Geschiedenis

Prehistorie

De vroegst bekende bewoning van het huidige Zweden vond zo’n 11.000 jaar geleden plaats. Rond die tijd koloniseerden jager-verzamelaarstammen van de Lyngbycultuur het zuiden van het gebied vanuit Denemarken. Deze rendierjagers leefden net als Ameri­kaanse indianen in teepees en toen het warmer werd trokken ze met de rendieren mee naar het noorden. Het duurde daarna nog wel 5000 jaar voordat heel Zweden vrij was van ijs en water (het gebied rond het noorden van de Botnische golf was het laatst aan de beurt). Daarvoor al raakte vanuit Noorwegen en Finland ook het noorden van het land bewoond. Rond 5000 voor Chr. was het gebied grotendeels bedekt met bossen, meren en rivieren en overal verspreid leefden familiegroepjes van jagers, vissers en verzame­laars. Van hen komen de oudste rotstekeningen (hällristningar) in Zweden. Rond 4000 v. Chr. arriveerden de eerste boeren (de z.g.n. trechterbekercultuur). Na 3000 v Chr. wer­den deze geleidelijk aan overlopen door de zgn. strijdbijlcultuur die ondermeer het brons introduceerde. Men vermoed dat van hen de Scandinavische taal afstamt. In Zuid Zwe­den zijn ook rotsschilderingen gevonden uit de bronstijd (vanaf 1800 v. Chr.). Vanaf de overgang van brons naar de ijzertijd (tussen 1000 v Chr. en 500 na Chr.) dateren de z.g.n. boot­graven in de vorm van steencirkels. Later zijn deze cirkels geassocieerd ge­raakt met rechtsspraak.

Ynglings en Vikingen

De oudste vorstendynastie van Zweden, die van de Ynglings, re­geerde vanaf het begin van onze jaartelling tot in de 8e eeuw vanuit Uppsala (zo’n 100 km ten noorden van Stockholm). Dit vorstenhuis zou afstammen van de goden en veel mythische en half mythische koningen maakten er deel uit. Sommigen van hen worden in de Beowulf vermeld. De toenmalige Noren, Zweden en Denen hadden goede en snelle schepen en tussen 800 en 1200 na Chr. voeren ze daarmee de wijde wereld in. Dit was de tijd van de Noormannen of Vikin­gen die  berucht werden vanwege hun strooptochten door heel Europa. De Noormannen uit Zuid Zweden, Denemarken en Noorwegen gingen westwaarts tot ze in het huidige Canada qua improvisatievermogen, hardheid en vecht­lust hun gelijken ontmoetten bij de Algonquin indianen. De Vikingen uit het oosten van Zweden gingen op rooftocht langs de hele Oostzee en naar Rusland; zelfs tot aan de Kaspische en Zwarte zee toe. Noormannen en Vikingen stonden bekend als een volk van woeste barbaren en heidenen dat zich maar moeilijk liet kerstenen. De kerste­ning van de Zweden heeft dan ook erg lang geduurd. Nog in 1100 stond in Uppsala een grote tempel die gewijd was aan Scandinavische goden als Odin, Thor en Freya (de godin van liefde en oorlog waar het Nederlandse woord vrijen van afstamt). Desondanks dragen veel van de 3000 runenstenen in Zweden, die van de Vikingen afkomstig zijn en vaak bedoeld wa­ren om doden te herdenken, reeds vroegchristelijke inscripties.

Finland, volk en vorsten; ontstaan van de rijksdag

In 1103 werd het land formeel Rooms en in 1164 kwam er een aartsbisdom in Uppsala. De Zweden waren in die tijd al begonnen met het koloniseren en kerstenen van Finland. Tussen 1150 en 1350 bouwden ze vestingen langs de Finse kant van de Botni­sche golf, zoals het kasteel van Turku. Turku (Åbu op zijn Zweeds) bleef tot 1812 hoofdstad van Österland zoals de Zwe­den Finland noemden. Via een vredesverdrag in 1323 met de Russen werd aan de Zweedse hegemonie over de Finse kustgebieden een soort van formele status toegekend. Intussen had graaf Birgir (regent tussen 1250 en 1266) in 1252 Stockholm gesticht. Type­rend voor het Zweden van na de Ynglings is de eeuwenlange strijd geweest tussen vorstendynastieën aan de ene kant en elementen uit het volk aan de andere kant. Zodra een vorstenhuis teveel macht naar zich toe trok, zocht het volk steun bij adel en geestelijkheid of bij een naburig vorstenhuis en werd er ingegrepen. Soms werd een vorst uit zo’n naburig vorstenhuis een tijdje koning en soms werd dat iemand van de adel of uit het volk. Aan de heersende vorstenhuizen werden steeds strengere eisen en voorwaarden gesteld om de macht te beteugelen. Vanuit deze context kwam in 1359 de rijksdag voor het eerst bijeen als gelegenheid voor stedelingen om te overleggen met adel en geestelijkheid over een koningskwestie. Later werd het de rijksdag van adel, geestelijkheid, burgers en boeren.

Kalmarunie, Gustav Wasa en Lutheranisme

Tussen 1397 en 1521 vormde Zweden met Denemarken en Noorwegen een nogal broze eenheid, de Kalmar-unie. In 1520 versloeg de Deense koning Christiaan II de Zweden en hij liet in Stockholm een honderdtal geestelijken en edelen vermoorden. De jonge Zweedse edelman Gustaaf Wasa leidde daarop met succes een boerenopstand die er in resulteerde dat Zweden zich op 6 juni 1523 (sindsdien de nationale feestdag) onafhankelijk verklaarde en dat hij in 1525 tot koning werd uitgeroepen. Hij bleef koning tot zijn dood in 1560 en bracht ver­beteringen aan in bestuur en landsverdediging. Zo zorgde hij ervoor dat de boerenstand inbreng kreeg in de rijksdag. In 1527 ontstond een autoriteitsconflict van koning Gustav met de paus over een bisschopsbenoeming. Via het reces van Västerås werd het bezit van de kerk geseculariseerd en de beschikking van Västerås voorzag erin dat het luthe­ranisme staatsgodsdienst werd. In 1604 werden door de 4 standen van de rijksdag room­sen uitgesloten van koningsschap, overheidsfuncties en bezittingen. 

Van grootheidstijd tot Napoleon

Tussen 1611 en 1718 (de z.g.n. Grootheidstijd) kende Zweden zijn belangrijkste bloeipe­riode. Via huwelijken en het handig manoeuvreren bij oorlogen en in vredesonderhande­lingen had het land zijn invloedssfeer uitgebreid tot Estland, Letland, Pommeren (langs de Pools Russi­sche Oostzeekust), Bornholm, Sleeswijk, Bremen en delen van Noorwe­gen. Ook Skåne (de Zweedse zuidpunt) werd op Denemarken heroverd. Er kwam in deze tijd een rege­ringsvorm met lokale bestuurscolleges die een afvaardiging stuurden naar de Rijksraad. Deze was intussen gedegradeerd tot een adviescollege van de koning. Aan het begin van de 18e eeuw werd een commissie ingesteld die de adel moest dwin­gen om een eind te maken aan overmatige privé-uitgaven uit belastingen en om goede­ren aan het volk terug te geven. Dit zette kwaad bloed in de koloniën. In de Noordse oorlog (1700-1721), die hierop volgde was Zweden aanvankelijk erg succesvol. Daarna verloor men belangrijke slagen van de Russische tsaar Peter de Grote doordat koning Karel XII persoonlijke eer belangrijker vond dan praktische haalbaarheid (de slag van Poltava die ertoe leidde dat koning Karel in ballingschap ging en daarna nog de zeeslag bij Gangut). Hierdoor raakte Zweden bij het verdrag van 1721 in het Finse Nystad haar bezittingen in de Baltische staten en in het oosten van Finland kwijt aan Rusland en Polen. Als reactie daarop beperkte de Rijksdag de macht van de koning. Van 1719 tot 1772 was het land in de greep van de vrijheidsstrijd van “hoeden” (die voor bondgenootschap met de Fransen waren) en “mutsen” (die op de Russen gokten en door de hoeden als softies werden af­geschilderd) tegen het koningshuis. Omdat er na 1770 reëel gevaar dreigde uit Rusland, probeerden de toenmalige koningen hun macht weer te versterken. Enkelen van hen werden gedood of gevangen genomen omdat ze qua bondgenootschappen op het ver­keerde paard hadden gewed. In 1808 werd heel Finland bezet door de Russen. Pogingen om via militair ingrijpen dit tij te keren liepen wederom uit op een nederlaag. Finland ging verloren en de macht van de koning werd via een nieuwe grondwet opnieuw be­perkt ten gunste van het parlement.

Eén met Noorwegen

In 1810 werd de Fransman Jean Baptiste Bernadette tot ko­ning benoemd. Hij koos in de strijd tegen Napoleon de kant van de Russen omdat hem werd toegezegd dat hij Noorwegen zou krijgen in ruil voor Finland als Frankrijk ver­slagen zou worden. Na de Nederlaag van Napoleon stemde het Noorse parlement na een korte oorlog in 1815 toe in aansluiting door de Zweedse koning te erkennen. Wel verloor Zwe­den bij de geslo­ten vrede met Frankrijk Pommeren aan Pruisen. Tussen 1818 en 1844 was Bernadette koning van Noorwegen en Zweden onder de naam Karel XIV Johan en er brak een rustige periode aan. Tussen 1844 en 1859 regeerde zijn zoon onder de naam Oscar I. Hij stelde ondermeer de persvrijheid in, maar liet zich niet overlopen door het parlement. In 1865 werd onder zijn oudste zoon en opvolger Karel XV (die getrouwd was met een kleindochter van de Nederlandse koning Willem I) een tweekamer­parlement in­gesteld. Oscar II (de jongere zoon van Oscar I) die tussen 1872 en 1907 regeerde was eveneens getrouwd met een telg uit het Nederlandse koningshuis. Hij droeg er toe bij dat de afscheiding van Noorwegen in 1905 vreedzaam verliep.

Tussen 1850 en 1930 emi­greerden vanwege de armoede 1½ miljoen Zweden naar Amerika.

Van Gustaaf V tot de moord op Palme

Onder koning Gustaaf V (1907-1950) werd het algemeen kiesrecht ingevoerd. Mede door zijn tact kon Zweden buiten de beide wereldoorlogen blijven. Bij de Nazi’s pleitte hij tegen de jodenvervolgin­gen. In de 2e wereldoorlog nam Zweden veel joodse vluchtelingen op, vooral uit Dene­marken en Noorwegen. In 1920 kwam het eerste sociaal democratische kabinet tot stand en de socia­listen bleven tussen 1932 en 1973 onafgebroken aan de regering.

Zoals ieder land kent ook Zweden dubieuze bladzijden in haar geschiedenis. In 1921 werd in Uppsala het 1e instituut voor rassenbiologie ter wereld opgericht. Het stond mo­del voor soortgelijke centra die later bijv. in nazi-Duitsland werden ingesteld. Tiendui­zenden Zweden werden gemeten, naakt op de foto gezet en ingedeeld in typen rassen. Tussen 1934 en 1975 werden op grond daarvan ruim 60.000 Zeden gesteriliseerd.

Onder de naoorlogse premier Tage Erlander (1901-1985) werd Zweden vanwege haar neutraliteitspo­litiek wel lid van de VN, de raad van Europa en de OESO, maar niet van de EEG en de NAVO. In 1969 werd Olaf Palme premier. Hij bleef dat in 1e instantie tot 1976. Tijdens deze ambtstermijn kreeg Zweden in 1970 een éénkamerparlement en in 1973 werd de taak van de nieuwe koning Carl Gustav XVI beperkt tot een louter re­presenta­tieve. In 1980 won­nen de voorstanders een referendum over het gebruik van kernener­gie. In 1982 volgde na een rechts intermezzo een 2e ambtstermijn van Palme. Palme wierp zich op als advocaat van 3e we­reldlanden en pleitbezorger voor ontwapening. In 1986 werd hij vermoord; naar verluidt door de Zuid-Afrikaanse geheime dienst.

Van EU lidmaatschap tot Reinfeldt

Na de moord op Palme voerden de socialisten een meer pragmatische koers. In 1995 verliet Zweden haar neutraliteitspolitiek door lid te worden van de EU. De welvaart nam toe, maar het land bleef kampen met een hoge werkloos¬heid hetgeen de opkomst van neonazi’s in de hand werkte. Officieel schommelde de werkloosheid rond de 7%, maar inclusief werkverschaf¬fing en omscholingsprojecten trof ze 13% van de bevolking. De vanaf 1996 zittende soci¬alistische premier Göran Persson bracht het begrotingstekort terug door te korten op uit¬keringen en de belasting te verho¬gen. Ook nam de werkloosheid af, maar door de eco¬nomische wereldrecessie vertoonde ze in 2003 weer een stijgende tendens. In septem¬ber 2003 werd het zeer populaire par¬lementslid Anna Lindh neergestoken door een gek. Vanwege de wijze waarop ze werk en gezinsleven succesvol combineerde en vanwege waarden als tolerantie, invoelendheid, solidariteit en pragmatisme die ze ten aanzien van buitenlandse politiek voorstond was ze een rolmodel voor veel Zweden. Ze was dan ook getipt als 1e minister en was voorstand¬ster van de €. Kort na haar dood stemde een meerderheid toch tegen invoering van de nieuwe munt.

Bij de verkiezingen van sept. 2006 was voor het eerst in 20 jaar een centrumrechtse coalitie winnaar. Deze bestond uit gematigden (Moderata), centrumpartij, liberalen en christendemocraten. Ze kreeg 178 parlementszetels in handen. Frederik Reinfeldt, de leider der gematigden, werd premier. Vier jaar later mocht Reinfeldt op herhaling. Zijn eigen partij won bijna 4% en de andere coalitiepartijen verloren licht. Al met al is zijn centrumrechtse kabinet van dezelfde partijen met 173 zetels nipt haar meerderheid kwijt. Dat komt m.n. doordat de rechts populistische SD (Zweden Democraten) met 5,7% de kiesdrempel van 4% overschreed en voor het eerst in het parlement kwam. De SD roept in Zweden veel weerstand op (vaak wordt gesteld dat het een gekuiste versie is van een vroeger partijtje van neonazi’s), maar de aanhang groeit naar het zuiden toe.