Gezondheidszorg en volksgezondheid

Voorgeschiedenis en huidige zorgstelsel

In vroegere tijden speelde de geestelijkheid een belangrijke rol in de Luxemburgse ge­zondheidszorg en vanaf 1732 werd een begin gemaakt met het reguleren van de beoefe­ning van geneeskunst. Een belangrijk jaar in de Luxemburgse medische geschiedenis werd 1841. Koning Willem II (Luxemburg hoorde toen bij Nederland) stelde het algemeen toezicht houdende medisch college in dat nu nog functioneert en in Mondorf (tegenwoordig Mondorf les bains) werden ge­neeskrachtige bronnen ontdekt die sindsdien worden geëxploiteerd. De overheid heeft zich m.b.t. de gezondheidszorg lang op de achtergrond gehouden en ze beperkte haar rol voornamelijk tot het tot stand brengen van faciliteiten en voorzieningen en toezicht op minimumcriteria. Het beheer van ziekenhuizen is in handen van non-gouvernementele organisaties. Na de 2e wereldoorlog werden elementen uit het Duitse stelsel overgeno­men. Pensioenen gingen onderdeel uitmaakten van het sociale verzekeringsstelsel en de verplichte ziektekostenverzekering werd uitgebreid. Sinds 1974 krijgen de ziekenfondsen geld van de overheid die een flinke vinger in de pap kreeg bij het vaststellen van de con­tributies. Omdat er daarna opnieuw tekorten ontstonden zijn in 1983 eigen bijdragen van verzekerden ingevoerd. In 1992 hebben de 9 aan beroepsgroepen gebonden zieken­fondsen zich verenigd in een unie.

Betaling van de zorg

In 2005 werd volgens Eurostat 5,6% van het BBP besteed aan gezondheidszorg (EU27 7,8%). Volgens de WHO ging het in 2004 om 6,9% (EU25 8,7%), waarvan 90,2% uit publieke bron (hoogste EU na Tsjechië; EU 75%). In 2004 ging 56% van de publieke zorguitgaven naar gezondheid en herstel (OECD landen 57% in 2005; ziekenhuizen 27%, ambulante zorg 22,5%, tandartsen 4,5%); 17% naar chronische zorg (OECD 11%), 11% (OECD 12%) naar medische goederen en 0,8% (OECD 3,1%) naar volksgezondheid en preventie. In 2006 gaven huishoudens 2,1% van hun budget uit aan gezondheid (EU 3,4%, bron Eurostat). Het aantal afgesloten verzekeringen nam volgens het Luxemburgse CBS tussen 2000 en 2006 toe van 353.000 naar 424.000 bij 628.000 verzekerde personen in 2006 (eigen bevolking 475.000). In 2004 werd volgens de OECD 99,7% van de zorg (NL 62% in 2005) en 84% van de medicijnen (NL 57% in 2005) betaald uit publieke bron. Van de zorg werd 7% uit eigen zak betaald en 1% uit aanvullende verzekeringen (NL respectievelijk 8 en 20% in 2005; OECD 20 en 5%). Eigen bijdragen 2004: artsenconsulten 20%, ambulante zieken­huisdiensten 5%, ziekenhuisopnames €9,31 p/d, medicijnen 0-60%, tandartskosten maximaal €41,33 p/j. Patiënten kregen rekeningen toegestuurd, die ze daarna decla­reerden.

Zorgvoorzieningen

De 1e lijnszorg was in handen van vrijgevestigde (para)medici en omdat de huisarts en de tandarts geen poortwachter waren hadden ze concurrentie te duchten van specialisten. Vrijwel alle (para)medici hebben eigen praktijken. Artsen en specialisten waren tot voor kort allemaal buiten Luxemburg opgeleid. In 2005 lag het aantal jaarlijkse bezoeken aan een arts per hoofd iets onder het EU gemiddelde (6,1 om 6,8). De 2e en 3e lijnszorg was in handen van medisch so­ciale centra (wijkverpleging, thuiszorg ed.) en ziekenhuizen. Door efficiëntieverbetering en schaalvergroting werd het aantal ziekenhuizen tussen 1997 en 2004 gereduceerd van 33 naar 18 en het aantal bedden van 4429 tot 3045 (6,7/1000 inwoners in 2004). Er werd aan gewerkt om patiënten van het enige psychiatrische ziekenhuis onder te brengen bij kleinere eenheden. Daar­door daalde het aantal psychiatrische ziekenhuisplaatsen tussen 1986 en 2003 van 1002 naar 386. De preventieve en de curatieve zorg functioneren qua voorzieningen en finan­ciering tamelijk gescheiden. De preventieve zorg was, m.n. voor vrouwen en kinderen, zeer gedegen. In 2005 kwam 17,2% van de bevolking in het ziekenhuis terecht (OECD landen 16,3%) en de degenen die moesten worden opgenomen verbleven er gemiddeld 7,3 etmalen (EU 6,8). In 2005 lag de bezettingsgraad van de bedden op 65% (excl. opnames voor één dag; OECD landen 75%, meestal incl. dagopnames) Tussen 1992 en 2005 groeide het aantal huisartsen van 295 naar 417, specialisten van 485 naar 900, tandartsen van 198 naar 356 en apothekers van 255 naar 385 (401 in 2006).

Zorgpersoneel en voorzie­ningen

Aantal per 10.000 inwoners

Luxemburg 2005

Nederland 2005

EU 2004

Artsen en specialisten

29

37

32

Tandartsen

7,5

5

6

Apothekers

8

3

7,5

Verpleegkundigen

139

145

70

Ziekenhuisbedden

52

31

Bij ziekenhuisbedden gaat het om acute zorg. Het aantal verpleeghuisbedden per 1000 65plussers lag tussen 2000 en 2005 op 43 (NL 27 tussen 1995 en 2003; OECD landen 41 in 2005, incl. 7/1000 ziekenhuisbedden).    

Volksgezondheid en levensstijl

De sterfte door kanker daalde tussen 2001 en 2006 van 177 naar 162 per 100.000 inwoners (EU25 van 188 naar 175/100.000). Ook de sterfte door hartinfarcten daalde in deze periode en ligt flink onder het Eu25 gemiddelde (EU van 126 naar 92, Luxemburg van 77 naar 67/ 100.000). De sterfte door herseninfarcten lag in 2004 net onder het rijke landen gemiddelde van de OECD (vrouwen 50 om 54 /100.000; mannen 57 om 69/100.000). Het groothertogdom hoorde bij de EU15 top qua sterfte door externe oorzaken (ongelukken, geweld, zelfmoord), maar deze cijfers zijn tussen 2002 en 2006 flink gedaald. Het aandeel dagelijkse rokers onder de bevolking van 15plus lag in 2005 rond het OECD gemiddelde (23 om 24,3%) en tussen 1990 en 2005 daalde het sterker dan gemiddeld in de OECD landen. In 1998 had rond 15% van de 15 tot 35 jarigen naar eigen zeggen ooit en 6% in de maand voor de vraagstelling geblowd. Rond begin oktober 2006 lag het volksdeel dat voorstander was van het legaliseren van cannabis onder het EU25 gemiddelde (20 om 26%). De jaarlijkse alcoholconsumptie in liters per hoofd behoort tot de hoogste ter wereld (15,5 in 2003, OECD landen 9,5 rond 2005). Tussen 1980 en 2003 steeg ze met 16% (OECD landen -15%). Wellicht mede door de hoge consumptie van dierlijke vetten (3e EU15 rond 2000), suiker (5e) en eieren (10e) dijde het volksdeel met overgewicht tussen 1997 en 2005 uit van 15 naar 18,6% en het lag flink boven het rijke landengemiddelde (14,6% in 2005). Rond 2000 kochten de Luxemburgers relatief veel groenten, maar slechts weinig fruit.

Volgens een Engelstalig gezegde bestaan er leugens, verdomde leugens en statistieken. Als dwergstaatje valt Luxemburg, wanneer er iemand overlijdt door iets wat weinig voorkomt, al snel onder de wereldtop qua sterfte per hoofd van de bevolking door de betreffende doodsoorzaak. Zo stond het landje in 2004 voor 50 doodsoorzaken eerste op de wereldranglijst.