Geschiedenis

Prehistorie

In mei 1979 vond fotograaf Alberto Salinas in de buurt van Napels een 700.000 jaar oude menselijke schedel. Tot andere vroege tekenen van menselijke aanwezigheid in Italië beho­ren 200.000 jaar oude vuistbijlen en meer dan 100.000 jaar oude schedels en nederzettingen in de buurt van Rome (Saccopastore, Circeo). Ze zijn af­komstig van Neanderthalers. De eer­ste van jagen, vissen en verzamelen levende den­kende mensen hebben 12.000 jaar oude werktuigen en enkele grotgravures nagelaten. Vanaf 5000 v. Chr. raakte het land dichter be­volkt. De mensen die toen vanuit het huidige Griekenland met boten naar zuid Italië oversta­ken kenden landbouw en aardewerk en ze hadden beschermde nederzettingen. Rond 3000 v Chr. hadden ze zich verspreid tot in de Povlakte. Van de volken uit West Azië die in de bronstijd (3000-1000 v Chr.) het land ko­loniseerden stamt het Latijn af en de uit Libanon af­komstige Phoeniciërs stichtten in deze periode na Carthago in noord Afrika handelsposten op Sicilië. Ze werden later de Carthagers genoemd. Vanaf 1200 v Chr. ves­tigden zich vanuit de Franse Riviëra de Liguriërs (verwant aan de Kelten en stichters van ondermeer Genua) en vanuit het Donaugebied de Italiërs. Vanaf de 8e eeuw voor Chr. stichtten de Grieken kolo­nies in Zuid Italië en tegelijkertijd kwamen de Etrusken in centraal Italië terecht.

Het Romeinse rijk

Tussen 800 en 300 v. Chr. werd de stads­staat Rome, die volgens de overlevering in 753 v Chr. werd gesticht door Romulus en Remus, steeds belangrijker. Via oorlogen (waaronder de 3 Punische oorlogen tegen de Carthagers waarin Scipio in 202 v Chr. uiteindelijk afre­kende met hun belangrijkste leider Hannibal). Als begin ven het Romeinse rijk wordt vaak het jaar 168 v Chr. genomen. Toen versloegen de Romeinen de Grieken in de slag bij Pydna. De Romeinen breidden hun macht geleidelijk uit via kolonisatie. Aanvan­kelijk was hun rijk een republiek die zich uitstrekte van het riviertje de Rubicon ten zuiden van de Povlakte tot Cala­brië. Voordat Julius Ceasar in 44 v Chr. werd vermoord legde hij de basis gelegd voor het Romeinse keizerrijk door de Rubicon over te steken. Dit rijk besloeg niet lang nadien het grootste deel van Europa, Noord Afrika en het Midden Oosten. Octavianus, de opvolger van Julius Ceasar, werd de eerste Romeinse keizer onder de naam Augustus. De voornaamste klassen in de Romeinse samenleving waren Patriciërs en Plebeërs. Het lidmaatschap van een klasse was erfelijk. Koloniën en politieke bondgenoten konden aanspraak maken op een uitgeklede vorm van Romeins burgerschap. Vrouwen hadden geen stemrecht, maar wel recht op bezit Slaven werden beschouwd als bezit. Een slaaf kon vrij worden, maar hij en zijn afstammelingen tot in de 3e generatie konden dan geen publieke functies vervullen. De Spartacusopstand is een belangrijke slavenopstand geweest in de geschiedenis van het Romeinse rijk. Ze vormde later een inspiratiebron voor veel schrijvers en filmmakers.

Verval van het Romeinse rijk en vroege middeleeuwen

De geschiedenis van het Romeinse rijk zit vol machtsstrijd, intriges en moorden en de mate waarin het een be­stuurlijke eenheid vormde varieerde nogal. In de 4e eeuw na Chr. werd de in Engeland geboren Constantijn de eerste Romeinse keizer die het christensom legaliseerde. Onder zijn bewind werd het rijk opgesplitst in een Oostelijk deel met Constantinopel als hoofdstad en een Westelijk deel met de hoofdstad Rome. Later in de 4e eeuw maakte keizer Theodosius het christendom tot staatsgodsdienst. Het Oost-Romeinse rijk bleef voortbestaan tot de val van Constantinopel in 1453. In de 5e eeuw viel het West-Romeinse rijk echter uiteen door toedoen van Ger­maanse stammen (m.n. de Oost en West Goten, Vandalen en Franken) en Kelten die door de Romeinen om het even Barbaren werden genoemd. Rome werd geplunderd door de Vandalen en het eind van het Romeinse rijk wordt gesteld op 476 toen Gotenleider Odovacer de keizer afzette. Zijn opvolger, de Oost Gotische en heidense koning Theodorik de Grote (ook bekend als Strabo), toonde zich als Barbaar beschaafder dan de Romeinse keizers (met uitzondering van Constantijn) omdat hij naast zijn eigen religie de roomse kerk tolereerde. De Goten stonden open voor hun gastculturen en overal waar ze kwamen ontstond een mengcultuur. Rond 525 behoorde het voormalige West-Romeinse rijk toe aan Franken, Kelten en Germanen. In de 6e eeuw vestigden de nogal onbehouwen Germaanse Lombarden zich in noord Italië en hun leiders noemden zich duce. In de 8e eeuw riepen de pausen de Franken tegen hen te hulp. Tijdens de kerst van 800 werd de Frank Karel de Grote door paus Leo III gekroond tot keizer. Nadien waren kerk en staat 2 eeuwen lang verbonden. Tussen 1000 en 1300 namen in zuid Italië de Normandiërs de macht over van de Byzantijnen en steden in Noord-Italië vochten zich vrij van het heilige Roomse rijk.

Renaissance en stadsstaten

Vanaf de 13e eeuw verloor de heilige stoel veel wereldlijke macht en in de 14e eeuw eiste de pest miljoenen slachtoffers. Tegelijkertijd vormde de opkomst van het Ottomaanse rijk de aanzet tot de renaissance in Italië doordat veel rijke en geschoolde Grieken naar het land vluchtten. Belangrijke voorlopers van de renaissance waren de Florentijnse dichters Durante degli Alighieri (Dante: 1265-1321) en Francesco Petrarca (1304-1374), De Renaissance ver­oorzaakte tijdens de 15e en 16e eeuw een culturele bloeiperiode. Het land was toen een bonte verzameling van onafhankelijke en elkaar beconcurrerende stadstaatjes. Vooral Vene­tië, Florence en Milaan waren belangrijk. Rijke zakenmensen uit deze steden staken behalve in oorlogvoeren ook veel geld in kunst, cultuur en wetenschap en in ontdekkingsreizen vanuit Venetië. Eén en ander verruimde de blik in letterlijke en figuurlijke zin. Daarnaast waren oorlogen tussen het koningshuis Visconti van Milaan en de stadstaat Florence verantwoor­delijk voor de opkomst van republikeinse ideeën in Florence, hetgeen een verdere stimulans vormde voor het vrije denken.De leiders van Venetië heetten dogen. De eerste doge was er al in de 8e eeuw. Uit de bankiersfamilie de Medici uit Florence kwamen ondermeer 3 pausen. De familie was eigenaar van één van de meest gerespecteerde banken van Europa. De bank werd opgericht door Giovanni di Bicci de Medici (1360-1429).

Van Marco Polo tot Napoleon

Als toonaangevende handelscentra brachten de Italiaanse stadstaten ontdekkingsreizi­gers voort als Marco Polo (1254-1324) en Columbus. Wat Marco Polo betreft is niet geheel duidelijk in hoeverre hij de door hem beschreven reizen zelf maakte, uit de mond van anderen optekende of gewoon verzon. Omdat intussen geaccepteerd was geraakt dat de wereld rond is inspireerden zijn verhalen Columbus (oorspronkelijke naam Cristoforo Colombe: 1451-1506) om via het westen een route naar China te zoeken. Columbus die vaak wordt beschouwd als de ontdekker van Ame­rika, was een Italiaan in Spaanse dienst. Het werelddeel is echter vernoemd naar zijn collega en tijdgenoot Amerigo Vespucci (1454-1512); ook een Italiaan. Frankrijk en Spanje betwistten elkaar in de 16e eeuw de hegemonie over delen van Italië. Daarbij trok Spanje aan het langste eind en de paus behield wereldlijke macht over een deel van het land. In de 17e eeuw raakte Italië steeds meer verarmd door alle oorlo­gen en politieke geharrewar en doordat de centra van de wereldhandel zich verplaatsten naar noordwest Europa. Tegen het eind van de 18e eeuw hadden de Oostenrijkse Habsburgers een flink deel van de macht overgenomen van de Spaanse Habsburgers. In 1768 werd Corsica Frans bezit, maar in 1800 maakte de Cor­sicaan Napoleon op zijn beurt Italië onderdeel van zijn keizerrijk. Nadat hij in 1815 zijn Waterloo had gevonden viel het land echter weer uiteen.

Van koninkrijk tot republiek

In 1861 werd het (met uitzondering van San Marino, Venetië en Vaticaanstad) door toedoen van Guiseppe Garibaldi en Camillo Cavour opnieuw verenigd tot het koninkrijk Italië en Victor Emmanuel II werd koning. Tot 1870 heerste de Paus over heel Rome, maar in dat jaar werd het weer de hoofdstad van Italië. De paus weigerde echter om de macht over het Vaticaan op te geven en voelde zich daar opgesloten in zijn paleis. Via onderhandelingen met de fascistische regering van toen kreeg hij in 1929 meer ruimte om zich heen. Deze mondden uit in de stichting van Vaticaanstad via het verdrag van Lateranen. Tegen het einde van de 19e eeuw koloniseerde Italië Eritrea, Somalië en Libië en nationalistische Italianen (irredentisten) maakten aanspraak op gebieden in buurlanden waar een Italiaanse meerderheid bestond. In de 1e wereldoorlog was het land aanvankelijk neutraal vanwege een pact met de Duitsers en Oostenrijkers, maar na 1915 vocht het aan de kant van de geallieerden omdat die als beloning gebiedsuitbreiding hadden beloofd. Men kreeg enkele buitenlandse gebiedjes met een Italiaans sprekende meerderheid (waaronder Triëst) toegewezen en doordat de Oostenrijkers waren gestopt met vechten zag men eind 1918 kans om bij het einde van de 1e wereldoorlog en van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk op de valreep Zuid-Tirol in te pikken.

In deze periode was de bevolking op een kleine rijke bovenlaag van aristocraten en grootindustriëlen na straatarm. Dit vormde de voedingsbodem voor een emigratiegolf (vooral naar Amerika) en voor een verscherping van de links rechts tegenstelling (socialisten, communisten en anarchisten vs. fascisten) met politieke chaos als gevolg. De extreem nationalistische fascisten trokken hierbij aan het langste eind. Ze wilden de macht van het Romeinse rijk terug en schaamden zich voor de gebrekkige vechtrol van Italië in de 1e wereldoorlog en voor het slappe beleid van de socialistische regeringen van rond 1920. Via botte knokploegenterreur tegen socialisten en communisten, waartegen niet werd opgetreden, trokken de fascisten steeds meer macht naar zich toe. In 1922 werd fascistenleider Mussolini, die zichzelf tooide met de oude Lombardische titel van duce, na de mars op Rome door koning Victor Emanuel benoemd tot minister-president. In 1924 schakelde hij zijn coalitiegenoten uit en ging hij regeren als een echte dictator. In 1935 veroverde Italië Ethiopië en in de Spaanse burgeroorlog en de eerste jaren van de 2e wereldoorlog vocht het land mee aan de kant van de Asmogendheden. Mussolini verklaarde na de Franse nederlaag in juni 1940 de oorlog aan Groot-Brittannië en Frankrijk om aanspraken op Nice, Corsica en Tunesië kracht bij te zetten. Na de geallieerde invasie van Sicilië in 1943 werd de dictator afgezet. De niet bevrijde delen van Italië werden echter al snel bezet door de Duitsers en Mussolini riep in noord Italië de Italiaanse sociale republiek uit. In 1945 werd hij gedood door het Italiaanse verzet.

Naoorlogse periode tot 2000

In 1946 verkozen de Italianen in een referendum (waaraan voor het eerst de vrouwen meededen) met nipt verschil de republiek boven de terugkeer van het koningshuis en Alcide de Gasperi werd de oprichter van de naoorlogse Italiaanse republiek. Na de oorlog heeft Italië een hele serie zwakke regeringen en snelle regeringswisselin­gen gekend. Dit patroon werd slechts onderbroken door twee stabiele regeerperiodes (van 1948 tot 1953 onder de christen democraten en 1983 tot 1987 onder de socialist Bettino Craxi). Giulio Andreotti werd tussen 1972 en 1992 de langst zittende naoorlogse premier.

Ook in Italië vangen hoge bomen veel wind. In 1993 vluchtte Craxi naar Tunesië om beschuldigingen van corruptie uit de weg te gaan en in 1995 moest Andreotti zich voor de rechtbank verantwoorden voor banden met de maffia.

Tussen 1948 en 1953 werd het land lid van NAVO en EEG (de voorloper van de EU). In de doorgaans turbu­lente politieke situatie werd in 1978 eerste minister Aldo Moro ontvoerd en vermoord door de Rode Brigades. Ook was er dikwijls sprake van schandalen, corruptie en verkeerde vrienden waardoor regeringsleiders en ministers in het gevang belanden. In 1992 luidde het juridische Mani pulite (schone handen) onderzoek naar corruptie, vriendjespolitiek en zelfverrijking in de Italiaanse politiek de teloorgang in van de christen democraten. Naar aanleiding ervan werd op instigatie van toenmalig president Oscar Luigi Scalfaro in 1993 het kiesstelsel veranderd. Er kwamen nieuwe politieke partijen op als de uiterst rechtse Forza Italia en Lega Nord en de postfascistische nationale alliantie (AN). De puissant rijke mediamagnaat Silvio Berlusconi werd in 1994 voor het eerst premier. In 1996 riep Lega Nord leider Bossi als provocerende actie de onafhankelijke staat Padania (Noord Italië) uit om zijn wens tot scheiding van het rijke noorden van het arme zuiden kracht bij te zetten.

Italië na de millenniumwisseling

Bij verkiezingen in 2000 volgde een grote overwinning van rechts. Er vonden ri­goureuze privatiseringen plaats en in 2001 volgden opnieuw verkiezingen. De wegens corruptie veroordeelde Berlusconi kon premier worden omdat hij kort voor zijn veroorde­ling een wet door het parlement had geloodst die hem onschendbaar maakte. Hij vormde een coalitie van Forza Italia (“Hup Italië”; zijn eigen partij) en Lega Nord, die hun stemmen vooral ha­len uit het rijke industriële noorden, met de meer op het arme agrarische zuiden georiën­teerde AN en christendemocraten. Postfascist Fini werd vice-premier en Bossi werd minister nadat hij een korte periode van gevangenschap had afgesloten. Medio 2004 was Berlusconi er via een beleid van compromissen, cadeaus, beloftes en zoethoudertjes in ge­slaagd om de langstzittende naoorlogse premier van Italië te worden. Voorjaar 2006 verloor zijn partij echter nipt de parlementsverkiezingen van de centrumlinkse olijfcoalitie van Romano Prodi waardoor laatstgenoemde regeringsleider werd van een erg gemêleerd kabinet (het Prodi II kabinet). Dit kabinet was tamelijk onmachtig door politieke tegenwind en viel in januari 2008. Na verkiezingen in april kwam er een 4e kabinet Berlusconi, ditmaal een coalitie van zijn nieuwe creatie PDL (Volk van de vrijheden) en Lega Nord.

In de loop van 2011 brokkelde de steun voor het kabinet af. Men haalden in mei slechte resultaten bij de gemeenteraad verkiezingen en Berlusconi raakte betrokken in steeds meer rechtszaken rond corruptie, fraude en seksuele uitspattingen. Het vertrouwen in zijn aanpak van de kredietcrisis zakte, de vrees voor de enorme staatsschuld nam toe en ook binnen zijn eigen coalitie werd om zijn vertrek gevraagd. Op 12 november bood hij dan eindelijk zijn ontslag aan. Al een paar dagen later kwam er (tot aan de in 2013 geplande verkiezingen) een zakenkabinet tot stand van partijloze technocraten onder de degelijke tegenpool van Berlusconi Mario Monti met als primaire opdrachten het op orde brengen van de staatsfinanciën en herstel van marktvertrouwen in Italië. Monti kwam direct met drastische bezuinigingsplannen waarbij hij zijn eigen salaris niet ontzag. In januari 2012 volgden plannen om de arbeidsmarkt te hervormen en het ontslagrecht te versoepelen.