Geschiedenis

Prehistorie

De vroegste aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid in Griekenland zijn meer dan 150.000 jaar oud. Een in 1960 in een grot bij Petralona gevonden schedel van een homo Heidelbergensis werd aldus gedateerd. Ook zijn erg oude overblijfselen gevonden van stammen die van jagen, vissen en verzamelen leefden. Restanten van boten van riet en die­renhuiden dateren uit de tijd tussen 9000 en 7000 voor Chr. Vanaf 7000 v Chr. groeide de bevolking flink door stromen vluchtelingen uit het oosten. Door de stijgende zeespiegel brak daar de Bosporus door, hetgeen leidde tot het ontstaan van de Zwarte zee en de mythe van de zondvloed. Er kwamen  In Grie­kenland vaste nederzettingen met landbouw en schapen­houderij. Na 6000 v Chr. deden stenen huizen, omheinde nederzettingen, dorpshoofden en gedecoreerde keramiek hun intrede. Rond 4000 v Chr. konden volken uit het noorden en uit Turkije een plek opeisen doordat ze beschikten over nieuw wapentuig (pijl en boog). De bronstijd begon na 3000 v Chr. en na 2100 v Chr. introduceerden Indogermanen die het land binnen kwamen de Helladische cultuur. Zij spraken een taal die aan het oud Grieks doet denken en waren de eersten die paarden en strijdwagens hadden. Na 1600 v. Chr. kwam de handel op met Phoeniciërs, Kretenzers en Egyptenaren en Griekse huurlingen in het Egypti­sche leger werden uitbetaald in goud. Eén en ander leidde tot een toename van de welvaart. In Kreta ontwikkelde zich de Minoïsche cultuur met Knossos als belangrijk cultureel centrum. Er werden stierengevechten gehouden en de mythe van de doolhof ter ere van koning Minos met de minotaurus (half mens, half stier) komt er vandaan. Rond 1450 v Chr. maakte een enorme vulkaanuitbarsting een eind aan deze cultuur.

Uit de vermenging van Helladische en uit Kreta afkomstige Minoïsche cultuurelementen ont­wik­kelden zich de Myceense cultuur (genoemd naar de stad Mycenae in het noorden van de Peloponnesos) en het Griekse pantheon van de klas­sieken. Men voerde in navolging van de omringende volkeren het koningschap in. De ko­ningen verzamelden via strooptochten in na­burige koninkrijkjes slaven en hieven belas­ting in natura. Beide werden ingezet om wegen te plaveien en om naast paleizen grote pakhuizen te bouwen voor de opslag van de belasting. Na 1250 v. Chr. stortte de eco­nomie in. Het land verviel in armoede, de paleizen en pakhui­zen werden geplunderd en de koninkrijkjes verdwenen. Uit het noorden kwamen Doriërs het land binnen die voor de oorspronkelijke bewoners de naam Ioniërs bedachten. Grote groe­pen Ioniërs vluchtten voor de nieuwaangekomenen naar Turkije en naar de Ionische eilan­den voor de west­kust. Door de introductie van ijzer, waarvoor het erts in Griekenland zelf kon worden ge­dolven, namen vanaf 1000 v. Chr. welvaart en handel weer toe en de bevolking groeide snel. Overal langs de Mediterrane kust werden Griekse kolonies gesticht, waaronder Marseille en Byzantium (het latere Constantinopel). De handel met de Phoeniciërs werd steeds belangrijker en rond 750 v Chr. nam men het Phoenicische alfabet over.

Stadsstaten

Grieken­land bestond in deze periode uit losse staatjes, die vaak stadsstaten worden genoemd. Na 650 v Chr. ontwikkelden Athene en Sparta zich tot de sterkste stadsstaten. Een door de Spartanen ontwikkelde nieuwe manier van oorlogvoeren leverde er een belang­rijke bijdrage aan dat Griekse staatjes de sterkste militaire macht in de wijde omgeving kon­den worden. In plaats van luid schreeuwend op elkaar af te stormen om de tegenpartij in de pan te hakken bouwden de Spartanen een gedisciplineerd leger op van goed getrainde hop­lieten (krijgslieden met grote schilden en gezichtsbescherming). Daardoor kon zelfs een overmacht aan vijanden die op de traditionele manier vocht worden verslagen. Ook hadden de Grieken de trireme ontwikkeld, dat het snelste schip uit de klassieke oudheid werd. Voor de lange afstanden voerde het schip zeilen en in oorlogssituaties werd het geroeid door galeislaven. Een trireme kon wel 15 km per uur halen en had een metalen ram om vijandige schepen te kraken. De stadsstaten werden geregeerd door oligarchen (Dorische families van rijke aristocra­ten) en in de staatjes op het platteland heersten tirannen uit Ionische families die de ar­men een front lieten vormen tegen de oligarchen. Om de tirannen de wind uit de zeilen te nemen vond de Atheense aristocraat Cleisthenes in 510 v Chr. de democratie uit. De assemblee die hij instelde bestond uit 500 volksvertegen­woordigers die ieder jaar via loting werden geselecteerd uit de mannelijke bevolking van Athene. Het systeem was in zoverre een wassen neus dat Cleisthenes erin voorzien had dat zijn eigen familie de meerderheid niet kon ontgaan.

Griekse gouden eeuw

Tussen 500 en 300 v Chr. (de Griekse gouden eeuw) kende het rijk haar grootste bloei­periode. Het Parthenon op de Acropolis stamt uit deze tijd en de periode bracht politici, architecten, beeldhouwers, dramaturgen, filosofen en historici voort waarvan sommigen tot op de dag van vandaag toonaangevend zijn in de Westerse wereld en daarbuiten. Qua wereldlijke macht was dit een alles behalve rustige tijd. Een serie oorlogen tegen het Perzische rijk mondde uit in een overwinning van de Grieken. De onderlinge concurrentie resulteerde van 431 tot 404 v Chr. in de Peloponne­sische oorlog tussen Athene en Sparta. Deze werd door de Spartanen gewonnen met hulp van de Perzen. Kort nadien kwamen de Macedoniërs op. Ze versloegen de Sparta­nen en Alexander de Grote veroverde rond 320 v Chr. eerst het Perzische rijk en daarna het grootste deel van de toen bekende wereld. Na zijn dood in 323 v. Chr. werd zijn enorme rijk verdeeld onder zijn generaals.

Van Romeinen tot Ottomanen

Rond 275 v Chr. begon het Romeinse rijk op te komen. De Phoeniciërs die door de Romeinen werden verslagen waren bondgenoten van de Grieken en daardoor zagen de Romeinen ook de Grieken als vijanden. Na 146 v Chr. werd Griekenland een Romeinse provincie. Welvaart en handel bleven aanvankelijk echter voortduren en de Romeinen namen, naast veel ideeën en filosofieën, het Griekse pantheon over. Zo bleef het Grieks in Griekenland de voertaal en in 124 na Chr. werd onder keizer Hadrianus de bouw van de tempel van Zeus voltooid die al in 515 v Chr. begonnen was. Wel gaf men de Griekse goden een Romeinse naam. Tussen 200 en 400 na Chr. verarmde Griekenland. Kort nadat het Romeinse rijk in de 4e eeuw christelijk was geworden, werd het in 364 opgesplitst in een westelijk en een oostelijk deel. Keizer Theodosius I verklaarde in 394 het Christendom tot staatsgodsdienst en verbood verering van Griekse en Romeinse goden. Daarmee begon het Byzantijnse rijk dat 1000 jaar zou standhouden. Griekenland werd het centrum van dit rijk. Het Grieks werd daar de officiële voertaal en Constantinopel (nu Istanbul) bleef tot 1453 de culturele hoofdstad.

In de 8e eeuw kwam de Islam op en tussen 826 en 961 werd Kreta bezet door de Moslims. Tussen 726 en 842 kende het Byzantijnse rijk een beeldenstorm omdat de keizers dachten dat de opkomst ven de Islam te wijten was aan de Byzantijnse iconen en beeldenverering.

Na de ineenstorting van het West Romeinse rijk volgden ook in Griekenland invasies van allerlei Barbaren, waaronder Visigothen en Slavische volkeren. Deze volkeren bekeerden zich tot het christendom en assimileerden in de samenleving. In 1054 werd de Grieks or­thodoxe kerk afgesplitst van de Rooms-katholieke kerk. Daarna raakte het Oost Ro­meinse rijk geleidelijk aan in verval. Tussen 1100 en 1200 namen Normandische kruis­vaarders delen van Griekenland, die de Grieken Franken noemden, over door zich te vestigen als kasteelheer. Er was sprake van feodale misstanden en Italiaanse stadstaten, Fransen en Spanjaarden veroverden om beurten Athene. Na de val van Constantinopel in 1453 werden de Islamitische Otto­maanse Turken geleidelijk aan de baas. De Turkse bezetting van het land duurde in sommige regio bijna 400 jaar. De sultan liet de Grieks orthodoxe kerk ongemoeid, maar er kwamen opstanden tegen Turkse gouverneurs die de bevolking onderdrukten en uitzogen. In 1688 bombardeerden troepen uit Venetië de Acropolis waar de Turken zich in het Parthenon schuil hielden bij hun munitiedepot. Het Parthenon werd opgeblazen. In de 2e helft van de 18e eeuw werd Hadji Ali Haseki Turks gouverneur van Athene. Hij haalde tempels, paleizen en gebouwen neer om er een stadsmuur van te maken en hij gebruikte de Atheners als slaaf om hem te bouwen. Bovendien liet hij de Atheners belasting betalen om de kosten te dekken. Vanwege zijn wangedrag werd liet sultan Selem III hem later onthoofden.

Opkomend nationalisme en Albanese hulp

In de 18e eeuw kon, doordat het Ottomaanse rijk verzwakte, geleidelijk aan een nationalistische bewe­ging opkomen. Ook kwamen de eerste toeristen uit West Europa op zoek naar de klassieke schatten. Via de contacten die dit opleverde zochten Griekse intellectuelen steun bij de anti-Turkse lobby in Europa, maar op het congres van Wenen van 1815 hield Engeland de Griekse onafhankelijkheid tegen omdat het de pas veroverde Ionische eilanden wilde houden. In 1821 braken de eerste opstanden uit in Patras (onder leiding van bisschop Germanos). Ook kreeg men meer steun in het VK via de dichter Lord Byron die de Griekse zaak een warm hart toedroeg. Een kleurrijke figuur uit deze periode was de door de Turken aangestelde Albanese gouverneur van Epirus Ali Pasha. Hij zocht steun (eerst bij Napoleon en later bij de Britten) om los van de Turken een eigen rijk te krijgen. Nadat hij in Constantinopel een tegenstander had laten vermoorden hadden de Turken er genoeg van en ze zetten in 1821 troepen tegen hem in die op de Peloponnesos tegen de Griekse onafhankelijkheidsbeweging vochten. Nadat de Turken hem vergeving hadden beloofd gaf hij zich over, maar hij werd alsnog onthoofd. Ook andere Albanezen hadden een belangrijke aandeel in de Griekse onafhankelijkheidsstrijd. Zo speelde de extreem rijke weduwe met 7 kinderen van Albanese afkomst Laskarina Bouboulina een heldenrol. Haar schepen namen forten in, voerde blokkades uit en bevoorraadden revolutionairen. Aanvankelijk golfde de onafhankelijkheidstrijd heen en weer, maar bij de slag van Navarino hakte een gecombineerde Britse, Franse en Engelse vloot de Turks Egyptische vloot in de pan.

Griekenland onafhankelijk

In 1833 werd de onafhankelijkheid van Griekenland erkend door de toenmalige Europese machthebbers (m.n. de Engelsen) en het land werd een koninkrijk. Er volgde een roerige periode; waarin er diverse gewa­pende grensconflicten waren met Turkije en Balkanlanden. Dit werd in de hand gewerkt doordat sommige megalomane Griekse leiders het herstel van het Byzantijnse rijk nastreefden en gokten op de steun van de toenmalige grote mogendheden. Wel kreeg tussen 1833 en 1925 Griekenland geleidelijk aan meer stukjes eigen territoor in handen die nog onder Turks of Brits bestuur waren, na 1900 vooral omdat men over het slagschip Averoff beschikte. In 1893 werd onder Harilaos Trikoupis de aanleg van het Korinthe kanaal, waar de Romeinse keizer Nero reeds in 67 na Chr. mee begonnen was, voltooid. Er werd in deze tijd veel aan de infrastructuur gedaan en de bevolking van Athene groeide tussen 1834 en 1896 van 10.000 naar 130.000 inwoners. Vooral na de 20e eeuwwisseling speelde een binnenlandse strijd tussen republikeinen en koningsgezinden nogal op. Eleftherios Venizelos (1864-1936) was daarbij de meest toonaangevende republikeinse leider. Omdat Griekenland in de 1e wereldoorlog aan de kant van de geallieerden had gevochten (onder meer tegen aartsvijand Turkije), werd het na afloop beloond met gebiedsuitbreiding. Het kreeg onder meer het voormalig Bulgaarse West Tracië, maar doordat dierenliefhebber koning Alexander stierf aan een beet van zijn favoriete aap en door nationalistisch verzet van de Turken bleef Klein-Azië uit Griekse handen.

Van Smyrna tot burgeroorlog

Nadat in 1922 in Smyrna 30.000 Grieken werden vermoord door de Turken en 1½ miljoen Grieken Klein-Azië ontvluchtten werd Griekenland in 1924 een republiek. De uit Klein Azië gevluchte Grieken zorgden voor een verdubbeling van de bevolking van Athene en Thessaloniki en ze voorzagen in trekpaarden van de economie. Wel bleven ze sterk anti-Turks. Diverse regeringen volgden elkaar op, enkele met Venizelos als president. Tussen 1929 en 1933 maakte het land onder zijn leiding een bloeiperiode door. Naast banken en theaters werden duizenden scholen gesticht en men sloot vriendschapsverdragen met de buurlanden. Na zijn dood in ballingschap in 1936 zijn naast talloze straten en pleinen monumenten en het vliegveld van Athene naar hem vernoemd. In 1935 was de koning na een volkstelling teruggeroepen, maar in 1936 kwam er met steun van de koning een anti communistische junta onder Ioannis Metaxis die sympathiseerde met Hitler en Mussolini. Bij het aanbreken van de 2e wereldoorlog probeerde Metaxis echter een neutrale koers te varen, hetgeen niet kon verhinderen dat Mussolini het land aanviel. Metaxis weerstond een ultimatum van Mussolini en de Grieken dreven de Italianen met vereende krachten terug naar Albanië. Pas toen de Duitsers in 1941 de Italianen te hulp kwamen werd Griekenland bezet. Eind 1944 werden de Duitsers door geallieerden en het gecombineerde Griekse verzet van ELAS (communistisch georiënteerd) en EDES (nationalistisch republikeins) het land weer uitgewerkt, maar nadien bevochten de beide verzetsbewegingen elkaar (en aanvankelijk ook de Britten). De Griekse burgeroorlog die volgde eiste meer slachtoffers dan de 2e wereldoorlog.

Van burgeroorlog tot republiek

Na de burgeroorlog was het land enorm verarmd en tussen 1951 en 1960 emigreerde 12% van de bevolking. De Amerikanen hadden alle touwtjes in handen gekregen omdat ze geld in Griekenland pompten. In 1952 trad het land toe tot de NAVO en met steun van de Amerikanen bleef na de verkiezingen van dat jaar de partij van de rechtse generaal Alexander Papagos (1883-1955) 10 jaar lang aan de macht. Dankzij het nieuwe kiesstelsel kreeg Papagos in 1952 met 49% van de stemmen 82% van de parlementszetels. Na de dood van Papagos in 1955 werd Constantine Karamanlis zijn opvolger. In dat jaar speelde een conflict met de Tur­ken om Cyprus, dat in 1960 onafhankelijk werd. In 1965 werd ontdekt dat zoon George van de toenmalige socialistische president Andreas Papandreou (1919-1996) lid was van een verbo­den linkse organisatie. De hieruit voortvloeiende onrust mondde in april 1967 uit in de z.g.n. kolonelscoup. In 1968 vluchtte koning Constantijn het land uit na een halfslachtige poging om de democratie te herstellen en tot 1974 heerste er een reactionaire junta in het land. Toen de Turken in 1974 een gedeelte van Cyprus bezetten, was dat een dus­danig gezichtsverlies voor de kolonels dat ze op moesten stappen. In een referendum kort daarop koos het volk voor de republiek. In juli 1975 kwam er een nieuwe grondwet.

Griekenland vanaf 1976

Tussen 1976 en 2011 is Griekenland slechts geregeerd door de socialistische PASOK of de conservatieve Nea Democratia (ND). Coalities met andere partijen waren nooit nodig, mede doordat de winnaar van verkiezingen 50 parlementszetels extra krijgt. In 1976 won Andreas Papandreou van PASOK de verkiezingen en Karamanlis wordt president. Een drietal kolonels kreeg levenslang. In 1981 werd Griekenland lid van de EU. Na 1990 ontstonden er door het uiteenvallen van het Oostblok problemen met Albanese vluchtelingen en met het noordelijk van Griekenland gelegen Macedonië. De Grieken steunden de Serviërs in hun poging onafhankelijkheid van dit gebied te voorkomen, want ze waren bang dat de Macedoniërs Grieks-Macedonië in zouden lijven. In 1996 won PASOK de verkiezingen en Kostas Simitis werd premier. Hij wist de Olympische spelen van 2004 naar Griekenland te halen en toelating tot de Eurozone te bewerkstelligen (later bleek dat men de staatsschuld en het begrotingstekort te gunstig had voorgesteld). Tussen 1975 en 1998 laaide de conflictueuze verhouding met de Turken diverse keren op tot gevaarlijke hoogten. Hierin kwam verandering door toedoen van minister van BuZa Giorgos Papandreou jr. Na een ernstige aardbeving in 1999 bood hij de Turken hulp aan en ook gaf hij te kennen dat men de toelating van Turkije tot de EU niet langer zou dwarsbomen. Op hun beurt hielpen de Turken de Grieken na een aardbeving in Athene. In 2000 kon na spannende parlementsverkiezingen PASOK premier Simitis zijn bezuinigingspolitiek voortzetten, hetgeen resulteerde in deelname aan de Europese Monetaire Unie. Ook werd een aantal samenwerkingsverdragen gesloten met Turkije.

In maart 2004 won Nieuwe Democratie de verkiezingen en Costas Karamanlis werd premier. In maart 2005 werd voormalig minister van buitenlandse zaken Karolus Papoulias tot president gekozen (herkozen in 2010). Verkiezingen op 16 september 2007 stonden in het teken van de verantwoordelijkheid voor en de schadevergoedingen bij natuurbranden die op veel plaatsen ongekende verwoestingen aanrichtten. Ze werden opnieuw (maar wel op het nippertje) gewonnen door Karamanlis. Daarna werd de geloofwaardigheid van zijn regering verder ondermijnd door financiële schandalen waaronder een grondruil met een kloosterorde die de regering €100 miljoen kostte. In 2009 schreef Karamanlis nieuwe verkiezingen uit die hij verloor zodat PASOK leider Giorgos Papandreou hem kon opvolgen. Tijdens diens regering kwam de fraude aan het licht die Griekenland in de € had geholpen. De schulden bleken enorm opgelopen en slechts met behulp van EU en IMF kon worden voorkomen dat het land failliet ging. De prijs was echter hoog. Papandreou moest draconisch bezuinigen en kon natuurlijk zijn verkiezingsbeloften onmogelijk waar maken. Begin november 2011 bood hij uit arren moede aan om dan maar zelf af te treden en een overgangscoalitie van nationale eenheid te laten vormen van PASOK, ND en de orthodox Griekse volkspartij LAOS. Deze kwam alras tot stand met partijloze econoom Lucas Papadimos als premier.

Nadat men na verkiezingen op 6 mei 2012 geen kans zag een nieuwe regering te vormen moesten ze over. De eveneens onafhankelijke Panagiotis Pikrammenos werd intussen premier van een interim-regering van technocraten. Bij de verkiezingen van 17 juni ging de strijd m.n. tussen ND en de linkse nieuwkomer SYRIZA die de Griekse waardigheid wil redden en met de EU wil heronderhandelen over afbetaling van de Griekse schulden. Intussen gunden m.n. Duitsland en NL het land geen enkel respijt of uitstel. Daardoor hield men in de EU de adem in, omdat dit wel eens kon resulteren in een Grieks bankroet en verlaten van de € en een eventuele kettingreactie waarbij eerst Spanje en Italië en vervolgens de € en de EU zelf voor de bijl zouden gaan. De verkiezingen werden echter nipt gewonnen door ND. Leider Antonis Samaras werd op 20 juni premier van een regering met partijloze technocraten en ministers van zijn eigen partij en met gedoogsteun van PASOK en Democratisch links. Ook deze regering streeft echter naar verlichting van de voorwaarden voor noodsteun om het land kans op herstel te geven.