Gezondheidszorg en volksgezondheid

Voorgeschiedenis en organisatie

Volgens http://www.euro.who.int/en/where-we-work Latvia (met onder health care system een overzicht uit 2008) viel Letland van de 19e eeuw tot aan de eerste onafhankelijkheid (1918) onder het meest ontwikkelde deel van tsaristisch Rusland. Reeds in 1859 kreeg een fabriek in Riga een eerste vrijwillige ziekenfonds, in 1890 telde men al 90 steunfondsen (ook voor armen en begraven) en tussen 1912 en 1917 kwamen er verzekeringswetten. Deze dienden na 1918 als basis voor één van de 2 eigen wetten. Daarnaast kwam er een verplichte ziekteverzekering. In 1938 dekte deze 18% van de bevolking. Tussen 1945 en 1990 viel Letland onder de USSR en men kende het vanuit Moskou geleide en daardoor logge bureaucratische uit belastinggeld betaalde Semashko stelsel van de Sovjets. Dit betekende gratis zorg voor allen en een goede preventieve zorg. Minpunten waren dat de zorg verder slecht van kwaliteit, moeilijk toegankelijk en uiterst autoritair was zonder oog voor regionale behoeften en individuele patiënten. Wel werden partijleden meer als gelijken gezien dan anderen met een betere zorg als gevolg. Beroepskrachten werden goed geschoold, maar m.n. hoog opgeleiden werden slecht betaald en raakten vaak overwerkt. Als ze de kans zagen gingen ze naar het westen om meer te verdienden (dit gebeurt ook nu nog). Net als in veel andere Oostbloklanden werd de rol van zwarte bijbetaling of diensten aan artsen groot.

In 1988 werd de artsenbond heropgericht. Deze wil het sociale verzekeringstelsel uit de 1e onafhankelijkheid in ere herstellen, maar dat lukte tot aan 2008 niet echt. Wel werden minder staatsinvloed, marktwerking en individuele verantwoordelijkheid, decentralisatie en opbouw van een nieuw verzekeringsstelsel beleidsrichtlijnen. Bij dit alles is na veel gesteggel het aantal van 35 ziekenfondsen in 2005 teruggebracht naar 5 regiofondsen onder het sinds 1998 bestaande staatsagentschap voor verplichte zorgverzekering VSAA (http://www.vsaa.gov.lv/en/). Ook werden vanaf 1994 huisartsen opgeleid en eerste lijnpraktijken opgezet. Na 2005 zijn er pogingen gedaan via de VSAA de betaling meer overzichtelijk te maken, maar het bleef een ingewikkeld mengsel van belasting, sociale verzekering en eigen bijdragen van patiënten. De privatisering heeft zich gedeeltelijk voltrokken en de eerste private aanvullende verzekeringen kwamen op.

Naar organisatie kent het parlement (Saeima) een sociale en arbeid commissie met een subcommissie voor de zorg. Ook is er een parlementssecretaris die de link legt naar het ministerie van gezondheid. Daarnaast is er nog een reeks andere ministeries betrokken bij de zorg (m.n. die van welzijn, financiën, justitie, onderwijs en landbouw). Sinds 2007 kent het ministerie van gezondheid 11 afdelingen. Het heeft verder de supervisie over 17 staatsinstellingen (waaronder een in 2002 in opgezet agentschap voor volksgezondheid, een inspectie en de VSAA) en is aandeelhouder in 20 ziekenhuizen. Eerst gingen de meeste verantwoordelijkheden voor voorzieningen van de 1e en 2e lijn naar gemeenten, maar thans zijn veel centra en ziekenhuizen zelfstandig. Veel publieke zorg en betaling van zorg voor lage inkomensgroepen bleef gemeentelijk. De gespecialiseerde 3e lijnzorg is vaak in handen van staatsinstellingen. Sommige ministeries hebben eigen instellingen. In 2001 kreeg Letland een bureau voor patiëntenrechten, betaald door de SOROS stichting. In 2007 nam een patiënten ombudsman de taken over. Verder telde het land rond 130 NGO’s op het vlak van gezondheid, incl. patiëntenrechten (http://www.dr.lv/). Ook is er een bond van artsen (incl. tandartsen) en van verpleegkundigen. Patiënten mogen zelf hun huisarts of ziekenhuis kiezen. Najaar 2011 was Letland bezig met het vormen van een nieuwe regering, zodat er even geen beleidsplan voor de zorg was.

Beoordeling van de zorg

Op http://www.healthpowerhouse.com/ zijn onder international indexes de uitslagen te vinden van onderzoek naar prestaties van het zorgstelsel van 33 landen op 38 indicatoren. In 2009 behaalde Letland met een score van 51% daarop een 25e plaats binnen de 27 EU landen. Men scoorde (met 9 landen gedeeld) 17e op wachttijden, met 4 landen gedeeld 18e op resultaten, met 2 landen gedeeld 22e op voorzieningen bereik, gedeeld 23e op patiëntenrechten en informatie en op medicijnen en (gedeeld) laagste op online zorg. Nazomer 2009 gaven de Letten hun zorgstelsel een 4,2 als cijfer (EU27 5,8, met Polen 2 na laagste EU). Toen vond 14% het goed (EU 42%) en 50% vond het slecht (EU 25%; Eurobarometer 321. wave 72.1, QA 57). Zorgvoorzieningen voor ouderen kregen in 2007 een 4,4 (3 na laagste, EU: 5,6; EQLS 2007). Eind 06 rekende 42% (Eu 26%) het zorgstelsel tot de top3 van zorgenkindjes. Toen rangschikte 9% ouderenzorg (Eu 13%; NL 25%, Be 14%) en 4% zorg voor gehandicapten eronder (EU 4%, NL 6%; Be 4%). Voor de komende generatie vinkte 23% (EU 17%) gezondheidszorg, 5% (om 10%) ouderenzorg en 2% (om 2%) gehandicapten zorg aan bij deze top3 (Special EB 273, wave 66.3). Voorjaar 2009 rekende een groot segment de gezondheidszorg voor zichzelf (21%, +6% t.o.v. najaar 08; EU 17%, +1%; NL 27%; Be 8%: Special EB 308, wave 71.1, QA5) en een doorsnee segment voor het land  (13%, +1%, EU 12%,-4%) tot de top2 van zorgenkindjes. Het deel dat tevreden was met de medische diensten in de buurt lag flink onder de EU normaal (49 om 73%; QA 20.5, -4 om -5% t.o.v. najaar 08). In de tabel hierna staan uitslagen voor Letland (LV), de EU en NL van onderzoek uit 2007 naar kwaliteit, beschikbaarheid en prijs van zorginstituten (special EB 283 wave 67.3). Alleen de tandarts scoort op alle 3 redelijk. M.n. verpleeghuiszorg en thuiszorg staan in de kinderschoenen en laten te wensen over. Veel Letten vinden het een afgang als bejaarden niet door familie worden verzorgd. Thuiszorg en verpleeghuis zijn nieuw en de meeste Letten weten bij god niet wat het zou moeten kosten of wie het zou moeten betalen. Daarom scoort “te duur” erg laag. Ziekenhuizen kenden veel wachtlijsten (slecht beschikbaar) en de huisarts in een eigen/ groepspraktijk kwam er na 1995 pas in.

Zorginstituut medio 2007

Kwaliteit OK %

Beschikbaar OK %

Te duur %

LV

EU

NL

LV

EU

NL

LV

EU

NL

Huisarts

72

84

89

73

88

92

5

11

6

Tandarts

78

74

92

72

74

89

26

51

28

Specialist

61

74

83

53

62

66

25

35

21

Thuiszorg

20

42

49

15

34

39

18

32

16

Ziekenhuis

55

71

87

64

76

80

24

25

19

Verpleeghuis

20

41

46

12

39

31

16

42

14

Het segment bij wie een behoefte aan medisch of tandheelkundig onderzoek niet werd vervuld vanwege de prijs was in 2009 bij de laagste 20% van de inkomens het grootst binnen de EU na dat in Bulgarije bij de arts (17,6 om 4,2%) en bij de tandarts (24,4 om 7,6%; Eurostat, population, health, indicators from SILC survey). Beide segmenten werden vanaf 2005 flink kleiner, maar het segment bij de arts groeide in 2009 weer wat.

Het financiële plaatje

Via http://www.pietiek.com/files/10102010/lv_per_v2.pdf en Eurostat is voor Letland info te vinden over dit onderwerp. In 2008 lagen de Letse zorguitgaven van de overheid op 4,6% en in 2009 op 4,7% van het BBP (+2% in BBP; in €’s echter -17%; EU 7,4%; +8,5%, +3% in €’s, Eurostat, economy & finance, government statistics). Tussen 2005 en 2008 waren de uitgaven in Euro’s bijna verdubbeld (+90%, EU27: +17%). In 2008 lagen ze in de eigen munteenheid naar koopkracht op 120% van het niveau van 2000, in 2009 op 105% en in 2010 weer op dat niveau. In 2009 bedroegen ze volgens Eurostat €878 miljoen. Verder kwam toen €718m op conto van de centrale overheid en €271 m op dat van lokale overheden (regio en sociale verzekeringsfondsen hadden geen aandeel volgens deze bron). Het overheidsaandeel in de bestedingen valt in BBP onder de laagste 3 binnen de EU, maar het private aandeel in de uitgaven is groot. Met de private sector erbij kwamen volgens de wereldbank de uitgaven in totaal op 6,5% BBP. Daarbij was het publieke aandeel (60,5%) het kleinst en het private aandeel het grootst binnen de Eu na dat in Bulgarije (39,5%: private verzekering bedrijven 5%, eigen bijdragen 95%). In 2008 ging naar voorzieners relatief veel naar ziekenhuizen (42,6%, 4 van 22 EU landen meer) en farmaceutica en hulpmiddelen (24,3%, 8 meer), een doorsnee deel naar poliklinische zorg (26,9%) en administratie en verzekering (2.9%) en weinig naar verpleeg en verzorgingstehuizen (2,5%, 7 landen minder), overige (incl. thuiszorg: 0,8%, 5 minder) en volksgezondheid (0,0%, 0 minder). In 2009 en 2010 is ook op gezondheidszorg enorm bezuinigd. De zorgvoorziening kreeg in 2008 77% en in 2010 79% van het budget, maar dat was in geld 22% minder dan in 2008 (behandeling van 64 naar 55%, 34% minder geld; medicijnen en hulpmiddelen van 12 naar 17%, 1% meer). Gespecialiseerde voorzieningen hielden 12% van het budget en leverden in geld 26% in (besmettelijke ziekten 4%, -27%; spoedhulp 6%, -10%). Het medisch onderwijs hield 4% en ging er 33% op achteruit. De ziekenhuiszorg kreeg 31% minder, maar er ging 30% meer naar de ambulante ziekenhuiszorg.

Het deel van het huishoudbudget dat men in Letland uitgeeft aan gezondheid lag tussen 2004 en 2009 rond 4%, iets boven de normaal van de EU27 (3,9 om 3,7% in 2009). Daarbij ging relatief veel naar medicijnen en hulpmiddelen en ambulante diensten zoals de dokter (beide 1,8 om 1,5%) en weinig naar ziekenhuisdiensten (0,3 om 0,6%). Van de 39,5% private bijdragen van 2008 (EU 23,5%) kwam veruit het grootste deel (37,3%) uit eigen bijdragen van patiënten. Nadien ging de EB fors omhoog (huisarts van €0,70 in 08 naar €1,40 in 2010; specialist van €2,80 naar €4,20; ziekenhuis van €2,80 naar €4,30; poliklinische operatie in ziekenhuis van €0,70 naar €7; ziekenhuis opname p/d van €3,50 naar €16,80 bij een maximum p/j dat van €112 naar €350 ging). De totale maximum EB p/j ging van €210 naar €560, een modaal maandloon van een Let. Er zijn echter groepen vrijgesteld en aanvullend verzekeren begint te komen. Medio 2007 was het segment klein dat betaalde voor zorg aan hulpbehoevende ouders (5%, EU27 7%, NL 7%, BE 17%) of verwachtte te moeten betalen (9%, Eu 12%, NL en BE 19%; bron Special EB 283, wave 67.3). Wanneer men zelf langdurig betaalde (thuis)zorg nodig zou hebben schatte een relatief klein deel in dat het uit eigen zak opgehoest zou moeten worden (37%, EU 48%, NL 35%, BE 70%, QA 21). Velen dachten dat partner, familie of naasten ervoor op zouden draaien (53%, EU 39%, NL 9%, BE 44%), een doorsnee deel vermoedde dat overheid of sociale zekerheid zou (mee)betalen (33%, NL 51%, BE 34%, EU 32%) en een relatief klein segment dacht dat een privé verzekering zou bijdragen (11%, EU 15%, NL 44%, BE 28%; meer opties mogelijk).

Zorgvoorzieningen en gebruik

De 1e lijnszorg was in de Sovjet tijd gefragmenteerd met aparte voorzieningen voor groepen en veel mobiele spoeddiensten. Ze vond m.n. plaats in poliklinieken. Ook was er wel een taakverdeling tussen een “arts internist’ en een assistente die zich onledig hield met preventie, alle vrouwenzaken en chronisch zieken. De opleiding tot huisarts werd na 1990 opgezet en specialisten moesten worden om of bijgeschoold. Men streefde team praktijken na met artsen, assistentes en verpleegkundigen. In 1999 was de hervorming ongeveer voltooid. In 2004 was van de huisartsen 80% opgeleid als huisarts, 14% als internist en 6% als kinderarts. Naast huisartsen bieden doktersassistentes (mogen meer dan verpleegkundigen), gespecialiseerde verpleegkundigen (incl. vroedvrouwen, maar veel zwangerschapszorg valt onder de 2e lijn) en tandartsen met toebehoren eerste lijnszorg. Huisartsen hebben een eigen of huurpraktijk (bijv. van een gemeente). Veel poliklinieken werden gezondheidscentra en dan zijn huisartsen wel in loondienst. Alle huisartsen hebben een contract met het staatsziekenfonds. Buiten reguliere werkuren moet de patiënt terecht bij een spoedteam of ziekenhuis. Onder de zaken die goede zorg in de weg staan vallen verder gebrek aan integratie van medische en sociale, eerste en volgende lijnszorg en aan voorzieningen (m.n. op het platteland), voorkeur voor privépatiënten en problemen rond legale status en betaling. De patiënt kiest zelf de huisarts. Deze is in Letland poortwachter (behalve bij genante kwalen), maar de patiënt mag zelf poliklinische vervolghulp kiezen. Sinds 2000 krijgen huisartsen tot 15% pp extra betaald voor kwaliteit (rond 80% van de artsen kreeg dit in 2005). In 2005 had 93% van de bevolking een huisarts. De richtlijn voor praktijkgrootte ligt op 1500 op het platteland en 2000 in de stad, maar sommige artsen hebben wel 3000 patiënten. In 2009 telde Letland per100.000 inwoners 58 huisartsen (oude EU15 97; NLS 50).

Het aantal artsenconsulten per hoofd p/j lag in 2009 met 5,6 iets onder de EU27 normaal (EU 6,2; bron WHO) en het volksdeel dat in het jaar voor de vraagstelling naar de tandarts ging lag daar ook onder (najaar 2006: 59 om 62%, op doktersadvies 3 om 5%, EB 272e, wave 66.3, QB 46.1; najaar 2009: 41 om 58%, EB 330, wave 72,3). Op de DMFT index scoorde men bij 12 jarigen in 2005 met 0,71 kinderkies/ tand waar wat mee is goed naar Europese maatstaf. Wel hadden najaar 2009 naar die maatstaf weinigen het hele natuurlijke gebit nog (29%, EU27 41%) en het segment met geheel of deels een kunstgebit was ook aan de kleine kant (24 om 31%). Eind 2006 hadden 15plussers in het jaar vooraf veel poliklinisch onderzoek ondergaan (bron EB 272e, wave 66.2). Bij 5 van de 15 nagevraagde kwalen namen ze vaak zelf het initiatief, de arts scoorde bij 11 er van naar EU maatstaf hoog als initiatiefnemer en bij 10 was bevolkingsonderzoek relatief vaak de aanleiding. Bij vrouwenkwalen scoorde naar EU maatstaf qua deelname handmatig borstonderzoek (52 om 43%) en overig gynaecologisch onderzoek (48 om 32%) hoog. Onderzoek van eierstokken (21 om 30%) en naar botontkalking (10 om 14%) bleven laag en een uitstrijkje scoorde het laagst binnen de EU (7 om 41%). Een doorsnee aandeel vrouwen (38%) was bekend met hormoontherapie (menopauze) en 8 (om 6%) maakte er gebruik van. Qua kanker onderzoek scoorde dikke darmkanker hoog (12 om 8%), de PSA test (prostaat kanker) gemiddeld (12%) en overig kankeronderzoek laag (10 om 12%). Bij de 6 andere onderzoeken bleef alleen cholesterolonderzoek laag (31 om 38%) en de rest kende een boven gemiddelde deelname (doorlichten 52 om 38%, ogen 43 om 38%, gehoor 25 om 16%, hart 39 om 27%, bloeddruk 63 om 59%). In de 2e lijnszorg zijn er vrijgevestigde specialisten gekomen. Voor zover de huisarts voor hen geen poortwachter is vallen ze onder de 1e lijn. Ziekenhuizen vallen onder een ministerie (vaak indien gespecialiseerd) of ze zijn gemeentelijk dan wel privaat. Hetzelfde gaat op voor gezondheidscentra, maar die kennen ook mengvormen. Riga e.o. telt een buiten proportioneel aandeel ziekenhuizen en bedden. Regioziekenhuizen zijn daardoor veelal multifunctioneel en tellen weinig gespecialiseerde en intensieve zorgunits. Ook ziekenhuizen met dagzorg voor ambulante patiënten zijn er nog weinig. Letland kent voor veel operaties lange wachttijden en wachtlijsten.

Op http://data.euro.who.int/hfadb/ en via Eurostat zijn recente cijfers te vinden over zorgpersoneel en voorzieningen. Letland had in 2009 per 100.000 inwoners naar de maatstaf van de oude EU (EU15) weinig en naar die van de nieuwe lidstaten (NLS) veel zorgpersoneel. Het aantal artsen kwam op 300/100.000 (EU15 350, NLS 270). Daaronder vielen volgens Eurostat 59 huisartsen (NL 72, BE 113), 13 kinderartsen (NL 9, BE 12), 21 gynaecologen (NL 8, BE 12), 15 psychiaters (BE 18, NL 20) en 90 andere specialisten (EU ook 90, NL 60, BE 78). Verder werkte van alle artsen 54% in een ziekenhuis (BE 41%, NL 44%). Onder de 470 verpleegkundigen/100.000 (EU15 910, NLS 600) was dat 71%. Verder telde men in Letland 67 tandartsen (EU15 6,7; NLS 15), 56 farmaceuten (EU15 84, NLS 55) en 20 vroedvrouwen (EU15 52, NLS 40). Eurostat kwam tot slechts 17 fysiotherapeuten/100.000 (NL 160, BE 171). In 2009 telde Eurostat aan ziekenhuis voorzieningen in vergelijking met 16 EU landen een doorsnee aantal operatie (9/100.000) en dagopvang units (operaties, kanker, psychiatrisch, geriatrisch; 30). Aan technologische uitrusting kwam men naar EU maatstaf op weinig MRI eenheden (0,3) en een doorsnee aantal CT scanners (1,8). Verder had rond 2007 driekwart van de instellingen doorlicht apparatuur, 54% ultrageluid apparatuur en 16% apparatuur voor borstonderzoek. Qua computer voorzieningen liep men lang achter. Het aantal ziekenhuis bedden (640/100.000 in 2009) lag boven het EU gemiddelde, maar zakte t.o.v. 2000 sterk (-37 om -14%). Daarbij telde men veel curatieve (329 om 408), erg veel psychiatrie (134 om 44) en veel andere chronische zorgbedden (43 om 24). Het aandeel bedden in privéziekenhuizen was klein (5,4%, EU27 36%). De bezettingsgraad van curatieve beden ligt relatief laag en zakte tussen 2000 en 2009 van 76 naar 64% (EU15 61%, NLS 71% in 09). In de chronische zorg ligt ze flink hoger (weinig voorzieningen).

De verblijfsduur in een ziekenhuis was in 2009 aan de lange kant (8,5 dagen, EU15 7d, NLS 6,5d), maar was sinds 2000 flink gezakt (-23%, EU15 -4%, NLS -21%). Bij een staaroperatie was ze lang (4 dagen, langste EU), bij een normale zwangerschap (3,7d) gemiddeld en bij een CVA (9,5d, 21 EU landen langer) en hartfalen (8.7d, 21 landen langer) kort. Het aantal ziekenhuisopnames per 100 inwoners (incl. sterfgevallen, excl. geboorten) ligt boven de EU27 normaal (20,3 om 17,8 in 2008; bloedsomloop kwalen zoals infarcten 3,8 om 2,4%; kanker 1,9 om 1,6%; mentale en gedragsstoornissen 1,4%, 3 na hoogste EU). Qua frequente behandelingen scoorde per 10.000 inwoners kransslagader verwijding (15 om 22) en heup (11 om 15) en knie (6 om 11) vervanging onder de EU normaal. Voor staaroperaties werden 14/10.000 inwoners opgenomen (in 12 EU landen minder, bijv. door meer poliklinische behandeling). In 2008 was slechts 13% van de vrouwen gescreend op baarmoederhalskanker (laagste EU, EU 55%). De sterfte aan deze vorm van kanker lag relatief hoog (0,7 om 0,5/10.000). Bij borstkanker lag het screen percentage laag (21 om 51%) bij een doorsnee sterfte (2,5 om 2,4/100.000).

Door de lage geboortecijfers en de vergrijzing wordt sociale en langdurige zorg in Letland steeds belangrijker. Deze valt onder het ministerie van welzijn en staat (ook qua budget) los van de gezondheidszorg. Voor de Letse bureaucratie valt dat moeilijk te verhapstukken. De zorg wordt betaald uit fondsen van de staat (gespecialiseerde instellingen) en van gemeenten (bijv. voor bejaarden) en uit private fondsen. Jaarlijks krijgen rond 9000 mensen tehuiszorg en 23.000 mensen dagzorg. Veel poliklinieken zijn hiervoor omgebouwd. Er is een chronisch tekort aan voorzieningen. Men wil toe naar meer thuiszorg en dagopvang en betere kwaliteitsstandaarden. Specialisten in de palliatieve zorg zijn veelal in het buitenland opgeleid. Tussen 2000 en 2007 zakte het aantal ziekenhuisbedden per 10.000 inwoners in de psychiatrie relatief sterk (-27 om -13% Eurostat) maar het bleef erg groot (13,4 om 4,4/10.000 inwoners) en hetzelfde geldt voor chronische zorgbedden buiten de psychiatrie in ziekenhuizen (van 5,1 naar 4,2, EU van 2,6 maar 2,4). In verpleeg en verzorgingstehuizen telde men 24,3 bedden per 10.000 (weinig, m.n. naar Eu15 maatstaf). De tevredenheid over beschikbaarheid en kwaliteit van thuiszorg en verpleeghuis viel in 2007 onder de laagste binnen de EU. Een iets onder gemiddeld aandeel Letten was toen zelf of bij een naaste in aanraking gekomen met een chronische zorgvraag (36 om 43%) en het deel ervan dat de geboden zorg en hulp volledig adequaat vond was aan de grote kant (62 om 58%). Op deze website staat bij Letland onder bevolking/ leefsituatie van 65plussers vergelijkend onderzoek naar meningen omtrent bejaardenzorg. De tabel hierna geeft info over de verwachte (V) en gewenste (G) hulpsituatie onder Letten (LV), Nederlanders, Belgen en in de EU27 wanneer men zelf langdurig hulp nodig zou hebben (bron special EB 283 wave 67.3, veldwerk medio 2007). Daarbij was de verwachte rol van verwanten relatief groot en wat groter dan gewenst en die van hulpdiensten klein en wat kleiner dan gewenst. De “weet niet” categorie was bij Letten ook groot.

Vorm van steun of hulp

LV %

NL %

BE %

EU27 %

V

G

V

G

V

G

V

G

Thuis door familie etc.

53

48

29

33

34

40

45

45

Prof. hulpdienst thuis

8

12

37

42

35

34

23

24

Thuishulp zelf ingehuurd

6

8

21

12

10

10

10

12

Bij familie etc. thuis

11

11

1

2

3

4

4

5

Chronische zorginstelling

11

11

16

8

16

11

9

8

Weet niet

12

10

8

3

2

1

9

6

Volksgezondheid

De levensverwachting bij geboorte in Letland viel in 2010 met 74,1 jaar onder de 3 laagste binnen de EU27 (EU 79,8j in 08; m 69j om 76,7j; v 78,8 om 82,7j) en het manvrouw verschil hierin was groot (9 om 6 j). Na 2001 nam de levensverwachting wel sterk toe (+2,8 om +1,6j tussen 2002 en 2008) en het manvrouw verschil werd 2,3j kleiner (EU27 0,3j kleiner). Tussen 2002 en 2010 werden mannen 3,6 jaar en vrouwen 2,1j ouder. De gezonde levensverwachting voor 65plussers bleef laag naar EU maatstaf (m 4,7 j om 8,2j in 2009; v 5,7 om 8,3j). De sterfte per 10.000 inwoners was in 2009 het hoogst binnen de EU na die in Litouwen (95 om 60; Eurostat) bij een daling na 2000 die vrijwel op de EU normaal lag (-16% om -17%). Naar oorzaken was de sterfte aan bloedsomloop kwalen de 2 na hoogste (48 om 21,7) en de daling relatief klein (-19 om -25%; hartinfarcten 25,5 om 8,0, -20 om -32%; herseninfarcten 13,2 om 4,2; -36 om -32%). De sterfte aan kankertumoren was boven gemiddeld (19,3 om 16,9) en bleef vrijwel gelijk (+1 om -9%). Letland kende binnen de EU de hoogste sterfte aan prostaat kanker na Estland (3,5; EU 2,5) en de hoogste sterfte aan maagkanker (1,7 om 0,8, daling: 15 om 26%; overige vormen van kanker: longen/ luchtwegen 3,4 om 3,7, -5% om -4%; dikke darm 1,1 om 1,3, -5 om -10%; borst 1,5 om 1,3, -1 om -15%; endeldarm 1 om 0,6, -20 om -11%; keel/ mond 0,6 om 0,4, +20% om -8%). Relatief weinig Letten overleden aan ziektes van het ademhalingstelsel (2,3 om 4,4) bij een sterke daling (26 om 20%). De sterfte aan ziekten van het spijsverteringsstelsel was weer hoog (3,7 om 3,1; +5 om -12%). Het segment Letten dat een voortijdig einde vond door externe oorzaken (8,7 om 3,7) was het grootst binnen de EU na dat in Litouwen en Estland, maar wel bij een flinke daling (-44 om -19%; zelfmoord 2,1 om 1,0, -30 om -15%; moord 0,6 om 0,1, -44 om -40%; ongeluk 5,2 om 2,3; -46 om -32%; verkeer 1 om 0,7, -64 om -38%; vergiftiging 1,1 om 0,2, -35 om 0%).

De preventieve zorg werkte in de Sovjet tijd m.n. vanuit dwang en controle. In de huidige wetgeving ligt nadruk op educatie en aanvulling van de erfenis uit de Sovjet tijd (onderzoek, inspectie en regulering) met handhaving. Er zijn meerdere ministeries bij betrokken. Men kent veel gratis inentingsprogramma’s; screenen van pasgeborenen, (zwangere) vrouwen & diverse vormen van kanker (niet verplicht) en een staatsorgaan dat in overleg met EU en WHO en samen met NGO’s & gemeenten campagnes voert om kwalen te voorkomen & bestrijden en gedrag & levensstijl te beïnvloeden. Lesmateriaal voor alle scholen is daarbij inbegrepen. Men is zich er bewust van dat Letten niet oud worden en dat sterftecijfers hoog zijn. Via gerichte programma’s wil men verschillen in gezondheid tussen groepen verkleinen. Ter preventie is er een bonussysteem voor huisartsen die op ziektes screenen (bijv. op borstkanker). Het aandeel seropositieven is het grootst binnen de EU na dat in Estland (0.8% bevolking in 2007). De vaccinatiegraad ligt hoog, in 2009 bij een 9tal kindervaccinaties tussen 93 en 98% (EU 68-96%).

De tabel die nu komt geeft info over hoe men eind 2006 in Letland (LV), Nederland, België en de Eu25 de eigen gezondheid beoordeelde (EB 272e wave 66.2). Daarbij verkeerde Letland in de onderste regionen van de EU.

Gezondheid

LV

NL

BE

EU25

Goed

50

82

81

73

Redelijk/matig

39

14

14

20

Slecht

11

4

5

7

Chronische kwaal
Ja

34

26

23

29

Nee

65

74

77

70

Weet niet

1

0

0

1

Voorjaar 2009 leek het er iets beter voor te staan dan eind 2006. Toen was 69% tevreden over de eigen gezondheid (EU 81%; 4 landen lager, 2 gelijk, Special EB 308 QA 20.4). Medio 2009 had 18% psychische/ fysieke chronische kwalen (EU 14%, EB 317, wave 71.2; QE18). Eind 2006 lag qua chronische kwalen onder 13 klachten groepen bij 4 het aandeel boven de EU normaal (maagzweer 8 om 4%, angst/depressie 14 om 9%, bronchitis 7 om 5%, hoge bloeddruk 22 om 19%), bij 3 daar ongeveer op (reuma/ artritis 23%, migraine/ hoofdpijn 17%, hersenbloeding 2%) en bij 6 er onder (astma 3 om 7%, diabetes 3 om 6%, staar 2 om 4%, kanker 1 om 2%, botontkalking 4 om 5%, allergie 14 om 17%). Ook het volksdeel dat in de week voor de enquête in het dagelijks leven was beperkt door bot, spier en gewrichtsklachten was relatief groot (39 om 32%). Het deel dat voor een chronisch probleem in behandeling was, was aan de kleine kant (22 om 25%). Het was bij 4 kwalen groter dan gemiddeld (maagzweer 13%, hoogste Eu, Eu 3%; reuma artritis 33 om 24%, migraine/ hoofdpijn 6 om 5%, hersenbloeding 5 om 4%), bij 6 kleiner (allergie 2 om 6%, diabetes 6 om 15%, astma 6 om 9%, botontkalking 5 om 8%, hoge bloeddruk 24 om 36%, bronchitis 3 om 4%) en bij 3 lag het op de EU normaal (angst/ depressie 10%, kanker 4%, staar 2%). Een doorsnee aandeel vrouwen van 50+ had weet van hormoontherapie bij overgangsklachten (38%) en het gebruik ervan was boven gemiddeld (8 om 6%: EB 272e wave 66.2).

De volgende tabel toont hoe men in Letland in de maand voor de vraagstelling qua geestelijk welzijn relatief laag scoorde (EB 248 wave 64.4; veldwerk winter 2005/06). Het idee van vatbaarheid voor winterdepressie in noordelijke landen werd hier mogelijk door bevestigd. Bij 3 van de 9 nagevraagde items viel men onder de 5 laagste in de EU.

Item in %

LV

NL

BE

EU25

Altijd/ veelal gelukkig

42

83

80

65

Altijd/ veelal kalm en vredig

62

76

76

63

Altijd/ veelal vitaal

58

76

72

64

Altijd/ veelal energiek

47

72

62

55

Nooit/zelden compleet in de put

75

83

83

78

Nooit/ zelden gedeprimeerd

64

78

75

71

Nooit/zelden erg gespannen

46

53

51

50

Nooit/ zelden afgepeigerd

31

36

43

34

Nooit/ zelden moe

31

36

43

34

Ook de invloed van emotionele problemen op werk en dagelijks leven (maand voor de vraagstelling) was winter 05/06 naar Eu maatstaf relatief groot (minder presteren dan men wilde 27 om 18%; slordiger dingen doen 22 om 14%, minder tijd in routines en werk steken 20 om 12%: QA8 in EB 248 wave 64.4). Het deel dat vanwege zorgen werkdagen had gemist was iets groter (7 om 6%) en de groep bij wie psychische of fysieke problemen de sociale contacten soms tot altijd beperkten groter dan gemiddeld  (26 om 21%). Een ruim gemiddeld deel van de Letten zou professionele hulp zoeken als ze emotioneel klem komen te zitten (53%, EU 50%, BE 51%, NL 38%). Ook een alternatieve hulpverlener (3 om 2%) of leerkracht (1 om 0%) deden het relatief goed. Een vriend (21%) of geestelijke (2%) scoorde gemiddeld en een familielid (48 om 53%) of hulplijn (1 om 2%) onder gemiddeld. Het volksdeel dat in het jaar vooraf feitelijk hulp had gezocht vanwege een psychisch of emotioneel probleem was aan de kleine kant (10%, EU 13%, NL 17%, BE 12%; huisarts 8 om 9%; apotheek 1 om 2%, psychiater 1 om 2%, psycholoog 1 om 2%; verpleegkundige 1 om 0%, andere hulpverlener 1 om 3%). Bij 74% van de hulpzoekers was de huisarts voorpost (EU 70%, NL 45%, BE 66%). Een boven gemiddeld segment nam om dit soort reden in het jaar vooraf medicijnen (9%, EU 7%, NL en BE 8%) of werd opgenomen (2 om 1%, NL 1%, BE hoogste EU met 5%) en een doorsnee segment was in psychotherapie geweest (3%, BE 4%, NL hoogste EU met 7%). Naar verhouding weinig Letten vonden het moeilijk aan info over hulp te komen (hulpzoeker 33 om 37%, geen hulpzoeker 23 om 27%). Wellicht schamen veel Letten zich voor psychische problemen. De tabel hierna toont hoe in Letland (LV) de kijk op (mensen met) zulke problemen naar EU maatstaf te wensen overliet (QA12). Op alle 4 de items zaten de Letten in de EU top5 en in 3 ervan in de top3.

Mensen met psychische/ emotionele problemen

% mee eens

LV

NL

BE

EU25

zijn onvoorspelbaar

76

59

66

63

zijn een gevaar voor anderen

63

25

32

37

worden nooit weer beter

27

13

22

21

moeten het zichzelf verwijten

28

6

10

14

Levensstijl

De tabel hierna toont welk volksdeel in welke opzichten medio 2007 in Letland (LV), België, Nederland en de EU naar eigen oordeel ongezond leefde of in een ongezonde omgeving verkeerde (Bron EB 283, wave 67.3, QA 24). Daarbij scoorde men 5 keer in de EU top5 en het segment met “geen van deze problemen” was het kleinste in de EU.

Item in %

LV

NL

BE

EU25

Rokers

41

24

27

30

Overgewicht

26

26

25

20

Nooit/zelden intensief bewegen

31

28

29

24

Ongezond eten

32

7

10

14

(Wat) te veel alcohol drinken

12

7

8

7

Lawaaierige omgeving

16

5

10

8

Vervuilde omgeving

15

8

7

6

Werkstress

27

16

22

17

Relatiestress

13

7

11

10

Geen van deze problemen

14

31

24

32

Het volwassen volksdeel met ernstig overgewicht is in Letland aan de grote kant (17%, EU 15,5%), maar na 1998 weinig groter geworden (toen 15%, bron OECD). Wel bestaat in het land een opmerkelijk groot manvrouw verschil (m 12%, v 21% overgewicht, veruit grootste verschil EU). Bij kinderen was het segment met overgewicht in 2008 erg klein (j 8 om 17%, m 7 om 9%). Een doorsnee segment (3%) had in 2005 ernstig ondergewicht (Eurlife indicator). Het volksdeel dat nooit sportte was in 2009 aan de grote kant, maar het deel dat verder weinig bewoog was weer klein (zie onder sport op deze website) en bij kinderen was het segment dat dagelijks flink bewoog groot (11j: 26,5 om 25,5%, 15j 21 om 15,7%, OECD health at a glance 2010). In 2008 rookte volgens de WHO 28% (EU 26%) van de Letten van 15plus dagelijks tabak met een groot MV verschil (m 45%, v 16; EU m 30%, v 19%; Flash EB 253 kwam op 18 om 26%; bij 15 jarigen: j 27%, EU 19%, m 19 om 19%). Sinds 1 mei 2010 kent Letland een nogal draconisch wettelijk rookverbod. Er zit vanaf die datum niet alleen een ban op in bars en restaurants, maar ook in parken, op minder dan 10m afstand van publieke gebouwen, opstapplaatsen voor openbaar vervoer en in het vervoer zelf (veerboten uitgezonderd). In sommige gemeenten mag men in flats niet roken op balkons en voor een open raam.

Het toegegeven gebruik van cannabis is aan de lage kant. Rond 2004 stond men qua gebruik in de maand voor de vraagstelling 13e binnen 24 EU landen (15 j en ouder: 2%, 15-35j 3,5%, 15-25j 5%; bron: EMCDDA) en het segment voorstanders van Europees vrijgeven van cannabis voor privégebruik was klein (12% in oktober 2006, EU 25 26%, BE 26%; NL hoogste met 49%: Standard EB 66). In mei 2008 was onder 15-25 jarigen 23% voor gereglementeerd vrijgeven (EU 31%, BE 35%, NL 52%, Flash EB 233) en 56% achtte het risico van cannabisgebruik hoog (EU27 40%; BE 32%, NL 26%). Het deel dat dacht dat makkelijk aan cannabis is te komen was relatief klein (50%, EU 63%, BE 69%, NL 71%) en de aanhang voor handhaving van het verbod op cannabis aan de grote kant (75 om 67%). Vrijgeven van drugs als effectief beleid kreeg een erg kleine aanhang (5%, BE 8%, EU 13%, NL 21%). Het segment Letse jongeren dat tabak (29%, EU 28%: NL 20%, BE 24%) of alcohol (30 om 24%, NL 20%, BE 18%) erg riskant vond viel onder de EU top en een verbod op tabak (22%, Eu en BE 18%, NL 9%) of alcohol kreeg een boven gemiddelde steun (14%; NL 1%; BE 5%, EU 9%). Het aandeel 15 jarigen dat toegaf in hun leven al een paar keer dronken te zijn geweest was in 2005/06 bij dit alles nogal groot (jongens 50%, m 39%; EU 38 en 30%, BE 32 en 22%, NL 30 en 21%).

In 2004 stonden de Letten met 68 liter per hoofd p/j 22e op de wereldranglijst van bierdrinkers (België 15e met 81 l, NL 17e met 77 l, bron wikipedia). Rond 2008 lag de pure alcoholconsumptie p/j onder 15plussers met 10,2 liter per hoofd onder de Eu normaal (EU 10,8 l, BE 10,7 l, NL 9,6 l, bron OECD) en de daling er in na 1980 was boven gemiddeld (-22 om -13%). Eind 2006 was het aandeel geheelonthouders klein (18%, EU 25%, BE 21%, NL 10%) en het volkdeel dat de gevolgen van drankgebruik eigen verantwoordelijkheid vindt relatief groot (67 om 52%; verantwoordelijkheid overheden 31 om 44%). Het segment Letten dat denkt dat zware drinkers gaan minderen als drank duurder wordt was klein (21 om 30%), het deel dat zelf minder zou kopen als het 25% duurder werd was van doorsnee grootte (34%) en een boven gemiddeld segment zou wellicht meer gaan kopen als het een kwart goedkoper werd (21 om 15%). Er was een relatief groot aandeel voorstanders van een verbod op alcohol reclame voor jongeren (85 om 76%). Voor automobilisten geldt een grens van 0,5 promille en een doorsnee volksdeel (35%) wist dat niet. De tabel hierna geeft een indruk van de mate waarin najaar 06 in Letland (LV), NL, België en de EU onder 15plussers veel werd gedronken (bron EB 272b, wave 66.2).

Alcoholinname herfst 2006 (%)

LV

NL

BE

EU25

Dagelijks

1

18

14

13

5 of meer glazen per sessie

10

12

13

10

Eens p/w 5 of meer glazen

8

12

15

15

Vaker p/w 5 of meer glazen

2

8

9

13

Eetgedrag

Letten kopen per hoofd naar EU maatstaf erg veel aardappels (veruit het meeste binnen de EU), veel graan, zuivel, peulvruchten en suiker, weinig vlees en erg weinig wijn (Eurostat). In 2007 lag pp per jaar de hoeveelheid beschikbaar fruit (61 om 105 kg) en groente (107 om 116 kg) onder de EU normaal. Daar moet bij worden vermeld dat Letten veel uit de natuur of eigen tuin eten. Al met al was eind 2005 het volksdeel dat vindt dat men gezond eet het kleinst binnen de EU (57%; Eu25 83%; BE 88%; NL hoogste EU met 95%, EB 246, wave 64.3) en in 2007 was het deel dat vond dat men ongezond eet groot (32 om 14%, EB 283, wave 67.3, QA 24). Het begrip gezond dieet (16 opties) werd het vaakst binnen de Eu geassocieerd met biologisch eten (48 om 8%). Ook minder kunstmatige toevoegingen (18 om 13%) of koolhydraten (9 om 7%), meer vlees (7 in 3%) en de categorie overige (14 om 11%) en minder fruit en groente (3 om 2%) werden relatief vaak aangevinkt. Gevarieerd & gebalanceerd (31 om 59%) en minder vet (30 om 45%) kregen de minste aanhang binnen de EU  en ook minder calorieën (13 om 22%), vlees (9 om 16%), suiker 22 om 28%) of zout (16 om 19%) en  meer koolhydraten (3 om 8%) of vis (22 om 25%) bleven onder de EU normaal. Een doorsnee deel (59%) koppelde gezond aan meer groente en fruit. Het segment dat moeite had zich aan een gezond dieet te houden was relatief groot (48%, EU 31%, NL laagste EU met 20%, BE 29%). Daarbij werd als smoes gezond koken is tijdrovend (39 om 31%) relatief veel aangevinkt en gebrek aan controle (kantines, junkfood e.d. 14 om 27%) en aan info over gezond (8 om 12%) naar verhouding weinig. Tegenstrijdige info over wat gezond is (13%) gebrek aan info over wat men eet (14%) en gezond is niet lekker (22%) scoorden ongeveer gemiddeld.

Een doorsnee segment Letten was in het jaar vooraf op dieet geweest (21%) en een tamelijk groot segment had eetgewoonten veranderd (27 om 22%). Qua verandering scoorden meer groente/fruit (53%) en minder alcohol (20%) rond gemiddeld. Relatief populair waren meer vlees 12 om 4%, calorieën 8 om 4% of alcohol 4 om 3%. Minder suiker 29 om 39%, vet 36 om 53%, calorieën 26 om 38%, vlees 10 om 20%, zout 24 om 27% en meer water (37 om 47%) kregen naar verhouding weinig aanhang. Relatief velen gingen op dieet om gezond te blijven (39 om 30%) en weinigen om af te vallen (27 om 34%, aankomen 4 om 3%) of vanwege een kwaal (10 om 18%). Qua opinie over eten was het volksdeel dat een rol voor de overheid zag weggelegd in het aanmoedigen van gezond eten en meer beweging door volwassenen aan de kleine kant (77%, EU 85%). Het deel dat inschatte dat vergeleken met 5 jaar eerder zwaarlijvigheid meer voorkomt (40 om 81%) of dat men meer dikke kinderen ziet (43 om 83%) viel onder de kleinste binnen de EU. Feitelijk is bij volwassenen tussen 1998 en 2008 het te zware volksdeel relatief weinig gegroeid (van 15 naar 17%) en het ligt rond de EU normaal. Bij kinderen tussen 11 en 15 was het deel met overgewicht in 2005/06 het kleinst binnen de Eu na dat in Litouwen (7,8%, EU 13,3%) en de groei in 5 jaar tijd was gering (j 15 om 33%, m 7 om 30%). M.b.t. de schuldvraag omtrent dikke kinderen zag een klein deel ouders (58%, EU 71%) een doorsnee deel wat kinderen op school leren (3%) en een boven gemiddeld segment reclame (27%) of vriendjes (8%) als meest bepalend voor wat kinderen eten. Qua eerste tegenmaatregelen om het dieet te verbeteren kreeg betere schoolmaaltijden (19%) relatief veel steun. Meer info voor ouders (32%), beperking van adverteren in kinderprogramma’s op TV (13%), kindgerichte promotie programma’s voor gezond eten (8%) en boodschappen over gezond in reclame voor junkfood (6%) scoorden gemiddeld en meer les over gezond eten (15 om 20%) en betere info op verpakkingen (2 om 3%) relatief laag (bron: EB 246, wave 64.3 health and food).