Geschiedenis
Inleiding en bronnen
Hoewel het in de Duitse bond van geschiedenisleraren VGD wel een gespreksonderwerp is, kent het land tot op heden (2020) geen officiële landelijke geschiedenis canon als richtlijn bij het geschiedenisonderwijs. Wel publiceerde het weekblad Die Zeit tussen 1978 en 1980 een canon van wereldliteratuur met veel Duitse titels. Als leidraad van de tekst hierna dienden ondermeer de wikipedia pagina geschiedenis van Duitsland (incl. de Duitstalige versie), de 11 verkiezingen van grootsten der natie van de Duitse publiek omroep ZDF (veel meer dan enig ander EU land waar deze Tv verkiezingen werden gehouden) en de Duitse nationale symbolen (“locatie” op culturescope). Vanouds is bij prehistorie & oudheid als tijdsaanduiding de term v Chr. (voor Christus) in zwang. Paleoantropologen (wetenschap van uitgestorven mensensoorten) en archeologen gebruiken vaak de afkorting BP (Before Present; vòòr heden) waarbij het jaar 1950 als norm geldt. Bijv. bij de vroege Middeleeuwen bezigt men de term AD nog om verwarring te voorkomen. Historici laten traditioneel de geschiedenis van Duitsland beginnen rond 1000AD met de opkomst van koningen van het Oost-Franksiche rijk (de Ottonen). Pas in 1871 onstond als eerste volledig Duitse nationale staat het Duitse keizerrrijk. Hierna wordt evenwel als uitgangspunt genomen wat zich op het grondgebied van het huidige Duitsland afspeelde vanaf de alleroudste sporen van menselijke aanwezigheid. Kennis over de prehistorie is louter gebaseerd op opgravingen e.d. Vanaf het ingaan van de oudheid maken geschreven bronnen het verhaal vaak levendiger.
Prehistorie en oudheid
Voor de uitvinding van landbouw na 12.000j BP leefde de mens van jagen, vissen & verzamelen en leidde hij bijna overal een nomadisch bestaan. De eerste menselijke resten van Duits grondgebied komen van de Heidelbergmens (zoals gebruikelijk bij archeologen vernoemd naar de vindplaats) met als oudste fossiel de in 1907 door Daniel Hartmann gevonden onderkaak van Mauer van ca. 600.000j BP. De Heidelbergmens was een ondersoort van homo erectus (rechtoplopende mens) die leefde tussen 600.000 en 200.000 jaar geleden en geldt als voorloper van zowel de moderne mens van nu als de neanderthaler & de denisovamens uit Siberië e.o. Zo vraagt bijv. paleoantropologe Madelaine Böhme zich in haar vlot lezende titel “Hoe we mensen werden” af of de moderne mens wel uit Afrika stamt. Van de Heidelbergmens resteren o.m. vuurplaatsen, wapens zoals een honderduizenden jaren oude speer tussen de botten van geslachte wilde paarden en stenen werktuigen als vuistbijlen & schrapers. Rond 250.000 jaar geleden ontwikkelde zich uit homo Heidelbergensis de neandertaler die zo’n 30.000 jaar geleden uitstierf. Deze mensensoort is vernoemd naar het Neandertal bij Düsseldorf waar in 1856 Italiaanse mijnwerkers bij toeval botten van het menstype aantroffen. Johann Carl Fuhlrott & Hermann Schaaffhausen publiceerden hierover en Fuhlrott geldt sindsdien als grondlegger van de paleoantropologie, de wetenschap der uitgestorven mensachtigen. Het mensentype heeft zijn naam evenwel te danken aan een publicatie uit 1864 van de Ierse geoloog William King. Ook van Neandertalers zijn op Duits grondgebied veel gereedschappen & wapens gevonden. Verder is er bijv. ontdekt dat ze bekend waren met de kunst van het leerlooien en berkenpek gebruikten als lijm. Elders in de wereld droegen ook Duitse paleoantropologen (bijv. via het Max-Planck instituut) bij aan de ontdekking van kunstuitingen & grafrituelen van neandertalers.
Intussen brak 116.000 jaar geleden de laatste ijstijd aan. Deze duurde tot 12.000BP en beslaat veruit het grootste deel van de periode dat de moderne mens in Duitsland leefde. Deze handhaafde zich dus in een koud klimaat met meestentijds een toendra landschap. De ijstijd ontleent zijn naam Weichselien aan de rivier de Weichsel (nu in Polen). De Venus van Hohlerfels, een 35.000 à 40.000 jaar oud beeldje van een naakte vrouw, geldt niet enkel als oudste bewijs van de aanwezigheid van de vroeg moderne mens in Duitsland, maar ook als oudste onbetwiste voorstelling van een menselijke figuur ter wereld. Het ivoren beeldje is in 2008 gevonden in een grot in de Schwabische Alpen en stamt uit de Aurignacperiode (40.00-26.000 BP). In deze fase waren naast de moderne mens ook nog neandertalers aanwezig. Eerdere vondsten van vergelijkbare ouderdom zijn een beeldje van een man met een leeuwenkop en fluitjes uit bot & ivoor. De vindplaats Hohle-Fels in Baden Württemberg bevat tevens kunstvoorwerpen uit latere periodes. Een belangrijke prehistorische vindplaats in Duitsland is ook de Klausenhöhle in oostelijk Beieren met vondsten van de midden steentijd (vanaf ca. 300.000 jaar geleden) tot in de jonge steentijd (na 13.000BP) met naast nalatenschap van neandertalers artefacten uit de jagers verzamelaar culturen van 35.000 tot 10.000 v Chr.
Onder de vondsten in Duitsland vallen geweistaven (versierde botten/ geweien) uit het Gravettien (33.000-25.000BP), bladvormige klingen & naalden uit het Solutréen (24.000-18.500BP), speerwerpers, harpoenen en allerlei kunst & gebruiksvoorwerpen uit het Magdalénien (18.000 tot 10.000 jaar geleden) en grotschilderingen van rode oker uit alle drie de periodes. Belangrijke en zeer rijke Duitse vindplaatsen uit m.n. de laatste periode zijn Gönnersdorf & Andernach in de deelstaat Rijnland-Palts met stenen werktuigen, kunstvoorwerpen (incl. uiterst kunstzinnige vrouwenfiguurtjes) uit dierenbotten (incl. mammoet-ivoor) en allerlei sieraden & gebruiksvoorwerpen. Aan het einde van de ijstijd waren er in noord Duitsland culturen van rendierjagers als de Hamburgcultuur (13.500-12.000 v Chr.) en de iets latere Ahrensburg cultuur (11.000-9.500 v Chr) die reeds de jacht met pijl & boog kende. De moderne mens ervoer gedurende de hele jager-verzamelaar fase een sterk besef van afhankelijkheid van & verbondenheid met de natuur en religieuze gevoelens uit deze staat van zijn vallen onder de noemer animisme.
In de periode na de laatste ijstijd, de middensteentijd (mesolithicum: 10.000-5500 v Chr.), werd het warmer. De rendierjagers trokken met de rendieren mee naar het noorden en geleidelijk voltrok zich de overgang van jager-verzamelaar culturen naar culturen die ook landbouw kenden. Tijdens de jonge steentijd (neolithicum: in Duitsland tussen 5500 en 3000 v Chr) werd landbouw de voornaamste overlevingsstrategie. Landbouw werkte de keus voor vaste woonplaatsen in de hand. Ook konden sommigen meer (winter)voorraden aanleggen en meer monden voeden dan anderen waardoor de bevolking sneller groeide. Wie meer had kon meer weggeven. Dit principe maakte verschillen in status & macht op basis van bezit belangrijker en in religie & wereldbeeld maakte animisme gestaag plaats voor polytheïsme (vermenselijking van natuurgeesten, aanvankelijk bijv. in de vorm van vruchtbaarheidsgodinnen). Nog later (m.n. vanaf de ijzertijd) kon in landbouwculturen, analoog aan de opkomst van op een voetstuk gezette heersers die ver weg waren en die de meeste onderdanen nooit te zien kregen, monotheïsme opkomen (geloof in één enkel almachtig & onfeilbaar opperwezen van voor de sterfelijke mens ondoorgrondelijke wijsheid).
De uitvinding van pottenbakken markeert via vondsten van aardewerk de overgang naar het neolithicum. Zo kende de noord Europese Ertebølle cultuur (van 5000-4000 v Chr. ook in Sleeswijk-Holstein) van jager verzamelaars al eenvoudig aardewerk. In Duitsland was de bandkeramiekcultuur (5500-4400 v Chr.), die veel bos omvormde tot akkers, evenwel toonaangevend. De cultuur kende omheinde nederzettingen met langhuizen, honden & diverse soorten vee en akkertjes. Ze vertegenwoordigt in midden Europa ook de aanvang van de kopertijd die het einde van het neolithicum inluidde. De culturen van deze periode gebruikten wel puur goud, zilver of koper, maar kenden nog niet de legering brons (koper + tin) die sterkere metalen objecten betekende. Duitsland telt veel belangrijke vindplaatsen met o.m grote grafvondsten met grafgiften. Begraven (vaak in foetus of hurkhouding) & cremeren kwamen beide voor. De bandkeramiek cultuur werd gevolgd door de Michelsbergcultuur (4400-3500) met o.m. tulpvormige bekers en nogal chaotisch aandoende begrafenisgewoonten en in noord Duitsland de trechterbekercultuur (4200-2800 vChr.) die bijv. ook flessen met kraaghals naliet. Deze is echter het bekendst vanwege de hunebedden. In de trechterbeker periode dook ook het eerste gebruik van wielen op. Het wiel zou geïntroduceerd kunnen zijn vanuit de jamnacultuur van een voornamelijk nomadisch steppevolk dat vanuit het oosten (Oekraïne, Rusland) zijn intrede deed via de kogelamforacultuur (3100-2700 v chr) naar de kogelvormige bekers die gevonden zijn in hunebedden. Van zichzelf kende deze cultuur evenwel kuilgraven of steenkisten met daarop een grafheuvel. Men bedekte de doden met oker en begroef ze op de rug liggend met opgetrokken knieëen. Er zijn meer bewijzen van vermenging met de trechterbekercultuur. Zo kende men van oorsprong vooral varkens als vee terwijl trechterbekervolken rundvee hielden, maar runderen in een juk werden als trekdier gebruikt voor karren en soms meebegraven met mensen. Begrafenisrituelen waren erg gevarieerd met o.m. weduwenverbranding & dieroffers. Ook rituele schedeldoorboring kwam voor. Het (stenen) gereedschapgebruik & het keukengerei was ver ontwikkeld (incl. bijv. het gebruik van kop & schotel). De cultuur introduceerde mogelijk de Indo-europese oertaal in het gebied die aan de basis ligt van vrijwel alle Europese talen van nu. Ook de Baden cultuur in Zuid Duitsland van 3500 en 2800 v Chr ziet men als indo-Europees. Deze versierde aardewerk met streeppatronen & ribbels, bewoonde niet versterkte nederzettingen op heuveltoppen en kende zowel begaven als cremeren.
Uit de trechterbeker & kogelamforacultuur kwam de touwbekercultuur (2900-2450 v chr) voort met naast met touwaptronen versierd aardewerk karakteristieke stenen strijdbijlen & hamers als grafgift die een imitatie waren van koperen bijlen. Deze is genetisch verwant aan de jamnacultuur en andere Oost-Europese steppenvolk culturen. Doden werden ieder apart in foetushouding op hun zij begraven in een geslachtsgebonden positie (bijv. mannen op hun rechter & vrouwen op hun linkerzij, maar wel beide met het gezicht naar het zuiden). De cultuur produceerde zelf nog geen brons, maar kende wel reeds het gebruik ervan evenals het gebruik van paarden. De touwbekercultuur raakte verweven met de klokbekercultuur (2800-2300 v chr) die zich over zuid & west Europa verbreidde. Ook deze kende een nomadische identiteit, handelde veel, gebruikte koperen wagens en kwam o.m. ook in Ierland terecht. De graven waren oost-west gericht. De touw & klokbeker culturen droegen bij aan de introductie van brons. Ze worden tevens gezien als voorlopers van latere Keltische, Germaanse, Baltische en Slavische culturen.
Tijdens de bronstijd in midden Europa (2500-800 v Chr) diende de legering bij aanvang vooral nog als statussymbool of grafgift voor belangrijke personen. De wikkeldraadbeker cultuur (1900-1600 v Chr), in noordwest-Duitsland, de opvolger van de klokbekercultuur, maakte op bescheiden schaal brons. Substantiëler was de bijdrage van de in zuid & midden Duitsland aanwezige Únětice-cultuur (2300-1600 v Chr) via de vele Duitse depotvondsten, vaak uit grafheuvels zoals de vorstengraven van Leubingen & Helmsdorf. Een beroemd artefact is de hemelschijf van Nebra. Deze cultuur liet ook resten na van paalwoningen en tweebeukige langhuizen. In de midden bronstijd werd de Únětice-cultuur opgevolgd door de grafheuvelcultuur (1600-1200 v Chr) met ronde of ovale grafheuvels omringd door een steencirkel. Aan het eind van de periode werden de doden steeds vaker gecremeerd wat leidde tot de opkomst van de urnenveldencultuur (1300-800 v Chr) van de late bronstijd. Deze kende veel bewerkingstechnieken van brons die uitmondden in een grote variatie aan bronzen wapens, sieraden & gebruiksvoorwerpen (tot scheermessen aan toe). De urnenveldencultuur was verwant aan de Lausitzcultuur in o.m. oostelijk Duitsland die bleef voortbestaan tot in de ijzertijd (1300-500 v Chr). Met het vorderen van de bronstijd werden de nijverheid rond de vervaardiging van brons (smeltovens, scheepsbouw etc.) belangrijk voor grote delen van Europa. Veel koper & tin werd geïmporteerd met schepen. Wel werd in het ertsgebergte langs de huidige Tsjechische grens reeds tin gewonnen dat mogelijk werd geëxporteerd. In deze periode nam de statusfunctie van bronzen & gouden voorwerpen in belangrijkheid toe (m.n. bij het goud vermoedt men tevens een rol van de groeiende populariteit van zonnecultus).
In de vroege ijzertijd (eisenzeit) wonnen vanuit het zuidoosten Keltische culturen aan invloed. De Kelten waren vanuit het gebied van de Zwarte Zee op drift geraakt; ontwikkelden handel, ambacht & landbouwculturen met Griekse, Etruskische en later Romeinse invloeden en waren m.n. roemrucht vanwege hun smeden. Ze kenden een standensamenleving met nadruk op uiterlijke presentatie & imponeren, maar met ruimte voor sociale mobiliteit. Keltische stammen vormden geen eenheid. Ze ontwikkelden bijv. eigen munten en onderlinge wedijver en rooftochten & oorlogen waren niet ongewoon. Kelten combineerden natuurreligie met veelgodendom en een geloof in reïncarnatie. Doden werden o.m. gecremeerd, met urnenvelden als uitkomst, maar ook wel gebalsemd zodat ze eindigden als mummie. Van de elite zijn zo enorme individuele grafheuvels gevonden vol grafgiften in de vorm van (soms gouden) wapens, gereedschap, sieraden, munten en aardewerk. De Kelten brachten vanuit hun reizend verleden vernieuwingen mee. Hun cultuur representeerde wellicht de vaart der volkeren en lokale stammen namen deze soms over. Zo was in midden Europa de Hallstadcultuur (800-500 v Chr), die voortkwan uit de urnenvelden cultuur, Keltisch van aard. Ze was o.m. aanwezig in Baden-Württemberg en liet daar o.m. grafgiften na met mediterrane invloeden. In Duitsland is het vorstengraf van Hochdorf het bekendst. In zuidwest en midden Duitsland werd de Hallstadcultuur opgevolgd door de Keltische Latène cultuur (450 vChr-15 v Chr) met in Duitsland vondsten van vorstengraven en restanten van nederzettingen.
In noord Duitsland gaven Germaanse stammen de toon aan, al kenden ook deze wel Keltische invloeden. De Romeinen gaven in de eerste eeuw na Chr. het gebied ten noorden van de Donau en ten noorden & oosten van de Rijn de naam Germanië en de term Germanen verwijst naar het leefgebied waarin rond het begin van de jaartelling een Germaanse taal werd gedsproken. De periode daarvoor (500 v Chr-100 na Chr.) wordt voor Noord-Duitsland betiteld als de pre-Romeinse ijzertijd. Van 600 v Chr tot het begin van de christelijke jaartelling vormde daar de Germaanse Jastorf-cultuur een opvolger van de grafheuvelcultuur. In Nedersaksen vigeerde de Harpstedt-Nienburg cultuur met een relatief kleine rol van statussymbolen. Onder de nalatenschap van beide culturern vallen bewijzen van diverse dodencultussen (incl. urnenvelden & brandstapels) en restanten van woonplaatsen & nederzettingen. Gevonden artefacten zijn van keramiek, ijzer of brons. Vermoedelijk door overbevolking verbreidden vanaf ca. 200 v Chr. vanuit het Deens Duitse grensgebied van nu delen van Germaanse stammen als de Teutonen, Cimbren & Ambronen zich naar het zuiden waar ze botsten op opkomende Romeinen. In 105 v Chr hakten ze in de cimbrische oorlog in Zuid Frankrijk een enorm Romeins leger in de pan, maar reeds binnen enkele jaren gaven de Romeinen hen een koekje van eigen deeg. Dat kon gemakkelijk doordat de Germanen hun samenhang lieten vallen, in losse bendes als ware barbaren plunderend, moordend & feestend door zuid Frankrijk & Spanje trokken en zo de bevolking daar tegen zich in het harnas joegen.
De Germaanse volken zijn door Romeinen beschreven, wat voor het Duitse deel van midden Europa de overgang inluidde van prehistorie naar oudheid. In de tijd van de Romeinen waren er veel Germaanse stammen. Aanvankelijk scheerden de Romeinen ze allemaal als barbaren over één kam, maar de Romeinse geschiedschrijver Tacitus vernoemde ze naar de drie zonen van de mythische Germaanse oervader Mannus (de oorsprong van het Germaanse woord mens) als Ingvaeones of Noordzee Germanen, Herminonen of Elbe Germanen (midden en zuid–Duitsland) en Istvaeones of Wezer-Rijn Germanen in zuidwest Duitsland, een regio waar ook Kelten leefden. Rond 98 na Chr. beschreef Tacitus in “Germania” de volken in het gebied. In grote delen van Duitsland waren de Sueven (incl. de Alemannen) het dominante stamverband. Bij de westelijke stammen lag in de overlevingsstrategie nadruk op zwerflandbouw & veeteelt en bij oostelijke op hoeden van vee. Familiegroepen van stammen waren georganiseerd rond voorvaderen. De cultuur van de Germanen was relatief feminien en kende naast strijdzuchtige ook gemoedelijke kanten. Krijgers konden van beiderlei kunne zijn en vrouwen hadden een belangrijk aandeel in ambachten & handel. Wel waren bijv. spinnen & weven uitsluitend voorbehouden aan vrouwen. Ook nam men bijna overal masculiene prestige-elementen over van de Keltische cultuur. Net als de Kelten kende men vrijen, halfvrijen en slaven (vaak gevangenen van rooftochten of stammenstrijd, want vechten & plunderen leverde status op). Vrijen mochten het woord voeren in vergaderingen van dorp of stam. De Germanen hanteerden weliswaar het runenschrift, maar voor het doorgeven van cultuur waren (de rest van) de mythologie en vertel & zangkunst veel belangrijker. In hun natuurreligie was Wodan de oppergod en het Walhalla het hiernamaals waar de gesneefde krijger (m/v) de bloemetjes voor eeuwig buiten mocht zetten, hetgeen er aan bijdroeg dat deze zich met ware doodsverachting in de strijd kon storten. Ook was een rol weggelegd voor heilige bomen & mythische dieren. Pas vanaf de vroege middeleeuwen zijn overgeleverde Germaanse sagen & liederen (Nibelungen, Hildebrandslied) opgeschreven, maar die zijn van latere datum. Bij de Romeinen stonden de Germaanse weef & (wapen)smeedkunst hoog aangeschreven.
Uiteindelijk hadden de Romeinen meer succes met het onderwerpen van de Kelten ten westen van de Rijn (Gallia Belgica) dan met het onderwerpen van de Germanen ten noorden & oosten van de rivier. In 9 na Chr. versloeg de Germaanse aanvoerder Arminius de Romeinen verpletterend. Arminius kende het Romeinse leger van binnenuit (hij had er gediend als militair). Verder hadden de Germanen op de Romeinen hun terreinkennis & wapensmeedkunst voor en ze bleven verenigd. Zo besloten de Romeinen na enkele mislukte wraakacties de Rijn en de Donau in de regio tot de oost & noordgrens (de limes) van hun rijk te maken. De meeste Romeinse overblijfselen zijn dan ook te vinden in het zuidwestelijke deel van Duitsland. Zo stichtten de Romeinen bijv. de steden Keulen, Trier, Bonn, Worms & Augsburg. De cultuur van Kelten & Germanen vermengde zich in deze regio met de Romeinse cultuur (Gallo-Romeinen, oud Keltische taalinvloed). Via handelscontacten met Germanen en Germanen in Romeinse dienst onderging ook de rest van het latere Duitsland evenwel Romeinse invloeden. Onder de Romeinen vond ook het christendom ingang. Zo is al rond 250 na Chr. het bisdom Trier ingesteld.
In de eerste eeuwen na Chr. probeerden Germaanse stammen soms door de de limes heen te breken. In 274 na Chr. lukte dit Wezer Germanen die destijds betiteld werden als Ripuarische Franken. Rond 350 na Chr. stonden de Romeinen andere Wezergermanen (Salische Franken) toe zich ten westen van de Rijn te vestigen onder het beding dat ze het Romeinse rijk zouden verdedigen. Binnen hun familiecultuur zou de koningendynastie van de Merovingen opkomen. Intussen was dit alles ook een voorbode van de ondergang van het West-Romeinse rijk. Deze werd bespoedigd door uit Azië naar het westen oprukkende moordende & plunderende ruiternomaden (Hunnen) die militair door hun snelheid, wendbaarheid, pijl & boog vuurkracht & beschermende outfit superieur bleken aan de inheemse volken & Romeinen. Dit bracht hele volksstammen (incl. Germaanse stammen) uit nood op drift (grote volksverhuizing 300-500 na Chr) en ook deze werden aangelokt door de rijkdommen van het West-Romeinse rijk. Zo braken rond 350 de Sueben door de Romeinse limes om plunderend Frankrijk door te trekken. Pas in 451 na Chr. gelukte het een gecombineerd Germaans Romeins leger de Hunnen in Frankrijk te verslaan, maar dit kon de val van het West-Romeinse rijk niet voorkomen.
In zijn verhandelingen over esthetische opvoeding gaf de Duitse literator en filosoof Friedrich Schiller (1759-1805) een eigen invulling aan de begrippen wilde en barbaar. Kort gesteld wordt volgens hem een wilde geleid door lusten met een tekort aan principes als gevolg terwijl een barbaar een teveel aan principes kent. Bij het laatste valt bijv. te denken aan het naar de letter en niet naar de geest van de wet leven, het idee dat de eigen waarheid de enige juiste waarheid is en aan geloofsfanatisme zoals bij de nazi’s (Ariosofie) of bij Islamitische Staat. |
Kerstening en vroege middeleeuwen
De periode van de vroege middeleeuwen laat men beginnen met de definitieve val van het Romeinse rijk in 476 en eindigen rond het jaar 1000. Het grondgebied van het huidige Duitsland bestond toen nog voor zo’n 98% uit wilde natuur (vooral oerbos & moeras) en in de economie waren dienst & wederdienst en ruilhandel nog veel belangrijker dan geld. Tegelijkertijd kregen via kerstening christendom & schrijfkunst geleidelijk vaste grond onder de voeten. De gestage teloorgang van het Romeinse gezag ging gepaard met de totstandkoming van federaties van Germaanse stammen. Zo verenigden de Wezer-Rijn Germanen van zuidwest Duitsland zich in de 3e eeuw na Chr. tot de Franken. M.n. in zuid Duitsland waren nog delen van het stamverband van de Sueven (o.m. de Alemannen) aanwezig. Andere Sueven vestigden bijv. tussen 409 en 585 een koninkrijk in het westelijk deel van het Iberisch schiereiland. Rond 400 verenigden in het gebied van herkomst een aantal Suevenstammen zich in het koninkrijk Thüringen. Tussen 200 en 800 na Chr. ontstonden in noord-Duitsland (te beginnen met Sleeswijk-Holstein) stambonden die werden betiteld als Saksen (messentrekkers). Deze stichtten in de 7e eeuw een hertogdom met gekozen hertogen. Tezelfdertijd stichtten de Bajuwaren het hertogdom met erfopvolging Beieren. Het noordwestelijke kustgebied werd bewoond door Noordzee Germanen die gevat werden onder de noemer Friezen. Wel vertrokken tijdens de volksverhuizingen veel Noordzee-Germanen (Angelen & Friezen) en Saksen naar de Britse eilanden. In 2009 is daar een enorme 7e eeuwse Angelsaksische schat gevonden van m.n. met goud & edelstenen verrijkte wapens waarvan het bronmateriaal deels afkomstig was uit het Byzantijnse rijk en India. Tussen de 5e en 7e eeuw namen anderen (wellicht uit Saksisch gebied of achterblijvers uit Jutland) de plaats in van vertrokken Friezen & Angelen. Tussen 650 en 1100 vestigden zich vanuit het oosten stammen met een nu vaak uitgestorven West-Slavische taal als de Abodriten, Wilzen en Sorben in de oostelijke Duitse deelstaten van nu. Tussen 447 & 751 vormden de Franken via de dymastie van de Merovingen gestaag het machtscentrum op het grondgebied van het latere Duitsland door het Frankische rijk in het leven te roepen.
De eerste Merovingen vorst Clovis (466-511) verenigde met harde hand de Frankische stammen onder zich. Ook wist hij het gebied van Thüringers & Alemannen in het zuiden & midden van het latere Duitsland bij zijn rijk te voegen (aan de Alemannen ontleent Duitsland zijn Franse naam). Rond 500 bekeerde Clovis zich tot het christendom. Onder Germanen die in Duitsland leefden was de kerstening al een eeuw aan de gang vanuit het Arianisme waaruit de oosters orthodoxe kerken zouden voortkomen. Clovis koos evenwel voor de roomse kerk waarmee hij de steun binnen kreeg van de Gallo-Romeinse adel. Zo kon hij de roomse religie tot staatsgodsdienst verordonneren. Dit bespoedigde de kerstening in zijn gebied met tussen 500 en 700 na chr. bijdragen van zuidfranse zwerfmonniken als Erhard & Emmerang von Regensburg en Angelsaksische of Ierse equivalenten als Fridolinus van Säckingen, Gallus, Totnan & Kilian, “apostel der Duitsers” Bonifatius, “apostel der Friezen” Willibrord en Willehad. Na de dood van Clovis werd het rijk onder zijn zonen verdeeld. Duitstalige gebieden vielen onder Austrasië (511-687). Wel kregen hofmeiers van de Merovingers meer in de melk te brokkelen. In 719 werd door de Austrasische hofmeier Karel Martel het Frankische rijk herenigd en met steun van de Alemannen uitgebreid met hertogdom Beieren. Ook werd het rijk verdeeld in gouwen.
De vorstendynastie die de Merovingen opvolgde, de Karolingen (751-987), was naar Karel Martel vernoemd. Diens kleinzoon Karel de Grote (747-814) werd, met Aken als belangrijskte residentie, de bekendste exponent. Hij schafte de 5 stamhertogdommen af en onderwierp met de nodige moeite de Saksen (en hun legendarische leider Widukind), Friezen & Beieren waarna hij kerstening afdwong. Vanaf 800 werd hij keizer van het Frankische rijk dat nu zijn grootste expansie bereikte en een groot deel van het Europese vasteland besloeg. Onder dat rijk viel het latere Duitsland ten westen van de Elbe en latere Duitse gebieden ten oosten van de Elbe waren er deels afhankelijk van. Karel de grote stelde hofdagen in; bijeenkomsten van belangrijke figuren in zijn rijk om hem met raad en daad ter zijde te staan. Hieruit onstond later de rijksdag. Het Karolingische rijk werd een feodale standenmaatschappij doordat leiders na een veldtocht door de koning of keizer werden beloond met grondgebied & adelijke titel. Als het grondgebied eigen bezit (allodium) werd was de titel graaf en wanneer het leengoed was werd deze hertog (militair bestuurder) of markgraaf (beheerder van een mark of grensgebied). In de laatste gevallen was de vorst leenheer. De begunstigde moest als leenman (een tegenprestatie leveren (oogstdeel, belasting, personeel, krijgslieden etc). Een vazal was een leenman die zich vrijwillig liet uitlenen aan een andere heer. Zo ontstond als hoogste stand de door de koning benoemde adel die met de geestelijkheid een kaste werd van grootgrondbezitters. De geestelijkheid bewoonde een abdij of klooster en de adel een burcht. Beide bezaten landerijen met boerderijen. Adel & geestelijkheid leenden hun bezit uit aan horigen, boeren die hun grond & hoeve niet mochten verlaten, een deel van de oogst moesten afstaan en dienstplichtig waren in ruil voor bescherming. Boeren die deze situatie uit eigen wil aangingen om bescherming te krijgen (z.g. laten) kregen meer rechten. De laagste standen waren lijfeigenen van wie het lichaam beschouwd werd als eigendom van de heer, maar die wel een eigen akkertje & gezin mochten stichten & houden en slaven die dat laatste lang niet altijd mochten. Onvrijen konden hogerop komen als hen door een superieur een (niet erfelijke) post werd toevertrouwd (ministerialen) of wanneer ze zich te paard onderscheidden als ridder. Ook was horigheid niet overal gangbaar, m.n. niet waar geld werd verdiend met bijv. zeevaart, veehandel of ambachten. Dat laatste gebeurde vaak in kustgebieden & steden.
In 843 werd via het verdrag van Verdun het Frankische rijk in drieën verdeeld. Daarbij vielen de Duitstalige gebieden veelal toe aan Oost-Francië of het rijk der Duitsers met Lodewijk de Duitser (806-876) als koning via erfopvolging. Onder zijn zoon Karel de Dikke (839-888) werd het Frankische rijk voor het laatst herenigd. Na diens dood viel het uiteen en namen gouwgraven vaak het gezag over. Met Lodewijk IV (893-911, bijnaam het kind) stierf de Karolingen dynastie uit en werd de titel van graaf in feite erfelijk. Intussen waren ook de stamhertogdommen met de Duitstalige exponenten Franken, Saksen, Beieren & Zwaben een 2e leven begonnen. De hertog van Franken Koenraad I uit het geslacht van de Konradijnen werd als eerste door de Duitse keurvorsten gekozen tot koning van het Duitse rijk. Hij kon weinig betekenen in de strijd tegen Vikingen & Magyaren en werd na een verloren slag tegen de laatsten op zijn sneefbed op eigen verzoek opgevolgd door de hertog van Saksen. Deze droeg als koning Hendrik I bij aan het uitbreiden & vastleggen van zijn grondgebied. Via zoon & opvolger Otto I werd hij stamvader van de Ottonen (919-1024). Otto I stichtte in 962 het heilige roomse rijk door als Duits koning de titel van keizer terug in te voeren. Als zodanig werd hij keizer Otto de Grote. De naam heilige roomse rijk verwijst naar zowel (voortzetting van) het Romeinse rijk als de Roomse kerk. Dit rijk zou 844 jaar lang bestaan (tot 1806), hetgeen tijdens nazi-Duitsland (1933-1945) Hitler zou inspireren tot gebral over vestiging van een 1000 jarig rijk. In de tijd van Otto de Grote omspande het heilige roomse rijk de lage landen, de Duitstalige wereld en delen van Frankrijk (m.n. Bourgondië e.o) en Italië.
Hoge middeleeuwen
De Ottoonse dynastie vormde de opmaat naar de hoge Middeleeuwen (globaal 1050- 1250) die men wel laat beginnen met de breuk tussen de roomse & de oosters orthodoxe kerk in 1054. Nadien groeide in centraal Europa de macht & invloed van de roomse kerk. Het latere Duitsland telde destijds 5 à 6 miljoen inwoners die veelal in armoedige omstandigheden leefden bij een gemiddelde levensverwachting van een jaar of 30. Deze was vooral terug te voeren op hoge kindersterfte, ziektes & epidemieën, honger en oorlog & plundering. Binnen de combie van feodaal stelsel & roomse kerkhiërachie stegen nederigheid & devotie in aanzien en uitingen van kunst & cultuur raakten doortrokken van roomse mystiek. De naweeën van kerstening en invasies van Hunnen, Vikingen en Moren in Europa vormden een verdere stimulans voor de overtuiging dat het Heilige land (Palestina) bevrijd diende te worden. Aldus werden kruistochten georganiseerd, niet roomse groepen als katharen & joden vervolgd en de inquisitie opgezet. Met de staat werd de verdeling van de macht uitgevochten wat uiteindelijk bijdroeg aan politieke stabiliteit. Door innovaties als het drieslagstelsel en met paarden voortgetrokken ploegen konden in de landbouw in de 12e en 13e eeuw areaal & productie worden verhoogd. Zo kon de bevolking groeien en dorpen & stadjes terrein winnen op gehuchten & landerijen van grootgrondbezitters. Tussen 1100 en 1250 vertienvoudigde in Europa het aantal steden. Via de banale revolutie gingen leenheren hun bezit & titel vaker beschouwen als eigen & erfelijk en bezit & titels werd dikwijls met bluf & machtsvertoon afgedwongen. Dit alles ging tevens gepaard met een toename van handel & geldeconomie.
Wat de verdeling van macht betreft bleek het roomse rijk na de oprichting alras minder heilig dan de naam suggereert. Onder de Ottonen kreeg de keizer invloed op benoeming van bisschoppen & abten en de laatsten konden als tegenprestatie grond belenen. Dit rijkskerkenstelsel riep prins-bisschoppen (met bisschoppelijke legers) en rijksabdijen (abdijen onder voogdij van de keizer) in het leven. Het stelsel werd populair omdat vanwege het celibaat de vorst het bezit na de dood van de betreffende geestelijken terug zou moeten krijgen. In de praktijk kregen m.n. bischoppen echter toch vaak nageslacht (nicolaïsme) en ook werden geestelijke goederen & ambten verhandeld (simonie). Paus Gregorius VII deed tussen 1049 en 1122 weinig afdoende pogingen dit gesjoemel in te dammen. Tezelfdertijd begon ook de kerk ministerialen aan te stellen en gingen al bestaande ministerialen in dienst van de kerk om niet in een leger van de koning te hoeven dienen en voor de staat hun status van horige te vervangen door die van vrije. Vaak lieten ze zich dan door de kerk weer uitlenen (bijv. als ridder of ambtenaar) wat hun positie tegenover de staat verbeterde. Later werden hun posities erfelijk en groeide één en ander uit tot lage adel & patriciaat.
Zo breidde de wereldlijke macht van geestelijkheid zich oncontroleerbaar uit en ontstond in de 11e en 12e eeuw de investituurstrijd tussen keizer & paus. Deze ging zo ver dat betrokken keizers & pausen tegenkeizers & tegenpausen benoemden. In 1122 werd bij het concordaat van Worms de invloed van de keizer op bisschopsbenoeming ingeperkt. De investituurstrijd speelde zich vooral af onder de dynastie der Saliërs (1024-1125) uit stamhertogdom Franken, de opvolger van de Ottoonse dynastie. In 1138 werd een machtsstrijd tussen het Frankische adelijke geslacht van de Welfen (met steun van de hertogen van Saksen & Beieren) en het Zwabische geslacht Hohenstaufen beslist ten voordele van de laatsten. Zo kwam de dynastie van de Hohenstauffen (1130-1254) aan de macht met als telg o.m. Frederik I Barbarossa (1122-1190) die als eerste de term heilig voor het roomse rijk gebruikte en op kruistocht in Turkije verdronk. Hij en zijn zoon & opvolger Hendrik VI slaagden er ondanks geruzie met pausen via gearrangeerde huwelijken & oorlogen in om als keizers het Heilige roomse rijk uit te breiden. Het vierjarig zoontje van Hendrik VI kwam na diens dood onder voogdij van de paus.
Op diens voorspraak werd deze in 1215 door de Duitse adel tot Duits koning benoemd en tussen 1220 en 1250 was hij keizer onder de naam Frederik II. Diens leven leent zich goed voor een film of serie vol (familie)drama, romantiek & avontuur. Hij sprak 6 heel verschillende talen en gold als promotor van kunst & wetenschap en interculturele dialoog. In deze hoedanigheden wordt hij gezien als voorloper van de renaissance. Als keizer kreeg ook hij onenigheid met het pausdom. Hij moest aan macht inboeten t.o.v. kerk (in 1213) & landsvorsten (in 1232), maar sloot vrede met de Welfen. Als kenner van de moslimcultuur en het Arabisch kreeg hij de sultan van Egypte aan zijn kant en wist hij na de zesde kruistocht via onderhandeling met de moslims als enige kruisvaarder ooit op vreedzame wijze de macht in Palestina in handen te krijgen. Omdat Frederik II destijds door de paus uit de kerk was gezet kroonde hij zijn zoon Koenraad tot koning van Jeruzalem. Wel behield Frederik goede banden met de Duitse orde van Teutoonse ridders, een geestelijke ridderorde die in 1189 in het leven was geroepen en hem o.m. in zijn Palestina campagne bijstond met het opzetten van hospitalen. De invloedrijke leider van de orde, grootmeester Herman von Salza, zat in een positie om te bemiddelen tussen keizer & paus, wat o.m. uitmondde in opheffing van de banvloek over Frederik II.
Grootmeester Herman von Salza stelde zich in dienst van wereldlijke vorsten in ruil voor land dat zijn orde na kerstening mocht behouden. De orde hield zich o.m. onledig met kerstening van de Baltische volken, waaronder de Pruzzen. Uit deze kerstening kwam de Duitse ordestaat langs de oostelijke Oostzeekust voort waarvan Pruisen deel uit ging maken. Deze staat werd onderdeel van een ware kolonisatiegolf naar het oosten. Ook elders ten oosten van de Elbe vestigden zich kolonisten uit het heilige roomse rijk. Soms geschiedde dit met geweld (gedwongen kerstening, verovering door Saksische hertogen) en soms op verzoek van Slavische adel. Monniken & boeren die zich zodoende konden bevrijden van hun horige status ontgonnen hier grond. Deze kolonisten kwamen uit het hele heilige roomse rijk, inclusief de lage landen (Friesland, Holland, Vlaanderen) en stichtten honderden dorpen & steden waar zich bijv. weer ambachtslieden vestigden. Eén en ander zorgde ervoor dat grote delen van de regio in een rap tempo verduitsten.
De zoon van Frederik II werd als Koenraad IV o.m. ook koning van Duitsland, maar hij bracht het niet tot keizer. Na zijn dood in 1254 begon het groot interregnum, een periode waarin er geen Duitse koning of keizer van het heilige roomse rijk was. Deze periode werd m.n. in de hand gewerkt doordat de Duitse keurvorsten van een sterk centraal gezag af wilden. Daarom waren ze geen voorstander van langdurige dynastieën. Het keurvorstencollege telde destijds als leden 3 prins-bisschoppen (de aartsbisschoppen van Keulen, Mainz & Trier) en 4 wereldlijke vorsten, de koning van Bohemen (later deel van Tsjechië), de paltsgraaf aan de Rijn, de hertog van Saksen en de markgraaf van Brandenburg. Het interregnum eindigde in 1273 met de verkiezing door de keurvorsten van de eerste Habsburgse koning Rudolf I. Dit begin van de dynastie van de Duitse Habsburgers geldt als aanvang van de late middeleeuwen in Duitstalig gebied.
Late middeleeuwen
Na 1150 stagneerde de landbouwproductie onder het feodale stelsel terwijl de bevolking bleef groeien. Bij aanvang van de late middeleeuwen (ca. 1250-1500) veranderde ook het klimaat (de aanzet tot de kleine ijstijd) en deed zich tussen 1315 en 1317 een grote hongersnood voor. Enkele decennia later volgde een pandemie van builenpest (zwarte dood) die rond 1350 Duitstalig gebied bereikte. De ziekte sloeg m.n. toe langs de Rijn & in kustgebieden en dunde de bevolking als geheel nog eens uit met ca. 20%. In de 14e en 15e eeuw werd deze pestepidemie gevolgd door minder ernstige pestuitbraken en andere pandemieën. Velen zagen de zwarte dood als straf van God en geloofden dat het einde der tijden nabij was met bijgevolg boetedoening (incl. zelfmutulatie) om het laatste te voorkomen en andere vormen van collectieve waanzin als vervolging van zondebokken (m.n. joden, maar bijv. ook heksen, bedelaars & melaatsen). Joden uit bijv. het Rijnland die aan pogroms ontsnapten vluchtten vaak naar Polen. Misoogsten & pandemieën werkten ook een trek naar de stad in de hand met aanvankelijk een onderklasse van ongeschoolde arbeiders als uitkomst. Ook verarmde de landadel en ridders werden uit nood vaak roofridders. Tezelfdertijd werd de positie van de roomse kerk verzwakt door interne strijd (pausenballingschap, westers schisma) en werd de islamitische expansie als een bedreiging gezien. De Gregoriaanse hervorming van rond 1100 ten spijt tierde de corruptie in de kerk weer welig (nicolaïsme, simonie, aflaathandel). De kerkleer werd door dit alles meer & scherper ter discussie gesteld en antiklerikalisme kwam op. De kerk bestempelde afwijkende visies als dwaalleer of ketterij wat door de inquisitie o.m. werd bestraft met marteling, gevolgd door de dood op de brandstapel. De in 1517 door Maarten Luther ingezette reformatie was de eerste in Duitsland die de kerk niet meer kon indammen. De renaissance, die vanuit het latere Italië opkwam en met een nieuw meer mensgericht wereldbeeld het einde der middeleeuwen inluidde, droeg hier ook aan bij.
Door al het bovenstaande kwamen bestaande zekerheden op losse schroeven te staan. Naast identiteitscrisissen & extremisme leverde dit echter openingen op voor een verruiming van de levensvisie en voor nieuwe mogelijkheden & ontdekkingen. Zo geraakte men in het 12e en 13e eeuwse Europa via de Islamitische Moren uit Spanje bekend met navigatie instrumenten als kompas & astrolabium en beschreef in het latere Italië de Venetiaanse handelaar & ondekkingsreiziger Marco Polo zijn reizen tussen 1271 en 1295 naar India & China. Vanuit China ontdekte men buskruit, wat in Duitsland bij toeval werd herontdekt door de monnik Berthold Schwarz die zijn achternaam dankt aan de kleur van het stofje (Schwarzpulver op zijn Duits). Dit leidde tot de ontwikkeling van vuurwapens als kanonnen & musketten hetgeen niet enkel de oorlogsvoering, maar (m.n. tot verdriet van lage adel & ridders) ook de feodale machtsverhoudingen wijzigde. Omdat het opkomende Ottomaanse moslimrijk handelsproducten uit het verre oosten duurder maakte geraakte men in het roomse Europa gemotiveerd om ze zelf op te halen. Daarmee brak tussen 1400 en 1500, mede dankzij de nieuwe navigatieinstrumenten, vanuit zeevarende naties het tijdperk van de grote ontdekkingen aan. Ook trokken na de val van Constantinopel in 1453 veel verlichte geesten uit die regio naar Italië. In de middeleeuwen was het idee van bolvormige aarde al tamelijk gangbaar zodat het onder ontdekkingsreizigers met de angst van de planeet af te vallen wellicht meeviel, maar de ontdekking door Nicolaas Copernicus (1473-1543) uit het destijds Pools-Litouwse koninklijk Pruisen dat de aarde rond de zon draait bleek ronduit revolutionair. Dit alles zou de opmaat vormen voor het einde der middeleeuwen en begin van de renaissance en de vroegmoderne tijd (ca 1500 tot het begin van de Franse revolutie in 1789).
In de late middeleeuwen kreeg steeds meer gebied in het roomse rijk rijksvrijheid, wat inhield dat het onder het directe gezag van de keizer viel. Daardoor kreeg men een grote mate van onafhankelijkkheid (eigen belastingen en eigen regels instellen, zelf recht spreken). Het kon o.m. gaan om keurvorstendommen, bisdommen, prinsdommen, steden & stedenbonden, ridderkantons, abdijen & dorpen. Zo deed het credo “stadslucht maakt vrij” zijn intrede. De steden werden een trekpleister & groeiende machtsfactor. De vrije rijkssteden en stedenbonden zoals de Duitse Hanze, de Rijnstedenbond en de Zwabische stedenbond, namen in aantal toe. De Hanze (een samenwerkingsverband van handelaren & steden rond de Noord & Oostzee) beleefde in Duitstalig gebied tussen 1250 en 1400 zijn grootste bloei. In zulke steden groeiden handel & ambachten en kwamen ook gilden (verenigingen van ambachtslieden) op. Verder werd er bijv. voor het eerst onderwijs gegeven buiten kloosters in de landstaal i.p.v het Latijn. In dit klimaat vond rond 1450 in Europa Johannes Gutenberg de boekdrukkunst uit.
Zo bleven in Duits taalgebied paus, keizer & heilige roomse rijk macht inleveren, ook ten gunste van de eigen macht van vorsten (Hausmacht politiek). Deze politiek werd bedreven door de Habsburgse vorst Rudolf I (Duits koning van 1273-1291) en door zijn opvolgers die door wederzijds toedoen alras een voortijdig einde vonden en het niet tot keizer brachten. De eerste die weer keizer werd was Hendrik VII van Luxemburg (1274-1313) die reeds een jaar na kroning (1312) sneefde op het veld van eer. Hij werd opgevolgd door Lodewijk IV de Beier (regeerperiode 1314-1347). Een onopgelost conflict van deze Lodewijk met de paus deed het keurvorstencollege besluiten dat ze bij meerderheid van stemmen geen pauselijke toestemming meer nodig hadden om een keizer te kiezen. Het lukte de Boheemse vorst uit het huis van Luxemburg Karel IV (1316-1378, keizer sinds 1355) deels het keizerlijk gezag te herstellen. In 1356 stemde de paus in de Gouden bul van Karel IV in met verkiezing van Duitse koningen en van de keizer van het roomse rijk door de 7 keurvorsten. De kroning van de gekozen keizer door de paus werd hiermee louter formaliteit. Dit maakte een eind aan de machtsstrijd tussen de vorstenhuizen Stauffen & Welten. Via deze bul werden titels van de keurvorsten erfelijk en kregen ze het recht tol te heffen, recht te spreken, munten te slaan en joden (tegen betaling door de laatsten) tegen vijanden te beschermen (Jodenrecht). De eerste vier opvolgers van Karal IV (Lijst) uit het huis van Luxemburg regeerden maar kort en drie van hen brachten het niet tot keizer. In 1438 werd weer een Habsburger (Albrecht II) Duits koning. Hij stierf een jaar later, maar werd opgevolgd door de Habsbuger Frederik III (1415-1493) die in 1452 keizer werd van het Helige Roomse rijk. Tot 1806 zouden de Habsburgers vrijwel onafgebroken deze positie handhaven, maar hun zeggenschap over de staten & staatjes van het latere Duitsland nam verder af.
De vroeg moderne tijd
In de drie eeuwen die de vroeg moderne tijd grofweg beslaat (ca 1500- 1800) liep de bevolking in Duits gebied op van ca. 10 miljoen naar ca. 23 miljoen, maar wel met enorme fluctuaties door epidemieën & oorlogen. De ontreddering die deze veroorzaakten leidde vaak tot het zoeken van zondenbokken en vervolging van bijv. joden, heksen & aanhangers van een minderheidsreligie. In deze periode kwam in west & midden Europa gestaag een eind aan de monopoliepositie van de roomse kerk en aan de macht van het overkoepelende heilige roomse rijk. Dat viel uiteen in soevereine staten met veel eigen macht van de heersers. Via godsdienstoorlogen dwongen anders gelovigen leefgebied voor zichzelf af, wat in de Duitse landen resulteerde in een voornamelijk protestants (luthers) noorden en een rooms zuiden. Bij het lutheranisme bestond de neiging zich op te sluiten in de eigen geloofsgroep, terwijl calvinisten & roomsen door handel & emigratie meer internationale contacten onderhielden. In de filosofie waren de Duits idealisten Leibniz & Wolff wegbereiders voor de 18e eeuwse verlichting. Van daaruit ontpopten heersers zich als verlichte despoten. Aan het eind van de vroeg moderne tijd boden die ruimte aan rationaliteit & tolerantie ter bestrijding van barbaarsheid & bijgeloof.
In de kunsten maakte de focus op religie plaats voor de nadruk op individu & klassieke oudheid van de renaissance en de expressiviteit van de barok die in Duitsland bijv. tot uitdrukking kwam bij klassieke componisten als Bach & Händel. Economisch verloor het feodale stelsel terrein aan het vroegkapitalisme met haar geldeconomie, handel & ambachten, privé-eigendom van productiemiddelen en loonarbeid. De economische benadering van de tijd, het mercantillisme, kreeg als Duitse variant het kameralisme. Dat kwam op door de enorme ontvolking na de 30jarige oorlog en uitte zich in een streven naar meer productie van landbouw, industrie & ambachten; binnenslands verwerken van eigen producten, aantrekken van immigranten & vakspecialisten voor wederopbouw & ontginning van gebieden om niet te hoeven importeren, met gelijke munt terug betalen van een importverbod op Duitse producten, aanleg van infrastructuur voor handel & vervoer (wegen, kanalen etc.) en de opkomst van banken & betaalrekeningen om contant betalen te mijden (elk staatje had zijn eigen munt en dat maakte dit te lastig). In het leven van alledag lag veel nadruk op de verhoudingen, normen & waarden binnen de familie of de stand of vakgroep (gilde) waar men deel van uitmaakte (Duitse landen kenden ook een sterke statushiërarchie van beroepen & groepen). Groepsbelang & aanpassing ging boven eigen richting en afwijkend gedrag kon streng worden bestraft.
Aan het begin van de vroeg moderne tijd werd Frederik III opgevolgd door zijn zoon Maximiliaan (1459-1519). Deze werd in 1486 rooms Duitse koning en in 1508 zonder kroning door de paus keizer. Onder zijn bewind werd in 1495 via de rijksdag van Worms eerst nog gepoogd het heilige roomse rijk meer body te geven. Besloten werd dat het rijk zelf als enige over lokale vetes kon oordelen. Daarmee werden die feitelijk verboden (eeuwige landvrede). Om e.a te bestendigen werden een hoogste rechtbank, een zestal rijkskreitsen voor inning van belasting & een regentenraad ingesteld (die geen lang leven beschoren was omdat ze de macht van de keizer inperkte). Via huwelijkspolitiek wist Maximiliaan het roomse rijk uit te breiden met de lage landen & delen van Frankrijk en met Spanje, Bohemen & Hongarije. Zijn kleinzoon Karel (1500-1558) werd in 1519 gekroond tot Duits koning en in 1520 tot keizer Karel V, hetgeen in 1530 nog eens door de paus werd overgedaan (hij werd daarmee de laatste door de paus gekroonde keizer). Wanner men de Spaanse gebieden in Azië & Amerika mee rekent regeerde Karel V in feite over een wereldrijk. Wel beperkten de oorlogen die hij voerde (o.m. tegen Ottomanen, Fransen & de paus) zijn opties voor machtshandhaving in eigen land.
Intussen kwamen er in de 15e en 16e eeuw opstanden van boeren en veramde lage adel tegen de feodale machtsstructuur van adel & geestelijkheid en de daarmee gepaard gaande corruptie in de vorm van belastingvoordelen, vriendjespolitiek en verhandeling van geestelijke ambten & zaken (zoals de aflaathandel). De opstanden kregen sympathie van de burgerij van steden die zulke vormen van corruptie binnen het patriciaat (de regenten) ontmoette. De gevoelens van onrecht werden politiek & religieus gevoed met argumenten door rondtrekkende predikers (in Duitsland o.m. de Zwickauers en de wederdopers) en de opstanden verbreidden zich vanuit het zuidwesten over het latere Duitsland. Dit mondde in 1522 uit in een ridderopstand en in 1525/26 in de Duitse boerenoorlog. De gevestigde machten vreesden uiteraard ondergraving van hun positie en net als eerdere revoltes werden ook deze twee door hen hardhandig neergeslagen. Boeren in het rooms Duitse rijk verloren nu helemaal hun rechten en ze bleven tot in de 19e eeuw eigendom van de landheer. De doelen die de boerenopstandelingen voor ogen stonden dienden in de 19e eeuw evenwel de grondleggers van het marxisme Marx & Engels en in de 20e eeuw het communistische Oost-Duitsland (1949-1990) tot voorbeeld.
In eerste instantie leek Luther de opstanden te steunen met zijn 95 stellingen tegen de aflaathandel van 1517 waarmee hij de reformatie in gang zette en met een publicatie in 1520. In 1521 verklaarde Keizer Karel V hem via de rijksdag vogelvrij, maar keurvorst Frederik III van Saksen bood hem in het geheim bescherming. Luther verbleef een tijdlang in Saksen onder pseudoniem en vertaalde het nieuwe testament van de bijbel in het Duits (in 1536 verscheen zijn vertaling van het oude testament). Alras kreeg zijn beweging op Duits grondgebied & daarbuiten vaste grond onder de voeten. Vanaf 1525 voerden een aantal Duitse staten & steden (met hertogdom Pruisen als eerste) de reformatie in. Toen in 1526 bleek dat de boerenopstand tot mislukken gedoemd was koos Luther eieren voor zijn geld en sprak hij zich uit tegen de boeren en voor de rechten van vorsten. Ook claimde hij dat het hem enkel te doen was om kerkhervorming en dat hij zich niet met politiek wilde inlaten. De uitbreidende reformatie leiddde in 1546 tot de Schmalkaldische oorlog tusen protestante vorsten en keizer Karel V. Deze werd door de keizer gewonnen, maar zijn vredevoorstel daarop werd nauwelijks geaccepteerd en bij de godsdienstvrede van Augsburg werd in 1555 het Lutheranisme in het roomse rijk officieel toegestaan. Dit betekende evenwel geen godsdienstvrijheid, want ingezetenen van een staat die er een minderheidsreligie aanhingen kregen vaak als enige optie te vertrekken naar een rijksdeel of plek waar dat de religie van de meerderheid was.
Met de vrede van Augsburg bleek de strijd voor de reformatie nog niet gestreden, want de roomse kerk zette via het concilie van Trente (1545-1563) de contrareformatie in die de misstanden in de roomse kerk onderkende maar de eenheidskerk voorop stelde. De vervolging van niet roomsen kreeg gestalte via instelling van de Spaanse (in 1478) & Romeinse inquisitie (in 1542). O.m. omdat de Duitse keurvorsten de zaak niet op de spits wilden drijven en keizers de steun van protestante vorsten nodig hadden in hun strijd tegen het Islamitische Ottomaanse rijk stelden de opvolgers van Karel V zich nog gematigd op tegenover de reformatie. Wel was de eerste onder hen, Ferdinand I (regeerperiode 1556-1564), een fel bestrijder van de wederdopers. Na hem kwamen Maximilaan II (r 1564-1576), Rudolf II (r 1576-1612) die meer kaas had gegeten van kunsten & wetenschappen dan van bestuur & diplomatie (bij hem was bijv. de Duitse astronoom Johannes Kepler hofwiskundige) en Matthias van Oostenrijk (r 1612-1619). Wel namen de spanningen toe nadat in 1608 de protestanten uit het Paltsgraafschap langs de Rijn en uit Noord-Duitsland zich verenigden in de protestantse unie. Het jaar daarop riepen de roomse vorsten in zuid Duitsland als tegenreactie een katholieke liga in het leven. In Oostenrijk bestreed intussen aartshertog Ferdinand de lutheranen. Nadat hij in 1617 koning van Bohemen werd wilde hij de protestante Hussieten hun vrijheid van godsdienst afnemen wat de aanzet vormde voor de dertigjarige oorlog (1618-1648). Binnen het keurvorstencollege sloeg de balans door naar de contrarefornatie zodat de aartshertog gekozen kon worden tot keizer Ferdinand II (r 1619-1637) en tot leider van het roomse kamp in wat zich bleek te ontwikkelen tot een wereldoorlog om religie & Habsburgse macht. Wel werd de oorlog vooral in Duitse gebieden uitgevochten. Grote delen daarvan werden verwoest. De bevolking werd met de helft teruggebracht en het zou nog tot 1750 duren vooraleer deze weer het pijl had bereikt van 1618.
De dertigjarige oorlog eindigde via de Vrede van Westfalen (1648) met gelijke rechten voor roomsen, lutheranen & calvinisten en met de afsplitsing van de 7 Verenigde Nederlanden & Zwitserland van het Heilige roomse rijk. De roomse keizer werd een vorst zonder leger, financieën & overheid en met in feite enkel de Hausmacht over de eigen gebieden van het Oostenrijks Habsburse rijk. Het heilige roomse rijk viel zo uiteen in 382 souvereine & half souvereine gebieden. In de Duitse regio verwierf het Lutherse Zweden gebied rond Bremen & in Voorpommeren dat het in 1721 na de Grote Noordse oorlog weer verloor (deels aan Pruisen). Ook Frederik Willem van Brandenburg-Pruisen (r 1640-1688, bijgenaamd de grote keurvorst) kreeg er gebied bij en bij de vrede van Oliva na de eerste Noordse oorlog (1655-1660) kwam het hertogdom Pruisen los van Polen en werd het aan hem toegewezen. In zijn jeugd bracht hij tijd door aan het hof van prins Fredrik Hendrik van de 7 Verenigde Nederlanden en studeerde hij in Leiden. Destijds beleefden de Nederlanden hun periode van grootste macht (Gouden eeuw). Eenmaal terug in Duitsland bracht hij het daar opgedane als keurvorst & hertog in de praktijk. Hij steunde de handel, verwierf enkele kolonies in Afrika en stelde in 1657 zijn territoir open voor Hugenoten (protestante vluchtelingen uit Frankrijk) & immigranten wat een verdere stimulans bleek voor de economie. De bestuursmacht nam hij zoveel mogelijk in eigen hand. Hij hief belasting en bouwde een efficiënt leger op zodat zijn gebied niet meer kon worden geteisterd door plunderende troepen zoals in de 30jarige oorlog. Zo werd hij de leidende protestante keurvorst en legde hij de basis voor zijn opvolger Frederik Willem I (1657-1713) om in 1701 het koninkrijk Pruisen te stichten. Dit zou tot 1918 blijven bestaan en worden geregeerd door telgen uit het huis Hohenzollern die goede relaties behielden met Nederland. Pruisen zou zich evolueren tot de grootste & belangrijkste Duitse staat en binnen centraal Europa tot grote tegenhanger van her rijk van de Oostenrijkse Habsbugers. Wel viel aan het eind van de regeerperiode van Frederik Willem I rond 1710 ruim eenderde van de Pruisische bevolking ten prooi aan een pestepidemie.
In 1713 werd hij opgevolgd door zijn zoon Frederik Willem I (r 1713-1740, bijnaam de soldatenkoning) die bij tijden leefde op het randje van waanzin en de basis legde voor de Pruisische ambtenarenstaat. Hij kende een aversie tegen cultuur, wetenschap & Franse fratsen en een voorliefde voor boeren & graanhandel, landwinning, soberheid & discipline en een sterk leger (maar ook voor discussies bij een pul bier). Hij pakte zijn zoon die hem zou opvolgen, ministers en andere ondergeschikten buitensporig streng aan en voerde o.m. leerplicht (1717), dienstplicht (1737) en belastinghervormingen in.
Rond 1700 brachten nog 2 Duitse keurvorsten het tot koning. Zo werd Frederik August I van Saksen in 1697 koning August II van Polen en George Lodewijk van Hannover werd in 1714 gekroond tot Koning George I van de Groot-Brittannië & Ierland. |
Tijdens de Poolse successie (opvolgings) oorlog (1733-1738) kreeg koning August II steun van de rooms Duitse keizer Karel VI. Nadat deze zijn docher Maria Theresia tot opvolgster had bestemd brak tussen 1740 en 1748 de Oostenrijkse successieoorlog uit van het Oostenrijks Habsburgse rijk tegen Frankrijk, Spanje, Pruisen & Beieren. Intussen was Frederik Willem II van Pruisen opgevolgd door zijn zoon Frederik II (r 1740-1786). Deze dankt zijn bijnaam Frederik de Grote mede aan zijn kwaliteiten als militair strateeg. Via de Oostenrijkse successieoorlog voegde hij Silezië en het graafschap Oost-Friesland aan Pruisen toe en in de Zevenjarige oorlog (1756-1763) wist hij tegen een coalitie van Frankrijk, Oostenrijk & Rusland deze situatie te consolideren. In 1772 annexeerde hij West-Pruisen en via de Beierse successieoorlog van 1778/79 en de oprichting van de Vorstenbond in 1785 voorkwam hij dat de Oostenrijks Russische coalitie van de Habsburgse keizer Jozef II Beieren in handen kreeg. De relatie met zijn vader liet wellicht trauma’s bij hem na. Hij betoonde zich als promotor van filosofie, muziek, kunst, architectuur & wetenschap zijn tegenpool, maar als liefhebber van uniformen zijn evenbeeld. Zoals meer verlichte despoten van zijn tijd hing hij de verlichtingsfilosofie aan waarin rationele feiten dienden ter compensatie van autoritaire dogma’s & kadaverdiscipline. De filosofie inspireerde Frederik de Grote tot afschaffing van marteling & lijfeigendom (wat de adel van Pommeren hem niet in dank afnam) en tot invoering van (nog wel beperkte) vrijheid van pers & godsdienst en van de aardappel (met een veel grotere voedingswaarde dan graan) als volksvoedsel. In 1786 werd Frederik de Grote opgevolgd door Frederik Willem II die tot 1797 zou regeren. Enkele jaren na diens aantreden brak met de Franse revolutie de moderne tijd aan. In het verlengde van de verlichtingsfilosofie ontstond via Immanuel Kant (1724-1804; grote titel “Kritik der reinen Vernunft”) het Duitse idealisme met als uitgangspunt dat de wereld los van menselijke ideeën erover voor de mens niet kenbaar is.
De verlengde 19e eeuw: 1789-1919
Door de invloed van de Verlichting en de Franse revolutie waren in de 19e eeuw feodale verhoudingen formeel afgeschaft. Verbeteringen in de landbouw (incl. de invoering van de aardappel), het scheppen van nieuwe arbeid (bijv. huisvlijt), veranderingen in het erfrecht & dalende sterftecijfers door medische vooruitgang zorgden vanaf begin 19e eeuw in een aantal regio’s voor een bevolkingsexplosie. Doordat velen te arm waren voor eigen bezit of een eigen bedrijf en steeds meer huisvlijt zich verplaatste naar fabrieken groeide het aandeel van arbeid in loondienst sterk. Zo voltrok zich in een aantal regio’s een industriële revolutie. Onder de oudste takken vallen mijnbouw & textielindustrie en vanaf ca. 1840 kwam o.m. door de aanleg van spoorwegen metaalindustrie op. Intussen waren de loondienstigen hun oude vormen van zekerheid (eigen akkertjes, gilden) veelal kwijt en overtrof het aanbod van arbeid de vraag steeds meer zodat de lonen lager en arbeidsomstandigheden slechter werden. Arbeid van hele gezinnen met werktijden van 12u door het hele etmaal heen in fabtieken of mijnen of landarbeid van 16u p/d tegen een homgerloon waren bijv. heel gewoon. Dit zorgde voor een toename van uitbuiting en verpaupering en een groeiende onderklasse, het proletariaat. Rond 1845 viel van de Pruisische bevolking tweederde onder de klasse van lompenproletariaat, dagloners, handwerkers & fabrieksarbeiders. In deze periode groeide door verpaupering ook de emigratie sterk met tussen 1850 en 1860 een piek van 1,1 miljoen emigranten (waarvan 950.000 naar de VS). Tegelijk geldt de 19e eeuw op het gebied van waarden & normen als periode van de doorbraak van de burgerklasse (15 à 30% van de Duitsers), te verdelen in kleinburgers (middenstand, ambachtslieden, horeca, basisonderwijzers, lagere ambtenaren etc.) en grootburgers (bourgeoisie; hoger opgeleiden, hogere ambtenaren, regenten, grote ondernemers etc). Bij de toplaag van grootburgers (1 à 2% der bevolking) lag in de 19e eeuw vrijwel alle economische & politieke macht. Armenzorg ging in deze periode nog vooral uit van familie, liefdadigheid & kerken. De geschetste situatie bleef bij de Duitse idealist Georg Wilhelm Hegel (1770-1831) niet onopgemerkt en dat kreeg via zijn leerling Karl Marx (1818-1883), die een meer materialistische uitleg ervan verkoos & uitwerkte, maatschappelijke gevolgen op wereldschaal.
Het motto “vrijheid, gelijkheid en broederschap” en de verklaring van de rechten van de mens van de Franse revolutie (1789-1799), waren gebaseerd op de ideeën van de Verlichting en werden aanvankelijk ook in Duitsland welwillend ontvangen. Toen echter de terreurfase van de revolutie aanbrak met executies door de guillotoine (die vanuit de geest der Verlichting nota bene was ontworpen om humaner te onthoofden) deden verhalen van vluchtelingen uit Frankrijk de stemming omslaan. In 1791 riepen keizer Leopold II van het roomse rijk & de Pruisische koning Frederik Willem II in de verklaring van Pilnitz de Europese heersers op in te grijpen als de positie van de Franse koning Lodewijk XVI in gevaar zou komen. De eerste coalitieoorlog die daarop uitbrak eindigde in grote overwinningen voor Frankrijk en in de geslaagde machtsgreep van Napoleon die zichzelf in 1804 tot keizer van Frankrijk kroonde. In de door hem bezette delen van Duitsland stichtte hij als vazalstaat de Rijnbond (1806), incl. koninkrijk Westfalen (1807). Na zijn desastreus verlopen Russische veldtoch van 1812 verloor Napoleon in 1813 de slag bij Leipzig waarna deze vazalstaten terug in handen kwamen van Duitse heersers.
Nadat Napolen in 1815 zijn Waterloo had gevonden werden via het congres van Wenen de Europese verhoudingen herschikt. Als vervanger van het Heilige roomse rijk werd de Duitse bond van 40 staten in het leven geroepen. Deze kende als regeringsorgaan een Bondsdag die bestond uit afgevaardigden van de lidstaten. De bond was bedoeld als militaire buffer tegen Frankrijk en om de oude gezagsverhoudingen te herstellen. Liberale & constitutionale neigingen werden dan ook onderdrukt (m.n. via de besluiten van Karlsbad die o.m. ook de persvrijheid beperkten). Ook wilde Oostenrijk, dat een belangrijke stem in het kapittel had, met de bond een Duitse eenheidsstaat voorkomen. Binnen de Duitse bond waren Oostenrijk & Pruisen de toonzettende naties, maar buiten de bond om gaf Pruisen in 1834 met het opzetten van een tolvereniging van Duitse staten om handel & industrie te bevorderen een idee van de econoom Friedrich List invulling. De tolunie sloot tussen 1839 en 1865 handelsovereenkomsten met een aantal landen en bleek goed voor industrialisering & staatsinkomen van de Duitse landen.
Intussen zorgde verpaupering door de industriële revolutie wel voor veel opgehoopte onvrede. Misoogsten in 1846 waren wellicht de druppel die in 1848 de emmer deed overlopen in een golf van liberale & nationalistisch geïnspireerde opstanden in Europa tegen gevestigde autoritaire gezagsverhoudingen. Ook werd dat jaar het communistisch manifest gepubliceerd door de Duitse grondleggers van het communisme Karl Marx & Friedrich Engels. Daarin werd aangestuurd op het eind van de door kapitalisme & burgerlijke democratie in de hand gewerkte klassenmaatschappij via revolutie, gevolgd door een tijdelijke dictatuur van het proletariaat. In Duitsland kwam e.a. tot uiting in de maartrevolutie van 1848. Deze eiste o.m. afschaffing van de privileges van de adel, soevereiniteit & bewapening van het volk en progressieve inkomstenbelasting. In dat jaar viel ook het openlijke begin van de Duitse arbeidersbeweging. In Frankfurt kwam het parlement bijeen van een liberale Duitse eenheidsstaat (het revolutionaire Duitse rijk van 1848/49). Dit nam in 1849 een grondwet aan en wilde de Pruisische koning Frederik Willem IV tot keizer benoemen. Deze weigerde omwille van vrees voor machtsverlies evenwel de kroon uit handen van het volk te ontvangen en zo torpedeerde hij namens Pruisen dit Duitse rijk. De revolutiebeweging kende een klein Duitse richting die vereniging van de staten van de Duitse bond buiten Oostenrijk voorstond en een groot Duitse richting die aanstuurde op vereniging van alle Duitstalige landen onder één leidend land. Ook toen in 1862 Otto von Bismarck kanselier (premier) van Pruisen werd liepen de spanningen in de Duitse bond verder op. In 1864 begon Bismarck een oorlog met Denemarken. Daarmee verloor dat land Sleeswijk-Holstein aan de Duitse bond, waarop Pruisen het gebied annexeerde en dat was tegen het zere been van Oostenrijk. Dit leidde in 1866 tot de Duitse oorlog tussen de Noordduitse staten & Italië aan de Pruisische kant en een aantal zuidduitse staten aan de kant van Oostenrijk.
Deze korte oorlog eindigde in het voordeel van Pruisen dat in 1867 de Noord-Duitse bond oprichtte. Deze bestond uit 22 staten met in totaal bijna 30 miljoen inwoners. Volgens de grondwet was de wetgevende macht in handen van de Bondsraad (vertegenwoordiging van de lidstaten) & de Rijksdag (het gekozen parlement) en de uitvoerende macht (het bondspresidium) in handen van de koning en de door hem benoemde bondskanselier. Met zijn bondspresidium controleerde koning Wilhelm I de buitenlandse politiek, benoemde hij de bondskanselier (Bismarck) en kon hij op verzoek van de bondsraad de Rijksdag ontbinden. Als regeringsleider & enige minister benoemde Bismarck onder hem gestelde staatssecretarissen en omdat hij tevens bondsraadlid was had hij ook een stem in het kapittel bij de wetgeving. Via zijn Realpolitik wilde Bismarck de Duitse staten tot één Duits rijk verenigen en daar paste de oorlog in die de Duitse bond in 1870 begon met Frankrijk over de troonopvolging in Spanje door de Pruisische prins Leopold van Hohenzollern. Kort voor deze Frans-Duitse oorlog sloten de Zuid–Duitse staten zich aan bij de Noord-Duitse bond. De oorlog verliep voor Frankrijk desastreus & vernederend. Het land moest het bewiste Elzas-Lotharingen aan Duitsland teruggeven en kreeg te maken met een Duitse bezetting van Noord-Frankrijk tot men een boete van een dubbele jaarlijkse staatsbegroting aan de Duitsers had betaald.
Als extra zout in de wonde lieten de Duitsers begin 1871 in de spiegelzaal van het paleis van Versailles de Reichsgründung (stichting van het Duitse keizerrijk) plaatsvinden waarbij de Pruisische koning Wilhelm I (r 1851-1888) tot keizer werd uitgeroepen. De naar Bismarck vernoemde grondwet was vrijwel een copie van de grondwet van de Noord-Duitse bond. Het bondspresidium kreeg nu als bijkomende titel “der Kaiser” en Bismarck werd rijkskanselier i.p.v. bondskanselier. Geheel anders dan de revolutie van 1848 voor ogen stond was het keizerrijk als vorstenbond onder Pruisische leiding en semi-constitutionele monarchie autoritair, anti-liberaal & militaristisch van opzet. Als hij dat wilde kon de keizer over alle staatszaken zelf beslissen, maar Wilhelm I maakte daar geen gebruik van en liet het beslissen over aan zijn populaire rijkskanselier Bismarck. Binnenslands waren de afzonderlijke deelstaten cultureel & bestuurlijk soeverein. Wel verkleinde Bismarck de verschillen via invoering van het metrieke stelsel (1872) en het burgerlijk wetboek (1900) in het keizerrijk. Aanvankelijk probeerde hij de macht van roomsen te beperken, maar na 1878 veranderde dat door een verzoenende opstelling van de paus en doordat hij hun steun nodig had. Na twee aanslagen op de keizer in 1878 volgden evenwel beperkende maatregelen tegen de socialisten die binnen het kapitalisme een emancipatie van het proletariaat voorstonden. Van communisten moest Bismarck dus al helemaal niks hebben. Zo probeerde Bismarck socialisten & communisten de wind uit de zeilen te nemen door invoering van een begin van armenzorg van staatswege en een ziekte (1883), ongevallen (1884) en pensioenverzekering (1889) met slechts een aanvullende rol van de staat. Dit kon evenwel niet verhinderen dat tussen 1880 en 1890 de emigratie van Duitsers naar de VS een een ongekende piek bereikte van 1,5 miljoen.
Het op bijdragen van werkgevers & werknemers gebaseerde zorgstelsel van Bismarck is tot op de dag van vandaag toonaangevend in Duitsland, Nederland, België & Oostenrijk (qua sociale zekerheid zijn de verschillen tussen Nederland & Duitsland echter aanzienlijk). |
Internationaal probeerde Bismarck het machtsevenwicht te bewaren via ingewikkelde allianties. Bij het Congres van Berlijn (1878) probeerde hij de kans op een anti-Duitse coalitie te verkleinen door de Europese machten tegen elkaar uit te spelen. Wel waren de Russen en het Ottomaanse rijk, dat pas nog een oorlog tegen Rusland had verloren, ontevreden met de uitkomsten en op de Balkan ontstond revaliteit tussen Rusland en Oostenrijk-Hongarije over de invloedssfeer aldaar. Om de opgelopen spanning met Rusland te pareren sloot Bismarck met Oostenrijk in 1879 een alliantie met de belofte dat men elkaar zou helpen bij een Russische aanval waar Italië zich in 1882 bij aansloot (Driebond). Om vervolgens het risicio van oorlog met Rusland in te dammen sloot hij in 1887 met de Russen een verdrag met de belofte dat Duitsland zich er buiten zou houden als Oostenrijk-Hongarije Rusland zou aanvallen of wanneer de Russen de Ottomanen een lesje zouden willen leren. Intussen was Duitsland in 1884 en 1885 de Britten & Fransen achterna gegaan als koloniale macht in m.n. Afrika (o.m. zuidwest & Oost-Afrika).
In 1888 overleed keizer Wilhelm I. Hij werd, na een intermezzo van 99 dagen waarin de liberale Frederik II regeerde, opgevolgd door Wilhelm II (r 1888-1918). Deze wilde zich als nieuwkomer profileren. Daarom ontsloeg hij Bismarck. Zijn regeerperiode vanaf het ontslag van Bismarck (1890-1918) wordt als tegenhanger van de tijd van Bismarck wel betiteld als het Wilhelministisch tijdperk. In deze periode ging een vooruitstrevende modernisering van industrie, infrastructuur, wetenschap & technologie gepaard aan een romantisch teruggrijpen op de alleenheerschappij van koning & aristocratie van voor de Verlichting. Dat laatste kwam tot uiting in Duits militarisme, chauvinisme & nationalisme. Onder het Duitse keizerrijk ontwikkelde Duitsland zich tussen 1870 en 1914 van een agrarisch land tot een moderne industriestaat. Zo zakte tussen 1882 en 1907 in de werkgelegenheid het aandeel van de landbouw van 42% naar 28% ten gunste van industrie (van 35% naar 42%) & dienstensector (van 24% naar 30%). Veel grote Duitse concerns van de 20e en 21e eeuw ontstonden in deze periode. De bevolking groeide tussen 1871 en 1910 van 41 miljoen naar 65 miljoen en het aandeel bewoners van grote steden (boven 100.000 inwoners) ging van 5% naar 21%. Naar standen viel in 1895 van de 12 miljoen huishoudens 2% onder de toplaag, 23% onder de hoge middenstand (m.n. vrije beroepen) en 31% onder de lage middenstand. De rest (44%) was proletariaat.
In 1890 verlengde Wilhelm II op advies van zijn nieuwe bondskanselier Von Caprivi het niet-aanvalsverdrag met de Russen niet waarop Rusland in 1893 met Frankrijk in het geheim een steunalliantie aanging. In 1907 sloten de Britten zich hierbij aan hetgeen de triple entente in het leven riep. Anders dan Wilhelm I besliste Wilhelm II vooral zelf over staatszaken waarbij hij als rijkskanselier & ministers enkel jaknikkers duldde. Hij steunde de Pruisische adel (de Junkers) en de legerleiding die daar uit voortkwam met daarbij een voorliefde voor de marine. Die vond hij belangrijk voor het Duitse koloniale rijk dat hij nodig achtte om Duitsland mee te voeren in de vaart der Europese grootmachten. In zijn buitenlandse politiek ging hij veel minder subtiel te werk dan Bismarck. Zo steunde hij de Oostenrijkers onvoorwaardelijk bij hun strijd tegen de Russen om de invloedssfeer op de Balkan. Met zijn vloot & koloniale ambities wekte hij wantrouwen bij de Britten en bij de Fransen werd reeds bestaande argwaan nog versterkt. Dit versterkte ook de spanning tussen de centralen (Duitsland, Oostenrijk & Italië) en de entente van Briiten, Fransen & Russen wat een wapenwedloop op gang bracht. In architectuur & beeldende kunst vond de Europese historisme tendens in Duitsland een uitlaatklep in pompeuze neobarok & jugendstil en in de mode werden bijv. matrozenpakjes erg populair.
Via de moord in Sarajevo op de troonopvolger van Oostenrijk (aartshertog Frans Ferdinand) kwamen de spanningen tussen de twee driebonden op 28 juli 1914 tot uitbarsting in de eerste wereldoorlog (1914-1918). Aan het begin van de oorlog droegen in alle landen van de driebonden een naief soort enthousiasme in combinatie met nationalisme & sociale druk bij aan massale recrutering. Vanuit het Schlieffenplan dacht Duitsland Frankrijk binnen zes weken te verslaan om daarna af te rekenen met Rusland dat tijd nodig zou hebben om te mobilseren. Rond kerst 1914 was duidelijk dat dit scenario zich niet zou voltrekken. Ook zorgde een geallieerde blokkade van Duitsland voor tekorten aan voedel & grondstoffen die het moreel op den duur ondermijnden. Rond 1916 nam de Duitse legerleiding feitelijk het landsbestuur over en vanaf 1917 groeide in Duitsland de kritiek op het autoritaire bewind & de monarchie dusdanig dat de keizer gematigde en zelfs linkse bondskanseliers ging aanstellen. De oorlog voltrok zich in Europa aan vier fronten waarbij de Duiters vooral vochten aan het Europese west & oostfront. De meeste koloniën verloren ze alras aan het Britse gemenebest. Aan het westfront in België & Frankrijk ontaardde de strijd in een impasse in de vorm van een door mijnen en chemische & biologische oorlogsvoering smerige loopgravenoorlog van vooral Fransen, Britten (incl. het Britse & Franse imperium) & Belgen tegen Duitsers. In de Duitse klassieker “Im westen nichts neues” van eerste wereldoorlog veteraan Erich Maria Remarque zijn de gruwelen & zinloosheid van deze strijd beschreven. Aan het oostfront werd een verrassingsaanval van de Russen op Oostpruisen gepareerd door Duitsers & Oostenrijkers. Na de Russische revolutie van 1917 viel het regime van de tsaar en stortte het Russische leger in waarna met de Russen een wapenstilstand werd bedongen. Deze mondde in maart 1918 uit in de vrede van Brest-Litovsk. Door de ruimte die vrijkwam kon Duitsland hierna aan het westfront een lente-offensief beginnen, maar dit stagneerde en de bondgenoten van Duitsland waren intussen al afgehaakt.
Via de daarop volgende geallieerde tegenaanval, het honderddagen offensief van 8 aug. tot 11 nov. 1918 werd mede door de deelname van de VS de toestand voor de Duitsers uitzichtloos. De legerleiding onder Erich Ludendorf & Paul von Hindenburg stemde in met binnenlandse politieke hervormingen die een groeiend volksdeel verlangde en die de geallieerden eisten. Zo werd in okt. 2018 de liberaal Max von Baden aangesteld als bondskanselier en werd via wijzigingen in de (grond)wet de macht van keizer & aristocratie beteugeld en die van regering & parlement vergroot. Kort daarna kwam het marinepersoneel in opstand tegen het eigenmachtige besluit van hun leiding om nog één keer tegen de Britse vloot te vechten om heldhaftig ten onder te gaan. Daarmee was de novemberrevolutie 1918 een feit. Deze leidde tot afschaffing van de monarchie, de vlucht van de keizer naar Nederland en de opzet van een burgerregering met de socialist Friedrich Ebert als rijkskanselier. Intussen vormden teruggekeerde militairen socialistisch of nationalistisch georiënteerde knokploegen die elkaar en de regering bevochten zodat de regering naar Weimar moest uitwijken. In januari 1919 volgde zelfs een poging tot communistische machtsovername onder leiding van de pacifistische Karl Liebknecht & Rosa Luxemburg. Deze Spartacusopstand werd in opdracht van Ebert neergeslagen door de OHL. De beide leiders werden vermoord door het grootste vrijkorps en sindsdien worden ze in Duitsland & Rusland herdacht als linkse iconen. Kort na het neerslaan van de opstand riep de gematigde socialist Philipp Scheidemann de republiek uit. Ebert bracht de gematigde & radicale vleugel terug op één lijn door het instellen van de raad van volksafgevaardigden als tijdelijk vervanger van keizer & rijkskanselier. Na de verkiezing voor een grondwetgevende vergadering van de nationale vergadering van Weimar in febr. 1919 (Berlijn was nog te onveilig) werd de raad van volksafgevaardigden vervangen door een voorlopige regering met Ebert als rijkspresident. Deze nam in augustus daarop de Grondwet van Weimar aan waarmee de Weimarrepubliek was geboren.
Op 11 november 1919 werd de wapenstilstand tussen Duitsland & de entente getekend. Dit Verdrag van Versailles en de procedure rondom betekende voor de Fransen zoete wraak (ook voor de Frans-Duitse oorlog van 1870) en voor Duitsers louter vernedering. Duitsland werd als enige schuldig bevonden aan de oorlog en de inhoud van het pact werd de Duitsers als diktaat door de strot geduwd. Doordat de geallieerde blokkade een hongersnood op gang bracht met 100.000 slachtoffers en onder de verzwakte bevolking de Spaanse griep pandemie toesloeg voelde Duitsland extra druk om te tekenen. In het verdrag werden de afspraken van de vrede van Brest-Litovsk met Rusland (1918) teniet gedaan. Duitsland raakte 13% van zijn Europees grondgebied en al zijn koloniën kwijt en werd deels bezet door de geallieerden voor een periode van 5 tot 15 jaar. Ook moest men enorme herstelbetalingen doen en het land mocht er voortaan enkel een licht bewapend leger van max. 100.000 man op na houden. Verder mocht Duitsland geen lid worden van de nog op te richten Volkenbond (de voorloper van de VN van na WOII). Om hun verantwoordelijkheid voor de onderschatting van de geallieeerden, de overschatting van de eigen mogelijkheden & de uiteindelijke vernedering af te wentelen fabriceerden o.m. Pruisische generaals de dolkstootlegende dat Duitsland niet was verslagen, maar verraden door de novemberrevolutie. Deze complottheorie schoof de schuld voor de nederlaag in de schoenen van de sociaaldemocraten van de Weimarrepubliek & het bosjewistisch jodendom. Ze sloot o.m. aan bij verhalen uit Russische adel die na de Russische revolutie naar Duitsland was gevlucht over een links joods complot en bij de propaganda die de Duitsers een veel te optimistisch beeld had gegeven van het verloop van de oorlog. De legende ging er bij het rechts nationalistische deel van de natie & bij oorlogsveteranen in als zoete koek en werd later door hun leiders uitgebuit.
Het dodental van de eerste wereldoorlog wordt wereldwijd geschat op 19 miljoen. Omdat de oorlog de bevolking ernstig had verzwakt kon de Spaanse griep extra hard toeslaan. Deze verspreidde zich m.n. via viering van terugkeer van militairen of van bevrijding en eiste meer slachtoffers dan de oorlog zelf (in Europa tussen 20 & 40 miljoen). |
De Weimarrepubliek
Na de vrede van Versailles bleef tussen 1919 en 1923 via zwakke & snel wisselende regeringen onder het presidentschap van Ebert (r 1919-1925) de chaos in de Weimarrepubliek voortduren. Het land werd geteisterd door hongersnood, ziekten (Spaanse griep), linkse & rechtse rebellie en toenemende inflatie van de rijksmark door de herstelbetalingen. Duitse vrijkorpsen voerden een guerilla tegen de Polen die de hen toegewezen delen van Silezië wilden bezetten en Rijnland & Beieren dreigden met afscheiding. Najaar 1922 staakte Duitsland de herstelbetaling waarop alras een bezetting volgde van het Ruhrgebied door Fransen & Belgen om herstelbetaling in goederen als steenkool af te dwingen. De Duitse regering moedigde als daad van verzet stakingen aan waarbij ze de lonen doorbetaalde door geld bij te drukken. Het gevolg was een dusdanige hyperinflatie dat vrijwel alleen ruilhandel resteerde om te overleven.
Dit leidde tot een groei van de communistische KPD & de ultrarechtse nationaal-socialistische NSDAP van Adolf Hitler, een korporaal uit de oorlog vol rancune & racistische ideeën met demagogisch talent. De aanhangers van zijn partij werden nazi’s genoemd zoals voor socialisten al de afkorting sozi’s bestond. Tussen augustus en november 1923 zorgde de liberaal Gustav Stresemann als rijkskanselier (Lijst) voor meer lucht. Hij ging akkoord met het geallieerde Dawesplan (incl. leningen uit de VS om de Duitse economie te steunen) en hief de stakingen in het Ruhrgebied op. Ook voerde hij de op de waarde van landbouwgrond & pachtopbrengst gebaseerde rentenmark in. Dat betekende een klap voor de boeren en vergrootte onder hen de aanhang van Hitler. Wel stabilseerde dit alles de koers van de rijksmark. Verder smoorde Stresemann snode plannen van de communisten in de kiem en in nov. 1923 liet hij een poging tot machtsovername van Hitler (de Bierkellerputch) neerslaan. Het proces liep uit op een propagandastunt en van de 5 jaar gevangenisstraf die Hitler kreeg zat hij slechts een jaar uit in een luxe gevangenis; tijd die hij gebruikte om “Mein kampf” te schrijven. Als minister van BuZa droeg Stresemann in 1925 via het verdrag van Locarno bij aan versoepelingen voor Duitsland en in 1926 aan toetreding tot de Volkenbond. Samen met zijn Franse collega Aristide Briand kreeg hij in 1926 de Nobelprijs voor de vrede. Ook sloot hij in dat jaar naast het niet aanvalsverdrag van Berlijn met de Sovjet-Unie met een aantal landen economische verdragen die bijdroegen aan het internationale aanzien van Duitsland. Intussen was de overleden Ebert in 1925 als president opgevolgd door de 77jarige partijloze conservatieve generaal uit de oorlog Paul von Hindenburg.
Door het bovenstaande brak tussen 1924 en 1929 een periode aan van internationale ontspanning & relatieve welvaart die bij aanvang extreem links & rechts de wind uit de zeilen nam en voor Duitsland wel is betiteld als Era Stresemann of die “Goldene zwanziger Jahre”. Mede dankzij nieuwe media als grammafoon, radio & bioscoop bloeiden kunst, cultuur, wetenschap & sport (en in de steden het uitgaansleven). Zo deed vanuit de VS de flapper subcultuur zijn intrede met uitingen die veel traditionele Duitsers uit lagere klassen maar decadent, verdorven & bedreigend vonden. Toch vond de sfeer van tolerantie & vrijheid zijn weerslag in een groei van jeugdbewegingen en van de reformbeweging. Intussen gingen de industrialisring & verstedelijking door. Het aandeel woningen met electriciteit groeide van een kwart naar ruim de helft en het niveau van techniek & wetenschap bleef hoog wat uitmondde in nieuwe ontwikkelingen in huishoudelijke apparaten, kunststoffen, farmaceutica, luchtvaarttechniek en (vaak achter de schermen) bewapening. In de industrie deed de automatisering (bijv. de lopende band) zijn intrede en nam de massaproductie van gestandaardiseerde goederen toe, al steeg hierdoor ook de werkloosheid (van 5% in 1924 naar 9% in 1929). De autoverkoop verviervoudigde tussen 1924 en 1929 naar 433.000, maar een veel groter deel van de bevolking bereed een gemotoriseerde tweewieler. Met het HaFraBa plan werd de aanleg van autobahnen serieus ter hand genomen. In 1925 viel van de bevolking 1% onder de bovenklasse, 33% onder een middenklasse (bedrijfjes met familie of personeel & werknemers), 13% onder de z.g. kleinburgers (ambachtslieden & gepensioneerden) en ruim 50% onder een onderklasse van bedienend personeel en land & fabrieksarbeiders. Deze vormde evenwel geen proletarische eenheid, want vooral hoger gekwalificeerde arbeiders ambieerden veelal een kleinburgerlijke levensstijl.
Al met al begon bij meer Duitsers aarzelend een “we moeten het er maar mee doen gevoel” post te vatten, maar dit tegengif tegen rancune & extremisme werd teniet gedaan door de economische wereldcrisis van de jaren 30. De VS stopte met de leningen aan Duitsland en tussen 1929 en 1932 zakte in Duitsland de industriële productie met ruim 40% terwijl de werkloosheid steeg van 9% naar ruim 30%. De groeiende onvrede kwam tot uiting in verkiezingswinst voor de extreme partijen. Door de demagogische kwaliteiten van Hitler, die beloofde Duitsland en de Duitsers weer groot te maken en de in zijn ogen schuldigen (socialisten, communisten en boven alles het internationale jodendom) te straffen met uitroeiing, won vooral diens NSDAP. Bij de rijksdagverkiezingen van 1928 op 1930 ging de aanhang van Hitler van 2,8% naar 18,2% (2e partij van het land na de SPD) en die van de communisten van 10,6% naar 13,1%. De roomse rijkskanslier Brüning, die met weinig succes probeerde de crisis te pareren met bezuinigingen, kreeg wetsvoorstellen van zijn minderheidskabinet die geen meerderheid kregen aangenomen door ze als nooddecreet te laten ondertekenen door de president. De grootste oppositiepartij, de sociaal democratische SPD, gedoogde dit omdat ze het kabinet uit angst voor een dictatuur niet durfde laten vallen. Een poging met de entente tot uitstel van betaling of kwijtschelding te komen van de oorloggschuld mislukte waarop Duitsland een stop instelde op aflossing van buitenlandse schulden.
Zowel de communisten als de nazi’s hielden er milities op na, maar die van de nazi’s groeiden enorm uit. Zo ging het ledental van de in 1921 door Hitler opgerichte SA (met toen nog de SS als onderdeel) van 60.000 in nov. 1930 via 470.000 in aug. 1932 (meer dan het reguliere leger) naar bijna 3 miljoen eind 1933. Deze Nazi milities oefenden bij vlagen een ware straatterreur uit tegen sociaal democraten, communisten en joden. In april 1932 verbood Brüning vanwege een terreurgolf de SA, maar in mei daarop trad hij af omdat von Hindenburg vanwege de afhankelijkheid van de SPD niet langer met hem wilde samenwerken. Eén van de eerste daden van zijn opvolger Franz von Papen was het opheffen van het verbod op de SA om Hitler gunstig te stemmen tegenover zijn minderheidskabinet. Ook raadde hij Hindenburg aan de Rijksdag te ontbinden. In maart 1932 verloor Hitler nog de presidentsverkiezing van Hindenburg, maar bij de rijksdag verkiezing van juli 1932, die wederom gepaard ging met SA terreur, werd de NSDAP met 37% grootste partij. De communisten wonnen ook (van 10,6% naar 14,3%) en samen hadden ze de meerderheid zodat zonder één van hen geen meerderheidskabinet meer kon worden gevormd. Omdat het nieuwe ultrarechtse kabinet noodverordeningen niet door het parlement kreeg volgden in november opnieuw verkiezingen waarbij de SPD en de NSDAP licht verloren ten gunste van communisten & conservatieven.
De volgende rijkskanselier werd de invloedrijke generaal Kurt von Schleicher die de steun van het leger had. Hij had een coalitie uit alle partijen van de Rijksdag voor ogen en probeerde een concurrent van Hitler uit diens parij, de “linkse” nazi Strasser, naar voren te schuiven. Toen Hitler hier lucht van kreeg schoof hij Strasser aan de kant. Schleicher vroeg daarop aan von Papen Hitler te overtuigen mee te werken aan een nationaal kabinet. Dat wilde Hitler alleen als hij zelf kanselier werd. Von Papen & Hitler beraamden in het geheim een kabinet om Schleicher buiten te sluiten waarop Von Papen Hindenburg adviseerde Hitler rijkskanselier te maken om een staatsgreep te voorkomen en hemzelf tot vice-kanselier te benoemen om een oogje in het zeil te houden. Ook bewerkte hij Hindenburg’s zoon Oskar om dit bij zijn vader te bepleiten (met een dreigend belastingschandaal als stok achter de deur). Nadat het Schleicher niet lukte een regering te vormen gaf Von Hindenburg, die Hitler en de Nazi’s wantrouwde, toe omdat hij geen andere opties meer zag. Zo werd Hllter op 30 januari 1933 benoemd tot rijkskanselier. Dit betekende het einde van de Weimarrepubliek en begin van Nazi-Duitsland, al geldt de Rijksdagverkiezing van 5 maart 1933 nog wel als de laatste onder de Weimarrepubliek.
Nazi-Duitsland voor de tweede wereldoorlog
In Nazi-Duitsland was het nationaal socialisme of nazisme de ideologosche leidraad. Hitler had veel bewondering voor de italiaanse leider Mussolini en diens fascisme. Beide ideologiën stellen mythen boven rede en vereren sterke leiders, hiërarchie, blinde gehoorzaamheid & kadaverdiscipline, militairisme, imperialisme & geweld. Ook streven beide een totalitaire staat na die het leven van alledag controleert vanuit het idee dat het individu er voor de natie is maar men hangt tegelijk het populistische idee aan dat het volk misdeeld is en dat de volkswil onderdrukt wordt door een elite. Bij Hitler was dat bijv. terug te vinden in vergelding als hoofdmotief en gesundes Volksempfinden als bron van strafrecht. Fascisme & nazisme zijn fel tegen democratie, liberalisme, communisme & intellectualisme en vinden tederheid & kwetsbaarheid minderwaardig. Ze verheffen zo autoritarisme tot norm en beoordelen antisociale & psychopathische trekken als positief. Met communistische dictaturen (zoals die van Sovjet leider Stalin) deelde men weliswaar het totalitaire staatsidee, maar anders dan communisten geloofden fascisten & nazi’s in samenwerking van proletariërs & kapitalisten tot meerdere eer & glorie der natie.
Geheel eigen aan het nazisme is het extreme racisme. Racisme & jodenhaat bestonden in Hitler’s tijd in veel landen. Zo werd al sinds de eerste wereldoorlog een plan van de zionistische leider Theodor Herzel uit 1902 om joden naar Madagaskar te laten emigreren door Britse, Franse, Nederlandse & Poolse antisemieten bepleit om de joden het land uit te krijgen. Hitler werkte het racisme in Mein Kampf (1924) uit tot een rassentheorie als bron van vergelding en hij zou zijn zienswijze tot in het extreme laten uitvoeren met vele miljoenen onschuldigen die een verschrikkelijk voortijdig einde vonden als gevolg. Hij vulde voor het Arische ras het Germaans ras (m.n. de Duitser) in als zijnde superieur aan elk ander mensenras. Onder de minderwaardige rassen vielen volgens hem m.n. Slavische volken (enkel geschikt voor slavernij), zigeuners & joden. Deze kwalificeerde hij samen met gehandicapten, psychiatrische patiënten & seksuele minderheden als Untermenschen en hun Arische tegenhanger als Übermensch. Daarmee gaf hij ook aan deze begrippen van Nietsche een geheel eigen invulling. Het superieure blonde & blauwogige Arische ras moest vooral zuiver worden gehouden. Dat kon via eliminatie van de Untermensch, fokprogramma’s (Lebensborn project) en creatie van Lebensraum voor de Ariër (het via gebiedsverovering tot stand brengen van een groot Arisch rijk). Als eerste stap moest Hitler in Duitsland alle macht in handen zien te krijgen om alle gebieden waar Duitstaligen woonden met elkaar te verbinden (de groot-Duitse gedachte). Vervolgens zou Lebensraum geschapen kunnen worden in m.n. het leefgebied van Slavische volken (met Polen en de Sovjet-Unie als belangrijkste).
Vanaf zijn benoeming tot rijkskanselier begon Hitler met de Gleichschaltung, een aantal maatregelen waarmee de Weimarrepubliek tussen 1933 & 1937 werd omgezet in een totalitaire dictatuur. Dit proces begon eind februari 1933 toen de waarschijnlijk in scene gezettte brand in de Rijksdag hem de kans gaf via een noodverordening vergaande bevoegdheden in te stellen om rechten & vrijheden van burgers op te schorten. Dit leidde tot berechting van de Nederlandse communist Marinus van der Lubbe die men had opgepakt als schuldige en tot een arrestatiegolf onder Rijksdagleden, communisten & vakbondsleiders. Bij de Rijksdagverkiezing van 5 maart won de NSDAP opnieuw (44%), evenwel zonder absolute meerderheid. Dit werd ondervangen via een coalitie met conservatieve geestverwanten die de communisten buiten spel zette. Al op 23 maart 1933 stemde de rijksdag in met de machtigingswet waarmee de uitzonderingstoestand norm en het parlement in feite een applausmachine voor Hitler werd. Met deze wet had Hitler, net als in reeds bestaande dicaturen van de tijd (het Italië van Mussolini, Franco’s Spanje), in Duitsland het Führerprinzip geïntroduceerd, een hiërarchie van leiders met één topleider (der Führer, Hitler dus). Sindsdien vigeerde de leus “Ein Land, ein Volk, ein Führer”. Vervolgens kwam de gelijkschakeling van deelstaten (het rijk werd ingedeeld in gouwen), openbare diensten, rechtspraak, politieke partijen (alleen de nazi partij bleef over), media, onderwijs, bonden & verenigingen en cultuur (met als uitkomsten o.m. het begrip entartete Kunst, kunstroof van joden en boekverbrandingen).
Voortaan waren enkel Nazi-clubs vol indoctrinatie toegestaan waarvan het lidmaatschap van jongs af aan verplicht was. In Duitse media werd nazi Duitsland afgeschilderd als het duizendjarige Derde rijk. Via informanten en controle & terreur van veiligheidsdiensten (SD, Gestapo) werd loyaliteit van de bevolking, voor zover deze al niet aanwezig was, afgedwongen. In 1933 werd ook een boycot ingevoerd op joodse winkels en in Dachau verrees het eerste concentratiekamp; bij aanvang vooral voor communisten & sociaal democraten maar toen het moeilijk bleek alle joden het land uit te krijgen m.n. ook voor joden. In feite fungeerden alle concentratiekampen als vernietigingskampen.
Ook binnen de Nazigelederen zelf werd er gelijkgeschakeld. Rond 1 juli 1934 (de nacht van de lange messen) werden Nazi kopstukken die onvoldoende op de lijn van Hitler zaten (onder wie SA leider Ernst Röhm) en andere politici die Hitler hadden belemmerd in zijn carrière (bijv. voormalig Rijkskanselier Kurt von Schleicher) vermoord of gevangen gezet. De paramilitaire SA van Röhm, die de rol van het leger wilde overnemen en tegen samenwerking met het grootkapitaal was, ging op in de SS (Hitler wilde het leger handhaven en samenwerken met industriëlen als Krupp). De SS was in 1925 opgericht als persoonlijke lijfwacht van Hitler en zou zich met diverse afdelingen ontwikkelen tot de ergste terreurorganisatie van de nazi’s. Na het overlijden van president Von Hindenburg (2 aug. 1934) werden de functies van rijkspresident & rijkskanselier verenigd in de persoon van Hitler. In maart 1935 werd het leger omgedoopt tot Wehrmacht. Het was als dienstplichtleger (ds dienstplicht werd met oprichting van de Wehrmacht heringevoerd) de enige niet genazificeerde instelling (al lukte ook de nazificering van de kerk maar heel gedeeltelijk). Wel moesten militairen van de Wehrmacht een eed van trouw aan de Führer afleggen. Ook was de bedoeling dat de geïdeologiseerde Waffen-SS het leger op den duur zou gaan vervangen. Half sept. 1935 werden de rassenwetten van Neurenberg aangenomen die joden hun burgerrechten ontnamen om hen het leven in Duitsland dusdanig onmogelijk te maken dat ze vrijwillig zouden emigreren. In 1938 waren 150.000 van hen het land ontvlucht, maar joden werden door andere landen niet of nauweijks meer toegelaten. Rond 10 nov. mondde de jodenhaat uit in de Reichskristallnacht die in feite enkele dagen duurde. In die dagen werden 1400 synagogen in brand gestoken, 7500 joodse winkels & bedrijven vernield, veel joden vermoord en 30.000 joodse jongens & mannen opgesloten in concentratiekampen.
Intussen groeide met hulp van minister Hjalmar Schacht (wel econoom, maar geen uitgesproken nazi) de economie sterk, m.n. door publieke werken & herbewapening en ook door het grotendeels beperken van buitenlandse handel tot bevriende landen (bijv. de asmogendheden). In Nazi-Duitsland zakte de werkloosheid sneller dan elders in de westerse wereld en in 1938 was ze verdwenen. De handlangers van Hilter, die in de hiërachie direct onder hem stonden en die hij vaak al vanaf de oprichting van de NSDAP in 1920 kende, waren wel overtuigde Nazi’s (Lijst). Van hen werden het hoofd van de Kriegsmarine Karl Dönitz, Hitler’s plaatsvervanger bij aanvang Rudof Hess en nazi archtiect Albert Speer na de oorlog niet ter dood werd veroordeeld. Dit gebeurde wel met minister van propaganda Joseph Goebbels die verantwoordelijk was voor de vestiging en verbreiding van de nazi-ideologie, hoofd van de Luftwaffe Hermann Göring & SS leider Heinrich Himmler die tevens hoofd was van de geheime diensten Gestapo & SD en organisator van de concentratiekampen. Voordat hun vonnis kon worden uitgevoerd maakten ze evenwel in navolging van Hiltler zelf een eind aan hun leven.
In zijn buitenlandse politiek stelde Hitler zich dubbel op. Hij deed het voorkomen alsof Duitsland vrede wilde terwijl hij ook herbewapening van het land aanbeveelde. In mei 1933 bepleitte hij in een speech voor de rijksdag wereldvrede en accepteerde hij een aanbod van de Amerikaanse president Roosevelt voor ontwapening mits andere Europese landen dat ook deden. In okt. 1933 stapte Nazi-Duitsland uit de volkenbond omdat dit niet gebeurde. Begin 1934 sloten Duitsland & Polen een niet aanvalsverdrag en nadat in juli 1934 een staatsgreep van Nazi’s in Oostenrijk mislukte noemde Hitler de putchisten amateurs. Toen begin 1935 in overeenstemming met het verdrag van Versailles (1919) Saarland in een referendum voor heraansluiting bij Duitsland koos vierde Duitsland dat als een overwinning. In maart 1935 kondigde Hitler in weerwil van Versailles het in het leven roepen van een luchtmacht & uitbreiding van het leger tot 550.000 man aan en in juni stemden de Britten vanuit de appeasement gedachte van hun premier Chamberlain er in toe dat Duitsland een vloot opbouwde met een maximaal tonnage van 35% van dat van de Britse vloot. In 1936 vonden de Olympische winter & zomerspelen in Duitsland plaats en dat vormde voor Hitler een mooi propagandamiddel naar het buitenland. In maart 1936 gebruikte Hitler een pact tussen Frankrijk & de Sovjet-Unie voor wederzijdse hulp bij een Duitse aanval als reden om met 3000 militairen de in Versailles afgesproken demilitarisering van Rijnland teniet te doen wat Fransen & Britten wederom gedoogden. In nov. 1936 sloot hij met Japan een pact tegen de Sovjet-Unie & de communistische internationale. Dit vormde de aanzet tot vorming van de asmogendheden, de groep landen die bondgenoot werden van Nazi-Duitsland (in Europa: Italë in 1937, Spanje & Hongarije in 1939). In de Spaanse burgeroorlog (1936-1939) hielp Nazi-Duitsland de fascisten van Franco de oorlog te winnen van de linkse regering.
Op 13 maart 1938 voltrok zich via druk van Hitler de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland. Deze viel binnen de groot-Duitse gedachte die Hitler aanhing. De volgende stap in de verwerkelijking van deze gedachte was de bezetting van het door 2,8 miljoen volksduitsers bewoonde Tsjechische Sudetenland. Dit gebeurde met uiteindelijke toestemming van het VK, Frankrijk, Italië & de Volkenbond. De onder druk gezette Tsjechische regering kon hier enkel mee akkoord gaan. Na deze annexatie tekenden de Britse premier Chamberlain & Hitler een vredesverdrag. Een half jaar later bezette Hitler vanuit het Lebensraum argument ook maar de rest van Tsjechië. Dit bleef wederom onbestraft, maar de Britten bepleitten nu wel steun aan Polen bij een Duitse inval (volgens de nazi’s was Polen hinderlijk gelegen tussen Oost-Pruisen & Dantzig en de rest van Duitsland en werd het land bewoond door Slavische Untermenschen). Omdat de Polen niet mee wilden gaan in zijn voorwaarden zei Hitler eind april 1939 het niet aanvalsverdrag met hen op en annexeerde hij het Memelgebied in Litouwen en de vrije stad Danzig. Daarmee was het Groot-Duitse rijk vrijwel compleet. Medio 1939 had Duitsland de landen op de Balkan economisch afhankelijk van zich gemaakt. Het pact van de asmogendheden tegen het communisme weerhield Hilter & en de Sovjet Russische dictator Stalin er niet van om op 24 augustus 1939 een niet aanvalsverdrag te sluiten. Voor Hitler was dat handig omdat hij geen oorlog op twee fronten wilde. Dit Molotov-Ribbentrop pact bevatte buiten exportopties voor de Sovjets (graan & olie naar Duitsland) tevens een min of meer geheime clausule dat Duitsland & Rusland Polen onder elkaar gingen verdelen. Wel beloofden de Britten en Fransen op 26 aug. dat ze de Polen militair zouden steunen bij een inval van Duitsland. Deze liet nog 5 dagen op zich wachten. Twee dagen na de Duitse inval in Polen van 1 sept. 1939 verklaarden Engeland & Frankrijk Duitsland de oorlog en daarmee was de tweede wereldoorlog een feit.
Nazi-Duitsland in de tweede wereldoorlog
Tijdens de oorlog heeft het Nazi-regime in bezet Europa verschrikkelijk huisgehouden, maar in landen ten oosten van Duitsland (m.n. Polen, Rusland, Litouwen & Letland) en in Duitsland zelf was de oorlog, uitgaande van de slachtofferaantallen minstens 5 tot 10 keer zo erg dan in België of Nederland. Het volksdeel dat de oorlog niet overleefde was in Polen het grootst (18,5%), gevolgd door Litouwen (13,7%) de Sovjet–Unie (13,4%), Letland 11,4% en Duitsland & Oostenrijk (samen 10,8%), tegen 2,3% voor Nederland en 1% voor België. Hierna volgt een chronologie van het militaire verloop & de millitaire slachtoffers van de oorlog, waarna wordt ingegaan op de enorme aantallen burgerslachtoffers van het Nazi schrikbewind.
Na de Duitse inval in Polen op 1 sept. 1939 hielden Engeland & Frankrijk zich vanuit de appeasement gedachte (Chamberlain) minimaal aan hun steunbelofte. Op 17 september kwamen de Sovjets vanuit het oosten hun deel van het pact met de nazi’s opeisen en daarmee was het lot van de Polen op 6 oktober bezegeld. Aan een fase van weinig actie van beide kanten (schemeroorlog) kwam een eind toen Duitsland op 9 april 1940 de bezetting van Denemarken & Noorwegen begon. De Denen capituleerden vrijwel direct. De Noren hielden de strijd vol tot 6 juni, mede omdat ze steun kregen van de Britten. Na de Duitse inval in Nederland & België op 10 mei (operatie Fall Gelb) trok de Britse vloot zich terug uit Noorwegen waarmee voor de Duitsers hun toevoer van Zweeds ijzererts via de haven van Narvik was veilig gesteld. Wel werd Chamberlain als premier van het VK vervangen door Churchill (die fel tegen appeasement was) en trok de bezetting van Noorwegen voor de Duitsers een zware wissel op leger (400.000 man vanwege de lange kust) en vloot. De bezetting van de lage landen (Fall Gelb) ging aanmerkelijk sneller. Daarbij was de bedoeling dat Fall Gelb over zou gaan in Fall Rot, de bezetting van Frankrijk. Binnen 5 dagen capituleerde Nederland (na het bombardement van Rotterdam). In België duurde de strijd ondanks te lange Duitse aanvoerlijnen maar vanuit Duits perspectief dankzij de stuntelige Franse & Britse bijdrage en weinig afstemming bij de geallieerden, 18 dagen. De Duitsers trokken via hun Belgische campagne simpelweg om de belangrijkste Franse verdedigingslinie (de Maginotlinie) heen en namen alleen al 700.000 geallieerden krijgsgevangen. Ook sneuvelden 135.000 geallieerden tegen 61.000 man aan Duitse kant. Wel zagen tussen 27 mei en 4 juni de geallieerden kans 330.000 man vanuit Duinkerken naar Engeland te evacueren.
Fall Gelb had evenwel een uitstekende uitgangspositie gecreëerd voor Fall Rot. Deze tweede fase van de verovering van Frankrijk duurde van 5 juni tot 22 juni. Hitler liet uit wraak de capitulatie tekenen in dezelfde treinwagon waarin Duitsland de capitualtie bij de eerste wereldoorlog tekende. Daarbij was het aantal Franse krijgsgevangenen opgelopen tot 1,5 miljoen. Onder de voorwaarden viel dat het grootste deel van Frankrijk een Duitse bezetting kreeg en dat in het zuidoostelijke deel een vazalregering kwam onder de Franse maarschalk Pétain die tevens het beheer bleef houden over de Franse koloniën & vloot. Door de snelle Duitse successen raakte in deze periode voor de Duitse taktiek de term Blitzkrieg in zwang. De bezetting van Frankrijk maakte het voor Duitsland makkelijker om met U-boten de aanvoer van voedsel & wapens naar de Britse eilanden te beperken. Nadat de Britten weigerden op een voorstel van Hitler tot wapenstilstand in te gaan besloot Hitler de Britse eilanden te gaan bezetten. Het plan van deze operatie Seelöwe was met de Luftwaffe eerst de Britse luchtmacht uit te schakelen om daarna het land via een invasie te bezetten. De Luftwaffe kon de op 10 juli ingezette luchtslag om Engeland echter niet winnen en op 31 oktober werd de operatie opgeschort.
Tussen 20 en 25 november 1940 sloten Hongarije, Roemenië & Slowakije zich aan bij de as, op 1 maart 1941 gevolgd door Bulgarije & eind maart door koninkrijk Joegoslavië. Dit leidde daar tot een geslaagde volksopstand waarop Duitsland Joegoslavië in april binnenviel. Kroatische fascisten riepen tijdens de inval een nazi-gezinde onafhankelijke republiek uit en binnen korte tijd werd de rest van Joegoslavië en Griekenland veroverd. Intussen had het Afrikakorps van Rommel, dat de italianen in Noord-Afrika te hulp was geschoten, daar succes tegen de Britten. Op 22 juni 1941 openden de Duitsers via operatie Barbarossa het Oostfront. Het plan was voor de winter Europees Rusland te bezetten teneinde de Duitse Übermensch Lebensraum met graan, olie & grondstoffen te verschaffen, de Slavische Untermensch te onderwerpen (Generalplan Ost) en de joden en het communisme in het gebied uit te roeien. Zo werden tijdens de operatie 2,8 miljoen Sovjet krijgsgevangenen vermoord. Tijdens de hele Duitse campagne aan het Oostfront waren dat er 3,3 miljoen (de helft van de krijgsgevangen genomen Sovjet soldaten). Dat gebeurde door standrechtelijke executie, verhongering, opname in concentratiekampen, dwangarbeid of klimaat blootstelling (er waren geen barakken voor de krijgsgevangen en de Duitsers namen hun winterkleding in beslag omdat ze die zelf niet kregen van hun legerleiding die gepland had dat de Sovjets voor de winter verslagen zouden zijn). Op 11 dec. 1941 (na de Japanse aanval op Pearl Harbour) verklaarde Hitler de VS de oorlog.
De winter van 1942 op 1943 betekende op het oorlogsfront het keerpunt in het tij voor Nazi-Duitsland. In de Sovjet-Unie stokte operatie Fall Blau, met de olievelden van de Kaukasus als doel, in de uitputtingsslag om Stalingrad. Deze eindigde op 2 februari 1943 met een Duitse overgave. De slag kostte 700.000 Sovjetsoldaten en 470.000 militairen van de as het leven. Van de 130.000 krijgsgevangenen van de as overleefden slechts 6000 de oorlog. Hitler’s terugkerende verbod aan Duitse troepen zich taktisch terug te trekken had voor de Duitsers een desastreuze invloed op het verdere verloop van de oorlog aan het Oostfront en Westfront. Op de Atlantische oceaan groeide het geallieerde overwicht op de Duitse vloot van U-boten. De film (uit 1983) en TV serie (2016) Das Boot biedt een aangrijpend neeld van de U-Boot oorlog en van de verschrikkingen van het Nazi regime in bezet Frankrijk. Ook in de luchtoorlog werden de geallieerden dominant, vooral via bombardementen op Duitse doelen. Deze legden in eerste instantie een groeiend beslag op de wapenindustrie (luchtafweer) en pas vanaf de tweede helft van 1944 ook op de productie van de oorlogsindustrie. Tegelijkertijd eisten geallieerde tapijtbombardenten steeds meer burgerslachtoffers. In nov. 1942 mengden de VS Amerikanen zich in de strijd via een invasie in Frans Noord-Afrika. Deze leidde ertoe dat de Fransen daar zich alras bij de geallieerden aansloten en de Duitsers Vichy Frankrijk gingen bezetten. In dezelfde maand werd het Afrikakorps bij het Egyptische El Alamein verslagen door de Britten en teruggedrongen. Uiteindelijk gaven op 13 mei 1943 230.000 verslagen Duitsers & Italianen zich in Tunesië over aan de Britten & Amerikanen.
Het Afrikakorps is door het beleid van aanvoerder Rommel nooit beschuldigd van oorlogsmisdaden. Rommel bewonderde bij aanvang Hitler wel (later niet meer), maar diens Nazi-ideologie sprak hem nooit aan en bevelen die hij vanuit die ideologie kreeg negeerde hij. Zo kende het Afrikakorps geen rassenkwesties, weinig burgerslachtoffers en een goede behandeling van krijgsgevangenen. |
In juli 1943 eindigde de grootste tankslag in de geschiedenis, de slag bij Koersk (operatie Citadel voor de Duitsers), in een Duitse nederlaag, mede doordat Hitler troepen liet weghalen van het Oostfront vanwege de geallieerde landing op Sicilië die tegelijk plaatsvond en het begin vormde van de geallieerde Italiaanse veldttocht. De landing noodzaakte Hitler tot een oorlog in Europa op 2 fronten. Aan het Oostfront verloren de aslegers enkel nog terrein, mede doordat de Italiaanse veldtocht en vooral de groeiende vrees voor een geallieerde invasie aan het Westfront een enorm beslag legden op de Duitse militaire capaciteit. De landing op Sicilië vormde een belangrijke aanleiding voor de val van de Italiaanse dictator Mussolini en een gedeeltelijke overstap van Italië naar de geallieerde kant. De door Nazi-Duitsland gevreesde invasie aan het westfront, de grootste ooit in de geschiedenis, vond plaats op de vroege ochtend van 6 juni 1944 in Normandië terwijl deze vanwege het slechte weer rond die datum niet werd verwacht. Het Duitse opperbevel kon bovendien geen tijdige toestemming van Hitler krijgen voor tankdivisies om de invasie in de kiem te smoren omdat niemand in diens omgeving tegen de regel durfde zondigen dat hij pas vanaf 10 uur s’ochtends gewekt mocht worden.
Mede hierdoor kreeg de invasie vaste grond onder de voeten. In de slag om Normandië die op de invasie volgde kwamen de Duitse verliezen aan mankracht op 400.000. Nadat de geallieerden rond half augustus in zuid Frankrijk een tweede front openden ging het snel. Begin september waren Frankrijk & België in geallieerde handen. Het deels mislukken van de geallieerde operatie Market Garden tussen 17 en 25 sept. 1944 in zuidoost Nederland betekende voor Nazi Duitsland slechts uitstel van executie aan het westfront. Het Duitse Ardennenoffensief in de winter van 1944 op 1945 kan gezien worden als een laatste stuiptrekking aan dit front. De verliezen bij dit offensief droegen er aan bij dat Nazi Duitsland de Sovjet opmars aan het oostfront met geen mogelijkheid kon stoppen. Aan het oostfront vocht in de oorlog als geheel driekwart van het Duitse leger. Het aantal gesneuvelden aan Duitse kant zou hier komen op 3,7 miljoen (80% van alle Duitse gesneuvelden in de oorlog) en voor de Sovjets op 6,8 miljoen. Tijdens de finale slag om Berlijn pleegde Hitler op 30 april zelfmoord (de laatste 10 dagen van diens leven zijn weergegeven in de film Der Untergang). Hij werd nog korte tijd als president opgevolgd door admiraal Dönitz. Op 7 en 8 mei 1945 vormde de capitulatie van Duitsland voor Europa het officiële einde van de 2e wereldoorlog. Het totale aantal militaire slachtoffers komt in Europa (incl. de Sovjet Unie) op 18 à 19 miljoen, waarvan minstens 10,7 miljoen uit de Sovjet-Unie, gevolgd door Duitsland & Oostenrijk (samen 5,5 miljoen), Joegoslavië 446.000, het Verenigd Koninkrijk 382.000, Italië 306.000, Hongarije & Roemenië (beide 300.000) en Frankrijk (212.000). Het aandeel militaire slachtoffers was het grootst in de Sovjet-Unie (31%) & Duitsland (29%), op afstand gevolgd door Italië (9,5%) & het Britse rijk (3,3%).
Het aantal Europese burgerslachtoffers van de 2e wereldoorlog ligt met 23,3 miljoen (incl. 5,7 miljoen Europese joden) hoger dan het aantal miltaire slachtoffers en hierin was de oorlog uniek in de geschiedenis. Oost-Europese landen hebben het meest geleden onder de terreur van de Nazi’s. Volgens Generalplan Ost, dat ze door Duitse unversiteiten hadden laten uitdenken, was de bedoeling om in Slavische landen 75% van de bevolking uit te roeien om het gebied daarna te laten koloniseren door Germaanse boeren van wie de resterende 25% slaaf zou worden gemaakt. Bij de uitvoering van dit plan verloor in Polen 18% van de bevolking van 1939 het leven. Onder de 4,9 miljoen slachtoffers vielen 3 miljoen Poolse joden, de helft van het aantal joodse slachtoffers van de holocaust. Al snel na de Poolse capitulatie in okt. 1939 kwam een eerste jodengetto tot stand, werd de jodenster ingevoerd (pas vanaf sept. 1941 in het hele Duitse rijk en bezette gebieden) en werden SS Einsatzgruppen ingezet om eerst de intelligentia (intellectuelen, leraren, priesters) standrechtelijk te executeren. Ook veel joodse dorpen op het platteland werden uitgemoord of de bevolking werd verplaatst naar getto’s in de steden waar ze vanwege de geringe voedselrantsoenen praktisch werden uitgehongerd. De joden die dit alles overleefden werden in 1942 van getto’s naar vernietigingskampen vervoerd om te worden vergast. Niet joodse slachtoffers van het Nazi regime uit Polen (minstens 2 mln) stierven tijdens deporaties, door ondervoeding & dwangarbeid (incl. concentratiekampen) of door veel strengere repraisailles voor verzetsdaden dan in andere bezette landen. Zo werd in Polen bijv. niet enkel degene die joden hielp ter plekke neergeknald, maar ook diens familie & buren. Via vergelijkbare gruweldaden kwam in de Sovjet-Unie het aantal burgerslachtoffers op 13 tot 16 miljoen (7 à 8% van de bevolking; incl. 1mln joden) met de grootste aandelen in de Sovjetrepublieken Wit-Rusland, Oekraïne, Letland & Armenië. Opmerkelijk genoeg overleefde 75% van de joden die nog in Duitsland waren de oorlog (in 17 van 20 Europes landen lag dit aandeel lager). O.m. door de perfecte burgerlijke stand kende Nederland het hoogste aandeel joodse slachtoffers (91%).
Afdelingen van de SS en de SD en organisaties in bezette landen die collaboreerden met de Nazi-bezetter hadden een belangrijk aandeel in het oppakken van joden en leden van verzetsgroepen en in repraisailles voor verzetsdaden (vaak standrechtelijke executies of verschrikkelijke marteling om bekentenis af te dwingen). In de loop van de oorlog werd dwangarbeid (vaak in Duitsland) voor mannen uit alle bezette landen verplicht. Tijdens de oorlog hebben buiten concentratiekampen rond 15 miljoen mensen onder dwang voor de Nazi’s gewerkt, in Duitsland ca. 6,5 mln burgers (65% uit oost & centraal Europa) en bijna evenveel krijgsgevangenen. Wie onder dwangarbeid uit wilde moest onderduiken en een vals persoonsbewijs zien te krijgen. Na invoering van de Arbeitseinsatz nam overal het verzet en daarmee de terreur van de bezetter toe, mede omdat deze doodsbang was voor partizanen. Uiteraard werkte dit als een viscieuze cirkel en de situatie verergerde in bezet gebied alleen maar naarmate de Nazi’s meer grondgebied verloren aan de geallieerden. Door de enorme repressie was verzet in Duitsland zelf meer versnipperd dan elders. Wel kwam het uit alle lagen van de samenleving, incl. de Wehrmacht. Zo zijn er 42 aanslagen op Hitler gepleegd waaronder de juli aanslag van 1944 door Claus von Stauffenberg. Bij de groep achter deze aanslag waren ook theoloog Dittrich Bonhoeffer en veldmaarschalk Rommel (die feitelijk een beter plan had dan de aanslag) betrokken. Rommel koos op 14 oktober voor zelfmoord omdat hij zo zijn gezin de z.g. Sippenhaftung (bestraffing voor zijn betrokkenheid) kon besparen. Het Nazi regime lanceerde daarop de mythe dat hij was bezweken aan de gevolgen van een geallieerde luchtaanval op 17 juli. Bonhoeffer is op 9 april 1945 (21 dagen voor de zelfmoord van Hitler) opgehangen.
Rond 77.000 Duitsers zijn in de Nazi-periode (1933-1945) door Nazi rechtbanken berecht voor verzetsdaden. Het aantal burgerslachtoffers in Duitsland lag tussen 1 mln en 2 mln. De meesten kwamen om in de eindfase van de oorlog door tapijtbombardementen, beschieting, verkrachting door soldaten van het rode leger en torpederen van vluchtelingenschepen. Zo’n 4 miljoen Duitse gezinnen werden dakloos. De 3delige Duitse tv serie uit 2013 Unsere Mütter, unsere Väter geeft een realistisch & aangrijpend beeld van hoe een Duits vriendengroepje (waarvan één joods) de oorlog doorkwam, De 5 leden ervan (m/v) waren rond de 20 en geen Nazi. De gevoeligste van hen overleefde als enige de oorlog niet. De serie werd één van de grootste naoorlogse Duitse filmsuccessen.
Onder de directe naweeën van de oorlog valt naast de materiële & fysieke schade psychische schade die m.n. tot uiting komt in posttraumatische stress (waaronder het KZ syndroom). Vaak werken deze trauma’s nog door in volgende generaties. Omdat de Europese joden het zwaarst hebben geleden onder de oorlog valt te verwachten dat onder hen deze oorlogstrauma’s de meeste sporen nalaten. In 1947 mochten de joden de staat Israël stichten in het Britse mandaatgebied Palestina waarmee ook de kiem werd gelegd voor het Arabisch-Israelisch conflict. Uitgaande van het aandeel slachtoffers zijn na de joden de Polen het meest beschadigd geraakt door de oorlog, gevolgd door volken uit de voormalige Sovjet-Unie (Witrussen & Russen, Letten, Litouwers, Oekraïners) die ook nog de miljoenen deportaties & slachtoffers van de Stalin dictatuur hadden te verwerken. Daarna komen de Duitsers. Wel moesten die als enige in het reine zien te komen met het besef dat ze zich hadden mee laten slepen door de op wraak gebaseerde rassenwaanzin van de Nazi’s en de aanstichters waren van alle oorlogsellende. Dit laatste kregen ze al snel voor de kiezen in de vorm van een enorme vluchtelingenstroom van Rijksduitsers en Volksduitsers die op gang kwam na de Conferentie van Potsdam van zomer 1945 en die tot in 1949 zijn hoogtepunt kende. Bij die conferentie was besloten de annexaties van Hitler teniet te doen en Polen naar het westen op te schuiven.
Zo ging Elzas-Lotheringen weer naar Frankrijk, kwam Oostenrijk van Duitsland los en kreeg Tsjechië Sudetenland terug. Verder vielen de delen van het vooroorlogse Duitse rijk Pommeren, Silezië & het grootste deel van Oost-Pruisen aan Polen toe en het noorden van Oost-Pruisen rond het voormalige Koningsbergen werd een Sovjet enclave. Al met al verloor Duitsland rond een kwart van zijn vooroorlogse grondgebied. Vanwege het aangedane oorlogsleed werden Duitsers (het meest vrouwen, kinderen & bejaarden) vaak op een weinig zachtzinnige manier uit dat gebied verwijderd en van de 12 tot 14 miljoen verdrevenen volbrachten ca. 2 miljoen de terugtocht niet door gewelddadigheden of verhongering. Uiteraard leverde ook dit de nodige trauma’s op. Het gevoel in het reine te moeten komen met het aanstichter idee heeft tot op de dag van vandaag invloed gehad op de Duitse politiek. Voor het verwerken van dit gegeven vigeert de term Vergangenheitsbewältigung (materiële compensatie voor de gevolgen van de oorlog wordt gevangen onder de term Wiedergutmachung).
Het verdeelde Duitsland: 1945-1990
Om zeker te stellen dat Duitsland niet weer een oorlog zou beginnen was in het akkoord van Potsdam (2 aug. 1945) tevens besloten het resterende Duitse grondgebied tijdelijk (tussen 1945 en 1949) te verdelen in vier geallieerde bezettingszones; een Britse zone in het noordwesten, een Sovjet zone in het noordoosten, een Franse zone in het zuidwesten en een Amerikaanse zone in het zuidoosten. De hoofdstad Berlijn lag midden in de Sovjet zone maar maakte daar geen deel van uit. De stad kreeg 4 sectoren. De oostelijke helft ervan werd de Sovjet sector en de westelijke helft kreeg van noord naar zuid een Franse, een Britse & een Amerikaanse sector. De geallieerde controleraad werd het overkoepelende bestuur van zowel de bezettingszones als Berlijn. Verder bleef het bestuur op lokaal niveau in Duitse handen. In deze bezettingsfase was wegzuiveren van Nazi invloed het eerste doel. Daartoe werden o.m. de Neurenberg processen gevoerd waarbij slechts een klein deel van de verdachten werd veroordeeld (wel volgden later meer veroordelingen). De andere doelen waren demilitarisering, het instellen van een stabiele democratie en het terug federaal maken van Duitsland. De Amerikaanse, Britse & Franse zone werden geleidelijk samen gevoegd tot een westerse zone. Daarbij werd duidelijk dat westerse geallieerden andere ideeën hadden over democratisering dan de Sovjets. Ook plunderden Sovjets & Fransen hun zone leeg als vorm van herstelbetaling (voor zover er nog wat te plunderen viel) terwijl de Amerikanen, mede om verspreiding van het communisme tegen te gaan, op economisch herstel aanstuurden. Zo kreeg de westerse zone van Duitsland vanaf 1948 over 5 jaar 1,5mld US$ aan Marshallhulp toegezegd in de vorm van levensmiddelen, medicamenten & goederen. Daardoor kon in juni 1948 de Reichsmark in die zone worden vervangen door de D-mark. Daarmee was een economische scheiding van beide zones een feit. De Sovjets waren als tegenhanger van het Marshallplan reeds met een Molotovplan gekomen. Wel werd hierin steun voor de Oostbloklanden (de landen onder Sovjet invloedssfeer) gekoppeld aan herstelbetaling aan de Sovjet-Unie van de voormalige As landen die Marshall hulp kregen zodat van dit plan weinig terecht kwam.
Dit alles wijst op de opkomst van een kapitalistisch machtsblok onder leiding van de VS en een communistisch Sovjet machtsblok. E.a ontaardde in een periode van spanning tussen de communistische & kapitalistische wereld met enkel vrede doordat beide elkaars inzet van kerwapens vreesden. Deze Koude Oorlog zou duren van 1945 tot 1991. De grens tussen beide machtsblokken liep dwars door Duitsland. Omdat de Sovjets niet uitgenodigd waren bij de zes mogendheden conferentie die de westerse geallieerden samen met de Benelux hadden georganiseerd over de toekomst van de westerse bezettingzones van Duitsland stapten ze in maart 1948 uit de geallieerde controleraad waarna deze werd opgeheven. In juni daarop besloten de westerse geallieerden als vervolg op de conferentie te beginnen met oprichting van een Duitse bondsrepubliek. Intussen accepteerden de Sovjets de burgemeesterkeuze van het stadsparlement van Berlijn niet en installeerden ze in hun zone een eigen burgemeester & parlement met aanvankelijk de pretentie dat deze het bestuur van de hele stad vormde. Als reactie op de invoering van de D-mark in de westerse bezettingszones van Berlijn volgde op 24 juni 1948 in de Sovjet zone invoering van de Ostmark en de blokkade van Berlijn, een afsluiting van alle verbindingen over land & water van westerse zones naar Berlijn. De westerse geallieerden antwoordden met een tegenblokkade van goederentransport naar de Sovjet zone van Duitsland en startten een luchtbrug om Berlijn te bevoorraden. De blokkade werd op 12 mei 1949 door de Sovjets beeindigd omdat ze voor een Berlijn dat volledig onder Sovjet invloed zou vallen geen oorlog wilden riskeren.
Intussen hadden de westerse geallieerden een grondwetgevende vergadering opgericht die als parlementaire raad vanaf 1 sept. 1948 bijeen kwam onder voorzitterschap van Konrad Adenauer. Op 23 maart 1949 werd de uitgewerkte grondwet geproclameerd en daarmee was de Duitse bondsrepubliek (BDR) opgericht, een federale parlementaire democratie met Bonn als voorlopige hoofdstad & regeringszetel, een bondskanselier als regeringsleider en een president als staatshoofd. De eerste bondskanselier Adenauer bleef in functie tot 1963. De eerste president van de BDR werd Theodor Heuss (r 1949-1959). De BRD werd een kapitalistische vrijemarkt economie. Eind mei 1949 nam het derde volkscongres van de Sovjetzone een ontwerp grondwet aan voor communistische republiek met een centraal geleide economie. Ook benoemde men de tweede Duitse volksraad. Dit voorlopige parlement stichtte op 7 oktober de Duitse Democratische republiek (DDR) met Oost-Berlijn als hoofdstad en met tot in 1960 een president. De eerste president Wilhelm Wilhelm Pieck bleef in functie tot in sept. 1960. Na 12 sept. 1960 kwam de feitelijke macht in handen van de algemeen secretaris van de enige partij, de SED die voorzitter werd van de staatsraad. Tussen 12 sept. 1960 en 1 aug. 1973 viel Walter Ulbricht deze eer te beurt. Het DDR parlement werd de Volkskammer. Tot 1952 was de DDR een federale republiek met 5 deelstaten en daarna een eenheidsstaat met 15 districten. Met oprichting van de BRD en de DDR (nadien gemakshalve West-Duitsland en Oost-Duitsland genoemd) was de Duitse deling een feit. Berlijn werd opgesplitst in West-Berlijn & Oost-Berlijn. West en Oost-Berlijn hadden een aparte status. Wetten voor West-Berlijn werden gemaakt door het Berlijnse huis van afgevaardigden en niet door het parlement in Bonn en Oost Duitse wetten moesten goedgekeurd worden door de magistraat van Berlijn. De bewoners hadden een eigen paspoort en er gold geen militaire dienstplicht (dit maakte de stad bijv. populair bij West-Duitse jonge mannen).
Op 9 mei 1955 mocht West-Duitsland lid worden van de NAVO, het westerse militaire bondgenootschap dat in 1949 in de VS was opgericht (de oprichting van een nieuw leger, de Bundeswehr, liet nog tot november op zich wachten). Als reactie hierop begon de Sovjet-Unie al op 15 mei 1955 met nog 7 Oostbloklanden (waaronder uiteraard de DDR) het Warschaupact als tegenhanger van de NAVO. In 1957 werd de BRD één van de 6 oprichters van de EEG, de voorloper van de EU. De bondsrepubliek zag zichzelf tussen 1955 & 1969 als enige vertegenwoordiger van Duitsland en volgens de Hallsteindoctrine verbrak men de diplomatieke betrekkingen met landen die de DDR erkenden. Voor de Sovjet Unie als naoorlogse geallieerde bezettingsmacht maakte men een uitzondering. Met de Marshallhulp en D-Mark als opstekers herstelde de West-Duitse economie zich via de neo-liberale opzet van o.m. minister van economische zaken Ludwig Erhard (tussen 1963 en 1966 bondskanselier) snel. In feite bewandelde men een middenweg tussen socialisme & liberalisme. Internationaal raakte de term term Wirtschaftswunder in zwang, al kon deze toegepast worden op de economie van meer Europese landen. Tijdens de Korea oorlog (1950-1953) verdubbelde de West-Duitse export en eind 50er jaren was de economie één van de sterkste ter wereld wat bijv. aan Europese stranden goed te merken was aan een groei in aantal & lichaamsomvang van Duitsers. Vanaf 1960 waren zelfs buitenlandse gastarbeiders nodig om werkplekken in te kunnen vullen. In sept 1959 werd Heuss als president opgevolgd door Heinrich Lübke (r 1959-1969).
In Oost-Duitsland, dat een planeconomie kende met z.g. volkseigenen Betriebe, groeide de economie ook, maar minder dan in West-Duitsland. Reeds vanaf de instelling van de geallieerde bezettingszones in 1945 verhuisden door de onvrijheid & bureaucratie burgers veel vaker van de Sovjet invloedssfeer naar westerse gebieden dan omgekeerd. De DDR regering noemde het fenomeen Republikflucht en was er slecht over te spreken. Men kende al de Volkspolizei en om de bevolking nog beter in de gaten te houden werd op 8 febr. 1950 de Stasi opgericht die o.m. door gebruik van burgerinformanten zou uitgroeien tot één van de meest effective & repressieve geheime diensten ooit. Vanaf mei 1952 voorzag de DDR de grens met de BRD van prikkeldraad & wachttorens als deel van het ijzeren Gordijn. Deze zwaar bewaakte grens door Europa werd vanuit het Oostblok opgetrokken om socialistische heilstaten van het verderfelijke Westblok kapitalisme af te schermen. Niet iedereen kon zich evenwel in deze gedachtengang herkennen. Nadat in mei 1953 de arbeidsnormen voor de Oost-Duitse industrie met 10% werden verhoogd brak in de DDR een massale volksopstand uit waar 1½ miljoen mensen aan deelnamen. Deze werd met harde hand met Sovjet hulp neergeslagen. Toch bleef het tot in 1961 relatief makkelijk illegaal van Oost naar West-Berlijn te geraken. Tussen 1949 & 1961 vluchtten, mede omdat de verschillen in materiële welvaart groter werden, 2.6 miljoen Oost-Duitsers (rond 15% van de bevolking) naar West-Duitsland. Om verdere leegloop te verhinderen werd vanaf aug. 1961 de steeds zwaarder bewaakte Berlijnse Muur gebouwd als “antifascistische bescherming”. De film “Das Leben der Anderen”, speelt in 1984, maar biedt eigenlijk een waarheidsgetrouwe weergave van de situatie in de DDR rond begin 60er jaren. Vanaf 1963 hield de DDR zijn oplopende zelfmoordstatistieken geheim & vanaf de 70er jaren werd in het onderwijs socialistische weerbaarheid verplicht onderdeel van het lesprogramma. Niet alles was evenwel kommer & kwel in de DDR. Werkende moeders waren er de norm wat in elk geval leidde tot een goed systeem van kinderopvang. Ook kende de DDR geen werkloosheid (een veelgehoord argument van voormalige Ossies die na de val van de muur in 1990 hun baan verloren & ostalgisch werden) en men was er niet al te preuts (naturisme was bijv. relatief populair).
In 1963 sprak de Amerikaanse president Kennedy in gezelschap van de socialistische burgemeester van West Berlijn Willy Brandt de legendarische woorden “Ich bin ein Berliner” om zijn solidariteit met de Berlijners te betuigen. De muur zou tot in 1989 blijven staan. In die tijd vonden nog 5075 geslaagde vluchten van Oost naar West-Berlijn plaats, maar mede door het schietbevel dat de grenspolitie kreeg van de in 1971 op aandrang van de Sovjets aangestelde partijsecretaris Erich Honecker, overleefden enkele honderden mensen hun vluchtpoging niet. Honecker zou tot 1989 aanblijven, maar toen stond hij al zo ver buiten de realiteit dat hij het einde van de DDR niet kon tegenhouden. Toch ontstond al vanaf 1969 ontspanning via de Neue Ostpolitik (architect: Egon Bahr) van het kabinet van socialisten & liberalen van Willy Brandt die dat jaar bondskanselier van West-Duitsland werd (de socialist Gustav Heinemann werd er president en zou aanblijven tot in 1974). De politiek van ontspanning resulteerde tussen 1970 en 1973 in een 4tal verdragen; een verdrag met de Sovjet-Unie & met Polen over erkenning van de Oder-Neisse grens (1970), het viermogendhedenakkoord waarmee de verdeling van Berlijn door de BRD onder ogen werd gezien (1971) en het Grundlagenvertrag waarin de BRD het bestaan van de DDR feitelijk erkende (1972). Met Tsjecho-Slowakije werd in 1973 het verdrag van München nietig verklaard dat Hitler’s annexatie van Sudetenland van 1938 internationaal goedkeurde. Met deze verdragen was de Hallsteindoctrine verleden tijd. Al in 1971 kreeg Brandt voor zijn ontspanningspolitiek de Nobelprijs voor de vrede. In 1973 werden de BRD & DDR lid van de VN en in 1975 tekenden beide samen met 33 andere oost & westblok landen de Helsinki akkoorden rond mensenrechten & internationale samenwerking op het gebied van economie, technologie, wetenschap, milieu, veiligheid & sociale zaken. Veel dissidenten in het Oostblok beriepen zich op het mensenrechtendeel van de akkoorden. Dit kon bijv. niet verhinderen dat in nov. 1976 tijdens een optreden in West-Duitsland protestzanger Wolff Biermann zijn Oost-Duits staatsburgerschap werd ontnomen en de toegang tot het land werd ontzegd. Dat leidde tot een golf van protest van kunstenaars uit de socialistische heilsstaat.
Tussen 1974 en 1982 was Helmuth Schmidt als bondkanselier van een rood-liberale coalitie de opvolger van Brandt en Walter Scheel (FDP) werd als presidemt de opvolger van Heinemann. In zijn buitenlandbeleid zette Schmidt de ontspanningspolitiek met het Oostblok voort, maar hij was persoonlijk voor plaatsing van kruisraketten uit de VS wat ook in Duitsland leidde tot massaal protest van de vredesbeweging. Met een sober sociaal economisch beleid leidde zijn kabinet de BRD door de oliecrises van 1973 en 1979. Ook belangrijk was het beroep dat op hem werd gedaan als terreurcrisis manager, want West-Duitsland kreeg te maken met links studentenprotest en Palestijnse terreuracties. In 1968 vielen studenten (o.m. Rudi Dutschke) ten prooi aan tegenacties van politie & rechtse pers, waarop een deel van de studentenbeweging radicaliseerde. In 1972 liep bij de Olympische spelen in München een gijzeling door de Palestijnse terreurgroep Zwarte September van een deel van de Israëlische ploeg rampzalig af. Elf Israëliërs, een Duitse politieman en 5 van de 8 terroristen lieten het leven. Radicalisering van de studentenbeweging resulteerde in de 70er jaren in geweldsacties van de RAF (Rote Armee Fraction; naar de bekendste leiders ook Bader-Meinhoff groep genoemd). De groep pleegde brandstichtingen, bankovervallen, bomaanslagen & ontvoeringen en maakte 34 dodelijke slachtoffers, waaronder in oktober 1977 een bankdirecteur en een werkgeversvoorzitter. Deze waren aanvankelijk gegijzeld om gevangen kopstukken van de groep vrij te krijgen. Om de druk op te voeren kaapte uit solidariteit met de RAF het Volksfront voor de bevrijding van Palestina een Lufthansa vliegtuig met 86 passagiers. Ze eisten vrijlating van 11 RAF gevangenen en een losgeld van 15 miljoen D-mark. Na veel omzwervingen eindigde de kaping (buiten de enorme stress) via ingrijpen van een Duitse anti-terreureenheid en zonder dat de eisen van de kapers waren ingewilligd met 4 doden (de gezagvoerder en 3 van de 4 kapers) en 5 gewonden. Kort na de kaping werden 3 van de 5 kopstukken van de eerste generatie van de Bader-Meinhoff groep dood in hun cel gevonden met als officiële doodsoorzaak zelfmoord. Ook werd werkgever voorzitter Schleyer in het Franse Mulhouse geëxecuteerd door 2e generatie RAF leden. Van de 2e en 3e generatie RAF leden zijn een aantal veroordeeld tot lange straffen. Enkele van hen zijn na 2005 vrijgelaten omdat ze niet meer als gevaar werden gezien.
In 1979 werd Karl Carstens (CDU) gekozen tot president van de BRD. In 1984 werd hij opgevolgd door partijgenoot Richard von Weizsäcker die 2 termijnen zou dienen (r 1994-1994). In 1982 werd Helmuth Kohl bondskanselier van een christelijk-liberale coalitie. Hij zou tot 1998 als kanselier aanblijven, de langste ambtstermijn sinds Bismarck. In 1983 kwam de pacifistische milieupartij De Groenen voor het eerst in de Bondsdag. De kernramp van Tsjernobyl van 1986 vormde in de BRD de directe aanleiding voor de oprichting van een milieuministerie. Geïnspireerd door de ontwikkelingen in de richting van meer vrijheid in Polen vanaf 1980 en het presidentschap van Michail Gorbatsjov in de Sovjet-Unie vanaf 1985 durfde men in Oost-Duitsland weer protesteren. Op 19 augustus 1989 volgde een vredesdemonstratie bij de grens tussen Hongarije & Oostenrijk waarbij de grens een aantal uren werd geopend. Rond 600 Oostduitsers namen er aan deel en vluchtten de grens over. Nadat Hongarije de grens op 11 sept. definitief opende volgden vele tienduizenden via Tsjechjo-Slowakije (het enige land dat Oost-Duitsers zonder visum mochten bezoeken) hun voorbeeld. In Leipzig (9 okt) en Berlijn (4 nov) volgden massale demonstraties tegen de onvrijheid met als veelgebruikte leuzen Wir sind das Volk en daarna Wir sind ein Volk. Op 16 okt. 1989 gebruikte het weekblad Der Spiegel en 2 dagen later de nieuwe Oostduitse partijsecreteris Egon Krenz (die op die dag Honecker was opgevolgd) voor deze ontwikkelingen de term “die Wende”.
Hiermee wordt de omwenteling bedoeld van de DDR van communistische dictatuur naar parlementaire democratie met als belangrijkste markeringspunt de val van de muur, de opening van de Berlijnse muur op 9 nov. 1989 die op dat moment eigenlijk het gevolg was van een misverstand. Tussen 7 dec. 1989 en 12 maart 1990 volgden in de DDR gesprekken tussen de SED regering & oppositiegroepen waarin onder de 2 laatste DDR staatshoofden Manfred Gerlach & Sabine Bergmann-Pohl een hereniging van beide Duitslanden de leidraad vormde. Er werd o.m. besloten de Treuhandanstalt in het leven te roepen om na hereniging de Oost-Duitse economie te privatiseren. Ook resulteerden de gesprekken op 18 maart 1990 in eerste vrije verkiezingen in de DDR en in het kabinet De Maizière dat op 12 april aantrad en samen met de West-Duitse regering de hereniging voorbereidde. Om die mogelijk te maken werd op 1 juli de D-Mark in de DDR ingevoerd waarbij de burgers hun Ostmarken tegen een gunstige koers konden inwisselen. Op 22 juli werden de districten van de DDR veranderd in 5 nieuwe deelstaten en Oost en West Berlijn werden herenigd. op 12 september werd in Moskou via het twee plus vier verdrag met de 4 geallieerde bezettingsmachten van na de 2e wereldoorlog (Frankrijk, VS, VK, Sovjet-Unie) de weg geëffend voor de Duitse hereniging. Daarin werd o.m. afgesproken dat de Russische troepenmacht in Oost-Duitsland werd afgekocht en voor 1995 het land zou verlaten en dat de Oder-Neisse grens met Polen definitief zou worden erkend zodat men de voormalige Duitse gebieden ten oosten daarvan niet meer zou kunnen claimen. Hiermee waren de grootste obstakels voor hereniging uit de weg geruimd. Deze vond op 3 oktober met de tekening van het Einigungsvertrag daadwerkelijk plaats. Sindsdien geldt deze datum als dag van de Duitse eenheid en als nationale feestdag. Op 14 november daarop werd het Duits-Poolse grensverdrag in Warschau ondertekend.
Duitsland na de hereniging van 1990
In het Einigungsvertrag was opgenomen dat Berlijn weer hoofdstad werd van Duitsland, dat de bondsrepubliek de schulden van de DDR zou overnemen en dat deelstaten van voormalig West-Duitsland zouden helpen met de wederopbouw van naburige nieuwe deelstaten van voormalig Oost-Duitsland. In dec. 1990 vond de eerste gezamenlijke bondsdagverkiezing plaats. Deze mondde uit in een kabinet van christendemocraten & liberalen onder Helmuth Kohl dat in 1994 op herhaling ging. In dat jaar werd Kohl’s partijgenoot Roman Herzog tot president gekozen. Hij werd in 1999 opgevolgd door de socialist Johannes Rau. Kohl droeg er ondermeer aan bij dat de Euro werd ingevoerd, dat Frankfurt via vestiging van de ECB (Europese Centrale Bank) het financiële hart van Europa werd en dat acht centraal & Oost-Europese landen EU lid werden. In 1991 werd besloten de regering geleidelijk van Bonn naar Berlijn te verplaatsen (men nam hiervoor de tijd tot sept. 1999) en op 15 maart 1991 trokken de 4 geallieerde bezettingsmachten zich officieel uit Duitsland terug. De maatregelen om de economieën van Oost & West-Duitsland (incl. verkeersinfrastructuur, stedenbouw en milieu) te integreren werden samengebracht onder de noemer Aufbau Ost. Zo is tussen 1990 en 2010 bijv. ca. €38 miljard gestoken in verbetering van de infrastructuur in de nieuwe deelstaten. De maatregelen werden samengevat onder de noemer Solidarpakt. Het in 1993 ingevoerde Solidarpact I van het kabinet Kohl behelsde een solidariteitstax die vanaf 1995 jaarlijks €11 miljard opbracht, maar niet enkel voor de nieuwe deelstaten werd gebruikt. In 2005 werd onder het kabinet van SPD leider Schröder Solidarpakt II de opvolger met tot 2019 voor de nieuwe deelstaten een begrote opbrengst van €157mld.
Op het moment van hereniging was de Treuhandanstalt met het bezit van de Oostduitse bedrijven één van de grootste ondernemingen ter wereld. Vooral in het begin ging de privatisering met fraude, omkoping & prijsafspraken gepaard. Het aantal banen zakte tussen het begin van de operatie in 1990 en het afronden in 1994 van 4 miljoen naar 1,5 miljoen, wat betekent dat 2,5 miljoen mensen hun baan en daarmee een groot deel van hun inkomen & identiteit kwijt waren. Bij dit alles had de Treuhand rond 270 miljard D-mark (ca. €250mld) verlies geleden. Rond 2000 haalden de nieuwe deelstaten op de voornaamste economische indicatoren 70 à 80% van het niveau van de westelijke deelstaten, maar de werkloosheid bleef er het dubbele van die in voormalig West-Duitsland. Dit alles ging gepaard met een flinke daling van de bevolking in de nieuwe deelstaten. Deze zakte bij een vrijwel afwezig geboorteoverschot na 1990 met 2 miljoen. Ca. 3 miljoen inwoners trokken westwaarts omdat de economische achterstand maar moeilijk werd ingelopen terwijl 1 miljoen voormalige Oostduitsers teruggingen. Al vrij snel na die Wende ontstond bij een deel van de bevolking van de nieuwe deelstaten de behoefte afstand te nemen van de Bondsrepubliek. Dat kwam. tot uiting in ostalgie, een nostalgisch terugverlangen naar de bestaanszekerheid, gemeenschapszin en sfeer van de DDR. De ostalgiegolf begon rond 1994 met z.g. Ostalgie party’s. Het kwam ook tot uiting in conferences en het opnieuw populair worden van allerlei DDR items en na 2000 tevens in films (met als bekendste de komische film Good bye, Lenin!) en tv programma’s. Na 1990 haalde de opvolger van de SED, de PDS en sinds 2006 Die Linke, in de de nieuwe deelstaten vaak rond een kwart van de stemmen, al gingen de verkiezingsresultaten na 2014, mede door de opkomst van nieuw populistisch rechts, wel achteruit.
Het verlies van identiteit & bestaanszekerheid en gevoelens van achterstelling & wraak die daaruit voorkwamen gingen zich in de voormalige DDR eveneens manifesteren in politiek extremisme, het duidelijkst in de vorm van rechtsextremisme, anti-semitisme en vreemdelingenhaat. Reeds tijdens die Wende kwamen voetbalhooligans, skinheads & Neo nazi’s op en deden zich botsingen voor met linkse tegenpolen (Antifa’s). De film Führer Ex biedt o.m. een beeld van hoe jongeren in de voormalige DDR in deze periode extreem rechtse sympathieën ontwikkelden, maar is nog steeds wel actueel. Extreem rechtse partijen vestigden meestal hun hoofdkwartier in de voormalige DDR en in de nieuwe deelstaten halen ze hun beste verkiezingsresultaten. Tussen 2004 en 2014 kwam de NPD in Mecklenburg-Voorpommeren & Saksen enkele keren boven de kiesdrempel (5%). De populistisch rechtse Afd haalde bij de eerst verkiezingsdeelname in 2013 in de nieuwe deelstaten direct al deze drempel en in de parlementen van die deelstaten kwam de partij tussen 2016 en 2019 op 20 à 30%. Landelijk ligt de score lager, maar in 2017 werd men met 12,6% van de stemmen wel 3e partij in de Bondsdag. Ook de na 2014 opgekomen populistisch rechtse anti-islam beweging Pegida heeft in de voormalige DDR veel aanhang. Een meerderheid van de bevolking heeft er begrip voor hun standpunten.
In 1998 was ten opzichte van 1990 de werkloosheid landelijk meer dan verdubbeld naar 9,4%. Dit droeg er aan bij dat tussen 1998 en 2005 twee keer een coalitie van de SPD en groenen aan de regering kwam met Gerhard Schröder (SPD) als bondskanselier. In zijn eerste termijn lukte het hem niet de werkloosheid te verlagen met een samen met de Britse labour leider Tony Blair bedisselde neo-liberale aanpak die op veel verzet stuitte in zijn coalitie. In de 2e termijn ging dat via het Hartz concept met veel werkende armen als uitkomst nauwelijks beter. Rond 2000 kostte de betrokkenheid van Kohl bij illegale partijdonaties de christendemocratische oppositie veel aanhang en Schröder wist hiervan te profiteren door een belastinghervorming door te voeren. Door de internetzeepbel en de invoering van de euro ging de economie rond 2001 weer in recessie. Bij de verkiezing van 2002 werkte o.m. in het voordeel van Schröder dat hij zich bij de overstromingsramp (met in Duitsland €9 miljard schade) een goed crisismanager had betoond, dat hij de moed had t.o.v. de VS Amerikanen een onafhankelijke koers te varen (o.m. in verband met de Irak oorlog) en dat hij er aan bijdroeg dat Duitse troepen voor het eerst na de oorlog meededen aan internationale vredesmissies. Daardoor kon zijn coalitie met een kleine marge op herhaling. Tussen 2004 en 2010 was de CDUer Horst Köhler president en in 2005 bleek een poging van Schröder om via nieuwe verkiezingen een steviger mandaat te krijgen als kanselier evenwel te mislukken. Ook in 2005 werd voor de derde keer in de geschiedenis een Duitser tot paus gekozen. Het betreft Joseph Ratzinger die het ambt vervulde als Benedictus XVI. Hij was de eerste paus in de geschiedenis die het ambt niet tot zijn dood vervulde. In 2013 ging hij met emeritaat.
Nadat bij de bondsdagverkiezing van 2005 de christendemocraten & socialisten vrijwel gelijk eindigden, was een grote coalitie van CDU/CSU en SPD de enige haalbare optie voor een regering. Als onderdeel van een compromis werd de in de voormalige DDR opgegroeide domineesdochter, natuurkundige, beschermelinge van Kohl, voormalig minister voor vrouwen & kinderen en van milieuzaken en CDU/CSU leidster Frau Angela Merkel de nieuwe bondskanselier. Dat zou ze blijven tot op heden (zomer 2020) zodat thans de lengte van haar ambtstermijn die van Kohl benadert. In 2009 werd ze leidster van een rechtse coalitie van CDU/CSU & liberale FDP en in 2013 en 2017 opnieuw van een grote coalitie (in 2013 haalde de FDP de kiesdrempel van 5% niet). Tijdens de 2e termijn van Merkel (2009-2013) speelde de kredietcrisis een belangrijke rol. Duitsland kwam hier door een relatief lage staatsschuld en een gunstige handelsbalans naar verhouding goed doorheen. De teruggang in de export kon deels worden opgevangen, o.m. met een milieupremie (incl. een slooppremie) om de auto-industrie te stimuleren. In 2011 werd de militaire dienstplicht afgeschaft en werd naar aanleiding van de kernramp in Japan besloten tot sluiting van alle kerncentrales vanaf 2022 en tot extra inspanning op het vlak van wind & zonne-energie (die Energiewende). Ook daalde in deze termijn de werkloosheid en speelde Duitsland een hoofdrol in het tot stand komen van een permanent EU noodfonds voor de Euro zone en van de ECB als toezichthouder. In 2012 kreeg Duitsland na enkele korststondige “tussenpausen” in de persoon van de politiek ongebonden Johannes Gauck weer een president voor 5 jaar.
Tussen 2013 en 2016 zochten o.m. naar aanleiding van de oorlog in Syrië miljoenen vluchtelingen uit het midden oosten en Noord en centraal Afrika hun heil in m.n. Noord en West-Europa. Daarvan kreeg Duitsland het grootste deel te verwerken, in 2015 ruim een miljoen. Op 31 augustus van dat jaar sprak Bondskanselier Merkel naar aanleiding van bedenkingen en verzet (m.n. uit de populistisch rechtse hoek) de gedenkwaardige woorden “Wir schaffen das” (het lukt ons wel). De instroom leidde tot demonstraties en tegen vluchtelingen & asielzoekers gerichte brandstichting & mishandeling. Anti-islam beweging PEGIDA en de Afd voeren wel bij dit klimaat. Bij de bondsdagverkiezing van 2017 verloren de regeringspartijen en werd de Afd met 12,6% van de stemmen de 3e partij van het land. Toch kon de coalitie CDU/CSU & SPD met 53% van de stemmen op herhaling en zo werd het 4e kabinet Merkel gevormd. Gauck werd dat jaar als president opgevolgd door SPDer Franz Walter Steinmeier. In 2020 zorgde ook in Duitsland de corona pandemie voor een ongekende stagnatie van economie & maatschappij. In Duitsland lag medio juli 2020 het aantal bekende sterfgevallen op 110 per miljoen inwoners en daarmee scoorde men op de EU ranglijst met een 9e plek beter dan België & Nederland (België 857, hoogste EU; NL 356, 8e EU stat) al moet daarbij wel worden vermeld dat België naast het aantal; geteste ook het aantal vermoede coronadoden meetelt (oversterfte). Voor het aantal ziektegevallen per miljoen getesten geldt hetzelfde (DU 2400, 8e EU; BE 5400, 2e EU; NL 3000, 6e EU; data). Onder de kenmerken van de Duitse aanpak van de pandemie vallen veel testen; grondig, systematisch & streng contactonderzoek, veel ic bedden en een zekere vrijheid van deelstaten & gemeenten om hun eigen beleid te bepalen.