%), al vielen hier weer forse klappen (-26 om -14%). Daarna kwam de voeding en genotsmiddelen industrie (1,8% BBP, EL ook). Deze won tegen de EL trend in terrein in BBP aandeel (+20 om -5%). De chemische industrie bracht 1,5% van het BBP op (EL 1,7% met wat verlies) en hout en houtproducten 0,7% bij ruim 10% verlies (EL 0,3%, ongeveer gelijk). Transportuitrusting bleef een kleine tak (0,6 om 1,5% BBP), maar de Finse scheepsbouw is belangrijk (zie onder merken en bedrijven hierna). De productie van brandstof (cokes, olieraffinaderij, nucleair) is ook relatief veel waard (0,4 om 0,2% BBP, Eurostat, economy and finance, national accounts).

De bijdrage van de dienstensector aan de werkgelegenheid is aan de kleine kant en groeide tussen 2001 en 2009 wat meer dan gemiddeld in de EL (6,3 om 6%). Ze kwam uit op 71% (EL 72,6%). De BBP bijdrage van de sector lag in 09 onder de EL normaal (69,1 om 74,3%), maar de groei t.o.v. 2001 was relatief groot (10 om 6%). Het aandeel van handel, vervoer en horeca in de banen was relatief klein (23,3%, EL 25,6%) en bleef t.o.v. 08 gelijk (EL +0,4%). Het BBP aandeel is aan de kleine kant en zakte ook een fractie (19,5%, -1%; EL 20,7%, -0,8%). In 2009 daalde t.o.v. 08 de toegevoegde waarde in de sector veel sterker dan gemiddeld in de EL (-14,6 om -5,1%; groot en kleinhandel en reparatie -20,5 om -5,5%; horeca -12 om -3%; vervoer, opslag en communicatie -8 om -5%). De omzet in handel. vervoer en horeca kreeg de grootste klap in het 1e kwartaal van 2009 (-12% t.o.v. kwartaal 4 van 08). Vanaf het 3e kwartaal trad herstel op (+7,2% t/m kwartaal 3 van 2010, EL: +1,6%). De bijdrage van de zakelijk financiële DV aan de banen was in 2009 klein (13,9 om 16,7%) en groeide iets (+3%. EL -0,5%). De BBP bijdrage steeg sterker dan in de EL (8 om 4%), maar bleef klein (24,9 om 29,3%). De toegevoegde waarde zakte 1,9% (EL -1,6%; financiële bemiddeling +11 om -0%; onroerend goed, huur en zaken -4 om -2%). De bijdrage van ambtenarij en overige DV aan het werk groeide (+4 om +3%) en bleef hoog (33,8%, EL 31%). De BBP bijdrage steeg sterk (12 om 7%) en kwam iets boven de EL normaal (24,7% om 24,3%). De toegevoegde waarde zakte 1,3% t.o.v. 08 (EL 1,1% stijging).

De afkorting Oy voor Osakeyhtiö is de Finse equivalent van het Nederlandse NV. Oyj staat voor een NV met staatsdeelname. Omdat Finland officieel 2talig is (Fins en Zweeds) komt met ook wel de combi Oy-Ab tegen voor Osakeyhtiö-Aktiebolag (Zweeds voor NV). Op de Åland eilanden wordt dat Ab-Oy omdat de voertaal daar Zweeds is.

Merken en bedrijven

O.m. via http://en.wikipedia.org/wiki/Economy_of_Finland is info te vinden over Finse multinationals. Men kan in de regel moeiteloos de nieuwste jaar of kwartaalverslagen downloaden (blijk van transparantie). Vrijwel alle hier beschreven concerns hebben Helsinki of het nabij gelegen Espoo als vestigingsplaats. De Fortune Global 500 van 2010 (wereldranglijst van de 500 bedrijven met de hoogste omzet) telde Nokia Oyj als enige Finse bedrijf op plek 120 (op 85 in 2009; Espoo, omzet 2010: €42,4 miljard, netto winst €1,8 miljard, 132.000 werknemers in 120 landen). Nokia is nr. 1 van de wereld op het gebied van telecom apparatuur. In het 3e kwartaal van 2009 had men een wereldwijd marktaandeel van 35%, in het 3e kwartaal van 2010 van 30% en in het 4e kwartaal van 31%. De naam heeft niets te maken met een afkeer van bepaalde Koreaanse auto’s, maar duidt op de oorspronkelijke vestigingsplaats. Nokia ligt zo’n 15 kilometer ten westen van Tampere midden in zuid Finland. De naam ontstond in 1871 toen Knut Fredrik Idestam hier zijn 2e pulp en papier fabriek begon omdat er via waterkracht stroom op was te wekken. Hij vernoemde het nieuwe bedrijf naar de vestigingsplaats. De stroomopwekking lokte andere bedrijven, in 1898 een rubberlaarzen fabriek en in 1912 een kabelfabriek. In 1910 nam de laarzenfabriek de papierfabriek maar over omdat ze failliet dreigde te gaan en men de stroom niet kon missen. In 1922 volgde overname van de kabelfabriek. Nadien werd de productie uitgebreid met allerlei andere items. In 1960 begon Nokia cableworks een elektronische afdeling en in 1967 volgde de oprichting van Nokia corporation. In 1981 ontwikkelde men de eerste mobiele telefoons. Dat waren kilo’s zware autotelefoons. In 1987 kwam de eerste handmobiel op de markt. Ondanks de prijs (zo’n €4500) was het met een gewicht van “slechts” 800 gram een gewild hebbeding bij yuppen. In 1992 ging men zich volledig toeleggen op mobiele telefonie. Men stootte andere bedrijfstakken af en bracht de eerste GSM (telefoon met naast spreekverkeer dataverkeer) uit. In 1998 werd Nokia wereld marktleider. Een jaar later volgde de eerste mobiel met internetverbinding. Na 2000 nam Nokia veel bedrijven over. Onder de belangrijke vallen het Japanse computer spellenbedrijf Sega in 2003 en de telefoon afdeling van het Duitse Siemens in 2007 (Nokia Siemens Network). Sinds 2008 wil men de focus verschuiven van telefonie naar internet. De Canadees Stephen Elop werd in september 2010 de eerste niet Finse bovenbaas van Nokia.

Finland telt 3 pulp en papier concerns die onder de top10 van de wereld vallen. De grootste is Stora Enso Oyj (opgericht 1998, omzet 2010 €10,3 miljard, winst 0,75 m, 27.400 werknemers) met de FAM holding van de Zweedse familie Wallenberg als grootaandeelhouder. Het concern ontstond uit een fusie van het Zweedse Stora Ab, die in koper, papier en pulp deed, met de kort tevoren via een fusie gevormde Finse pulp en papiergigant Enso Oy. Het 2e bedrijf is het in 1996 uit een fusie gevormde UPM (officieel UPM-Kymmene Oyj; omzet 2010 €8,9 miljard; w €0,56 m; 21.900 werknemers) en het 3e de coöperatie Metsälliito (1947, cijfers 2010: O €5,3 miljard, +12% t.o.v. 09; W 0,5 m, -12%; 29.000 werknemers, actief in 30 landen). Met ruim 130.000 leden die stukjes bos bezitten was het de grootste coöperatie in Europa. Het grootste chemie concern Kemira Oyj (1920, in 2010: O €2,1 miljard, W €0,11 miljard, 4900 werknemers) is in het verlengde van de papier industrie gespecialiseerd in vezelbehandeling en waterzuivering. Finland kent ook een belangrijke scheepsbouw industrie. In 2001 lag de omzet van de Finse maritieme cluster op €11.4 miljard en ze telde toen 47.000 werknemers. Deze zal nadien zijn gegroeid. STX Finland cruise Oy bouwt op haar 3 werven in Helsinki, Turku en Rauma bijv. naast enorme cruiseschepen, veerboten, marineschepen, diepzee duikboten en ijsbrekers. Doordat het bedrijf thans onderdeel is van STX, de 4e scheepsbouwer ter wereld uit Korea, is het moeilijker zicht te krijgen op recente jaarresultaten dan bij een Fins bedrijf (Finland is het minst corrupte land ter wereld). Bouwer van scheepsmotoren en fossiele energiecentrales Wärtsilä Oyj (opgericht 1834, Helsinki; resultaten 2010: O €4,6 miljard, w €0,4 m, 17.500 werknemers in ruim 70 landen) is wereldleider op het vlak van scheepsmotoren. Het bedrijf nam in NL in 1989 Stork-werkspoor en in 2002 Lips Drunen (scheepsschroeven) over en heeft veel vestigingen in NL. Cargotec Oyj (2005, Helsinki, resultaten 2010: O €2,6 miljard, W €0,07 m, 10.000 werknemers in 120 landen, productie in 18 landen) is een afsplitsing van producent van liften, roltrappen en schuifdeuren Kone (ook Fins) en maakt apparatuur om scheepsladingen te verwerken.

Kone Oyj (Fins voor “machine”, opgericht 1910, resultaten 2010: O €5 miljard, W €0,5 m, 33.750 w in ruim 40 landen) is de 4e liftenproducent ter wereld. Het bedrijf breidde uit door tal van fusies en overnames en kreeg in 2007 een EU boete van €142 miljoen voor kartelvorming. De bovenbazen komen al generaties lang uit de familie Herlin. Antti Herlin is de rijkste man van Finland, maar houdt er niet zo van als dat aan de grote klok wordt gehangen (hij staat slechts nr. 773 op de Forbes lijst). Neste Oil Oyj (Espoo, 2004, in 2010: O €11,9 miljard, W €0,23 m, 5000 werknemers) is de Finse olieboer bij uitstek. Ze beschikt bijv. over 40% van de Finse tankstations en is ook actief in o.m. de Baltische staten, de VS en NL. De grootste Finse supermarktketen Kesko (1940, 2010: O 8,7 miljard, Winst 0,2 m, 18,200 W) is ook actief in Estland, Letland en Rusland en staatsbedrijf Altia Oyj (1888, omzet 09 €0,41 miljard), de grootste producent en handelaar in alcoholica; doet Denemarken, Estland en Letland er bij. Amer Sports Oyj (1950, 2010: O €1,7 miljard, W €0.06 m, 6600w) begon in de tabakshandel, maar valt nu onder de wereldtop van producenten van sportuitrusting.

Het vervoer is veelal in staatshanden. Luchtvaartmaatschappij Finnair Oyj (1923, in 2010: O €2 miljard, +10%; verlies €13 miljoen, €114 miljoen in 09; 7.600 werknemers, -13%) verloor 4% op passagiers (7 miljoen), maar de vrachtpoot (132.000 ton) won 38%. VR group (1862, Helsinki, O €1,4 miljard, W €43 miljoen, 12.600 W) is de Finse NS en Silja Line (thans onderdeel van de Estlandse Tallink group) en Viking Line (gevestigd op Åland) zijn de grootste veerdiensten. Telecom bedrijf TeleaSonera (Stockholm, o €10 miljard, w 1,8 miljard, wereldwijd 29.700 werknemers, 150 miljoen klanten) is Zweeds Fins. Financiële dienstverlener OMX AB met 8 effectenbeurzen en een technologie tak was Zweeds Fins, maar valt sinds 2008 onder de NASDAQ OMX groep uit de VS. Verzekeraar Sampo group (Sampo Oyj, 2004; in 2010: O €5 miljard, +12%; W €1,1 miljard, +35%; 6850 w in FTE) met de vanwege gepeperde politieke uitspraken bekende Björn Wahlroos als CEO (bijnaam “Nalle”, Fins en Zweeds voor teddybeer), is vernoemd naar een mythische machine uit de Finse folklore die uit niks zout, meel, eten en goud kan maken. De grootste media bedrijven zijn uitgever Sanoma (1999, in 2010: O €2,8 miljard, W €0,3 miljard, 15.000 w in 20 landen, bij top5 Europese tijdschriften uitgevers met Aatos Erkko als hoofdeigenaar, doen ook in TV zenders) en de Finse publieke omroep YLE met een naar EU maatstaf erg groot marktaandeel.

Finland en Nederland

Op http://www.wtc.fi/news/dutch_investment_seminar_26-5-2010/ is info te vinden over dit onderwerp. In de 17e eeuw was Finland voor Nederland m.n. belangrijk vanwege de import van hout via de Noordse compagnie (bijv. om schepen van de Oost-Indische compagnie mee te bouwen). T/m 2009 was naar waarde van vreemde investeringen in Finland (FDI) NL met 16,5% de 2e partner na Zweden (waarde €10,1 miljard, +30% t.o.v. 2008). Onder de meer recente investeerders vallen Heineken (Hartwall brouwerij), Boskalis, ABN AMRO en Dutch Wereldhave (onroerend goed). Shell, Unilever, Philips en AKZO zitten er al veel langer. Van alle Finse investeringen kwam tot dan toe 19,6% in NL terecht (3e partner, waarde €17,1 miljard, +2,3% in 09). Onder de groten vallen hier Neste Oil, Wärtsilä, Sanoma, Kone en Stora Enso. In 2009 was qua handel Nederland voor Finland zowel 5e invoer als uitvoerpartner. In 2009 lag de waarde van de uitvoer naar NL volgens het CBS op €2,6 miljard. Het Finse WTC kwam op hetzelfde bedrag (-8% t.o.v. 08). T/m november 2010 telde het CBS al €2,9 miljard (+11% t.o.v. heel 2009) met grote verschuivingen. In dit deel van 2010 viel het leeuwendeel (€1,57 miljard) onder diverse fabricaten (+19% t.o.v. heel 2009; 55% totale waarde, ijzer en staal +48%, 39% totaal, papier -17%, 7%), gevolgd door machines en transportmiddelen (€0,55 miljard; -22%, 19% totaal; telecom toestellen -34%, 7,5%; elektrische apparaten -3%, 2%) en chemische producten (€0,28 miljard; -20%, 10%; m.n. organisch chemisch). In 2009 bedroeg de waarde van de invoer vanuit NL volgens het Finse WTC €2 miljard (-24%). Daarmee zou de handelsbalans 09 voor Finland positief uitvallen (+€0,6miljard). Helaas voor Finland kwam het CBS echter op €2,9 miljard (-21%) en dat resulteert in een licht negatieve handelsbalans voor het land (-€0,3 m). T/m november 2010 haalde het CBS al €3,56 miljard (+23% t.o.v. heel 2009), ook weer met grote verschuivingen. In dit deel van 2010 viel het grootste deel (€0,98 miljard) onder de noemer machines en transportmiddelen (+6% t.o.v. heel 2009; 27% totale waarde, kantoormachines +15%, 6% totaal; telecom toestellen +14%, 9%), gevolgd door grondstoffen (€0,84 miljard, +95%, 23,5% totaal; metaalertsen +237%, 20%),  chemicaliën (€0,68 miljard, +28%, 19% totaal, organisch +83%, 7%; farmaceutica -16%, 4%) en voeding en genotsmiddelen (€0,42 miljard, +7%, 12% totaal).

De EVD (http://www.evd.nl/home/index.asp) kiest samen met Neder­landse ambassades in de landen elk jaar kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven, maar waagde zich eind februari 2011 niet aan een erg concreet advies voor Finland.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat waren in 2009 onder de 5,3 miljoen Finnen rond 2,7 miljoen als betaald werkend of werkzoekend actief op de arbeidsmarkt (rond 60,5%; Eurolanden rond 57%). Daarvan werkte 68,7% (2,46 miljoen, EL 64,7%) in loondienst (1 uur p/w of meer). De daling t.o.v. 08 was naar EL maatstaf aan de grote kant (-3,4 om -2%). Van het loondienstige volksdeel was het segment met een deeltijdbaan klein naar de maatstaf van de EL doordat weinig vrouwen in deeltijd werkten (14 om 20%, m 9,2 om 8%, v 19% om 35%). Bij vrouwen groeide dit segment echter relatief sterk (4 om 1% t.o.v. 08). Het deel met een tijdelijk contract was aan de kleine kant en daalde even sterk als in de EL (14,6%, -5%, EL 15,4%). In 2009 had 4% van de werknemers een bijbaantje (EL 3,4%). Het aandeel zelfstandigen kwam in 2009 met 13% van degenen die actief waren op de arbeidsmarkt (321.000 in getal) uit rond de EL normaal. Daarvan had ruim 70% geen personeel (ZZPer, EL 65%) en de rest was werkgever of onderdeel van een familiebedrijf (boer, kleine middenstander). Het segment was tegen de EL trend zo’n 3% gegroeid t.o.v. een jaar eerder. In 2010 zakte het weer licht. Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w kwam met 37,3 uit rond de EL normaal. Over 2009 werkten voltijdwerkers ruim 40 uur (EL ruim 41u), deeltijdwerkers rond 20u (EL ook) en zelfstandigen en werkgevers in voltijd ruim 46 u (EL 48u). In 2010 (eerste 3 kwartaal) gingen zelfstandigen en deeltijdwerkers wat langer werken.

In 2009 telde Finland naar EL maatstaf naar soort van scholing relatief veel hoog geschoolde hoofdwerkers (46,1 om 40,8%; laag geschoold 22,5 om 25%) en weinig handwerkers (hoog geschoold 23,8 om 24,4%, laag geschoold 7,6 om 9,8%). In de dienstensector werkte een tamelijk klein aandeel in de commerciële dienstverlening (53%, EL 56,5%). Het gedeelte werkende 55plussers was met 55,5% relatief groot (-2% t.o.v. 08; EL 45%, +2%, EU streefdoel 50%). In 2008 lag de gemiddelde leeftijd waarop men stopt met werken op 61,7 jaar; 0,3 jaar hoger dan in 2001 (EL 61,2j, +0,3j). Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden relatief velen voor pensioenleeftijd handhaven en sociale bijdragen verhogen (47%, EU 32%) of langer werken en bijdragen (31 om 22%). Hierdoor bleef er voor andere opties weinig over (minder krijgen en leeftijd handhaven 9%, combinatie van de 3: 1%, geen van de 3: 11%, weet niet 1%, Special Eurobarometer 273, wave 66.3).

Tussen februari en december 2010 zakte de geregistreerde werkloosheid van 8.7 naar 8%, terwijl ze in de EL rond 10% bleef hangen. Bij mannen ging ze van 9,5 maar 8,5% (EL: rond 9,9%) en bij vrouwen van 7.9 maar 7,4% (EL rond 10,1%). Bij de groep t/m 24 jaar zakte het cijfer van 22,5 naar 20,7% (EL: rond 20,3%). De langdurige werkloosheid (langer dan een jaar) ligt laag (1,4% actieve beroepsbevolking in 09, +17% t.o.v. 08; EL 3.4%, +12%). De investeringen van de overheid in arbeidsmarkt maatregelen zakte tussen 2004 en 2008 van 3 naar 2,1% van het BBP (EU15 1,7% in 08). Tussen 2004 en 2007 lag de deelname aan maatregelen rond 100.000 en in 2008 op 92.000. Het aantal geregistreerde werkzoekenden zakte intussen flink (Eurostat). De Finse overheid kwam in 2009 o.m. met extra subsidie op de bouw van huizen en wegen als crisis maatregel om de werkloosheid te bestrijden. Ook werden de pensioenpremies verhoogd en de WW duur werd verkort. Wie als alleenstaande zonder kinderen overging van een uitkering op een laag betaald wit baantje hield in 2008 van de extra verdiensten een doorsnee deel over (26%, BE 15%, NL 18%, EU27 25%).

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

De Finnen staan bekend als hoog opgeleid en hardwerkend. In de arbeidsmoraal liggen accenten op een “niet zeuren, maar doen” mentaliteit, hulpvaardigheid en idealisme bij goede arbeidsvoorwaarden en berusting of gebrek aan veerkracht bij minder goede omstandigheden of tegenslag. Langdurig werklozen isoleren zich uit schaamte of verbittering vaker dan in NL. Finnen staan erg open voor om en bij­scholing en zitten niet sterk aan hun baan vastgebakken. Tussen 1996 en In 2001 veranderde 38% (EU 29%, NL 41%) van baan (4% zelfs vaker dan 5 keer) en in 2001 verwachtte 33% (EU 22%) van baan te zullen veranderen. Het idealisme binnen de Finse arbeidsmoraal blijkt bijv. uit de vele vrijwilligerswerkers (zie onder tijdsbesteding). Uit onderzoek is gebleken dat de motieven van altruïstische aard zijn. Meer sociale erkenning en beter gebruik kunnen maken van capaciteiten en opleiding vormen in Finland belang­rijkere motieven om te solliciteren dan in NL en relatief weinig Finnen (63%, EU 76%, NL 83% in 2000) blijven in een baan zitten omdat ze er tevreden mee zijn. Vaker dan in NL of de Eu ligt het motief in de sfeer van berusting (dit is nu eenmaal het beste wat ik kan krijgen, al eens afgewezen zijn bij sollicitaties, vaardigheden missen) of afkeer van veranderen. Eind 2006 vonden relatief veel Finnen werk belangrijk (87%, EU 84%, EB 273, wave 66.3), maar hetzelfde gold voor het deel dat vond dat vrije tijd meer aandacht verdient dan werk (61%; BE 50%; EU 48%; NL 43%; standard EB 66). Het deel dat heil zag in de Amerikaanse droom van hard werken als manier om vooruit te komen was daarbij relatief groot (54 om 45%, NL 36%, BE 49%).

De arbeidsverhoudingen zijn minstens even flexibel, informeel en antiautoritair dan in NL. In 2000 kende Finland (SF: Suomi Finland) na Denemarken en Nederland binnen de EU het hoogste aandeel banen waarin flexibiliteit, zelfstandigheid en discussie voorop stonden (bij mannen NL 86%, SF 81%, EU 65%; bij vrouwen NL 75%, SF 66%, EU 60%) en het laagste aandeel banen met een opgelegd werktempo en zonder auto­nomie (de rest van de banen). Verschil in rang en stand wordt gerelativeerd. Men heeft dezelfde parkeerplaatsen, eet door elkaar in dezelfde kantine en overlegt met elkaar op voet van gelijkwaardigheid. Finse werknemers zijn mondig en de arbeidsmarkt geldt als minder flexibel dan die van de Scandinavische landen. Delegeren van verantwoordelijkheden en bevoegdheden komt regelmatig voor. Meetbare capaciteiten worden hoger gewaardeerd dan traditie of vriendjespolitiek. Leidinggevenden kunnen van alle leeftijden en beide seksen zijn. Manvrouw verschillen in werk en beloning worden ongewenst gevonden en men wil ze kleiner maken. Sterke spanningen tussen leidinggevenden en werknemers (SF 16% in sept. 09, NL 18%, BE 27%, EU27 33%, EB 321, wave 72.1, QA 15) of tussen rijk en arm (19%, EU 32%) worden weinig ervaren.

Volgens http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/ annual reports ligt het vakbond lidmaatschap hoog, net als in de Scandinavische landen (men moet in deze landen vaak lid zijn om uitkeringen te kunnen krijgen). In 2008 telde Finland 2,2 miljoen leden en volgens Eurostat 2,46 miljoen werknemers (88%, hoogste EU, NL 25%, BE 85%, EU 39%, +5,7% t.o.v. 2003, gemiddeld naar EU maatstaf). Bij het landsoverzicht van Finland kwam Eurofound echter op een dichtheid van 74% bij vakbonden en 72% bij werkgevers organisaties en een CAO dekking van 90%. De bonden zijn georganiseerd naar beroepsgroepen met die van productiemedewerkers als grootste (de SAK bond van 50% in 03 naar 47,5% van alle leden). De bond van kantoorpersoneel en ambtenaren STTK ging van 28,5% naar 28,7% en die van hoger opgeleiden (AKAVA) van 21,3 naar 24,3% van het ledental. In Finland mogen ambtenaren staken. In 2005 fuseerden de grote werkgevers bonden tot de EK die de hele private sector dekt met 35 sectorbonden. Daarnaast zijn er nog 2 overhedenbonden, een boerenbond en een bond van de Lutherse kerk. In 2009 werden de meeste sectoren nog gedekt door een CAO uit 2007/08. Najaar 2009 kwam de technologiesector een eerste nieuwe voorlopige CAO overeen, maar daarna liepen onderhandelingen een stuk stroever. Landelijk kwam men in 2009 tot een gemiddelde reële loonstijging van 1,4% (1% in 08; EU15 2,2% in 09 en 0,5% in 08). Tussen 2005 en 2009 was het aantal werkdagen per 1000 werknemers dat verloren ging door acties groot (73, EU1544). Dat kwam vooral op conto van 2005 (280 door CAO acties, veruit hoogste EU). De meeste acties vonden plaats in de industrie (papier, gevolgd door technologie en voeding) en transport, opslag en communicatie. De meest voorkomende aanleidingen waren naast CAO onderhandelingen betaling (06 en 07), (mogelijke) ontslagen en werkcondities.

Het doorsnee huishoudinkomen lag in 2006 naar koopkracht op 119% van het EU27 gemiddelde (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07). Het consumenten prijsniveau bedroeg toen 120% van de EU27 normaal (NL 104%; BE 111%; 107% in 09) zodat de doorsnee Fin wat minder te besteden heeft dan de dito Belg of Nederlander. Men kent geen wettelijk minimumloon. Het wordt vastgesteld per CAO. In sept. 2009 lag in Finland het aandeel voorstanders van een wettelijk minimum vrijwel op de Eu normaal (60%, EB 321, wave 72.1. QA 25e). In 2007 kwamen de arbeidskosten per uur op €27,90 (EU15 €25,80 in 06). Om het sociale en zorgstelsel te bekostigen zijn de Finse belastingen relatief hoog en het volksdeel dat veel belastinggeld over heeft voor een goed sociaal, zorg en onderwijsstelsel is met dat in Zweden het grootst binnen de EU (84%, EU27 63%; EB 321, wave 72.1. QA 25c). Het deel van de lage inkomens voor premies en belasting  lag tussen 2005 en 2008 rond 38,5% (EU15 van 43 naar 44%), maar bij hoge inkomens is het relatief hoog. De inkomensverschillen zijn dan ook klein. In 2009 verdiende de 20% topinkomens 3,7 x zoveel dan de 20% laagste (EU15 4,9 x zoveel; NL en BE 4x zoveel in 08) en het volksdeel dat moest rondkomen van minder dan 60% van modaal lag op 13,8% (11% in 03, EU15 16,4%; BE 14,7%, NL 11,1% in 09). In sept. 2009 vond een tamelijk klein volksdeel inkomensverschillen nodig voor de economische ontwikkeling (39%, EU 44%, NL 60%, BE 50%, QA14.7). Het deel met sterke armrijk spanningen was toen ook klein (19%, EU27 32%, NL 14%, BE 29%) en het deel dat moeite had de eindjes aan elkaar te knopen was het kleinst binnen de EU (3%, NL 8%, EU27 10%, BE 11%, QA35). Ook het aandeel huishoudens dat veel verschil ervoer tussen aspiraties en levensomstandigheden was klein (10%, NL 10%, BE 14% in 2007).

Arbeidsomstandigheden

Qua werkplek viel in 2005 op dat in Finland meer mensen dan gemiddeld buitenshuis werkten (86 om 73%) en/of thuis telewerk deden (13 om 8%). Ook in 2006 was het aandeel mensen dat van huis uit internette voor hun werk relatief groot. Het liep op van 24% bij bedrijven met 10 tot 50 werknemers (EU27 13%) naar 77% bij bedrijven met minstens 250 werknemers (EU 52%). Qua werktijden was bij een Eurofound onderzoek van 2005 (4th EWCS, statistical annex) de 5 daagse werkweek in Finland het meest wijdverbreid in de EU (81% werknemers, EU27 65% in 2005), maar werktijden waren flexibel. Minder flexibele werkroosters waren relatief zeldzaam (53 om 65%). Het deel werknemers dat iedere dag eenzelfde aantal uren (48 om 58%) of elke week hetzelfde aantal dagen werkte (71 om 74%) of vaste begin en eindtijden kende (49 om 61%) was relatief klein. Het doorsnee aantal werkuren p/w bij een voltijdbaan zakte tussen 1999 en 2008 iets (van 41 naar 40,3 uur; EL van 41,3 naar 41,6u). Bij deeltijd banen zakte het van 20,8 naar 19,7u en het kwam daarmee op het EL niveau. Asociale werktijden komen veel voor. Het segment met ploegen (23%, NL 8,3%, BE 7,9%, EL 14,2% in 09), zondag (16%), avond (22%) en nachtdiensten (8%) is relatief groot en alleen het deel dat werkte op zaterdag was klein (23%, EL 29%). In 2009 lag het wettelijk minimum aan verlofdagen op 25 (NL en BE 20d, EU15 22,4d). In de praktijk bedroeg de doorsnee voltijd werkweek van werknemers 37,3u (laagste EU, BE 38,3u, EU15 38,9u, NL 40u). Men kende wettelijk een maximale werkweek van 40 u (NL 48u: BE 38u), een langste werkdag van 8 uur (NL 12u, BE ook 8 u) en minimaal 20 betaalde vakantiedagen. De tabel hieronder biedt info over gemiddelde CAO afspraken qua werktijden in 2009.

Onderwerp CAO 2009

SF

NL

BE

EU15

Werkweek in uren (voltijd)

37,5

37,5

37,6

37,9

Vakantiedagen

25

25,6

20

25

Feestdagen

10

6

10

10,3

Netto werkjaar in uren

1687,5

1713

1730

1703

Qua werkorganisatie was naar EU maatstaf het aandeel banen waarin men moest kunnen improviseren en omschakelen op hun werk omdat er plotseling wat tussen kwam groot (52%, EU 33%). Ook kon men tamelijk vaak zelf de kwaliteit van het werk beoordelen (76 om 72%), eigen ideeën daarin toepassen (64 om 58%), zelf bepalen in welke volgorde men taken uitvoerde (81%, EU 64%), hoe (73 om 67%) en in welk tempo (74 om 69%) men die uitvoerde of wanneer men een pauze nam (63 om 44%). Velen konden naar believen hulp krijgen van collega’s (84 om 67%) of superieuren (74 om 56%) of van buiten (42 om 32%). De directe superieur was het vaakst binnen de EU een vrouw (39 om 25%). Ook werkten erg veel Finnen in een team (72% om 55%). Weinigen zaten in een werksituatie waarbij het tempo afhangt van een baas (16 om 35%), maar dat tempo hing wel relatief vaak af van numerieke streefdoelen (53 om 42%) of eisen van klanten (74 om 68%). Men had naar verhouding vaak (74 om 62%) rechtstreeks te maken met een ontvangende partij (klanten, patiënten, leerlingen etc.). Ook werd door velen gewerkt met computer (63 om 47%) of internet (52 om 36%).

M.b.t. werkinhoud en behoefte aan scholing was het deel werknemers dat vond dat ze onder hun niveau werkten niet groot (22 om 34%). Er was vaak sprake van complexe taken (75 om 60%). Het aandeel banen waarbij men nieuwe dingen moesten leren was het grootst binnen de Eu (90 om 70%) en hetzelfde gold voor het segment werknemers dat in het jaar voor de vraagstelling bedrijfstraining had gehad op kosten van de baas (53 om 27%). Eind 2006 was het deel dat vond dat hun baan het leren van nieuwe vaardigheden vereist het grootst binnen de EU (80%, EU25 71%; EB 273, wave 66.3). In 2005 hadden velen te maken met strikte deadlines (74 om 62%) en een opgelegd hoog werktempo (78 om 60%). Precieze kwaliteitseisen (78 om 74%) en eentonige baantjes (48 om 43%) kwamen tamelijk vaak voor en erg veel banen kenden regelmatig formele beoordelingen (62%, hoogste EU, Eu 40%). Toch vonden eind 2006 maar weinig Finnen hun werk veeleisend en stressvol (25%, kleinste aandeel na NL, EU 41%). Het gedeelte werknemers dat vond dat ze voldoende werden geraadpleegd over verandering in de organisatie van het werk was in 2005 bijv. het grootste binnen de EU (72 om 47%).

De Finnen hadden, zeker naar de maatstaven van rijke EU landen, vaak klachten over hun werkomgeving. Op slechts 2 van de 16 moeilijke fysieke werkomstandigheden die in 2005 de revue passeerden (trillingen 22 om 24%; tabaksrook van anderen 11 om 20%, rookverboden op het werk waren toen al wijdverbreid) scoorden ze onder het EU gemiddelde. Finnen hadden bij hun werk naar verhouding het vaakst last van herrie 37 om 30%, kou 26 om 21%, inademen van oplossingsmiddelen en verdunners 14 om 11%, contact met chemische stoffen (23 om 14%) of besmettelijk materiaal (16 om 9%), tillen met mensen (11 om 8%), herhaalde hand of armbewegingen (80 om 62%) en beschermende werkkleding of uitrusting (43 om 34%). Banen met klachten over dreigen met fysiek geweld (12,5 om 6,1%) en pesten op het werk (17 om 5%) waren eveneens het meest frequent naar Eu maatstaven en ook het aandeel werknemers dat te maken had met fysiek geweld van anderen dan collega’s (7 om 4%) behoorde bij de Eu top. Verder kwamen klachten over leeftijdsdiscriminatie relatief veel voor (3,5 om 2,7%).

Het gedeelte Finnen dat tevreden was over de voorlichting over gezondheid en veiligheidsrisico’s op hun werk was het grootst binnen de EU (97 om 83%). Tamelijk veel Finnen vonden dat het werk hun fysieke gezondheid beïnvloedt (43 om 34%) en men scoorde op slechts 4 van de 16 onderzochte werkgerelateerde gezondheidsklachten (huidproblemen, maagklachten, hartklachten en angsten) iets onder het Eu gemiddelde. Werkgerelateerde gezondheidsklachten die in het land naar verhouding het meest voorkwamen waren gehoorsproblemen (12 om 7%), huidproblemen (11 om 6%), allergieën (7,4 om 3,8%), spierpijn (33 om 22%), ademhalingsproblemen (7 om 4), slaapproblemen (13 om 8%) en geïrriteerdheid (15 om 10%). Desondanks schatten erg veel Finnen in dat ze hun baan wel tot hun 60e konden volhouden (93 om 82%).

In 2005 lag ondanks de vele klachten over fysieke werkomstandigheden en gezondheid de tevredenheid over de werkomstandigheden op het EU15 gemiddelde (84%). Wel was het gedeelte werknemers dat zich in het jaar voor de vraagstelling ziek had gemeld het grootste binnen de EU25 (45 om 23%). Daarbij lag het doorsnee aantal ziektedagen  vrijwel op het EU25 gemiddelde (19 om 20). De tevredenheid over de betaling lag daar onder (36 om 44% van de banen) en die over de carrièreperspectieven lag er wat boven (35%). Eind 2006 scoorde men qua tevredenheid over het werk tamelijk hoog een schaal van 1 tot 5 (8e EU27; Eurobarometer 273/ wave 66.3) en in sept. 2009 was 74% tevreden met hun baan (EU 69%, BE 83%, NL 86%). Het deel met vertrouwen in baanbehoud was in 2009 gemiddeld (87%) en de kans om bij ontslag een baan te vinden die vergelijkbare ervaring/ vaardigheden vereist werd relatief hoog ingeschat (67% meer zeker dan onzeker, EU 51%). Qua verhouding werk privéleven stonden in 2005 de werktijden bij een onder gemiddeld deel van de banen op gespannen voet met het gezinsleven of sociale leven (14 om 21%) of met koken en huishoudelijk werk (50 om 54%). Wel werd in de vrije tijd veel contact opgenomen vanuit het werk (44 om 23%). In 2007 had naar EU15 maatstaf een doorsnee aandeel Finnen moeite met de balans tussen werk en gezinsleven (zie onder bevolking etc. bij werk en kinderen).

Effecten van de kredietcrisis

In 2009 steeg de werkloosheid in Finland net zo sterk als gemiddeld in de EU. In juli 2009 was het volksdeel dat inschatte dat het ergste van de crisis nog moest komen aan de grote kant (65 om 61%, Special EB 316, wave 71.2; QB3), maar naar verhouding veel Finnen waren tevreden met de kansen op werk in hun omgeving (48%, EU 31%, Special EB 308, wave 71.1; QA20.6). Het deel dat door de crisis bij zichzelf (9%), familie/ vrienden (37%) of collega’s (24%) met baanverlies in aanraking was gekomen was gemiddeld qua grootte (EB 316; QB1). Relatief weinig Finnen maakten zich zorgen over ontslag (van zichzelf 14 om 32%, partner 14 om 38%, eigen kinderen 28 om 47%). In sept. 09 (EB 321 QA 40) was het segment dat baanverlies vreesde met 14% ook klein (EU27 toen 18%). Het verlies aan inkomen bij ontslag werd naar EU maatstaf gematigd ingeschat (meer dan 70% behoud: 17%, EU 20%; 51-70% behoud 48 om 28%; minder dan 51%: 27 om 28%, weet niet 8 om 23%). Het deel dat vertrouwde op baanbehoud (92 om 80%, EB316, QD7) was groot en tegen de Eu trend in iets gegroeid t.o.v. in 2006 (+4%, Eu -4%). Ook dachten velen bij ontslag weer werk te kunnen vinden; 58% binnen een half jaar (-1% t.o.v. 06; EU27 39%, +5%) en 90% binnen 2 jaar (+4%; EU 66%, +1%). Zich profileren met aanpassingsvermogen (46 om 34%) of taalvaardigheid (2 om 17%) kreeg relatief veel aanhang. Diploma’s (51%) of beroepservaring (56%) scoorden hier gemiddeld en computer vaardigheden (11 om 19%) en bereidheid om over de grens te werken (3 om 6%) laag. Als voorkeursmanieren om nieuw werk te vinden na ontslag kreeg alleen heel ander werk zoeken in de eigen woonplaats relatief veel aanhang (25 om 19%). Bij een andere baas aldaar hetzelfde werk zoeken scoorde aan de lage kant (41 om 47%) en alle andere opties kwamen gemiddeld uit (elders zelfde werk zoeken 32%, elders ander werk zoeken 9%, zelfstandige worden 13%). Qua vertrouwen op succes scoorde eigen baas worden relatief hoog (19 om 12%) en in de eigen woonplaats ander werk zoeken (4 om 13%) of elk baantje nemen waar dan ook laag (29 om 38%).

Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

In 2008 droeg in Finland volgens Eurostat (living conditions/ social protection) naar de maatstaf van de Eurolanden (EL) de overheid veel (43 om 35,4%) en de werkgever (38,4%) een doorsnee deel bij aan de sociale zekerheid. De bijdrage van andere bronnen (3,5 om 6,7%) en de beschermde persoon (11,2 om 22,3%) was klein. Na 1997 zakte de bijdrage van de beschermde persoon ten koste van de werkgever. De totale uitgaven aan het sociale stelsel lagen met 26,3% van het BBP iets onder de EL normaal (27,5%). In de Eu veranderde dit cijfer weinig, maar in Finland ging het in 1997 nog om 29,2% (-10%). Naar koopkracht lagen de uitgaven in 08 per inwoner 5% onder de EL normaal. Het BBP aandeel aan uitkeringen voor pensioenen en arbeidsongeschikten was iets onder gemiddeld (10,4 om 12,7%) en dat aan voorzieningen voor thuis wonende bejaarden was aan de grote kant (0,7%; EU15 0,4%). Van de sociale uitgaven ging veel naar bestrijding van sociale uitsluiting (2,2%, EL 1,3%), arbeidsongeschikten (12,6 om 7%), werklozen (7,1 om 5.9%) en gezinnen/ kinderen (11,6 om 8,2%); een vrijwel gemiddeld deel naar huisvesting (1,7%) en relatief weinig naar nabestaanden (3,4 om 7,4%), ouderenpensioenen (34.6 om 38,8%) en gezondheidszorg (26,8%, EU15 29,6%). Na 2000 zakte het deel voor arbeidsongeschikten en werklozen relatief sterk en dat voor zorg en ouderen pensioenen gingen naar verhouding sterk omhoog. De uitgaven voor huisvesting gingen van 2007 op 2008 in één keer van 1,1 naar 1,7% BBP.

Opzet en voorzieningen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/ staat veel info over sociale stelsels. Op dit adres zijn ook links te vinden naar de nieuwste bedragen. Het model van Finland valt onder het z.g. Scandinavische model (Nordic model). Dit combineert economische vrijheid en individuele autonomie met mensenrechten en een stabiele economie. Dat gebeurt via het stimuleren van gelijke rechten (seksen, geaardheid, etniciteit, handicaps, leeftijd) en arbeidsdeelname, hoge belastingen, een hoog niveau van voorzieningen en uitkeringen en kleine inkomensverschillen. Gezondheidszorg en onderwijs zijn in principe gratis en het stelsel van sociale voorzieningen is uitgebreid met een grote rol van de overheid. In Finland valt het gezondheid en sociale stelsel onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Uitkeringen voor wie verdient en ziekte en zwangerschapskosten worden opgebracht door werkgevers, werknemers en de overheid. Pensioenen en werkloosheid uitkeringen kennen een basisdeel en een inkomen gerelateerd deel. De overheid betaalt een basisuitkering en werkgevers en werknemers het aanvullende inkomen gerelateerde deel. Bij arbeidsletsel draait alleen de werkgever op voor die kosten. De overheid betaalt de Finse AOW, voorzieningen voor ambtenaren en bijstand en gezinsuitkeringen. De vakbond betaalt deels uitkeringen voor werklozen uit.

Ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

Finland kent een garantie pensioen voor iedereen die minstens 80% van de tijd tussen het 16e en het 65e levensjaar in Finland woonde. De hoogte ervan hangt ook af van wat een eventuele partner inbrengt. Ze lag in 2010 tussen €6 en €584. Een alleenstaande die aan de voorwaarden voldeed kreeg het volle pond. Daarnaast kon men in aanmerking komen voor een woonsubsidie (tussen €3 en €618), een kinderaanvulling per thuiswonend kind onder 16 (€20) en een zorgvergoeding voor zieken (tussen €57 en €301 p/m). Men kan vanaf het 62e met de VUT en het pensioen kan worden uitgesteld tot het 68e. In het eerste geval krijgt men tot het 65e wat minder en in het laatste geval wat meer zodra men instapt. Werkloze 60plussers die hun WW hadden opgemaakt en van de 15 jaar ervoor minstens 5 jaar hadden gewerkt, konden direct de VUT in en werkende 57plussers konden een deeltijdpensioen claimen. Naast het basispensioen kent men een via betaald werk opgebouwd deel. Dit werd door wie in loondienst werkte opgebouwd met 1,5% p/j tussen 18 en 52j en daarna meer. Voor zelfstandigen kende het p/j een ondergrens voor bijdragen van €6776 en een bovengrens van €153.875.

Bij uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid kent men een vast garantiepensioen dat afhangt van de leeftijd (onder 16j tussen €85 en €387, boven 16j tussen €200 en €387 p/m). Ook hier gelden woonsubsidie, kinderaanvulling en zorgvergoeding. Bij het opgebouwde deel speelt de mate van ook een rol. Voor nabestaanden uitkeringen geldt als voorwaarde dat men minstens 3 jaar in Finland woonde, minstens 5 jaar formeel samenwoonde, kind(eren) onder 18 had en (indien geen kinderen) minstens 50j oud was. Hier bedroeg de basis voor de directe nabestaande maximaal €310 p/m gedurende een half jaar. Daarna hangt ze af van het inkomen en komt er €97 p/m per kind bij. Per wees kon daarnaast tussen €55 en €110 p/m worden geclaimd met een eventuele aanvulling die ervan afhangt of de wees half of vol is. Ook hier zijn woonvergoedingen mogelijk en vindt verrekening plaats met het eigen inkomen van nabestaanden. Het inkomen gerelateerde deel bedraagt voor de directe nabestaande de helft van wat het zou zijn als de overledenen nog had geleefd en pensioen had gekregen en voor de wees 33% per wees (bij meer wezen tot een maximum van 83%). Het hele bedrag dat de overledene had kunnen krijgen bij pensioen geldt überhaupt als maximum. Bij arbeidsletsel is eerst sprake van een tijdelijke uitkering van een jaar (70% van het dagloon met een afbouw boven een jaarinkomen van €32.800). Bij definitieve afkeuring wordt dat 85% tot het 65e. Wanneer hier sprake is van nabestaanden is de regeling iets rianter dan bij gewoon overlijden. Ook volgt dan een begrafenisvergoeding (€4350).

Ziekte, kinderen en werkloosheid

De gezondheidszorg kent eigen bijdragen tot een maximum. Zwangerschapszorg wordt 100% vergoed. Het minimale ziektegeld bedroeg €22 per dag. Wie in een jaar minder dan €1264 verdiende en ziek werd kon dat tot 55 dagen lang krijgen. Bij meer inkomen gold dezelfde regeling als bij het eerste jaar arbeidsletsel. Gedurende de eerste 9 dagen komt de vergoeding geheel op rekening van de werkgever. Men kent dezelfde ziektegeld regeling voor als een kind ziek is, maximaal voor 60 dagen dat het kind in het ziekenhuis ligt en daarna nog maximaal 90 dagen als het thuis moet worden verzorgd. Ook bij zwangerschap geldt deze regeling. De duur is dan 105 dagen voor de moeder, waarvan minstens 30 voor de bevalling. De vader kan 18 tot 30 dagen betaald geboorte verlof claimen. Na de bevalling of een adoptie kan de moeder kiezen tussen een babyset van gemeentewege en een geboortevergoeding van €140 cash. Daarna mogen de ouders samen nog 158 dagen betaald opsouperen (bij adoptie en meerlingen meer). Ouders met kleine kinderen kunnen er ook voor kiezen dat altijd één van hen thuis is tot de jongste 3 is tegen vergoeding van € 3771 p/j en €725 p/j extra voor elk kind onder 7 jaar, indien  nodig met een aanvulling tot €168 p/m. Men kent ook een gedeeltelijke vergoeding voor wie met dit doel voor ogen minder wil gaan werken. Voor adoptie van een buitenlands kind wordt €1900 tot €4500 vergoed. De kinderbijslag wordt voor ieder volgend kind hoger en loopt p/j op van €1200 voor 1 naar €6150 voor 4 kinderen + €2184 voor elk volgend kind. Een alleenstaande moeder krijgt voor ieder kind  €559 p/j extra.

Om in aanmerking te komen voor de basis werkloosheidsuitkering van €25,62 p/d (met een extraatje tussen €5 en €9 p/d voor wie kinderen heeft) moet men in de 28 maanden voor aanvraag 43 weken een betaalde baan hebben gehad. Zelfstandigen moeten van 4 jaar de helft hebben gewerkt. Voor een basisaanvulling (45% van het dagloon bij inkomens onder €2206, daarboven wordt het daggeld hoger en de aanvulling in % lager) moet men minstens 10 maanden lid zijn van een vakbond en voor een wat grotere volledige aanvulling is 20 jaar werken en 5 jaar lidmaatschap voorwaarde. Wie na 3 jaar werken wordt ontslagen en minstens 10 maanden lid is van een bond komt in aanmerking voor een re-integratietraject en krijgt bij deelname daaraan nog weer wat meer. Bij deze aanvullingen blijft het extraatje voor kinderen hetzelfde en het maximum ligt op 90% van het laatst verdiende dagloon. Finland kent een bijstand uitkering van €25,63 p/d voor een alleenstaande. Een paar met kinderen krijgt €1490 p/m.

Beoordeling van het sociale stelsel voor de kredietcrisis

Het volksdeel met weinig tot geen ver­trouwen in het staatspensioenstelsel (12 om 55%) of het sociale zekerheidsstelsel (15 om 42%) was in 2003 het kleinst binnen de EU. In dat jaar gaven de Finnen hun staatspensioenstelsel en hun sociale zeker­heidsstelsel een hoog cijfer; respectievelijk een 7,2 (EU15 5,3) en een 7,4 (om 6,2). In 2007 kreeg het staatspensioenstelsel een 7 (hoogste EU, EU15 5) en in sept. 09 een 6,4 (opnieuw hoogste, EU27 4,8, bron EB 321 QA ). Het deel dat vond dat het sociale stelsel voldoende dekking biedt (68 om 51%; EB 273) of dat het Finse stelsel andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen (79 om 42%) viel ook onder de EU top en het segment dat hun stelsel te duur vond was het op 1 na kleinst binnen de EU (32 om 53%).