Economie, infrastructuur, arbeid en sociale zekerheid

Bestaansmiddelen en buitenlandse handel

Najaar 2009 bleek definitief dat Griekenland te rooskleurige cijfers over de economie had doorgegeven aan Eurostat. Eurostat noemde al langer veel Griekse economie gegevens voorlopig. Het Griekse bbp per hoofd naar koopkracht steeg tussen 2000 en 2008 van 73% naar 84% van het gemiddelde van de Eurolanden (€L). In 2009 lag het op 86% daarvan en in 2010 op 83% (Eurostat, economy & finance, national accounts). In 2008 zakte het Griekse BBP met 0,2% (€L +0,4%) en daarna ging het steeds harder bergafwaarts via -3,3% in 09 (€L -4,4%), -3,5% in 2010 (€L 2% stijging) en -6,9% in 2011 (€L +1,5%). De bijdrage van de landbouw aan de Griekse economie is naar Eu maatstaf nog steeds groot, maar zakte tussen 2002 en 2008 van 5,6 naar 3,2% (Eu van 2,1 naar 1,7%). In 2009 lag de bbp bijdrage van de landbouw ook op 3,2% (€L 1,6%) en in 2010 op 3,3% (€L 1,7%). De BBP bijdrage van de mijnbouw, industrie & energiesector is klein en ging tussen 2000 en 2008 van 13,9 naar 12,6% (€L van 22,3 naar 19,9%). Daarna steeg ze weer een fractie (14% in 2010 , €L toen 18,7%). De bijdrage van de bouw had in 2001 een piek bereikt van 8,2% (€L 5,7%), bleef tussen 2002 en 2007 rond 6,5% hangen (€L van 5,7 naar 6,3%) en zakte vervolgens naar 4,1% in 2010 (kleinste EU na Malta; €L van 6,3 naar 5,9%). Daarmee lag in 2010 de bijdrage van de hele industriesector op 16,7% (bij kleinste EU, €L 25,8%). De dienstensector is in Griekenland groot (horeca, reders, ambtenaren) en groeide in aandeel van 72,4% BBP in 2000 (€L 69,7%) via 79,7% in 2007 (€L 71,3%) naar 79,8% in 2010 (€L 73,9%). Landbouw producten: katoen, pistachenoten (1e producent EU); olijven (2e Eu), vijgen, amandels, tomaten & watermeloenen (3e Eu), tabak (4e EU) en verder tarwe, maïs, haver, suikerbieten, aardappels, wijn, rundvlees & zuivel (CIA worldfactbook). Industrie: toerisme (wordt echter ook veel bij de dienstensector ondergebracht), scheepsbouw, voeding & genotsmiddelen, textiel; beton & cement; farmaceutica, metaalproducten, mijnbouw (o.m. marmer, bauxiet, steenkool, olie & gas), peterolie.

Qua werk was het deel van de 15-65 jarigen dat minstens 1 uur p/w wit betaald werkte relatief klein. Het steeg tussen 2000 en 2008 van 56,5 naar 61,9% (€L van 61,4 naar 65,9%) en zakte vervolgens naar 55,6% in 2011 (€L toen 64,2%). Naar EU maatstaf werkte in 2011 (zelfstandigen + werknemers) een groot segment in de landbouw (11,6%; €L 3,4%), een doorsnee deel in de dienstensector (72 om 74,1%) en een klein segment in industrie & bouw (16,4 om 22,5%; Eurostat, population and social conditions, employment, employment growth and activity branches). Tussen 2002 en 2008 steeg de werkgelegenheid met 1 à 2% p/j iets sterker dan gemiddeld in de Eurolanden, maar daarna begon ze te dalen (-0,2% in 2009, €L -1,8%; -1,9 om -0,5% in 2010; -6,7 om +0,1% in 2011). De daling in 2011 was veruit de sterkst binnen de EU. In 2011 zakte de emplooi in de landbouw met 7,7% (€L -2,6%), in de industrie met 15,9% (€L -0,7%) en in de dienstensector met 4,2% (€L +0,7%). Het aandeel geregistreerde werklozen is in Griekenland dan ook fors gestegen; van 7,7% in 2008 naar 17,7% in 2011 (€L van 7,6 naar 10,2%) en het werd de grootste binnen de EU na die in Spanje. In maart 2012 lag het op 21,9% (€L toen 11%, Spanje 24,3%; BE 7,4%; NL 5,2%). Zoals gebruikelijk valt in Griekenland het segment zelfstandigen (boeren, horeca, neringdoenden) onder de grootste binnen de EU (34,7% actieve beroepsbevolking in 2011, €L 14,4%).

Griekenland heeft veel delfstoffen en landbouw en weinig industrie. Naar buitenlandse handel kent men zoals alle zuid Europese landen een fors tekort op de handelsbalans; in 2011 €20,8 miljard; bijna de helft van de invoerwaarde en bijna de hele uitvoerwaarde (gemiddelde tekort EU27 landen: 9% invoerwaarde, 12% uitvoerwaarde). De Grieken hebben na 2008 erg hun best gedaan om hun exportwaarde te verhogen. Ook werd de invoer lager. Daardoor was in 2011 (m.n. t.o.v. 2010) de balans sterk verbeterd. De waarde van de invoer van goederen (€43,3miljard) was 11% kleiner dan in 2010 (€48,2m) en 31% kleiner dan in 2008 (€62,9m). Naar Eu maatstaf voert men weinig in aan machines & uitrusting (18,5% invoerwaarde, EU 30% in 2010) en grondstoffen (4 om 4,8%), een doorsnee deel aan aardolie producten (27 om 25,5%) en veel voeding en genotsmiddelen (13 om 5,5%) en chemicaliën (16 om 9%). Het importaandeel van diverse fabricaten lag op 21% (-13%). T.o.v. 2010 zakte de import van voeding etc. met 10% in waarde, die van chemicaliën met 6% en die van machines/ uitrusting met 28%. Die van grondstoffen steeg met 20%. Uitvoer 2011 (w €22,4m; +25% t.o.v. 08; w 2010 €16,4m, d.w.z. +53%: Eurostat). Het exportaandeel van brandstof steeg met 270% en werd groot (28%). Ook dat van voeding & genotsmiddelen steeg flink (35 om 8%) en bleef erg groot (17,3 om 5,7%). Verder voert men veel grondstof uit (5 om 2,9% totale waarde) en weinig chemicaliën (10 om 17,5%) en machines & uitrusting (9 om 42%). Het export aandeel van diverse fabricaten bedroeg 26% (+15%). Invoerpartners 2011 (http://www.investingreece.gov.gr/): Duitsland 11%, Rusland 9%, Italië 9%, China 6%, Frankrijk 5%; NL 5%; UK 3%, USA 2%. Tussen 2000 en 2010 zakte het aandeel van de EU27 landen in de import van 65% naar 51% (laagste EU 27) en in 2011 lag het weer op 52,5% (EU gemiddelde 62% in 2011): Uitvoerpartners 2011: Italië 9%, Duitsland 8%, Turkije 8%, Cyprus 6%, Bulgarije 6%, USA 5%, UK 4%, Frankrijk 3%, Rusland 2%, Zwitserland 1%. Het aandeel uitvoer naar EU landen ging tussen 2008 en 2011 van 65 naar 51% (ook laagste EU, Eu 65% in 2011).

Infrastructuur en vervoer

Door de vele eilanden en het grote belang van toerisme telt Griekenland veel reders, veerboten, vliegvelden en luchtvaart maatschappijtjes. De laatste zijnsvorm kent een groot verloop. Medio 2012 telde men er 20, waarvan 10 na 2004 het levenslicht aanschouwden en 2 er uitspringen qua grootte. Olympic Air (sinds 2009 onderdeel van de Griekse Marfin Investment Group) is grootste qua aantal buitenlandse bestemmingen en Aegean Airlines (sinds 1987; 32 toestellen in 2012, omzet 2011 €668miljoen, resultaat -€27m) qua aantal passagiers (6,5 miljoen in 2011, +4%, waarvan 3,5m internationaal; +15%). Feitelijk is Olympic Air de oudste omdat het de geprivatiseerde doorstart betreft van nationale luchtvaart maatschappij Olympic Airlines die in 1957 werd opgericht. Voorjaar 2012 beschikte men over 23 toestellen. Beide regiomaatschappijen hebben een nieuwe vloot en een uitstekende dienstverlening en wonnen recentelijk nog internationale prijzen. Een poging tot fusie strandde in 2011 op onwil van de Europese mededingingsautoriteit. De resterende 18 maatschappijtjes doen veelal charters, zakelijke, vracht en/of regiovluchten en kwamen medio 2012 samen op zo’n 50 toestellen (List of airlines of Greece). In 2011 telde men 81 vliegvelden; 67 met verharde landingsbanen (bij 6 langer dan 3 km) en 15 met internationale vluchten (List of airports in Greece). De grootste is het in 2001 geopende internationale vliegveld van Athene dat vernoemd is naar staatsman Eleftherios Venizelos. Het was in 2011 met 14,4 miljoen passagiers (-6,3%), 86.000 ton vracht (-11,6%) en 173.000 vliegbewegingen (-10%) de 30e luchthaven van Europa. Het vliegveld van Thessaloniki (sinds 1930, Macedonia international airport) is van de staat en kwam op plek 2 met 4 miljoen passagiers (+1,2%; 2,5m internationaal, +11% ) en 43.400 vliegbewegingen (-3,4%).

Het CIA worldfactbook kwam voor 2005 op 117.000 km landweg, waarvan 107.500 km verhard (vanwege het bergachtige karakter van het land met zo’n 2500 tunnels) en 9600 onverhard. In 2010 beschikte men over 1600km snelweg (naar verwachting 2500km in 2015: Highways in Greece). Er is en wordt hard gewerkt aan verbetering van de weginfrastructuur met als grote projecten de Egnatia snelweg tussen de Adriatische havenstad Igoumenitsa en de Turkse grens die de reistijd met de helft bekort en de PATHE snelweg van de zuidelijke havenstad Patras naar de Bulgaarse grens in het noorden. De in 2005 gereed gekomen, aardbeving bestendige en ook nog erg mooie Rion Antirion hangbrug over de golf van Korinthe maakt er onderdeel van uit. Met 2250m is de brug de langste in zijn soort ter wereld en de bouw ervan geldt als een technische wereldtopprestatie waar de Grieken apetrots op zijn. De brug is gebouwd in snelstromend water in een aardbeving gevoelig gebied met een instabiele bodem. In 2010 werd 577 miljoen ton vracht over de weg vervoerd, ruim 10% minder dan in 2009 (in kilometerton +4%). In 2007 lag het gewicht op 485m ton, in 2008 op 629m ton en in 2009 op 645m ton.

Eurostat kwam voor 2008 op 3062km spoorweg, waarvan 449km geëlektrificeerd (14,5%). De Griekse staatsspoorwegen (OSE groep) waren in 2010 zwaar verliesgevend. Men beheert alle spoorwegen in het land, behalve de metro van Athene. Sinds 2008 werd de trein OSE (omzet €103m, verlies €187m, 1785 werknemers in 2010) onafhankelijk vervoerder en het al even zwaar verlies gevende OSE hield materiaal & onderhoud. In februari 2011 werd om het verlies te beperken de internationale dienst gestaakt. In 2010 vervoerde men over spoor 4 miljoen ton vracht (+18%, in km ton +11%). In 2007 was dat 4,9m ton, in 2008 4,3m ton en in 2009 3,4m ton (-21%, EU -18%). In 2010 werden per trein 1,38 miljard passagiers kilometers afgelegd (-6% t.o.v. 09, -29% t.o.v. 07). Athene beschikt over een metro, forenzenspoorlijnen en tram. Eind juli 2011 fuseerden de 2 metro maatschappijen en de tram maatschappij tot STASY S.A. (stakingen in mei 2012). Ook Thessaloniki en Patras hadden forenzenlijnen. In Thessaloniki was een metro aanleg vergevorderd. In 2010 telde de CIA in Griekenland aan pijpleidingen 1240km gasleiding en 75km olieleiding en men kwam men op 6 km commercieel bevaarbare waterweg. het betreft hier het in 1893 geopende 6km lange kanaal van Korinthe dat een omweg van 700km bespaart. Er kunnen echter geen grote vrachtschepen door.

De Griekse handelsvloot was in 2011 qua gewicht (202 miljoen ton, 16,2% wereld totaal) grootste ter wereld, qua aantal schepen (3213) 4 na grootste en qua vlag (schepen die onder Griekse vlag varen) 5e. Het CIA worldfactbook kwam voor 2010 aan schepen boven 1000 ton op 860 eigen schepen onder eigen vlag (waaronder 370 tankers, 262 bulkcarriers, 109 passagiers & vrachtschepen, 43 containerschepen en 14 veerboten), 42 vreemde schepen onder Griekse vlag en 2459 Griekse schepen onder vreemde vlag (Liberia 505, Malta 469, Marshall eilanden 408, Panama 379, Bahamas 225). Griekenland staat no. 1 op de wereldranglijst qua aantal tankers en bulkcarriers en 4e qua containerschepen en andere schepen. De grootste goederenhavens en terminals zijn naar tonnages Agioi, Theodoroi, Thessaloniki, Piraeus, Aspropyrgos en Pachi. Piraeus is met zo’n 19 miljoen passagiers p/j tevens 3e veerhaven ter wereld. Men bedient m.n. de Egeïsche en oostelijke Middellandse zee. In 2010 verwerkten de Griekse havens 124,4 miljoen ton vracht (8e EU land), 8% minder dan in 2009 (EU +7%) en 25% minder dan in 2007 (EU 7,5% minder). De vaak puissant rijke Griekse reders kunnen een stootje velen, maar houden in deze barre tijden het profiel toch maar liever laag.

In 2010 ging qua verdeling van het vervoer (in kilometerton) van het vrachtvervoer 2% over het spoor (2,9% in 07; EU17% in 2010, 18% in 07), 98% over de weg (EU27 76,5%) en 0% over binnenwater (EU 6,5%). Ten opzicht van 2000 steeg het volume van het vrachtvervoer met 21% (EU -1,5%). Van het passagiers vervoer over land (in passagiers kilometers) ging in 08 naar EU maatstaf ook maar weinig per trein (1,3 om 7,3%), een groot deel met de bus (17,5 om 9,4%, uitgebreid busnet) en iets onder gemiddeld deel per auto (80,8 om 83,3%). Na 2000 won de auto flink terrein, m.n. ten koste van de bus. Het aantal personenauto’s per 100 inwoners steeg tussen 2000 en 2010 erg sterk naar EU maatstaf (van 29,3 naar 48,7%; EU27 van 42,3 naar 47,3). Mobiele tele­foondichtheid 2009: 180% (hoogste EU, EU 125%). Internetdichtheid 2011: huishoudens 50% (2 na laagste EU, EU27 73%), bedrijven met 10+ personeel 92% in 09 (bij laagste 5, EU 94%, Eurostat: industry, trade and services).

Economische ontwikkeling t/m 2008

Op Economy of Greece staan info en links. De Grieken waren voor de 19e eeuw een volk van boeren en vissers. Nadien kwam daarnaast wat industrie en scheepsbouw op. Het BBP groeide slechts iets langzamer dan in West-Europa, maar in 1826, 1843, 1860 en 1896 bleef men achter met het aflossen van leningen. Het inkomen per hoofd naar koopkracht lag in 1850 op 65% en in 1938 op 62% van het niveau in Frankrijk. In 1949 lag het nog maar op 40% daarvan, maar tussen 1960 en 1973 groeide de economie (ook onder het kolonelsregime) met 7,7% p/j (EU15 4,7% p/j) en indu­strie en dienstensector (toerisme) kwamen op. Na herstel van de democratie in 1974 wilden linkse regeringen het grote volksdeel dat door de kolonels kansarm was gebleven opstoten in de vaart der volkeren via het vergeven van overheidsbanen (Cliëntelisme als onderdeel van de Griekse cultuur) en het verhogen van pensioenen en uitkeringen. Dat kostte veel geld en men haalde weinig binnen, bijv. doordat belastingontduiking een nationale sport is en doordat de opbrengst van staatsobligaties tegenviel. De staatsschuld liep op en bereikte een bedenkelijk niveau, maar men ving dat deels op met devaluatie van de drachme. Na invoering van de Euro in 2001 kwam aan die optie een eind. Tussen 2000 en 2007 viel de economische groei met gemiddeld 4,2% p/j onder de grootste binnen de EU. Ze was sterk te danken aan buitenlandse investeringen en EU subsidies (3,3% van het BBP in 2003) en een beleid van loonmatiging en geleidelijke privatisering. Buitenlandse investeringen vonden rond 2005 bijv. plaats in de financiële sector, bouw, scheepsbouw en scheepvaart (veer­diensten). De organisatie van de Olympische spelen in 2004 vormde mede een stimulans voor verbetering van de infrastructuur. Daar is ook veel EU geld in gestoken. Dit droeg er toe bij dat het handelstekort groter werd (veel invoer van dure kapitaalgoederen voor grote projecten, vooral uitvoer van landbouwproducten).

In 1980 lag het inkomen per hoofd naar koopkracht op driekwart van dat in Frankrijk, in 2007 op 90% en in 2009 op 98%. Toerisme, rederijen, mijnbouw en industrie (voeding en genotsmiddelen, textiel, chemicaliën, metalen) waren hoofdpijlers van de economie. Enkele opvallende kenmerken daarvan waren (en zijn) veel kleine familiebedrijfjes in alle sectoren, een grote informele sector (geschatte waarde 25% BBP) en een grote publieke sector. De dichtheid aan ambtenaren was niet alleen uit de hand gelopen, maar de overheid had ook belangen in tweederde van de industrie. Telecom en nutsbedrijven, openbaar vervoer, media, het bankwezen, mijnen, raffinaderijen, scheepswerven en andere grote industrietakken waren geheel of deels in handen van de staat. Door de inefficiëntie waarmee één en ander gepaard gaat is de productiviteit per mensuur ge­ring. Wel steeg ze tussen 1995 en 2004 van 57 naar 71% van het EU gemiddelde. Vanwege de economische ontwik­kelingen mocht het land in 2001 toetreden tot de EMU. In 2005 lagen BBP groei (3,5%, EU 1,7%), inflatie (3,5%, EU 2,2%) en staatsschuld (108% BBP, EU 63%) boven het EU gemiddelde. In 2007 kende men 3% BBP groei en 3% inflatie. Door creatief boekhou­den heeft men het begrotingstekort lang onder de 3% weten te houden, maar vanaf 2004 is dit gecorrigeerd. Het gecorrigeerde tekort had in 2004 een piek bereikt van 7,8%, zakte naar 5,2% in 2005 (EU 2,3%; EU Zalmnorm 3%) en lag in 2007 weer op 6,5%. De werkloosheid daalde tussen 1999 en 2003 van 12 naar ruim 9%, lag in 2005 rond 10% (EU 9%) en zakte naar 7,7% in 2008 (EU 7%). Eind 2008 sloeg de kredietcrisis echter wereldwijd toe en mede doordat toerisme en rederijen belangrijke pijlers zijn van de Griekse economie kon het land onmogelijk de dans ontspringen.

Investering

Op http://www.investingreece.gov.gr/ is toegankelijke info te vinden over dit thema. Als voordelen van het land noemt men o.m. vriendelijk investeringsklimaat, strategische ligging, goede infrastructuur, rijkdom aan natuur & natuurlijke hulpbronnen, bakermat van de westerse beschaving en toeristenbestemming voor jong & oud. Eind 2011 stond volgens deze bron de teller aan directe buitenlandse investeringen (FDI in Griekenland) voor de periode 2003 t/m 2011 op €38,2 miljard bruto. UNCTAD (Investment Country Profiles) kwam voor 2010 op €26,2 miljard netto; 0,5% van de FDI waarde in de EU27 en 11,6% van de Griekse BBP waarde (beide bronnen baseren zich op cijfers van de Griekse bank). In de piekjaren 2006 t/m 2008 werd voor €17,7m bruto (netto €8,9m) geïnvesteerd en in 2009 t/m 2011 voor €9,8m (netto €3,3m); bijna net zoveel als tussen 2003 en 2005 (€10,5m, netto €3,3m). In 2011 groeiden de investeringen weer. Naar herkomst kwam de grootste bijdrage (€13 miljard) van in Duitsland gevestigde bedrijven (33,7% van het bruto bedrag), gevolgd door Frankrijk 18,3%, UK 13,6%, Luxemburg/ België 7,4% €2,8m), NL 4,8% (€1,8m), Cyprus 4,7%, Italië 4,3%, USA 3,9%, Zwitserland 2,3% en Spanje 2%. Naar sectoren ging 30% naar de industrie/bouw (chemie 36%, voeding & genotsmiddelen 17%, machines 15%, metaal 12%, raffinaderij 7%) en 68% naar de dienstensector (post/ telecom 40%, financiële bemiddeling 30%, handel 8%, onroerend goed 7%, toerisme 3%, onderwijs/ zorg 3%). In 2011 groeide de investering in chemische industrie en vrijwel alle dienstensectoren.

De FDI door Griekenland bedroeg t/m 2010 €31,9 miljard (0,4% FDI door alle EU27 landen; 14,1% Griekse BBP waarde). De piekjaren waren 2006 (€3,2m) en 2007 (€3,8m). Daarna zakte de FDI (€1,65m in 08, €1,48m in 09, €0,74m in 2010). Veruit het meeste is geïnvesteerd in Cyprus (€8,8m; 27,5%) en Turkije (€4,5m; 14%), maar na de val van het communisme werden ook Balkan landen goed bedeeld (Roemenië €3,8m; 11,5%, Bulgarije €2,1m; 6,5%; Servië €1,9m, 6%). Verder vielen NL (€2,4m; 7,6%) en de USA (€2,1m, 6,6%) onder de toppers. T/m 2009 (totaal toen €29,8m) was veruit het meeste (€27,2m; 90%) geïnvesteerd in de tertiaire sector met financiële bemiddeling als topper (€22,1m; 73%), op afstand gevolgd door transport, opslag & communicatie (€2,9m, bijna 10%) en handel (€1,6m, 5,5%). Bij de FDI in de secundaire sector (industrie, bouw, energie & mijnbouw: €2,5m; 8,3% van het totaal) voerden voeding & genotmiddelen (€688 miljoen) en machines & uitrusting (€554m) de lijst aan.

Hoewel men formeel nog steeds gebrouilleerd is over de naam en om die reden geen volledige diplomatieke betrekkingen onderhoudt werken de republiek Macedonië (FYROM) en Griekenland wel samen op het vlak van leger en veiligheid. Ook is er culturele uitwisseling op gang gekomen. Griekenland is thans één van de voornaamste zakenpartners en de 4ebuitenlandse investeerder in het land.

De bruto binnenlandse investeringen bereikten in 2007 een piek van 24% van het BBP en zakten naar 14% BBP in 2011 (€L van 21,7 naar 19,3% BBP) en de zakelijke investeringen gingen van 18% naar 10,9% BBP (€L van 19,3 naar 16,8%; Eurostat).

Ontwikkelingen vanaf 2009

Greek government debt crisis biedt gedetailleerd verslag van de Griekse schuldencrisis. Nadat najaar 2009 duidelijk werd dat de vorige Griekse regering om te voldoen aan EU criteria (begrotingstekort onder 3% & staatschuld onder 60% BBP, inflatie binnen de perken, rente op staatschulden onder 5,8%) de economische situatie te gunstig hadden voorgesteld raakte de schuldencrisis in een stroomversnelling. In mei 2010 besloten IMF en EU het land €110 miljard te lenen, waarvan €45m direct om faillissement te voorkomen. Men stelde als voorwaarden drastische bezuinigingen en andere maatregelen (bijv. betere handelsbalans en meer belastinginkomsten) om de economie op orde te brengen. Doordat de kredietbeoordelaars als ware aasgieren de (krediet) waardigheid van Griekenland tot de laagste junkstatus degradeerden steeg de rente op de schulden echter dusdanig dat men de gehele opbrengst er aan kwijt was. De bezuinigingen, die steeds meer ellende veroorzaakten in de vorm van loonsverlagingen, massaontslag, kortwieken van het sociale stelsel en verlies van vertrouwen in de politiek, werkten zo als water naar de zee dragen. Massaprotesten en stakingen, radicalisering, het zoeken van zondebokken, verloedering en het instorten van toerisme en industrie (27% meer faillissementen in 2011) droegen verder bij aan dalende inkomsten. De Griekse premier Giorgos Papandreou kreeg er bijkans een punthoofd van en nam ondanks zijn veerkracht en discipline van een marathonloper in nov. 2011 afscheid van het “regeringspluche”.

In oktober 2011 kozen de Eurolanden meer van hetzelfde in de vorm van een lening van €130 miljard onder voorwaarde van een draconisch pakket van bezuinigingen, maar ook een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden door private schuldeisers (veelal banken in het buitenland). In april 2012 resulteerde dit in een mindering van €106,5 miljard bruto en €46,5 miljard netto op een totale schuld van €205 miljard. Tax Justice Network schatte voor 2011 het totaal aan tegoeden van Grieken op een Zwitserse bankrekening op ruim €20 miljard en het aantal offshore bedrijven op 10.000. Minister van financiën Venizelos meldde dat de belastingdienst van 15.000 klanten nog €37 miljard tegoed had en dat hij in 2012 6% meer belasting dacht binnen te krijgen dan in 2011. In mei 2012 leidden onzekerheden over de verkiezingsuitslag en speculaties over een “Grexit” (veel economen schatten de gevolgen van zo’n exit rampzaliger in voor de EU dan redding operaties) er toe dat Grieken meer geld overmaakte naar buitenlandse banken. De in juni ingestelde regering van ND (deels technocraten en met gedoogsteun) bracht weer even rust in de tent. In 2012 droeg ook het hoogzomerse EU besluit dat niet alleen landen maar ook banken een beroep kunnen doen op steunfondsen daar aan bij.

De waarde van het Griekse bbp tegen marktprijzen (met vereffening koopkracht) werd in 2011 geschat op €234 miljard, 6% lager dan in 2010 (€248m) en 10% lager dan in 2008, toen een piek was bereikt van €260m (€L: gemiddeld ruim 1% verlies tussen 2008 en 2010; bron Eurostat, economy & finance, annual national accounts). Het BBP per inwoner (naar koopkracht) zakte tussen 2008 en 2010 van €23.100 naar €21.900 (-5%, €L van €27.400 naar € 26.500, -4%). In 2011 lag het in Griekenland op €20.700, 6% lager dan in 2010. De inkomsten en uitgaven van de overheid lagen onder de €L normaal (in 2011: inkomsten 40,9% bbp; €L 45,3%; +3 om +1%; uitgaven 51 om 49,4% bbp; -0 om -3%). De inflatie lag boven het gemiddelde van de € landen (4,2 om 3,7% in 08,  1,3 om 0,3% in 09; 4,7 om 1,6% in 2010; 3,1 om 2,7% in 2011). Het begrotingstekort steeg van 9,8% in 2008 naar 15,6% in 2009 (hoogste EU, €L 6,4%). Daarna zakte het naar 10,3% in 2010 (€L toen -6,2%) en 9,1% in 2011 (hoogste EU na Ierland, €L -4,1%). De staatschuld steeg tussen 2008 en 2011 van 113 naar 165% van het BBP en werd daarmee veruit de hoogste binnen de EU (€L van 70 naar 87% BBP, door de EU regering voorgestelde standaard: 60%). In 2011 steeg de exportwaarde met 53% en zakte die van de import met 11% zodat het tekort op de handelsbalans flink kleiner werd (van €31,8 miljard naar €20,8m, -35%, €L -23%).

Qua werkduur is de door VVD en PVV de wereld in geslingerde mythe dat de Grieken lui zijn met recht steeds vaker weersproken. Tussen 2008 en 2011 kenden ze met ruim 42u de langste werkweek binnen de EU (weinig deeltijd, veel zelfstandigen; € Landen ruim 37u, meer details verderop onder “arbeidsmarkt en beroepssectoren”). Wel blijft de efficiëntie onder de maat van m.n. de € landen. De arbeidsproductiviteit p/u (gecorrigeerd voor koopkracht) ging tussen 2005 en 2009 van 76,7 naar 81.1% van de EU27 normaal en lag in 2010 op 77,8% daarvan. Ze zakte in 2010 met 2.7% (€L 1,6% stijging en rond 114% van de EU normaal in deze periode; Griekenland telde tot voor kort erg veel kleine traditionele bedrijfjes in landbouw en horeca en veel ambtenaren en men kent een ICT achterstand). De arbeidskosten p/u zakten tussen het 1e kwartaal van 2010 en het 3e van 2011 met 14,3%. Hoe hoog ze naar EU maatstaf zijn is moeilijk te achterhalen. De werkgelegenheid onder 15-65 jarigen (minstens 1u p/w betaald) steeg tussen 2000 en 2008 van 56,5 naar 61,9% (€L van 61,4 naar 65,9%), maar zakte daarna naar 55,6% in 2011 (-10%; €L 64,2%, -3%). Na het minimum van 7,7% in 2008 steeg de geregistreerde werkloosheid via 9,5% in 2008 naar 12,6% in 2010 en 17,7% in 2011 (+170%; grootste stijging EU en in 2011 hoogste werkloosheid na Spanje; €L van 7,6% in 08 naar 10,2% in 2011m, +27%). In maart 2012 lag ze op 22% (€L 11%). Vooral de jeugdwerkloosheid (15-24j) is erg hoog. Nov. 2011 kwam ze boven 50% en maart 2012 lag ze op 52% (iets hoger dan Spanje, €L 22,2% in maart). Omdat beide partijen daar voordeel bij hebben groeide in Griekenland het aantal zwarte baantjes.

De Grieken koesteren mede vanuit een verleden van armoede hun collectivistische cultuur. Ze zijn vaak erg innemend en gastvrij en daarom gaan veel westerlingen graag naar Griekenland met vakantie. Men helpt elkaar waar het maar kan en het voor wat hoort wat principe is belangrijk. Zo helpen familieleden elkaar aan werk; politici van een partij die in de regering komt bezorgen hun stemmers en vrijwilligers een ambtenaren baantje en met zo’n ambtenaar kan als ingewijde in voorkomende gevallen wel weer het één en ander op genoeglijke wijze worden geritseld. Zulk geritsel valt naar maatstaven van rijke individualistische westerse landen echter onder corruptie. In 2005/06 schatte men dat rond 45% van de belasting werd ontdoken en de rijke landenclub OESO schatte voor 2009 de waarde van Griekse zwarte markt op 25% van het BBP, het hoogst binnen de EU. Volgens anticorruptie ngo TI betaalde 13% van de Grieken in dat jaar in totaal voor €787 miljoen Fakelaki aan ambtenaren om hen gunstig te stemmen en gaven bedrijven rond €1 miljard uit aan smeerolie voor de bureaucratie. Verder is men de laatste jaren veel uitkeringsfraude op het spoor gekomen. (geschatte waarde in 2012 rond €800 miljoen p/j, meer onder sociale stelsel). Al met al begrootte men de totale bestedingen aan corruptie op €3,5 miljard p/j; 1,75% van het BBP. Daarmee zakte Griekenland op de CPI (Corruption Perceptions Index), die openheid en betrouwbaarheid meet naar westerse maatstaven, naar plek 71 van 180 landen (49 van 160 in 2004). In 2010 stond men laagste en in 2011 één na laagste in de EU27 rangorde.

Ook op de Ease of doing business index (http://www.doingbusiness.org/ rankings) stond Griekenland in 2011 met plek 100 op de wereldranglijst laagste van de EU27. De meeste eer viel nog te behalen qua opzetten van een zaak, registreren van onroerend goed en beschermen van investeerders. Op de Index of Economic Freedom die economische vrijheid meet naar klassiek kapitalistische maatstaf (Adam Smith) stond men opnieuw onderaan de EU lijst (http://www.heritage.org/index/ranking). Men viel met Italië als enige andere EU land onder de landengroep die als overwegend onvrij werd betiteld. Op de ranglijst van het WEF (world economic forum) voor concurrerendheid was men als 90e van 144 landen eveneens laatste van de EU (Global Competitiveness Report 2011/12).

Vertrouwen in de economie

Op de ESI (Economic sentiment indicator) van Eurostat; die vertrouwen in industrie, diensten, bouw en detailhandel en van consumenten meet; kende Griekenland tussen juni 2011 en mei 2012 het grootste overwicht aan pessimisten binnen de Eu (stabiel rond 25% meer dan optimisten), terwijl in de Eurolanden de stemming zakte van een surplus van 5% aan optimisten naar 10% meer pessimisten dan optimisten, Eurostat, EU policy, short term indicators, business and consumer surveys). Op alle 5 de schalen scoorden de Grieken het meest pessimistisch van de EU. In de bouwsector werd het overwicht aan pessimisten wel wat kleiner (van rond 75 naar rond 60%, €L rond 30%). Bij de industriëlen fluctueerde de teller tussen 25% en 19% meer pessimisten, terwijl in de €L de lijn gestaag daalde van 3% meer optimisten (+3%) naar 11% meer pessimisten. In het Griekse MKB was in Griekenland sprake van een lichte daling van het overwicht aan pessimisten (van -42 naar -35%), terwijl in de €L ook hier de stemming zakte (van -3 naar -18%). In de Griekse dienstensector bewoog het overwicht aan pessimisten rond 30%, terwijl in de €L ook hier de stemming gestaag zakte (van +10 naar rond -5). Onder Griekse consumenten ging het overwicht aan pessimisten van 75% in juni 2011 via 84% in oktober naar 76% in mei 2012. In de €L steeg dit overwicht tussen juni en oktober van 10 naar 20% waar het t/m mei bleef hangen.

Economische sectoren

Via Economy of Greece, Eurostat en de EVD landenwebsite is actuele info te vinden over dit onderwerp. Het aandeel van landbouw, bosbouw en visserij in de werkgelegenheid (werknemers + zelfstandigen, op basis van werkuren) zakte tussen 2000 en 2008 van 16,7 naar 10,8% (€L van 45,6 naar 4,8%) en steeg daarna weer wat (11,6% in 2010, €L 4,8%). In 2010 betrof het 26% van de zelfstandigen (€L 16%) en 2,9% van de werknemers (€L 2,1%). Ook de BBP bijdrage bleef groot. Ze zakte tussen 2000 en 2008 van 6,6 naar 3,2% (3,3% in 2010). In de €L groep ging ze van 2,3 naar 1,7% BBP (Eurostat economy and finance, national accounts detailed breakdown). In 2010 bedroeg de BBP waarde €6,6 miljard (vrijwel gelijk aan 09, €L +7%). In 2009 kwam 9% van de opbrengst op conto van visserij (EU 3,5%) en 1% op rekening van bosproducten (EU 12,5%). De landbouw is erg belangrijk voor de economie. In 2011 hadden voeding en genotsmiddelen met ruim 17% het op één na grootste aandeel in de exportwaarde. De Griekse landbouw profiteert sterk van EU subsidies (2e EU per hoofd). In 2008 kreeg men €3,4 miljard aan subsidie, bijna €4100 per bedrijf (Grieks Macedonië krijgt het meeste: http://www.farmsubsidy.org/). Met de EU steun bleven kleinschalige familiebedrijfjes toonaangevend. Griekenland was in 2010 in tonnage de grootste Eu producent van katoen en pistachenoten; de 2e van olijven, de 3e van vijgen, amandels, tomaten & watermeloenen en de 4e van tabak. Verder produceert men tarwe, maïs, haver, suikerbieten, aardappels, wijn, rundvlees & zuivel. Met de grootste mediterrane vissersvloot kwam men qua gewicht aan gevangen vis op plek 11 van de Eu.

De totale waarde van de productie kwam in 2010 op €9,7 miljard. Daarbij is de bijdrage van plantaardige productie naar EU maatstaf groot (bijna 70%, EU 55%; dierlijk 30 om 45%). De belangrijkste plantaardige producten waren tussen 2007 en 2010 verse groenten (€1,6m; tomaten €0,5m) en fruit (€1,61miljard; zuidvruchten 0,36m, druiven 0,33m, perziken 0,2m, verse olijven 0,11m), granen (€1,1miljard: maïs €0,5m, tarwe €0,42m), industriële teelt (0,78m, vezelplanten als katoen & hennep 0,55m), voedergewassen (0,72m) en olijfolie (€0,66m). De waarde van voedergewassen ging duidelijk omhoog en die van olijfolie naar beneden. Bij de levende dieren (€1,3m) nemen schapen & geiten (€0,7m) een belangrijke plaats in en bij de dierproducten (€1,45m) melkproducten (€1,23m; bijv. Griekse yoghurt). Het areaal in gebruik voor biologische landbouw groeide tussen 2000 en 2009 van 0,7 naar 8,5%  (grootste groei EU, EU 4.7% in 2009, NL 2,6%, BE 3%). Het aandeel boerenbedrijven met neveninkomsten buiten landbouw (1,34% in 2007) is erg klein (EU 10%, BE 3,9%, NL 18,5% in 2009).

De bijdrage van mijnbouw, bouw, industrie en nutsvoorzieningen aan werk en economie is klein naar EU maatstaf. Het aandeel van mijnbouw, industrie en energie in de werkgelegenheid lag tussen 2000 en 2010 tussen 12 en 13% (12,3% in 2010; €L van 19,6 naar 15,9%, -19%). Het aandeel van de bouw in de werkuren steeg tussen 2000 en 2007 van 7,1 naar 8,6% en zakte daarna naar 7,3% in 2010 (€L van 8,1 via 8,6 naar 7,7%). Daarmee kwam de bijdrage van de totale sector aan de werkuren in 2010 op 19,6% (EU 24,8%) en ze viel daarmee onder de laagste binnen de EU. De bbp bijdrage van industrie, energie & mijnbouw varieerde tussen 2000 en 2010 tussen 12,5 en 14% (14% in 2010; €L van 22,3% via 18% in 2009 naar 18,6%). De bouw bijdrage zakte gestaag van 7% naar 4,1% in 2010 (€L toen 5,9%). Daarmee kwam voor 2010 de BBP bijdrage van de hele sector op 18,1% (€L 24,5%). De omzet van de industrie en mijnbouw lag in 2008 op 128% van het niveau van 2005. Ze viel in 2009 terug naar 98% (-25%, EU 98%, -19%; industry, trade & services, short term business indicators) en herstelde zich naar 112% van dit niveau in 2011 (EU 117%). De index voor nieuwe orders zakte in de maakindustrie van 115% in 2008 naar 82% in 2009 en kwam in 2011 op 87% van het niveau van 2005 (EU rond 115%). Het aantal werknemers in industrie en bouw kwam op 101% in 2008 en kelderde vervolgens naar 80% in 2011 (€L van 103 naar 90% van het niveau van 2005). De bouwproductie bereikte in 2008 een piek t.o.v. 2005 van 128% (€L 105%), maar zakte terug naar 53% in 2011 (laagste EU na Ierland, €L toen 87%). Eurostat had geen Griekse cijfers over de orderpositie in de bouw.

De mijnbouw (bruto toegevoegde waarde 2010: €746 miljoen; -3% t.o.v. 09 en -12% t.o.v. 08; €L +5 en -19%) levert een doorsnee bijdrage aan de waarde van industriële productie (2,5%. €L 2,4%) en bbp (0,4%). Ook de bbp bijdrage van de productie van nutsbedrijven (gas, water, elektra) was rond gemiddeld en zakte tussen 2008 en 2010 van 3,2 naar 3,1% (€L van 2,8 naar 3%). De bbp bijdrage van de maakindustrie lag in 2011 op 9,9% (€L 15,9%). In geld ging ze van €20 miljard in 2010 naar €18,9m in 2011 (-5,5%; €L +5%). De belangrijkste tak was voeding en genotsmiddelen (3,3% bbp, €L 2,1%), gevolgd door chemicaliën/ kunststof/ farmaceutisch (1,2 om 2,6%), cokes/ raffinage (1 om 0,2%), basismetalen (0,9 om 0,6%), druk & kopieerwerk (0,7 om 0,4%) en textiel & kleding (0,5 om 0,6%). Na 2002 is de BBP bijdrage van voeding & genotsmiddelen, druk & kopieerwerk, raffinage en basismetalen gestegen en die van textiel & kleding gedaald. De fabricage van machines & uitrusting, transportmiddelen en elektronica stelt weinig voor (Eurostat, economy and finance, national accounts). In 2009 kwamen qua productiewaarde de grootste categorieën voeding & genotsmiddelen op €2,25 miljard (frisdrank €0,91m, sigaretten €0,48m, bier €0,43m, zuivel €0,42m), de grote groepen bouwmaterialen op €2 miljard (cement €0,89m, beton €0,52m, bewapening €0,5m), farmaceutica op €622 miljoen en aluminiumplaten op €390 m.

De bijdrage van de dienstensector aan de werkuren groeide tussen 2004 en 2010 iets meer dan gemiddeld (5%, €L 4%). Ze kwam uit op 71,4% (€L 72,6%). De BBP bijdrage is relatief groot (79,8 om 73,9%) en deze groeide relatief sterk (4.5 om 3,5%). Het aandeel van handel, vervoer en horeca in de werkuren is het grootst binnen de EU (36,6% in 2010, €L 27%) en veranderde weinig t.o.v. 2004, net als in de €landen. Het BBP aandeel was ook het grootst, zakte na piekjaar 2007 (35,6%), maar bleef t.o.v. 2004 vrijwel gelijk (33,7%, -0,5%; €L 20,5%, -3%). Het MKB had een groot BBP aandeel (16,7% in 09, 16,6% in 08 d.w.z. -0,5%; €L 10,7%, -3%), dat van de horeca was het grootst binnen de EU (7,3%, 7,4% in 08; €L 3,2%, gelijk aan 08) en dat van transport, opslag & communicatie was groot (9,7 om 6,5%), maar gezakt t.o.v. 2008 (-15 om -1%). De bijdrage van de zakelijk financiële DV aan de werkuren lag in 2004 op 8,5% en in 2010 op 10,2% (+20%; €L 15,6 en 17%, +9%). Ook de BBP bijdrage was klein (20,7 om 29,3%) en weinig gegroeid na 2004 (3 om 6%). De toegevoegde waarde van de financiële bemiddeling steeg van 4,9% in 2005 via 5,3% in 2008 naar 5,5% in 09 (€L van 5,2 via 5,5 naar 5,6%) en die van onroerend goed is klein (14,2% in 08, 14,6% in 09, €L 23,8 en 24%). De bijdrage van ambtenarij en overige DV aan de werkuren bleef iets onder gemiddeld (van 22,8 naar 24,6%, €L van 26,9 naar 28,6%; ambtenaren 8,3 om 7,4%; onderwijs 4,3 om 5,3%; zorg 4,8 om 8,5% in 09). De BBP bijdrage was boven gemiddeld (25,4 om 24,1%, ambtenaren 9,8 om 6,9%, onderwijs 7 om 5,2%; zorg 4,6 om 7,6%) en is na 2004 relatief sterk gestegen (8 om 6%).

Merken en bedrijven

Economy of Greece biedt de nodige ingangen en ook via Investment Country Profiles  van UNCTAD is veel info te vinden over multinationals in Griekenland (incl. lijsten van Griekse en buitenlandse multinationals met verkopen en personeel). Veel Griekse concerns begonnen ooit als familiebedrijf en zo’n familie heeft tot op de dag van vandaag vaak veel in de melk te brokkelen. Op de Forbes Global 2000; die zich baseert op verkopen, winst, activa (m.n. bezittingen) en marktwaarde; vielen in 2010 onder de top10 van Griekse multinationals 5 banken. Deze maakten in 2010 vaak nog een kleine winst, maar dat lag in 2011 wel anders. Vrijwel alle grote Griekse multinationals hadden in 2011 slechtere jaarcijfers dan in 2010. De centrale bank van Griekenland is de Griekse bank (Bank of Greece 2010: Activa €99 miljard, omzet €2,7m, Winst/Verlies +€0,31m, Personeel 3000). Daarom is ze sinds 2001 onderdeel van de Europese centrale bank. Qua bezit & inkomen is de Griekse nationale bank de grootste (National Bank of Greece: A €114 miljard, O €4,4 miljard, W/V -€289 miljoen in 2011; in 2010: A €121m, O €4,6m, W/V + €405m, Personeel 36.000). Ze is in 1841 opgericht door een Zwitserse bankier samen met de Griekse bankier, weldoener en “revolutionair” Georgios Stavros en werd in de loop der tijden m.n. groot door overnames. De bank is nu actief in zo’n 20 landen.

Begin 2011 wilde men de 2e bank van het land opkopen maar dat is er niet van gekomen. Deze Alpha Bank is in 1879 opgericht door John F Costopoulos en sindsdien min of meer familiebezit (de familie zit ook in de raffinaderij). Ze is nu actief in 9 landen in zuidoost Europa en het UK. In 2010 had men 15.000 M/V personeel en maakte men nog een kleine winst, maar in 2011 verloor men enorm op Griekse staatsobligaties. De omzet veranderden weinig (van €2,2 naar €2,3m), maar een W van €86 miljoen boog om in €3,8miljard verlies, het EV ging van €5,78 naar €1,87 miljard en de Activa van €66,8 miljard naar €59,1m. De 3e bank van het land, Eurobank EFG (A €87miljard, O €2,9m, EV €6,1m; W/V +€68 miljoen, P 23.000 in 2010) valt onder het concern van rederszoon Spiro Latsis die bijv. ook in olie en onroerend goed doet. Cijfers voor 2011 waren zomer 2012 op de website van de bank niet te vinden, hetgeen associaties oproept met een ontkenningsfase. De Piraeus Bank (cijfers 2010: A €58m, O €1,5m, EV €3,3m, W/V -€20,5 miljoen, P 13.300) werd in 1916 opgericht door een groep reders, was tussen 1975 en 991 in staatshanden, is belangrijk als MKB bank en werkt samen met ING. Griekse banken hebben in het buitenland meer omzet dan in eigen land, bijv. op Cyprus en in Turkije, Roemenië en het UK. M.n. op Cyprus is ook hier de klad in gekomen.

Onder de 5 resterende namen op het Forbes lijstje voor 2010 prijkte met 3 vestigingen  het grootste raffinaderij concern Hellenic Petroleum (begonnen in 1958, 2011: A 5,6m, O 8,6m, W/V na belasting +€100 miljoen, P 5000 in 2010). Het concern zat in de zomer van 2012 in een proces van privatisering. Ook de grootste energie maatschappij PPC (sinds 1950, 2010: A €16,2 miljard, O €5,8m, W/V netto +€558 miljoen; 2011: A €16,6m, O €5,5m, W/V +€139 miljoen) is aan het privatiseren. Veel Griekse centrales zijn smerig (bruin en steenkool) en men wekt de indruk het leven te willen beteren. Coca Cola Hellenic (sinds 1969; 2010: A €7,2 miljard, O €6,8m, W/V +€427miljoen, P 42.500; 2011: O €6,9m, W/V +€269 miljoen) is als 2e bottelaar van het concern ter wereld actief in 28 landen. Griekenland kent de hoogste mobieltjes dichtheid binnen de EU en OTE of Hellenic Telecom (2010: A €9,5 miljard, O €5,4m, V/W +€39 miljoen, P 31.200 in 4 landen; 2011: O €5m, W/V +€120miljoen) is het grootste telecom bedrijf (cijfers 2011 van 2e telecombedrijf Intracom: O €519m, W/V -€60m). In de top10 zat ook het grootste gokbedrijf van Europa. De Griekse voetbalpool en loterij OPAP is in 1958 begonnen als staatsbedrijf en is dat sinds 2008 nog voor 34% (cijfers 2010: A €1,2 miljard, O €5,1m, netto W/V +€576 miljoen, P 1000). In 2011 zakte de omzet behoorlijk, maar de winst weinig (O €4,4m; netto W/V +€537 miljoen). Spinoff Intralot (1992, P 5400 in 2010) kwam voor 2011 op A €1.1miljard, O €1,2m, W/V netto +€36miljoen.

In Investment Country Profiles staan andere grote Griekse concerns en via List of Greek companies kan men veel links vinden voor de nieuwste jaaropgaven. De handel, vervoer & horeca sector levert in Griekenland met zijn talloze eilanden de grootste bijdrage aan het BBP binnen de EU. Zo staat het land bijv. bekend om zijn puissant rijke reders families. Onder de legendarische namen van de 20e eeuw vallen bijv. Aristoteles Onassis, Stavros Niarchos (oprichter van Hellenic Shipyards dat in 2010 voor driekwart in Arabische handen kwam), Yiannis Latsis en de familie Angelopoulos (in Greek Merchant Navy staan er meer met links). Hun nazaten vormen ook nu nog een dankbaar onderwerp in de roddelpers. Velen van hen zochten hun geluk in het buitenland en daarom komt men bij de Griekse concerns niet alle namen meer tegen. Onder de grootste Griekse concerns van nu vallen Navios Maritime holdings (O €0,5miljard, P 500), Danaos Corp van de familie Coustas (59 containerschepen, A $4 miljard, O $486 miljoen, W $13m in 2011), veerbootreders Attica holdings van de familie Panagopoulos (sinds 1918; A €794 miljoen, O €247 miljoen, Verlies na belasting €87m in 2011; P 2500 in 2010) en Anek Lines (1967, 2011: 10 veerboten, O €244 miljoen, Verlies na belasting €23m, P 1800). De grootste luchtvervoerder Aegean Airlines had in 2011 ondanks een hogere omzet (+13%) en een groeiend aantal passagiers (6,5m, +4%) een iets groter verlies (+17%) door de hoge brandstofprijs (O €668m, W/V na belasting -€27m).

In de metaal was de grootste multinational Viohalco (sinds 1937, koper, aluminium, staal) een tijdlang goed voor zo’n 7% van de Griekse export (2010: O €2miljard, W/V na belasting -€32miljoen, P 7900; 2011: O3,5m, W/V na belasting -€57m). Aluminium poot Elval Hellenic had in 2011 wel een goed jaar (O 1,1miljard, +14%, W/V na belasting €17m, +103%). De op één na grootste Sidenor (Personeel: 3000) had 26% meer omzet in 2011 (O €1,25miljard), maar ook hier steeg het verlies (van €30miljoen naar €60m). Metka (sinds 1962, 2011: A €793m, O €171m, W/V na belasting €24m) maakt transport uitrusting (waaronder mobiel wapentuig) en bouwt bijv. ook centrales. In de 90er jaren bouwde men de grootste havenkraan ter wereld die men aan NL verkocht. De grootste multinationals in de bouw waren Ellaktor (2011: A €4,4 miljard, O €1.2m, W +€73 miljoen, P 4640 in 2010) en J & P Avax (2011: A €1,2 miljard, O €0,69m, W/V na belasting -€5,7miljoen, P 2500 in 2010). Onder de Griekse cement reuzen valt Titan Cement (sinds 1902, 2010 A €3,1miljard,O 1,35m, W €102miljoen, P 6000; 2011: actief in 13 landen, O €1,1miljard, Verlies na belasting €110miljoen) en het deels Franse Heracles Cement of Lafarge (P 2010 1580, 2011 O 239m, -32%, W/V na belasting €55,8m). In eigen land is in de voeding & genotsmiddelen sector Vivartia (1968, familie Daskalopoulos; in 2006: O  €1,3 miljard, P 13.500) oorspronkelijk Grieks, maar men is nu onderdeel van de Marvin Investment group (2010: A €5,4 miljard O 1,5m, W/V -€1.9 miljard, P 17.000). Daar maakte Olympic Air ook onderdeel van uit. Karelia tabacco (O 2010 €0,59m, Winst, P 470) valt ook onder de groten, al gaan de resultaten achteruit. Fastfood keten Goody’s (sinds 1975) heeft met 185 restaurants McDonald’s ingehaald in Griekenland. Het land geeft ook enkele zuivel en frisdrankconcerns.

Bij het MKB zijn in Griekenland als toeristenland met veel verkeer buiten de territoriale gronden en wateren de Griekse Dutyfree shops een erg grote speler (2011 A €873m, O €1 miljard, W/V na belasting €91 m, +7% t.o.v. 2010; P 5800). Jumbo SA, de grootste speelgoedketen in het land, haalt het daar bijv. niet bij (2010: O €490m, W/V +€95m, P 3400). De grootste op het vlak van ICT is Plaisio computers (sinds 1988; 2011 O €300m, W/V +€7m, P1170). Supermarktketen Sklavenitis (sinds 1954) had lang het 2 na grootste marktaandeel in Griekenland en Veropoulis (sinds 1973, P 6000) was in 2011 met 242 sparwinkels de 4e keten. Buitenlandse winkelketens maken verder de dienst uit bij de Greek Supermarkets. De grootste private speler in de zorgsector Hygeia (http://www.hygeia.gr/default.aspx; 2011: A €696m, O€246m, W/V na belasting -€42m, P 7700) exploiteert 6 grote ziekenhuizen in Griekenland en Turkije en op Cyprus.

Bij de grote buitenlandse multinationals in Griekenland springen de chemische, de voeding & genotsmiddelensector en de groot & detailhandel in het oog. Ze kennen veelal de toevoeging Hellas en een aantal ervan heeft Griekse wortels. De cijfers hierna zijn van 2009 en de omzet is in miljard USA $ (bron: Investment Country Profiles). De grootste vestigingen waren die van telecom concerns Vodafone (Brits, O 1,78m, P 2600) en Wind Hellas uit Luxemburg (O 1,1m, P 1700). In de detailhandel is supermarktketen Vassilopoulos Alfa-beta van de Belgische Delhaize groep (sinds 1939, 223 locaties, O 2m, P 9750). De Franse Carrefour groep is actief in Griekenland met Marinopoulos (28 hypermarkten) en Dia Hellas (O 0,56m, P 2500). Het Duitse Metro heeft ook een Griekse poot, waaronder Makro (O 0,62m, P 1150). In de groothandel waren in 2009 de grootste vestigingen van Toyota Hellas (Brits: O $0,77 miljard), Novartis (Zwitsers; O $0,645, P 470), Elias Unilever (NL, O $0,65; P 395), Proctor & Gamble (USA, O $0,63m), Ford Motor (USA, O $0,51m), Roche (Zwitsers, O $0,49m, P 255), GM (USA, O $0,44m, P 44), Glaxosmithkline (Brits , O $0,44; P 454), BMW (Duits, O$0,35m, P100) en Diageo (Brits, O $0,31m, P180). De buitenlandse top5 in de voeding & genotsmiddelen industrie waren vanuit Zwitserland Athenian Brewery (O $0,67m, P 1253) en Nestle (O $ 0,55m, P 650), vanuit NL Friesland Campina (O $0,39m, P 440) en Papapastratos rookwaren (O $0,31m, P 900) en op plek 5 Pepsico uit de USA (O $ 0,19m, P 620). In de chemie/ farmacie stonden het Duitse Böhringer Ingelheim (O $0,35m, P350) en Bayer (O $0,25m, P 370) bovenaan met direct daarna Johnson & Johnson (USA, O $0,24, P 400) en Neochimiki (Brits, O 40,19, P 236). Er zijn grote elektronica vestigingen van Intracom uit Rusland (O $0,35m, P 2400) en Bsh uit Duitsland (O$0,34m, P 950).

Griekenland en Nederland

Op http://www.investingreece.gov.gr/ en via Investment country profiles (zie boven) is info te achterhalen over de investeringsrelatie van NL en Griekenland. Tussen 2003 en 2011 was NL met een totaal van €1,8 miljard de 5e investeerder in het land. Luxemburg (en een beetje België) kwam toen op plek 4 met €2,8m. De grootste investeerders die vanuit NL opereerden (samen 3600 arbeidsplaatsen in 2009) waren Friesland Campina, Unilever, sigarettenfabrikant Papastratos en verzekeraars Interamerican Hellenic Life Insurance en Interamerican Property & Casualty Insurance. Vanuit België viel grootgrutter Vassilopoulos Alfa-beta het meest op (9700 arbeidsplaatsen).

Op http://statline.cbs.nl/StatWeb/default.aspx zijn de meest recente cijfers zijn te vinden over de buitenlandse handel met NL. In 2011 was NL voor Griekenland 6e invoerpartner. Bij de uitvoerpartners viel men buiten de top10. Wel steeg in 2011 de waarde van de uitvoer naar NL met 23,5% terwijl die van de invoer uit NL met 8% zakte zodat de handelsbalans voor Griekenland minder negatief werd (van €2,1 miljard naar €1,8m meer invoer dan uitvoer). De waarde van de uitvoer naar NL kwam op €467 miljoen (0,13% totale Nederlandse invoerwaarde). De grootste secties waren voedingsmiddelen 25% (+3,2% in waarde t.o.v. 2010, voor bijna 75% groente & fruit als druiven, olijven en perziken), chemische producten 16% (+23%, 60% farmaceutica), div. fabricaten 14% (+23%, m.n. non-ferro metalen, garens), machines & transportmiddelen 14% (+92%, m.n. kantoormachines, elektrische apparaten, wegvoertuigen) en drank & tabak 12% (+190%, vooral tabak). De Griekse invoer vanuit NL kwam in 2011 op €2,3 miljard (0,5% van de totale Nederlandse uitvoerwaarde). Ook hier was voedingsmiddelen de grootste sectie, nu met 32,5% (-5% in waarde, vleesproducten 40% en gestegen in waarde, zuivel 26%, groente en fruit 12%), wederom gevolgd door chemische producten 21% (-1,5%, farmaceutica 46%, organisch chemisch 20% en met 40% gestegen) met vlak daarop machines & transportmiddelen 20% (-22%, kantoormachines 37%, mobieltjes 28%) en vervolgens diverse goederen 9% (-24%, kleding & schoeisel, precisie instrumenten), diverse fabricaten 6% (-4%) en grondstoffen 3% (+27%, m.n. ruw dierlijk & plantaardig en metaalertsen & afval steeg). EVD Landenpagina Griekenland is de EVD link die op haar beurt o.m. een link bevat naar de ambassade van NL in Griekenland. De EVD kiest samen met Neder­landse ambassades in landen elk jaar kansrijke sectoren voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Arbeidsmarkt en beroepssectoren

Volgens Eurostat waren in 2011 van de 11,3 miljoen Grieken van alle leeftijden 5m betaald werkend of werkzoekend actief op de arbeidsmarkt (44%; EU bijna 50%). Onder 15-65 jarigen werkt een onder gemiddeld deel in loondienst en dit werd naar EU maatstaf vooral in 2011 flink kleiner (1 uur p/w of meer; 55,6%, €L 64,2% in 2011; 59,6 om 64,2% in 2010; 62 om 66% in 2008). Van het loondienstige volksdeel was het segment met een deeltijdbaan klein naar de EU maatstaf en tussen 2008 en 2011 groeide het wat net als in de Eurolanden (van 5,6 naar 6,8%; €L van 19,8 naar 20,9%, in Griekenland: m van 2,8 naar 4,5%; v van 9,9% naar 10,2%). De meest voorkomende reden was “geen ander werk kunnen vinden” (60% in 2011, hoogste EU, €L 27%, in NL veelal zorgplichten of student). Het segment werknemers met een tijdelijk contract lag tussen 2000 en 2011 op 11 ä 12% (11,6% in 2011, €L 15,8%). De (witte) bijbaantjes raakten ook op, want nog maar 3,8% van de werknemers had er in 2011 één (€L 4%; 5,3% in 08, €L toen ook 4%). Het aandeel zelfstandigen was in 2011 met 34,7% van de werkzame beroepsbevolking ruim 2,5 keer zo groot als de €L normaal (14,4%). Daarvan had 74% geen personeel (ZZPer, €L bijna 80%; relatief veel horeca in GR) en de rest was werkgever. Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w in de hoofdbaan lag in 2011 op 42,1 (hoogste EU, zodat Grieken op basis daarvan moeilijk lui genoemd kunnen worden; EU 37,5), bij loondienst in voltijd 40,4u (€L 40u) en in deeltijd 20,6u (€L 20,1u) en bij zelfstandigen en werkgevers 48,2u (€L 44,4u). In 2010 telde Griekenland naar EU maatstaf naar soort van scholing weinig hoog geschoolde hoofdwerkers 34,7%, EU 39,9%) en mensen met een elementair baantje (7,8 om 9.8%), een ruim gemiddeld segment kantoorklerken etc. (25,5%) en veel goed geschoolde vakmensen (32 om 25,5%). In de dienstensector werkte een groot deel in de commerciële dienstverlening (61%, EU 55,5%).

Het gedeelte in loondienst werkende 55plussers lag tussen 2005 en 2010 rond 42% (€L van 40 naar 46%), maar zakte naar 39,5% in 2011 (€L toen 47%; EU streefdoel 50%). In 2009 bedroeg de doorsnee leeftijd waarop de Griekse loondienstige afscheid nam van de werkvloer met 61,5j een fractie boven de €L normaal  (61.2j). Ze is in Griekenland na 2001 weinig veranderd en in de €L steeg ze met 1,3j. Eind 2006 waren om het pensioenstelsel betaalbaar te houden erg weinigen voor langer werken en bijdragen (6%, laagste EU, EU 22%) en een gemiddeld deel voor pensioenleeftijd handhaven & sociale bijdragen verhogen (35%), minder krijgen & leeftijd handhaven (11%) of een combinatie van de 3 (6%). “Geen van dezen” scoorde het hoogst binnen de EU (42 om 8%) en weet niet kreeg als enige in de EU 0% (EU 8%; Special Eurobarometer273, wave 66.3). Door de Griekse schuldencrisis is fors gesneden in de pensioenvoorzieningen. Het segment dat ze goed vindt was medio 2011 het kleinst van de EU (5 om 39%) en het deel dat ze slecht vond het grootst (92 om 53%, Special EB 370, wave75,4 QB 2.3).

Tussen 2008 en 2011 steeg de geregistreerde werkloosheid op jaarbasis van 7,7 naar 17,7% (+130%; grootste stijging EU, €L van 7,6 naar 10,2%, +34%). Bij de groep t/m 24 jaar ging het cijfer van 22,1 naar 44,4% (+101%; ook grootste stijging, €L van 16 naar 20,8%; +30%) en ze liep t/m maart 2012 op naar 52%. Daarmee haalde men Spanje in (51,2%). Bij 55plussers viel ze nog mee (8,5%; €L 7,3% in 2011). De langdurige werkloosheid (langer dan een jaar) was in 2008 gezakt naar 3,6%, maar lag in 2011 op 8,8% (€L van 3 naar 4,6%). De werkloosheid lag na 2000 bij mannen steeds flink lager dan bij vrouwen (in 2011: m 15%, €L 9,9%; v 21,4 om 10,5%). Naar regio varieerde ze in 2010 van 9% op de noord Egeïsche eilanden naar 15% op de Ionische eilanden. De investering van de overheid in arbeidsmarkt maatregelen steeg tussen 2007 en 2010 van 0,50 naar 0,93% bbp (EU27 2,2% bbp in 09). Het leeuwendeel van het extra geld ging naar vervroegd pensioen en uitkeringen. Wie als alleenstaande zonder kinderen overging van een uitkering van 33% van modaal op een wit baantje van 67% hield in 2010 van de extra verdiensten relatief veel over (32%, BE 7%, NL 16%, €L 23%). Dat komt mede doordat er bij uitkeringen weinig extra voorzieningen zijn die men zelf moet gaan betalen als men meer verdient.

Arbeidsmoraal, arbeid en inkomensverhoudingen

Vanuit http://www.geert-hofstede.com/hofstede_dimensions.php (de cultuurdimensies van Geert Hofstede) kan een inschatting worden gemaakt over de arbeidsmoraal van Grieken. Naar Nederlandse maatstaven accepteert men leiding gemakkelijk en heeft men respect voor ouderen (hoge machtsafstand). Er heerst een voorkeur voor duidelijke instructies, zekerheid & voorspelbaarheid en men waardeert werklust sterk (erg sterke onzekerheidsvermijding). In 2005 vond 87% werklust een belangrijke opvoedingswaarde (in NL maar 38%: Q5 in EB225). Omdat Griekenland een collectivistisch land is meet men de eigenwaarde af aan die voor de groep. Oudere familieleden of clangenoten helpen jongeren aan een baantje en om zaken te doen wil men elkaar persoonlijk goed kennen. Omdat Griekenland daarbij ook een masculien land is staat iemand met succes in hoog aanzien in de gemeenschap. Eind 2006 vond een iets onder gemiddeld volksdeel in Griekenland werk belangrijk (79%, EB 273, wave 66.3) en een doorsnee deel vond dat van vrije tijd (91%). Een groot volksdeel vond dat vrije tijd meer aandacht verdient dan werk (66%, EU 48%, BE 50%; NL 43%; standard EB 66), maar daarbij was het deel dat hard werken zag als manier om vooruit te komen het grootst binnen de Eu (57%, NL 36%, EU 45%, BE 49%). Een doorsnee segment voelde in 2007 veel verschil tussen aspiraties en levensomstandigheden (9%, NL 1%, BE 4%). Vanuit Nederlandse normen laten loon en werkomstandigheden in Griekenland te wensen over. Het deel dat hun baan te stressvol vond viel in 2006 onder de EU top (70 om 41%) en het deel dat vond dat het werk voldoende carrière perspectief bood was aan de kleine kant (31 om 40% in 2006 QA9 van EB273; 29 om 31% in 2010, EWCS 2010). Ook het segment dat vond dat het voldoende gelegenheid bood voor balans met privé en gezinsleven (57 om 69% in 2006, 20 om 30% in 2010) of dat men mee kon beslissen over werkcondities (56 om 67% in 06) was relatief klein. Qua werkverhoudingen ervoeren in 2009 velen spanning tussen leidinggevenden en werk­nemers (50 om 33%, EB 321 wave 72,1 QA15).

De inkomens naar koopkracht lagen in 2006 in Griekenland niet ver onder het EU gemiddelde. Het doorsnee huishoudinkomen naar koopkracht lag toen op 96% daarvan (NL 135%; BE 131%; bron EQLS 07). In 2009 dacht de doorsnee Griek €2000 p/m netto nodig te hebben om van te leven (EU €1594, BE €1807, NL €1850; EB 321, wave 72.1, QA42) en het volksdeel dat minder verdiende was groot (59%, EU 37%, NL 32%, BE 20%, nazomer 2010: 64%, EU 40%, NL 11%, BE 24%; EB355 QA43). In Griekenland zijn de inkomens door draconische bezuinigingen en doordat het toerisme inzakte flink gezakt. In 2011 lag het modale netto jaarinkomen van gehuwde tweeverdieners in een voltijdbaan met 2 kinderen (€29.767) 21% lager dan in 2010 (NL 1,5% hoger) en het bedroeg 45% van dat in NL (in 2010 nog 58%, in de landbouw nog minder). In 2008 bedroegen de arbeidskosten p/u (buiten de landbouw) €16,50 (NL €31) en in het 3e kwartaal van 2011 lagen ze 2% lager (NL 7% hoger, €L 8% hoger). De Griekse belastingen waren voor de lage inkomens niet al te hoog. Tussen 2000 en 2010 betaalden ze 34,4% aan premies en belasting (€L rond 42%), maar in 2011 iets meer (35,6 om 40%). Het volksdeel dat veel belastinggeld over heeft voor het sociale, zorg en onderwijsstelsel lag in 2009 iets onder de EU normaal (59 om 63%, EB 321, wave 72.1. QA 25c). In sept. 2009 vond maar 19% inkomensverschillen nodig voor economische ontwikkeling (laagste segment EU, EU 44%, BE 50%, NL 60%, QA14.7). Toch zijn deze tezamen met het aandeel werkenden dat slecht verdient aan de grote kant. In 2010 verdiende de 20% topinkomens 5,6 x zoveel dan de 20% laagste (€L 4,9 x; NL 3,7 x, BE 3,9 x zoveel), 20% moest rondkomen van minder dan 60% van modaal (€L 16%; BE 15%, NL 10%) en van de werkenden bleef 14% onder deze grens (€L 8%). Sterke armrijk spanningen kwamen dan ook veel voor (42%, EU27 32%, NL 14%, BE 29%) en het segment met moeite om de eindjes aan elkaar te knopen was het grootst binnen de Eu (35%, NL 8%, EU27 12%, BE 11%, QA35). In sept. 2009 was het aandeel voorstanders van een wettelijk minimumloon relatief klein (48 om 62%, EB 321, wave 72.1. QA 25e). Begin 2012 bedroeg dat volgens Eurostat p/m €877 (€922 naar koopkracht, NL €1345). De reële groei hierin na 2008 was relatief groot. Naar koopkracht lag het in 2010 op 40% en in 2011 op 50% van modaal (modaal was nogal gezakt, NL 45% in 2010). Later in 2012 is het minimumloon verlaagd met 22%. Voor beginnende werknemers ging het van €751 naar €586 bruto en €476 netto.

Volgens http://www.eurofound.europa.eu/ eiro/ annual reports is qua organisatiegraad het verschil tussen de publieke (28% vakbondslid) en private sector (18%) groot (veel kleine bedrijfjes). Landelijk zakte het tussen 2003 en 2008 van 26 naar 23% (NL van 23 naar 19%, EU15 van 39 naar 34%). Bonden van werkgevers en werknemers sluiten één nationale cao af, sinds 2010 voor 1 tot 3 jaar en m.n. rond lonen en werktijden. De bezuinigingsplannen leidden m.n. in 2011 en begin 2012 tot heftige en massale protesten. In 2010 en 2011 gingen in de private sector de cao lonen met 14% omlaag. De bonden gingen akkoord met afzien van inflatiecorrectie. Later in 2012 legde de regering zich onder druk van de “trojka” (IMF, EU en ECB) neer bij een korting van het minimumloon met 22% voor ambtenaren (32% indien jonger dan 25j), waarmee het cao overleg deels buitenspel was gezet. Ook op de pensioenen (incl. die van lage inkomens) is flink gesneden. Door de algehele situatie (met inbegrip van belastingverhoging) is het zwarte werk sterk toegenomen. Uit in 2011 gedane steekproeven in vatbare sectoren bleek dat rond een derde van de werknemers (onder wie veel immigranten en dagloners) zwart werkte. Gesnapte werkgevers in de sectoren die snel boetes, verzekeringen en achterstallig loon betalen worden flink gekort op hun boete/ premie.

Volgens http://www.fedee.com/ (de Europese werkgeversorganisatie) mogen bonden binnen 24 uur staken na bemiddeling, mag de rechter in bepaalde gevallen staking verbieden en mogen werknemers stakers niet ontslaan (wel mogen ambtenaren tijdelijk worden overgeplaatst). In 2008 was van de werkgevers 42% georganiseerd (EU15 62%; Industrial relations in Europe 2010). Het aandeel werknemers dat onder Cao’s viel werd in 2008/09 geschat op 65% (EU15 75%). Werknemers vertegenwoordiging is veelal beperkt tot gezondheid en veiligheid. Onderhandelingen vinden gemiddeld frequent en gefragmenteerd plaats op het niveau van bedrijven (alle sectoren 40 om 38%, private sector 45% om 44% van de werkgevers). In Griekenland werd ook voor de kredietcrisis al veel gestaakt. Volgens industrial relations in Europe 2010 was tussen 2000 en 2008 de doorsnee deelname p/j per 1000 werknemers met 6,5 tot 9,5% het hoogst binnen de Eu (EU15 2 à 4%). In okt. 2011 staakten vakbonden en werkgevers bijv. massaal tegen de belasting & bezuinigingsplannen. Variabele beloning werd in 2009 toegepast op basis van individuele prestaties op 34% van de werkplekken (EU 47%), maar ook hier kwam na 2010 de klad in. Rond de helft van de werknemers was er voor. Winstdeling (3 om 21%) en aandelen in het bedrijf van werknemers kwamen erg weinig voor (1 om 8%).

Arbeidsomstandigheden

Op EWCS 2010 Survey Results zijn alle resultaten te vinden van het 5e onderzoek naar werkomstandigheden van Eurofound (veldwerk 2010). Hieronder zijn Griekse uitslagen verwerkt die van het EU gemiddelde afwijken. Qua werkplek was het volksdeel dat buiten eigen huis of erf werkte aan de kleine kant (67,5%, EU15 74%) met een groot manvrouw verschil (m 59 om 66%, v 80 om 83%). Hetzelfde gold voor het volksdeel dat van huis uit internette voor werk. In 2006 betrof het volgens Eurostat 42% van de werknemers (EU15 53%) en 22% van de werkplekken met 10 of meer werknemers (EU 21%). Qua werktijden was het segment dat meer dan 40u p/w werkte in 2010 het grootst binnen de Eu (46 om 21%); mede doordat het land veel zelfstandigen telt. Een doorsnee deel kende vaste begin en eindtijden (63%). Het deel met een vast contract was klein (57,5 om 81%). Relatief weinigen hadden vrede met de werktijd (45% om 54%). Een iets boven gemiddeld segment werknemers had regelmatig werkdagen van meer dan 10 uur (34%). Het gemiddelde aantal gewerkte uren per persoon p/w in de hoofdbaan lag in 2011 op 42,1 (hoogste EU; EU 37,5), bij loondienst in voltijd 40,4u (€L 40u) en in deeltijd 20,6u (€L 20,1u) en bij zelfstandigen en werkgevers 48,2u (€L 44,4u). Het volksdeel met asociale werktijden werd vanaf 2008 groter. In 2011 werkten velen in ploegen (22%, €L 15%, NL 8,5%, BE 8%) en op zondag (15,6 om 14,5%), zaterdag (43%, hoogste EU, €L 29%) of avonden (31 om 21%) en een tamelijk klein segment had nachtdiensten (5,2 om 7,5%). Wettelijk was in 2010 de maximale werkweek 48u (NL 48u: BE 38u), de langste werkdag 12 uur (NL 12u, BE ook 8 u) en het minimum aan verlofdagen 20 (NL en BE 20, EU15 22d). De tabel hierna biedt info over CAO afspraken in Griekenland, BE, NL en oude Eu (Eu15).

Onderwerp cao 2010

GR

NL

BE

EU15

Werkweek in uren (voltijd)

40

37,5

37,6

37,6

Vakantiedagen betaald

23

25

20

26

Feestdagen

10

5

10

9,9

Netto werkjaar in uren

1816

1725

1730

1686

Qua werkintensiteit was het deel dat bij hun werk minstens een kwart van de tijd onder tijdsdruk stond groot (71%, EU15 61%) en het werd net als in de Eu na 1995 groter. Bij relatief veel banen hing het tempo af van afhankelijke anderen (74%), productiedoelen (47%), een machine (21%) of een superieur (43 om 33%) en het segment met meer dan 3 van zulke determinanten was groot (42 om 33%). Cognitief gezien had een klein deel (65 om 75%) te maken met precieze kwaliteitseisen en een relatief groot deel met geestdodend werk (52 om 45%) en weinigen hoefden nieuwe dingen te leren (52 om 69%) of veel te switchen naar verschillend werk (23 om 36%). Psychosociaal had een iets boven gemiddeld segment bijna altijd te maken met afhankelijke anderen (50%, boze klanten 8,5 om 6%) en velen moesten meestal hun gevoelens verbergen (40 om 26%, m 37 om 24%, v 44 om 29%). Qua banen waarbij fouten fysiek letstel (m 25 om 21%, v 9 om 14%) of financiële schade (m 46 om 43%, v 23 om 25%) kunnen veroorzaken viel het MV verschil op. Qua samenwerking was het deel dat van de supervisor feedback kreeg (91 om 74%) of hulp & steun ervoer (76 om 59%) groot. Ook hulp & steun van collega’s scoorde boven gemiddeld (76%). Relatief weinigen (m.n. bij vrouwen) werden geconsulteerd bij het stellen van werkdoelen (40 om 46%, m 45 om 47%, v 33 om 44%). Het segment met een vrouw als supervisor was klein (16 om 28%) eveneens met een groot MV verschil (m 7 om 12%, v 28 om 46%). Naar organisatie van het werk kon een onder gemiddeld deel zelf volgorde van taken (60%) of werkmethode (63%) kiezen. Wel gold voor velen dat ze werden betrokken in verbetering van organisatie/ methode (55 om 47%; invloed op beslissingen scoorde met 43% ruim gemiddeld) of zelf werkpartners (38 om 27%) of pauzes konden kiezen (54 om 48%). Het deel dat in een team werkte met eigen planning en gedeelde taken was al aan de kleine kant en werd na 2000 een stuk kleiner (van 51 naar 41%; EU van 56 naar 58% in 2010), m.n. bij mannen (van 54 naar 41%). Ook het segment in een autonoom team is na 2005 kleiner geworden (van 24 naar 16%, EU15 23% in 05 en 2010).

Relatief weinigen vonden in Griekenland dat men over gepaste vaardigheden beschikte voor het werk (45 om 56%, werk onder niveau 47 om 31%, bijscholing nodig 8 om 13%). De groep die in het jaar voor de vraagstelling bijgeschoold was op kosten van de baas was erg klein (14 om 35%) en een onder gemiddeld segment had zich op eigen rekening bijgeschoold (7 om 9%). Bij degene die getraind waren vond 92% (om 89%) het nuttig voor het werk en het deel dat zich zekerder voelde over baanbehoud (85 om 66%) of carrièreperspectief (83 om 71%) was erg groot. Een iets onder gemiddeld deel (30%) schatte de promotiekansen bij hun baan rooskleurig in. De vervulling door werk liet in Griekenland te wensen over. Een onder gemiddeld deel gaf het werk voldoening (77 om 84%), was erg tevreden met hun arbeidsvoorwaarden (17 om 27%) of betaling (32 om 43%), vond dat hun organisatie hen motiveerde om het beste er uit te halen (60 om 64%) of was als zelfstandige blij eigen baas te zijn (89 om 94%). Een iets boven gemiddeld deel had goede vrienden op hun werk (78 om 74%), maar naar balans werkprivé en sociale zekerheid vond een relatief klein deel dat hun werkuren goed in te passen waren in hun privéleven (65 om 81%). Verder moest een relatief groot deel regelmatig overwerken (24 om 17%) en tamelijk velen (38 om 35%) konden moeilijk een paar uur vrij krijgen bij een onverhoopte privé calamiteit. Relatief veel huishoudens kenden veel moeite de eindjes aan elkaar knopen (27 om 10%) en maar erg weinig zelfstandigen voelden zich financieel zeker bij langdurige ziekte (13 om 40%).

Naar gezondheid en veiligheidsrisico’s werd het segment dat de bevinding deelt dat men via het werk de eigen gezondheid of veiligheid in de waagschaal stelt na 2005 flink kleiner, maar het was in 2010 nog wel groot (39 om 22%) bij een groot MV verschil (m 46 om 26%, v 29 om 17%). Ook vonden relatief velen dat hun werk de gezondheid negatief beïnvloedt (41 om 22%). Toch was het deel dat zich in het jaar vooraf niet ziekte meldde erg groot (75 om 54%), terwijl een relatief klein segment bij ziekte doorwerkte (30 om 41%). Wel waren er relatief weinigen onder 60j die inschatten tot hun 60e door te kunnen werken (45 om 60%). In 2005 (4th EWCS) scoorden de Grieken op alle 16 nagevraagde werkgerelateerde gezondheidsklachten boven gemiddeld. Op 11 van de 16 onderzochte klachten had men zelfs de hoogste score binnen de EU. Deze waren problemen met huid (16 om 6%), rug (47 om 24%), maag (19 om 6%) en ademhaling (15 om 4%), kwetsuren (24 om 10%), stress (56 om 22%), algehele vermoeidheid (58 om 21%), allergieën (11 om 4%), angst (35 om 8%) en irritatie (27 om 11%). Ook het segment banen dat gepaard ging met slaapproblemen was groot (17 om 8%). Van de 16 fysiek/ psychisch moeilijke werkomstandigheden die in 2010 de revue passeerden kwamen 9 minder vaak en 6 vaker voor dan gemiddeld. De onderscores betroffen naast herrie (23 om 28%), verplaatsen van mensen (4 om 10%), werk buitenshuis (68%) beschermende kleding nodig (32%) en gebruik ervan (81 om 92%) 4 van 5 nagevraagde zaken die het werk psychisch kunnen verpesten (verbaal wangedrag 7 om 11%, dreigen/ beledigen 4,5 om 5,4%, fysiek geweld 1 om 2%, pesten 3,4 om 4,7%). De bovenscores vielen bij trillingen (28%), tabaksrook (18 om 10%), moeilijke houdingen 36 om 15%, lasten tillen 42 om 33%, repeterende bewegingen 39 om 33% en discriminatie (8,3 om 6,6%). Na 2005 verbeterden de scores op trillingen, chemische stoffen, tabaksrook, slepen/ tillen met mensen en pesten sterk.

Effecten van de kredietcrisis

In 2009 steeg de werkloosheid in Griekenland even sterk als gemiddeld in de EU en in juli was het volksdeel dat door de crisis bij zichzelf (4 om 9%), collega’s (12 om 24%) of familie/ vrienden (28 om 36%) met baanverlies in aanraking was gekomen nog klein (Special EB 316, wave 71.2, QB1). Ook het segment dat zich ernstig zorgen maakte over ontslag van zichzelf of anderen viel toen nog mee. Wel heerste al veel onzekerheid rond behoud van inkomen bij ontslag (meer dan 70% behoud: 7%, EU 20%, minder dan 51%: 66 om 28%, weet niet 19 om 23%, zie sociaal stelsel). In sept. 2010 (EB 355 QA 40) vreesde het grootste segment binnen de EU baanverlies (43 om 17%). Het segment dat tevreden was met de kansen op werk in hun omgeving was begin 2009 al erg klein (16%, EU 31%, Special EB 308 wave 71.1; QA20.6) en de kans om na ontslag binnen redelijke tijd weer werk te vinden werd nog modaal ingeschat (binnen ½ jaar 38 om 39%, binnen 2j 47 om 66%, EB 316, juni 09). Over zich profileren met computer vaardigheid (29 om 19%) en talenkennis (21 om 17%) was men redelijk optimistisch, diploma’s (54%) en beroepservaring (58%) scoorden hoog gemiddeld en weinigen verwachtten heil van bereidheid over de grens te werken (4 om 6%) of aanpassingsvermogen (15 om 34%). Als voorkeursmanieren om nieuw werk te vinden na ontslag kreeg alleen eigen baas worden relatief veel aanhang (29 om 13%). Totaal ander werk zoeken of elk baantje nemen (vooral buiten de eigen woonplaats) zagen weinig Grieken zitten. Qua vertrouwen op succes scoorde alles laag (QD17). Het zal geen verbazing wekken dat najaar 2011 het aandeel Grieken dat zich zorgen maakte over de eigen financiële of werksituatie en de economie van hun land en dat pessimistisch was over de toekomst in dezen veruit het grootst was geworden binnen de Eu (zie special EB 370, wave 75.4 voor cijfers).

Sociaal stelsel: inkomsten en uitgavenpatroon

De Griekse uitgaven aan sociale zekerheid liggen naar koopkracht onder de EU normaal. In 2009 kwamen ze per inwoner op 87% van deze standaard (90% in 2008). Nadien zijn ze daar aanmerkelijk verder onder gezakt, maar daar had Eurostat zomer 2012 nog geen gegevens van. In de Eurolanden (€L) gingen de uitgaven van 2008 op 2009 van 27,5 naar 30,2% van het BBP (+10%) en in Griekenland van 26,3 naar 30% (+20%; Eurostat living conditions/ social protection). In 2009 kwam relatief weinig uit sociale bijdragen (52,4; €L 60%, in 2007 nog 58 om 61,5%; NL 65,4%; werkgevers/ zelfstandigen 32 om 38%, beschermde persoon 20,5 om 22%) en overige bron (9,2 om 3,2%, NL 10%) en veel van de overheid (38,3 om 36,6, NL 24,7%). Het BBP aandeel voor pensioenen en arbeidsongeschikten was gemiddeld (13,4%) en dat voor thuis wonen van bejaarden klein (0,1%, EU 0,4%; traditioneel gaan bejaarden bij familie en kinderen inwonen). In 2009 ging relatief veel naar ouderenpensioen (41,4 om 38%), nabestaanden (8,2 om 7,2%), bestrijding sociale uitsluiting (2,1 om 1,5%) en huisvesting (1,8 om 1,5%) en weinig naar arbeidsongeschikten (4,7 om 7,1%), gezin/ kinderen (6,7 om 8,1%) werklozen (5,9 om 6,8%) en zorg (29,1 om 29,9%). In 2011 was de schuld van de sociale verzekeringsfondsen opgelopen tot €4,5 miljard en die van staatsziekenhuizen tot €6,5 miljard. Daardoor zakte bijv. het aantal ziekte uitkeringen met 40% en worden basale en noodzakelijke medicijnen en hulpmiddelen niet meer geleverd. In veel ziekenhuizen zijn alle voorraden op. Grieken moeten meer en meer voorschieten (d.w.z. zelf betalen) en aanvullende private verzekeringen helpen steeds minder. De vele zwartwerkers die hun werk kwijt zijn hebben helemaal niks om op terug te vallen. Ook is er m.n. in 2012 fors gesneden in de pensioenen (zie hieronder).

Opzet en voorzieningen

Op http://www.ssa.gov/policy/docs/progdesc/ssptw/ (social security on line) staat veel landeninfo over sociale stelsels, waaronder links naar de belangrijkste instanties en de nieuwste bedragen (onder international updates zijn recente veranderingen te vinden). Ook de Europese commissie heeft materiaal (bijv. “uw sociale zekerheidsrechten in Griekenland”), maar hier staan weinig actuele bedragen in en de recente draconische bezuinigingen zijn er niet in verwerkt. Pensioen gerechtigden boven 55j mogen tot op zekere hoogte bijverdienen (slechts bij hoge uitzondering kan men eerder met de VUT). Beleid en supervisie komen sinds 2012 op conto van een ministerie van arbeid, sociale zekerheid & welzijn. Het sociale verzekeringsinstituut kent branchekantoren voor allerlei beroepsgroepen die gaan over alle uitkeringen. Daarnaast zijn er beroepsgroepen met eigen speciale fondsen. De huidige wetten kwamen tot stand vanaf 1951 (ziekte, pensioen, arbeidsgeschiktheid; 1954 werkloosheidwet, 1958 gezinsuitkeringen). Werkgevers leveren de grootste bijdrage aan pensioenen (ouderdom, invaliditeit, nabestaanden) en uitkeringen bij ziekte/ zwangerschap, arbeidsletsel of werkloosheid. Alleen bij gezinsuitkeringen is de bijdrage van werkgever en werknemers gelijk. De overheid geeft overal een gegarandeerde jaarlijkse staatssubsidie. Veel uitkeringen kennen een 13e en 14e maand met Pasen en Kerst. In februari 2012 stelde het IMF voor dit te handhaven wanneer het gegarandeerde minimumloon tijdelijk werd verlaagd. Alle uitkeringen kennen een minimum en een maximum en veelal is er een bovengrens voor toekenning. Wie meer verdient/ bezit moet zich particulier verzekeren. Men kent een minimum staatspensioen. Als bestaansminimum is er slechts een woonvergoeding.

Ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden

Pensioenen en invaliditeitsuitkeringen van EU landen zijn betaalbaar buiten het eigen land. Men kent in Griekenland een nogal variabele pensioenleeftijd. Ze hangt o.m. af van  geslacht (vrouwen altijd eerder dan mannen), tijd (in aantallen dagen) die men premies heeft betaald en zwaarte van het werk en loopt uiteen van 53j (vrouwen met zware beroepen en voldoende premietijd) naar 65j (mannen met minstens 4500 premiedagen). Feitelijk maken alle mannen die voor hun 60e en vrouwen die voor hun 55e met pensioen gaan gebruik van een VUT regeling. Ze krijgen dan minder. Men kent een basispensioen (een soort AOW) en aanvullende pensioenen van een pensioenfonds. In 2010 liep de minimum basis p/m uiteen van €487 voor een alleenstaande zonder kinderen naar €593 met partner en 1 tot 3 afhankelijke kinderen met een toeslag van 20% per kind. Men mag als gepensioneerde beperkt bijverdienen. Voor 60plussers met een laag jaarinkomen (onder €6824 netto voor een alleenstaande, €12380 bruto voor een gezin) was er een inkomen afhankelijke solidariteittoeslag (tussen €195 en €49 p/m). Deze toeslag is er ook voor nabestaanden en invaliden. Als de bijverdienste boven €734 kwam werd het basispensioen met 70% verlaagd. Het maximum pensioen lag in 2010 op €3548 p/m. Bij overlijden ligt de premieduur voor een nabestaanden pensioen op de helft van de normale premieduur. De weduwe moet minstens een half jaar zijn getrouwd (minstens 2 jaar indien de partner al pensionado was). De duur is maximaal 3 jaar en de uitkering stopt bij hertrouwen. De hoogte hangt af van duur van het huwelijk, leeftijd en eigen inkomen. Ze varieert tussen 30% (bij bepaalde gevallen van alimentatie) en 100% en bij wezen tussen 20 en 60% per wees. Het minimum nabestaandenpensioen lag op €439 (excl. solidariteittoeslag). Met ingang van 2012 is besloten basispensioenen boven €1300 p/m met 12% te verlagen en alle aanvullingen met 10% (€200-€250), 15% (€250- €300) of 20% (indien meer dan €300 p/m). Later in 2012 zijn de pensioenen verder verlaagd.

Ook voor een uitkering voor arbeidsongeschiktheid was er een premieperiode, zij het korter dan bij pensioenen. De hoogte hangt af van de mate van met voor permanente ernstig invaliden en psychiatrische patiënten een speciale regeling. Het minimum bij 100% lag op €484 p/m (excl. solidariteittoeslag en aanvullingen) en het maximum op €2362 p/m. Bij arbeidsongevallen is er een tijdelijke ongeschiktheid uitkering voor maximaal een half jaar die gelijk staat aan een ziekte uitkering (zie hieronder). Daarna varieert ze van een volledig pensioen bij meer dan 80% ongeschiktheid en voldoende premietijd (minstens 6000 dagen) tot 50% van het pensioen (psychiatrische patiënten 75%). Bij voldoende invaliditeit is ook een zorgvergoeding mogelijk. De minimum uitkering bedraagt, afhankelijk van begin van het arbeidsverleden, p/m €397 (vanaf 1993 in 2010) of €439 (voor 1993). De begrafenis vergoeding lag op €750.

Ziekte, kinderen en werkloosheid

Als voorwaarden vooraf gold voor een uitkering rond bevallingen 200 premiedagen in 2 jaar, cash uitkeringen bij ziekte kwamen bij minimaal 4 premiemaanden in het jaar vooraf in beeld (bouw 100 dagen) en voor vergoeding van medische voorzieningen en voor gezinsuitkeringen was 50 premiedagen het minimum. Men kende een ziekte uitkering voor maximaal ½j tot 2j (excl. 3 dagen wachttijd en afhankelijk van de premie periode van de werknemer) en de uitkering rond bevalling gold voor 17 weken (8 voor en 9 na). De kinderbijslag was er voor kinderen tot 18j (voor studerende kinderen tot 22j, voor gehandicapte kinderen onbeperkt). Voor een werkloosheidsuitkering moest men langer dan 2 maanden tevoren hebben gewerkt. Voor het overige waren de voorwaarden beperkte middelen, 125 premiedagen in de 2 jaar vooraf, onvrijwillige werkloosheid, beschikbaar zijn en ingeschreven staan bij een arbeidsbureau. Er was onder die condities ook een uitkering voor 20-29 jarigen die nooit hadden gewerkt (speciale werkloosheid uitkering) en er was een regeling voor seizoensarbeid (toerisme, landbouw).

De ziekte uitkering ligt in principe op de helft van het dagloon (bij ziekenhuisopname 33%, buiten dat met een toeslag voor afhankelijke anderen tot 70%), maar moet na de 3 dagen wachttijd 2 weken tot een maand lang (afhankelijk van de duur van de dienstbetrekking) door de werkgever worden aangevuld tot het volledige dagloon. Indien de zieke het niet haalt bedraagt de begrafenisvergoeding 8 laagste maandlonen. De uitkering rond bevalling bedroeg maximaal €45 p/d (met afhankelijke anderen €63 p/d) en anders minstens tweederde van het maandloon (vaak aangevuld tot een vol maandloon). De geboorte vergoeding lag op €928 ineens. De kinderbijslag p/m liep op van €8 bij 1 via €25 bij 2 en €55 bij 3 naar €67 bij 4. Bij elk volgend kind kwam er ruim €11 bij (men zag dus het liefst dat een vrouw 3 kinderen kreeg). Verder waren er kleine aanvullingen (€3,67 p/m per kind) voor sommige alleenstaande moeders (indien militair, weduwe of invalide) en voor een gehandicapt kind. De werkloosheid uitkering lag voor blauwe boordenwerkers op 40% van het dagloon en voor witte boordenwerkers op 50% van het maandloon, dit alles met een minimum van €12,50 p/d en een aanvulling voor afhankelijke anderen van maximaal 40%. De maximale duur (na een wachttijd van 6 dagen) varieerde van 5 tot 10 maanden, afhankelijk van de duur van de vorige  werkperiode. Bij 50plussers kon ze bij voldoende duur een jaar bedragen. De speciale werkloosheid uitkering bedroeg p/d €17 (eventueel met aanvulling). De uitkering bij seizoenswerkloosheid varieert met het type werk en werd betaald als bedrag ineens.

Beoordeling sociale stelsel tussen 2007 en 2011

De waardering voor het eigen sociale stelsel was in Griekenland ook voor de kredietcrisis laag en het ging daarna alleen maar bergafwaarts. In 2007 kreeg het pensioenstelsel een 3,3 (EU15 5) en de gezondheidsdiensten kregen een 4,9 (EU15 6,4), Daarmee scoorden beide het laagst in de Eu15 samen met Portugal. Het deel dat vond dat het eigen sociale stelsel genoeg dekking biedt (32 om 51%; EB 273, QA20) of andere landen tot voorbeeld zou kunnen dienen (8 om 42%) was in 2007 ook erg klein en het segment dat het stelsel te duur vond was daarbij boven gemiddeld groot (66 om 53%). In sept. 2009 gaf men de zorg een 3,9 (laagste EU na Bulgarije, EU27 5,8) en het pensioenstelsel een 2,9 (laagste Eu met Bulgarije, EU27 4,8, EB 321 QA57). Juni 2010 lag het deel dat de zorgvoorziening slecht vond op 76% (EB 349, wave 73,5) en juni 2011 op 77% (EB 370, wave 75,4; beide grootste EU na Roemenië, EU van 34 naar 53%). Voor de pensioenvoorziening bleef dat op 92% hangen (grootste EU, EU van 52 naar 53%) en voor de werkloosheid uitkering ging het van 86 naar 89% (ook grootste EU, EU van 49 naar 48%).

 Vanwege de druk vanuit de EU om drastisch te bezuinigen kwam men veel uitkeringsfraude op het spoor. Voorjaar 2012 kreeg naar schatting 2% van de bevolking onterecht een uitkering. Zo viel het bijv.op dat Griekenland wel erg veel 100plussers zou tellen en ook is er wel eens een eilandje ontdekt waar een verdacht groot volksdeel als blind te boek stond. Artsen en sociale dienst ambtenaren werkten vaak aan de fraude mee (vaak tegen een beloning). Intussen hebben de draconische bezuinigingen er ook toegeleid dat in Athene een gepensioneerde uit pure wanhoop overging tot zelfverbranding.