Geschiedenis
Prehistorie
De vroegste sporen van menselijke aanwezigheid in Slovenië zijn meer dan 200.000 jaar oud en afkomstig van Homo Erectus; de voorloper van de Neanderthaler. De Neanderthalers die daarna kwamen werden ruim 30.000 jaar geleden opgevolgd door de moderne denkende mens. Sloveense paleontologen claimen dat in het land zowel de oudste fluit (gemaakt door Neanderthalers) als het oudste wiel uit de menselijke geschiedenis is gevonden. De fluit is gemaakt uit bot van een holenbeer en werd gevonden door de Sloveense paleontoloog Ivan Turk in Divjebabe. De ouderdom wordt geschat op 43.000 tot 82.000 jaar. Het wiel komt uit een moeras in de buurt van Ljubljana en is 5350 jaar oud. Er zijn veel vondsten van landbouwculturen vanaf ongeveer 5000 v Chr., waaronder paalwoningen. Na de z.g.n. Hallstattcultuur van de 10e tot de 4e eeuw voor het begin onze jaartelling vestigden zich Kelten en Illyriërs in het gebied. De Kelten noemden de streek Noricum naar één van de stammen die er woonde. Vanaf de 2e eeuw v Chr. voerden ze handel met de Romeinen en rond 10 v Chr. lijfden laatstgenoemden Noricum in bij hun rijk. Ze stichtten onder andere de nederzetting Emona op de plaats van het huidige Ljubljana en legden in de 3e eeuw na Chr. een uitgebreid defensiesysteem aan om invasies van Germaanse stammen te voorkomen.
Middeleeuwen
Vanaf de 5e eeuw trokken West Goten en Hunnen echter het gebied binnen en die werden in de 6e eeuw opgevolgd door Oost Goten en Longobarden. De Slavische stammen die daarna kwamen zijn blijven hangen en dit zijn de voorouders van de huidige Slovenen. In 623 werd de eerste Sloveense staat van landbouwers, veefokkers en bosbewonende jager-verzamelaars uitgeroepen door Franko Samo. Dit rijk omvatte een gebied dat bijna 2 keer zo groot is als het huidige Slovenië. In 658 trok de hertog van Karantania de macht echter naar zich toe. In de 8e eeuw zochten de Slovenen steun bij Beieren tegen de opdringerige Avaren uit Hongarije en in 788 werd het gebied een provincie van het Frankische rijk van Karel de Grote. De Slovenen werden bekeerd tot het christendom. De eerste manuscripten in de Sloveense taal, de Freising manuscripten (Bri?inski spomeniki) dateren van omstreeks 1000 na Chr. en behoren tot de oudste manuscripten in een Slavische taal. De missionarissen uit Salzburg, die het gebied kerstenden, namen Duitse kolonisten mee op sleeptouw en steeds meer Sloveens gebied kwam onder het bestuur van Duitse graven. Na een korte periode van Boheemse overheersing werden de Sloveense leenheerschappen in 1282 onderdeel van het Habsburgse rijk. In het gebied bleef echter het verlangen naar vrijheid en onafhankelijkheid levend. In 1456 ging ook het onafhankelijke graafschap van Celje over in Habsburgse handen omdat er geen erfopvolger was. Tussen 1476 en 1713 werden boerenopstanden tegen feodale heersers neergeslagen.
Van Corvinus t/m Napoleon
Van 1497 tot 1489 speelde zich de 10 jarige oorlog af tussen de Habsburgse koning Frederick I en Matthias Corvinus, de koning der Kroaten en Hongaren. Laatstgenoemde wordt in Slovenië beschouwd als een nationale held omdat hij het opnam voor de boeren en vocht tegen de Turken. In deze periode doodden en deporteerden de Turken 33% van de Sloveense bevolking. Het opkomende protestantisme raakte in de 16e eeuw verweven met het nationalisme. Zo werden de catechismus en de bijbel in het Sloveens vertaald en tegen het eind van de eeuw aanschouwde het eerste Sloveense grammaticaboek het levenslicht. De contrareformatie kreeg in de 17e eeuw echter de overhand. In de 18e eeuw werd door keizerin Maria Theresia centralisatie van het bestuur gekoppeld aan leerplicht en een verbetering van de infrastructuur. Dit kwam de economie en de welvaart sterk ten goede en betekende een stimulans voor kunst en cultuur. Na de Franse revolutie leefde het nationalisme opnieuw op. Tijdens Napoleon werd het land een Franse provincie. In de Franse tijd werd er in het Sloveens les gegeven op scholen, maar dat werd teruggedraaid tot in de regeerperiode van keizer Franz Jozef I.
Van beginnend nationaal bewustzijn tot Tito
In 1848 deed ook in Slovenië de revolutionaire geest haar invloed gelden die over heel Europa waarde en een staatsvorm met perspectief voor minder bedeelden en onderdrukten ten doel had. Er werd een nationalistisch programma opgesteld met als titel Zedinjena Slovenija (verenigd Slovenië). Hierin werd een oproep gedaan tot autonomie binnen het Habsburgse rijk. Geëist werd dat het Sloveens de vaste taal in het onderwijs zou worden en dat het land een eigen universiteit zou krijgen. Deze eisen werden afgewezen, maar de volksopstand die daarop volgde was in zoverre succesvol dat keizer Franz Jozef het feodale systeem afschafte en het Sloveens weer toeliet in het onderwijs. Later in de 19e eeuw kwam onder invloed van de Verlichting een beweging op die samenwerking van Slovenië, Kroatië en Bosnië-Herzegovina nastreefde tegen de Habsburgse overheersing. Bij de ineenstorting van het Habsburgse rijk na de 1e wereldoorlog richtten de 3 betreffende landen in 1918 in 1e instantie een federatie op. Servië en Montenegro werden even later bij de driebond gehaald om sterker te staan tegenover territoriale claims van de Italianen. Dit kon niet verhinderen dat een gebied met 400.000 Slovenen (waaronder Triëst) bij Italië werd ingedeeld. Binnen de federatie probeerden de Serviërs zoveel mogelijk macht naar zich toe te trekken. In 1920 verkoos de bevolking van Karinthië (met een Sloveense minderheid van 70.000 mensen) aansluiting bij Oostenrijk boven aansluiting bij Slovenië.
Slovenië als deel van Joegoslavië
In 1929 werd het koninkrijk Joegoslavië (Zuid-Slavië) opgericht en in 1937 kwam de communistenleider Josip Broz (beter bekend onder de naam Tito) op. Tot aan het begin van de 2e wereldoorlog bleef Slovenië tamelijk autonoom binnen de Joegoslavische federatie. Tijdens de 2e wereldoorlog viel Joegoslavië uiteen en Slovenië werd verdeeld onder Italianen, Duitsers en Hongaren. In 1943 hadden de communistische partizanen het gebied echter grotendeels bevrijd. Eind 1945 werd de federale Joegoslavische volksrepubliek onder Tito opgericht waar Slovenië onderdeel van werd. Privé-bezittingen werden geleidelijk aan genationaliseerd Gedurende de 60er jaren kregen de deelrepublieken meer economische autonomie. Slovenië industrialiseerde sterk en werd de meest welvarende deelrepubliek van de federatie. Dit vormde een stimulans voor het nationale zelfbewustzijn. Het land bleef een eigen koers varen, waarvan contact met de minderheden in de rond 1920 verloren gebieden onderdeel uitmaakte.
Slovenië zelfstandig
Na de dood van Tito in 1980 werd de economische en politiek situatie gespannen en in 1987 volgde de eerste eis van een groep Sloveense intellectuelen om zelfstandigheid. Deze werd beantwoord met een militair proces tegen 3 journalisten en een officier voor een Joegoslavisch tribunaal. In 1988 en 1989 kwamen er nieuwe politiek partijen op en in april 1990 waren de eerste vrije democratische verkiezingen. Deze werden gewonnen door een niet communistische coalitie. Tijdens een referendum in december 1990 stemde 88% van de bevolking voor onafhankelijkheid van Joegoslavië en op 25 juni 1991 volgde een onafhankelijkheidsverklaring. Direct daarop aansluitende pogingen van Joe¬goslavische troepen om de oude orde te herstellen mislukten omdat het federale leger nauwelijks gemotiveerd was. Na enkele maanden hield men het dan ook voor gezien. Op 23 december 1991 nam Slovenië een eigen grondwet aan en het werd erkend door Duitsland. In 1992 volgden erkenning door de rest van de EU en het lidmaatschap van de VN. Sindsdien is door de opeenvolgende, voornamelijk sociaal-democratische, regerin¬gen privatisering van staatsbedrijven en stimulering van de markteconomie nagestreefd.
In 1995 eiste Italië compensatie voor de toe-eigening van Italiaanse eigendommen door Slovenië vlak na de 2e wereldoorlog en het probeerde toetreding van het land tot de EU te traineren. In 1999 was Slovenië het enige land van voormalig Joegoslavië dat de NAVO luchtaanvallen in de Kosovo-oorlog goedkeurde. Tussen 1990 en 2000 was Kučan (een voorman van de onafhankelijkheidsbeweging) president en in 2000 werd hij opgevolgd door Janez Drnovšek, die al een aantal keren premier was geweest. Bij referenda in 2003 stemde 66% van de kiezers voor het lidmaatschap van de NAVO en 89% voor toetreding tot de EU (opkomst 60%). Op 24 maart 2004 werd het NAVO lidmaatschap een feit, op 1 mei 2004 gevolgd door dat van de EU. In november van dat jaar werd Janez Janša van de centrumrechtse SDS premier van een rechts coalitiekabinet met de christen democratische Nova Slovenija (NSi), de conservatieve Sloveense Volkspartij SLS en de gepensioneerdenpartij SUS (samen 49 van de 90 zetels in de nationale assemblee). In 2007 werd de Euro ingevoerd en ondertekende men de Schengen akkoorden. De presidentsverkiezingen van 11 november 2007 werden met 68% van de stemmen gewonnen door de jurist Dr Danilo Türk. De verkiezingen van september 2008 kwamen op naam van de socialist Borut Pahor. Zijn partij won maar liefst 19 zetels en werd met 29 zetels en 30,5% van de stemmen de grootste vlak achter de SDS. Hierbij speelde de Patria zaak een hoofdrol. In deze grootste deal in de geschiedenis van Slovenië (aankoop van legervoertuigen uit Finland) werd Janša verdacht van omkoping. In november werd Pahor premier van een coalitieregering van socialisten en van de beide andere centrumlinkse partijen Liberaal democraten en Zares.