Geschiedenis

Prehistorie

Tot ruim 35.000 jaar geleden leefden er Neanderthalers in het gebied dat nu Polen heet en daarna deden jager-verzamelaargroepen van de denkende mens hun intrede. Rond 4000 v Chr. hadden zich de eerste agrarische gemeenschappen gevestigd, onder meer langs de Wiszla. Tussen 1000 v. Chr. en 200 na Chr. zijn er Kelten, Skythen, Balten, Goten, Hunnen en diverse Germaanse stammen in het gebied geweest en vooral de Slavische stammen zijn permanent gebleven. Biskupin bij Poznan is een nagebouwde nederzetting van rond 500 v Chr. De Goten leefden rond het begin van de jaartelling langs de Poolse kust als herders en jager-verzamelaars (de Wielbark cultuur). Ze kenden gekozen koningen. Naar later wel is verluidt kwamen ze oorspronkelijk van het Zweedse eiland Gotland, maar niemand weet dat zeker. Ze werden onderverdeeld in West en Oost-Goten. Vanaf de 3e en 4e eeuw zwermden van beide groepen stammen uit over heel Europa. Doordat ze er vanuit gingen dat ze konden leren van de ervaring van gevestigde volken konden ze zich overal op vreedzame wijze handhaven en ze drukten samen met de rest hun stempel op de cultuur van de nieuwe leefomgeving. De Oostgoten kwamen bijv terecht in het huidige Roemenië en Italië en de Westgoten in Frankrijk, Spanje en Portugal. Omdat niet alle Goten weg zijn getrokken bestaan er ook nu nog Polen met Gotenbloed.

Vroege middeleeuwen

In de 9e eeuw kregen de Polanen (mensen van het veld) die in de buurt van het huidige Poznan in het westen van Polen leefden steeds meer invloed. Een aantal stammen verenigde zich onder hun legendarische leider Piast en noemden zich Polska. Aan deze stammen ontleent het land zijn naam. Later werd hun gebied bekend onder de naam Wielko-Polska (Groot Polen). De overlevering wil dat 2 engelen Piast aankondigen dat een afstammeling van hem koning zou worden. De kleinzoon van Piast, graaf Miezsko, bekeerde zich in 966 tot het christendom en sindsdien zijn de Polen Rooms. Diens zoon Boleslaw breidde het gebied verder uit en werd in 1025 de eerste Poolse koning (Boleslaw I). Rond 1040 werden klein Polen (het oosten van het huidige Polen), Pommeren en Silezië aan het rijk toegevoegd en de zoon en opvolger van Boleslaw, Casimir I, maakte in dat jaar Krakow tot hoofdstad van zijn ko­ninkrijk. De zoon van Casimir, koning Boleslaw II, liet tijdens zijn bewind de bisschop van Krakow terechtstellen; waardoor hij werd verbannen. Zijn rijk werd vervolgens verdeeld onder zijn 4 zonen. Die verdeelden hun rijk ook weer, zodat Polen uiteenviel in een aantal hertogdom­men. Hierdoor nam de macht van adel en geestelijkheid toe en het land werd kwetsbaarder voor invallen van elders. In het zuiden hiel­den de Tataren roof­tochten en in het noorden vestigde zich een Baltisch volk; de Pruisen.

Latere middeleeuwen: Pruisen en de Pools-Litouwse unie

In 1225 huurde een hertog in het noorden van het land de uit het huidige Duitsland afkom­stige Teutoonse ridders in om de Pruisen van de kust te verjagen teneinde de Oostzeeha­vens in bezit te krijgen. De Teutoonse ridders voldeden deels aan dit verzoek, maar ze ves­tigden zich vanaf 1275 zelf in het op de Pruisen veroverde gebied. Voor de Polen en Litou­wers was daarmee opnieuw de toegang tot de Oostzee versperd. In de 14e eeuw bracht ko­ning Kazimierz III Wielki (de Grote) in Polen de eenheid terug. Hij brak de macht van de ste­den, gaf de adel eigen rechten en bestuursfuncties en veroverde delen van de Oekraïne. Sil­ezië verloor hij echter aan de koning van Bohemen. In deze periode vestigden zich veel uit Midden Europa gevluchte joden in Polen omdat ze van Kazimierz een zekere bescherming genoten. Toen Kazimierz in 1384 overleed, viel de Poolse troon toe aan de 11 jarige Judwiga Wigerski. Ze werd tot koningin gekroond en vervolgens uitgehuwelijkt aan groothertog Jo­gaila van Litouwen. Als tegenprestaties werden Jogaila en zijn volk Rooms en ze hielpen de Polen om de Teutoonse ridders te bevechten. De Pools-Litouwse unie bleek erg succesvol. In 1410 werden de Teutoonse ridders verslagen in de slag bij Grunwald en Jogaila breidde zijn gebied zelfs uit tot aan de Zwarte Zee. Aan het eind van de 15e eeuw konden de Teu­toonse ridders in het geheel geen vuist meer maken, waardoor het Pools-Litouwse rijk Oost­zeehavens kreeg. Dit werden bloeiende Hanzesteden, hetgeen de welvaart sterk ten goede kwam. De nazaten van de Teutoonse ridders bleven intussen wel in het gebied wonen. Ze gingen zichzelf, net als de door hen onderworpen oor­spronkelijke Baltische bewoners van de streek, Pruisen noemen maar bleven zich Duitser voelen en het Duits werd de omgangstaal in Pruisen.

Sejm, adel en boeren; Poolse gouden eeuw

De toenemende macht van de adel ge­durende de 15e eeuw leidde in het Pools-Litouwse rijk mede tot het ontstaan van de Poolse landdag (de Sejm); een tweekamerparle­ment waarin adel, geestelijkheid, legeraanvoerders en grootgrondbezitters zitting hadden. Polen kent sindsdien 2 klassen; een hogere klasse van adel en grootgrondbezitters en een lagere klasse van boeren (later van boeren en arbei­ders) die op gezette tijden collectief de kont tegen de krib gooide vanwege uitbuiting door de hogere klasse. Binnen één klasse zijn de verhoudingen democratisch en de Sejm (uitspraak: Sejim) kende de regel dat beslissin­gen unaniem moesten worden genomen. De 16e eeuw wordt beschouwd als de Gouden Eeuw van Polen. Handel, mijnbouw en cultuur kenden een grote bloeiperiode en het grond­gebied van het land werd uitgebreid met Bohemen, Hongarije en delen van Italië. In de 2e helft van de 16e eeuw stierf de Poolse koning Zygmunt II kinder­loos; waarop de Sejm een gekozen koningschap invoerde.

Van Zygmunt III tot Napoleon

In 1609 maakte de heersende koning Zygmunt III Wasa Warschau tot hoofdstad van het Poolse rijk. Verder wordt de 17e eeuw vooral gekenmerkt door veel oorlogen (onder meer met Zweden, Russen, Pruisen en Turken) territoriumverlies en bankroet. De Turken werden 2 keer (in 1672 en in 1683) versla­gen door de Poolse koning Jan Sobieski. Na diens dood brokkelde het Poolse rijk af doordat de lokale vorsten zich meer en meer verheven gingen voelen boven het centrale gezag. In de 18e eeuw zette het verval verder door. Er ontstonden burgeroorlogen over de opvolging van heersers en in 1764 werd Stanislaw August Poniatowski met hulp van Tsarina Catharina de Grote de laatste Poolse koning. In 1772 maakten Pruisen (Frederik de Grote), Russen (Catharina de Grote) en Oos­tenrijkers (keizerin Maria Theresia) gebruik van de ontstane ver­snippering door het grootste deel van het land onder elkaar te verdelen en er bleef slechts een klein Pools protectoraat over (Targowica). Op 3 mei 1791 volgde de aanname van een progres­sieve grondwet die het pro­tectoraat omvormde tot een constitutionele monarchie en koning Poniatowski werd op de schouders het paleis uitgedragen. Deze situ­atie was evenwel geen lang leven beschoren. In 1795 werd hij afgezet en daarmee kwam een definitief einde aan het Pools-Litouwse rijk. Veel Polen vluchtten naar Frankrijk. Twee jaar later waren de meesten van hen al weer terug nadat Napoleon de Prui­sen had verslagen. Samen met Napoleon de Russen het land uitjagen lukte echter niet en bij het congres van Wenen in 1815 werd het koninkrijk Polen gesticht in een personele unie met Rusland.

Russen, Pruisen en Pilsudski

De (Russische) adel kreeg in het verdere verloop van de 19e eeuw de meeste macht, de Poolse boeren wer­den onderworpen en er kwamen jodenvervolgingen. Het Pruisi­sche rijk kwam tot bloei onder Bismarck, enkele Poolse opstanden werden neergeslagen en Pruisen en Russen streefden eendrachtig de onderdrukking van de Poolse nationale identi­teit na, hetgeen averechts werkte. Tijdens de 1e wereldoorlog werd Jozef Pilsudski president van het land. Bij de vrede van Versailles in 1918 werd bedongen dat hij mocht blijven zitten en dat er referenda zouden komen in Opper-Silezië en Oost Pruisen over aansluiting bij Duitsland. Na een chaotische periode stelde Pilsudski in 1926 orde op zaken door de Sejm buitenspel te zetten en verlicht despoot te worden. Veel be­roemde Polen (bijv paus Johan­nes Paulus II) zijn nadien naar hem vernoemd. In September 1939 kwam er een einde aan Pilsudski’s zijn bewind door een gecombineerde Duits-Russische inval in Polen.

2e wereldoorlog en Jalta

Tijdens de Duitse bezetting werd vrijwel de hele Joodse bevolking door de Nazi’s uitgemoord in de vele concentratiekampen die het land telde. Ongeveer 6 miljoen Polen (van wie de helft joods) kwamen om en 70% van het cul­tuurbezit werd verwoest. Tijdens de 2e wereldoorlog lieten ook de Russen zich qua wangedrag niet onbetuigd. Zo werden in 1940 bij Katyn op bevel van Stalin tussen de 17.000 en 25.000 Poolse officieren vermoord. In 1943 wilden de Nazi’s deze slachting voor propagandadoeleinden gebruiken, met beschuldigingen over en weer als gevolg. In de tijd van Gorbatsjov gaven de Sovjets toe dat Stalin er achter zat en er werden een aantal massagraven (o.m. bij het Russische Katyn) bekendgemaakt. Tot op de dag van vandaag hebben de Russen echter geweigerd om de slachting te erkennen als genocide of om excuses aan te bieden. In juli 1944 stonden de Sovjets voor Warschau en ze riepen de inwoners (onder wie veel Poolse elite) op in opstand te komen. De Sovjets wachtten echter met hun verdere opmars tot de Duitsers de opstandelingen hadden weggevaagd. Daarmee waren ze verlost van Duitse wapens en soldaten en van belangrijke Poolse tegenstanders van een Sovjetbezetting later. Op de conferentie van de 3 gealli­eerde leiders in februari 1945 in Jalta kregen de Sovjets vrij baan om Polen onder hun in­vloedssfeer te houden. Ook werden daar de grenzen van Polen verlegd en het land schoof naar het westen op. Daardoor weken enkele miljoenen Duitsers uit Silezië uit naar Duitsland.

Communistische tijd

Via frauduleuze verkiezingen in 1947 kregen de communisten de macht in handen en Polen werd een Oostblokland met de communistische apparatsjiks als nieuwe bovenklasse. In 1959 werkte partijleider Gomulka na stakingen een aantal stalinisten uit de partij en de eco­nomisch politieke situatie werd daardoor tijdelijk draaglijker. In 1970 werden bij een erg slechte economie de voedselprijzen verhoogd met wederom stakingen als gevolg. Hervor­mingen van Gomulka’s opvolger Gierek verhoogden de levensstandaard enigszins waardoor onlustgevoelens opnieuw tijdelijk werden onderdrukt. De wens tot hervormingen en meer vrijheid om de eigen nationale identiteit te beleven bleef echter sluimerend aanwezig en het Poolse zelfbewustzijn werd versterkt door de benoeming in 1978 van de Poolse kardinaal Karol Jozef Wojtila tot paus Johannes Paulus II en diens bezoek in 1979 aan zijn vaderland. Dit alles mondde in 1980 uit in stakingen bij scheepswerven in Gdansk die georganiseerd waren door de vakbond Solidarnosc (Solidariteit) onder leiding van Lech Walesa. Mede door steun via de kerk (collectegeld) kreeg Solidarnosc steeds meer invloed en Walesa werd voor de Polen een symbool van verzet. In 1981 werd generaal Jaruzelski door het communisti­sche parlement gekozen tot premier en partijleider. Hij liet onder druk van de Sovjets de staat van beleg afkondigen en werd daarmee de tegenspeler van Walesa. In 1982 werd de staat van beleg opgeheven; in 1983 kreeg Walesa de Nobelprijs voor de vrede en in 1985 liet Jaruzelski zich tot president kiezen door de apparatsjiks in het parlement. In 1988 volg­den echter opnieuw stakingen en doordat er in de Sovjet-Unie nu een andere wind waaide konden in juni 1989 de eerste vrije verkiezingen worden gehouden voor de Poolse senaat. De communisten werden weggevaagd en in de Sejm kreeg de oppositie 35% van de zetels toegewezen. Jaruzelski stapte op en hij werd op voordracht van Walesa opgevolgd door Ta­deusz Mazowiecki.

Polen vrij

In januari 1990 hief de Poolse communistische partij zichzelf op. De alli­antie van democratisch links (SLD) kwam aan de regering en het Sovjetleger trok zich tussen 1990 en 1993 terug. Het economische luchtledig dat ontstond na het failliet van het commu­nisme leidde in 1989 tot een enorme inflatie, een sterke daling van de levensstandaard en een massale werkloosheid. In 1990 werd Walesa tot president gekozen en in 1991 nam de Sejm tegen zijn wil een nieuwe kieswet aan. Bij verkiezingen in 1993 wonnen de boerenpartij en de ex-communisten ten koste van de SLD. De nieuwe combi kreeg tweederde van de Sejm-zetels en driekwart van de senaatszetels. Er vond een voorzetting plaats van het her­vormingsbeleid en de privatisering van staatsbedrijven en de economie groeide jaarlijks met ruim 5%. In november 1995 won SLD kandidaat Kwazniewski op het nippertje de presidents­verkiezingen van Walesa. De zloty (de Poolse nationale munt) werd opgewaardeerd en het privatiseringsbeleid werd doorgevoerd bij steeds kleinere bedrijven. In 1996 werd een be­perkte rol van de overheid bij wet vastgelegd en in 1997 kwam er een nieuwe grondwet die Polen officieel omvormde tot een parlementaire democratie met een vrije markteconomie. In dat jaar won een coalitie rond Solidariteit (de AWS) de verkiezingen en Jerzy Buzak werd premier. In maart 1999 sloot Polen zich aan bij de NAVO.

21e eeuw: politieke ontwikkelingen

Bij presidentsverkiezingen in oktober 2000 behaalde Kwazniewski de absolute meerderheid en Walesa kreeg maar 1% van de stemmen. Eind mei 2002 trok één van de coalitiepartners in de regering zich terug en Buzak ging verder met een minderheidsregering. In november 2002 kwam er een nieuw kabinet met Miller als premier. In juni 2003 stemden 77% van de Polen voor toetreding tot de EU bij een opkomstpercentage van 55%. In mei 2004 werd de toetreding een feit. Door corruptie¬schandalen en door onvrede over de slechte economie en de oplopende werkloosheid verloor Miller steeds meer steun en in juni 2004 werd de partijloze Marek Belka zijn tijdelijke opvolger. In mei 2005 werd naast de Amerikaanse president Bush en veel andere leiders Jaruzelski door de Russische president Poetin uitgenodigd om namens Polen de herdenking van de 2e wereldoorlog bij te wonen op het rode plein in Moskou. Jaruzelski kreeg een onderscheiding van Poetin en over de mate waarin hij zijn volk vertegenwoordigde werd niet gepraat.

Na de president en parlementsverkiezingen in 2005 ging er een rechts nationalistische wind door Polen waaien. De verkiezingen werden gewonnen door het PiS (de partij voor recht en rechtvaardigheid) waarin de eeneiige tweelingbroers Kaczynski de hoofdrol spelen. Broer Lech werd gekozen tot president en broer Jarislaw werd partijleider en later premier. Men vormde een minderheidsregering met sterk nationalistische partijen met weinig Gotenbloed die beweren dat ze het voor de arme Pool opnemen, tegenstander zijn van de liberale hervormingen van na 1988 en erg argwanend staan tegenover Europa en minderheden. Deze regering zat haar termijn niet uit, want op 21 oktober 2007 kwamen er nieuwe verkiezingen. De opkomst was daarbij ongekend hoog, vooral in de grote steden en bij de 1,2 miljoen Polen die in het buitenland mochten stemmen. Het PiS won met 30% weliswaar 4%, maar de partij werd verslagen door het centrumrechtse burgerplatform PO van Donald Tusk dat 45% van de stemmen kreeg. In het nieuwe kabinet kreeg het burgerplatform 15 ministerzetels en de Poolse boerenpartij PSL 3. Tusk werd premier en de nieuwe minister van BuZa heet Radek Sikorski. De nieuwe regering wil de belastingen voor gezinnen en bedrijven verlagen en tegelijkertijd de zorguitgaven en inkomens verhogen. Ze blijft een nationalistische koers varen, maar zal zich minder recalcitrant opstellen naar de EU dan de PiS regering. Ook zal ze in 2008 de Poolse troepen terugtrekken uit Irak. Lech Kaczynski blijft voorlopig president en het staatshoofd heeft in Polen veel invloed op het buitenlandbeleid.

Slachtoffer en offer: de dood van Johannes Paulus

In april 2005 werd de natie in rouw ge­dompeld door het overlijden van haar natio­nale symbool,  paus Johannes Paulus II.  Het Pools kent voor slachtoffer en offer één en hetzelfde woord. Men ziet lijden als een kans om het beste in zichzelf naar boven te halen. Voor de Polen was het niet mensonterend dat de paus in zijn laatste jaren zo aftakelde en het feit dat hij geen afstand deed van zijn functie dwingt bij hen alleen maar respect af. Men vindt dat de paus zijn lijden manmoedig droeg en men associeert het met het lijden van Christus en met het lijden dat Polen als natie onderging. Paus Johannes Paulus II werd de eerste niet Italiaanse Rooms katholieke kerkvorst sinds 1523. Zijn dood in april 2005 leidde tot massale rouw in heel Polen.