Gezondheidszorg en volksgezondheid
Geschiedenis en organisatie
Volgens http://www.euro.who.int/Document/E92607.pdf dateert de eerste wet op de gezondheidszorg in Slovenië van 1876. Ze werd uitgevaardigd door de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie waar het land toen deel van uitmaakte. In 1945 kwam er een staatsgezondheidszorg die voor iedereen gratis en gelijk was. Privé-praktijken werden in deze tijd gezien als revisionistisch en kapitalistisch en waren verboden. In 1954 werd de zorgverzekering losgekoppeld van de sociale verzekeringen en in 1969 werd ze uitgebreid tot de agrarische sector. Na het onafhankelijk worden van Slovenië werd in 1992 een begin gemaakt met privatisering. Naast de verplichte verzekering werd een stelsel voor eigen bijdragen en vrijwillige verzekering ingevoerd. Er kwamen beroepsorganisaties (zbornice) en procedures voor toelating van privé praktijken. Het individu werd verantwoordelijk voor de privé-gezondheid en de werkgever voor de gezondheid in verband met werk. De overheid zorgde voor faciliteiten (ziekenhuizen, centra voor 1e lijnszorg), preventie en voorlichting en stelde een onafhankelijk nationaal zorgverzekering instituut in. Dit verhoogde de veel te lage salarissen van werkenden in de gezondheidszorg en moest o.m de verzekeringsbijdragen van werkgevers en ziekenhuizen innen. Omdat die slecht van betalen waren en omdat betalingsachterstanden verder werden vergroot door de hoge geldontwaarding werden de medicijnen duurder, liepen vergoedingen aan patiënten spaak en werden de eigen bijdragen hoger. Ook ontstonden er steeds langere wachtlijsten en wachttijden.
Sinds 2000 probeert de overheid deze problemen te lijf te gaan met een combinatie van privatisering, doelen met deadlines, een beloningssysteem, standaardisering van tarieven en inkrimping van het verzekerde pakket. In 2007 kwam er een wet om aanvullende/ alternatieve gezondheidszorg te reguleren. In 2008 werden de patiëntenrechten en de GGZ wettelijk omschreven, er kwamen vrijstellingen van eigen bijdragen voor lage inkomens en er kwam een nationaal zorgplan 2008-2013 uit. Ook is recentelijk het diagnose behandelstelsel ingevoerd voor ziekenhuisbehandelingen. In 2008 sprongen de wachtlijsten bij tandartsen, voor sommige operaties in een aantal ziekenhuizen en voor bejaardenvoorzieningen het meest in het oog.
Beoordeling van de zorg
In 2003 kreeg het eigen zorgstelsel van de Slovenen een 5,7 als cijfer (EU25 6,2) en in 2007 een 5,8 (nieuwe lidstaten 5,3: EU15 6,4). Het cijfer voor zorgvoorzieningen voor ouderen was toen relatief hoog (6,2; EU12: 5, EU15: 5,7; Eurlife indicator en EQLS 2007). Eind 2006 rekende 29% van de Slovenen (Eu 26%) het zorgstelsel tot de top3 van zorgenkindjes. Toen rangschikte 10% ouderenzorg (Eu 13%; NL 25%, Be 14%) en 3% zorg voor gehandicapten daaronder (EU 4%, NL 6%; Be 4%). Destijds rekende voor de komende generatie 19% (EU 17%) gezondheidszorg, 6% (EU 10%) ouderenzorg en 2% (EU 2%) gehandicapten zorg tot deze top3 (Special EB 273, wave 66.3). Medio 2009 was het volksdeel dat de gezondheidszorg voor zichzelf tot de top2 van zorgenkindjes rekende naar EU27 maatstaven aan de kleine klein (15%, +3% t.o.v najaar 08 EU 17%, +1%; NL 27%; Be 8%: Special Eurobarometer 308, wave 71.1). Het deel dat tevreden was met de medische diensten in de eigen omgeving lag toen wel wat onder de EU27 normaal (66 om 72%) en was relatief sterk gezakt t.o.v najaar 08 (-8 om -5%).
In de tabel hierna staan de uitslagen voor Slovenen (SL), de EU27 en Nederlanders van opinieonderzoek uit 2007 naar kwaliteit, beschikbaarheid en prijs van zorginstituten (bron special EB 283 wave 67.3). Daarbij was het aandeel Slovenen dat tevreden was over de kwaliteit naar Eu maatstaven redelijk, maar de tevredenheid over beschikbaarheid/ bereikbaarheid liet te wensen over (bij tandarts en specialist viel ze onder de 3 laagste binnen de EU). Ook het volksdeel dat voorzieningen te duur vond lag overal boven of flink boven de EU normaal. Toch was in 2007 en 08 het volksdeel onder de laagste inkomens (laagste 20%) bij wie een behoefte aan medisch of tandheelkundig onderzoek niet werd vervuld vanwege de prijs relatief klein (arts 0,3%, EU27 5,4%; 0,2% in 08; tandarts 0,3% om 8,2%; in 08 ook 0,3%; Eurostat, health, indicators from SILC survey). Dit brengt ons op de betaling en betaalbaarheid van de zorg.
Zorginstituut medio 2007 |
Kwaliteit OK % |
Beschikbaar OK % |
Te duur % |
||||||
SL |
EU |
NL |
SL |
EU |
NL |
SL |
EU |
NL |
|
Huisarts |
84 |
84 |
89 |
86 |
88 |
92 |
16 |
11 |
6 |
Tandarts |
71 |
74 |
92 |
56 |
74 |
89 |
48 |
51 |
28 |
Specialist |
75 |
74 |
83 |
39 |
62 |
66 |
39 |
35 |
21 |
Thuiszorg |
49 |
42 |
49 |
33 |
41 |
39 |
47 |
32 |
16 |
Ziekenhuis |
76 |
71 |
87 |
64 |
76 |
80 |
23 |
21 |
19 |
Verpleeghuis |
49 |
41 |
46 |
23 |
39 |
36 |
58 |
42 |
14 |
Betaling van de zorg
Het Sloveense zorgstelsel wordt betaald via verplichte verzekering (67,1% van de kosten in 06, ruim 99% van de bevolking viel er onder) en belastinggeld (5,2%) en uit vrijwillige verzekering en eigen bijdragen (samen 27,8%; medio 07 was 85% van de Slovenen aanvullend verzekerd). In 2007 lagen de Sloveense zorguitgaven (€2,6 miljard; €1607 per hoofd p/j naar koopkracht) op 8,3% van het BBP (beide hoogste aandeel van de 12 nieuwe EU landen). Het publieke aandeel (72,4% in 06; verplichte verzekering 93%, rijk 6,5%; gemeenten 0,7%) lag tussen het gemiddelde van de nieuwe (70,9%) en de oude lidstaten (76,7%) in en was 1,8% lager dan in 2000. Het private deel (27,8%:+1,8%) kwam voor 47% uit vrijwillige verzekering en voor 42,5% uit eigen bijdragen. Volgens Eurostat lag het private aandeel dat uit eigen zak werd betaald op 12,5%. Bij 17 van 22 EU landen was dat in 2006 meer. In dat jaar werd volgens Eurostat veel van de zorguitgaven besteed aan administratie/ verzekering (4,5%: 5e van 19), ziekenhuizen (39%: 6e van 19 EU landen), verpleeghuizen (5,2%: 7e van 19); ambulante zorg (huisarts, tandarts, fysiotherapeut, lab etc 24,9%; 8e van 19) en medicijnen en hulpmiddelen (23,6%: 8e van 19), een gemiddeld deel aan overige (arbeidszorg, mantelzorg 1,4%; 9e van 19) en relatief weinig aan volksgezondheid (0,6%: gedeeld 13e van 19). Naar functie ging veel naar helende zorg (53,7%: 2e van 16) en preventie en volksgezondheid (4,1% in 06; 4e van 22), een gemiddeld deel naar revalidatie (2,2%: 7e van 16) en naar medicijnen/ hulpmiddelen voor ambulante patiënten (24,2% in 06; 9e van 20) en weinig naar chronische zorg (8,5% in 2006; gedeeld 12e van 20) en aanvullende diensten (lab, transport; 3% in 06; 16e van 20).
Het deel van het huishoudbudget dat men in Slovenië besteedt aan gezondheid lag in 2005 flink onder de EU27 normaal (1,5%; EU 3,5%; NL 1,3%, BE 4,7% bron Eurostat). In 2008 lagen de huishouduitgaven per bewoner gemiddeld 15% hoger dan in 2005 (EU27 +1,6%), maar die voor gezondheid waren 23% gestegen. Medio 2007 was het volksdeel dat had betaald, betaalde of verwachtte te moeten betalen voor zorg aan hulpbehoevende ouders gemiddeld naar Eu maatstaven (21 om 19%, NL 26%, BE 36%; bron Special EB 283, wave 67.3). Wanneer men zelf langdurig betaalde (thuis)zorg nodig zou hebben was het deel dat inschatte dat het uit eigen zak opgehoest zou moeten worden het grootst binnen de EU (72%, EU 48%, NL 35%, BE 70%). Het deel dat dacht dat partner, familie of naasten ervoor op zou draaien was ook groot (61%, EU 39%, NL 9%, BE 44%), het segment dat dacht dat de privé verzekering het zou dekken was gemiddeld (14%, EU 15%, NL 44%, BE 28%) en het deel dat dacht dat overheid of sociale zekerheid de kosten zouden betalen was erg klein (17%, EU27 32%, NL 51%, BE 34%; meerdere opties mogelijk).
Zorgvoorzieningen en gebruik
De 1e lijnszorg wordt vanouds verzorgd door gemeentelijke gezondheidscentra en posten. Na 1992 kwamen daar private individuele en groepspraktijken bij en men kreeg moeite met de afstemming van publiek en privaat. In de gezondheidscentra kan men terecht voor alle vormen van 1e lijnszorg die beschikbaar zijn in de betreffende gemeente. Naast de huisarts (die tevens doorverwijst) kan daar de verpleegkundige, apotheek, zwangerschapszorg, tandarts, bezigheid en fysiotherapie, logopedie, voorziening van medische hulpmiddelen, thuiszorg en psychische hulpverlening onder vallen. Wijkverpleegkundigen werken onafhankelijk, maar opereren wel vaak in gezondheidscentra. Dat geldt niet voor maatschappelijk werk en kinder/ schoolartsen. In 2007 werkte 70% van het zorgpersoneel in de 1e lijn via gemeentelijke centra (1e lijnsartsen 73,5%; tandartsen 38%, verpleegkundigen 80%, fysiotherapeuten 60%; apotheken 70%; 11.000 mensen). De rest werkte in een privé setting (bron Sloveens statistisch jaarboek 2009). Het aantal artsenconsulten per hoofd p/j lag in 2006 met 6,6 onder het gemiddelde van de EU landen (EU10: 7,8: EU27 6,8). Het volksdeel dat in het jaar voor de vraagstelling naar de tandarts ging lag eind 2006 iets onder de EU25 normaal (56 om 62%; Eurobarometer 272e/ wave 66.2). Op de DMFT index ging men tussen 1987 en 2000 sterk vooruit en men kwam met 1,8 kinderkies of tand waar wat mee is op de EU normaal. De uitgaven voor medicijnen zijn gemiddeld naar EU maatstaf, maar volgens de WHO ligt de consumptie hoog. Tussen 1997 en 2007 steeg het aantal recepten per inwoner p/j van 6 naar 7,5 en de kosten pp gingen van €70 naar €210. In 2006 scoorde men met kindervaccinaties tegen mazelen boven de Eu normaal (96 om 92%) en ook bij andere kindervaccinaties voldeed men ruim aan de WHO norm.
Eind 2006 ondergingen in Slovenië relatief weinig 15plussers poliklinische onderzoek. Slechts bij hartonderzoek (32%, EU27 27%), gehoortesten (20 om 16%) en overig gynaecologisch onderzoek (44%, hoogste EU: EU 32%) scoorde men relatief hoog, bij een uitstrijkje (44%, EU 41%), eierstok onderzoek (31%, EU 30%), onderzoek naar osteoporose (14%, EU 14%), bloeddrukmeting (62 om 59%; BE 70%, NL 52%) en cholesteroltest (37 om 38%, BE 44%, NL 26%) scoorde men rond het EU gemiddelde en bij de echoscan (32%, EU 38%), ogentest (31%, EU25 38%), borstonderzoek (doorlichten 20%, EU 31%; handmatig 37%, Eu 43%), PSA (prostaatkanker) test (8%, EU 13%), darmkankertest (2 om 8%) en onderzoek naar overige vormen van kanker (7 om 12%) bleef men onder deze standaard. Het volksdeel dat in behandeling was voor een chronische kwaal lag bij dit alles ook iets onder de EU normaal (22 om 25%).
Qua zorgpersoneel lag in 2006 per 10.000 inwoners naar EU maatstaven het aantal praktiserende artsen (24 om 31) en apothekers (4,7 om 7,1) onder en het aantal verpleegkundigen (75 om 74/10.000) en tandartsen (6/10.000) rond het EU27 gemiddelde. Eurostat kwam voor 2006 op 5 fysiotherapeuten per 10.000 (15e van 23 EU landen). De 2e lijnszorg vond in 2008 plaats in 29 ziekenhuizen (18 algemeen met 83% van de bedden, 2 zwangerschapsklinieken met 1%, 2 voor longziekten met 2%, 4 psychiatrisch met 8%, 1 revalidatie met 2%, 2 orthopedisch met 3% van de bedden) en in andere faciliteiten (bijv. kuuroorden). Qua technologische uitrusting scoorde men in 2006 per 100.000 inwoners nog vrij mager (1 CT scan; 12e van 15 EU landen; MRI 0,3; gedeeld 12e van 15; radiotherapie uitrusting 0,4, gedeeld 12e; mammograaf 1,7; 5e van 9 landen; Eurostat). Het aantal ziekenhuis bedden per 100.000 inwoners is klein naar EU maatstaf en zakte even snel als gemiddeld in de EU (473 in 2008; -15% t.o.v 1997: EU27 590 in 05; -15%). Ook het aantal bedden voor spoedopnames (378) lag onder het EU27 niveau (406 in 2005). Wel stegen de aantallen in 08 iets t.o.v 07. Het aandeel ziekenhuisopnames (18% van de bevolking in 07) lag in 2007 iets boven het EU gemiddelde (EU 17,5%). De verblijfsduur in het ziekenhuis is na 1990 flink gezakt en was in 07 relatief kort (7,1 dag; EU 9 d). Wel nam tussen 2001 en 2004 het aantal dagopnames toe met een factor 2,3 naar 67.000.
In de sociale zorg bestond in 2008 voor thuiszorg, dat onder de sociale zekerheid valt, een wachtlijst van een jaar. In 2003 kregen 33.000 60plussers thuiszorg. Het aantal opgenomenen in een verpleeghuis bleef rond 60.000 hangen. Het volksdeel dat tevreden was over de kwaliteit van thuiszorg en verpleeghuizen lag in 2007 qua grootte (iets) boven de EU normaal, maar de tevredenheid over beschikbaarheid en vooral kosten was duidelijk minder wijdverbreid en week in negatieve zin sterk af van de EU standaard. Qua chronische zorg zakte tussen 1997 en 07 het aantal psychiatrische bedden van 7,8 naar 6,8/10.000 (- 13%; EU27 6/10.000 in 07, -24%; Eurostat). Het aantal andere chronische zorgbedden is na 2002 wat gestegen (van 0,3 naar 0,5), maar bleef ver achter bij de EU27 normaal (4,8 in 05). Op deze website staat bij Slovenië onder bevolking/ leefsituatie van 65plussers vergelijkend onderzoek naar meningen omtrent bejaardenzorg. De tabel hierna geeft info over de verwachte (V) en gewenste (G) hulpsituatie onder Slovenen, Nederlanders, Belgen en in de EU27 wanneer men zelf langdurig hulp nodig zou hebben (bron special eurobarometer 283 wave 67.3 op basis van medio 2007gedaan veldwerk). Daarbij scoorde een professionele hulpdienst naar verhouding laag en een chronische zorginstelling relatief hoog.
Vorm van steun of hulp |
Slovenië |
NL% |
BE% |
EU27 % |
||||
V |
G |
V |
G |
V |
G |
V |
G |
|
Thuis door familie etc |
44 |
43 |
29 |
33 |
34 |
40 |
45 |
45 |
Prof. hulpdienst thuis |
12 |
15 |
37 |
42 |
35 |
34 |
23 |
24 |
Thuishulp zelf ingehuurd |
9 |
10 |
9 |
12 |
10 |
10 |
10 |
12 |
Bij familie etc thuis |
5 |
9 |
1 |
2 |
3 |
4 |
4 |
5 |
Chronische zorginstelling |
25 |
20 |
16 |
8 |
16 |
11 |
9 |
8 |
Weet niet |
5 |
3 |
8 |
3 |
2 |
1 |
9 |
6 |
Kuuroorden en alternatieve voorzieningen
Alternatieve voorzieningen staan in Slovenië dusdanig in de belangstelling dat in 2007 een wet is aangenomen op de aanvullende en alternatieve geneeskunst. Men ziet kuuroorden, acupunctuur, manuele therapie, magnetische therapie en massage als aanvullend en kruiden geneeskunde, homeopathie, muziektherapie, meditatie, aromatherapie, reflexologie en bio-energetica als alternatief. Men is druk bezig met inventariseren om kwaliteitsgaranties te kunnen definiëren en erkende opleidingen op te zetten. Net als in meer Midden-Europese landen zijn kuuroorden erg populair. Ze vormen onder Slovenen bijv een veel voorkomende vakantiebestemming.
Volksgezondheid
De levensverwachting lag in 2008 in Slovenië met 79 jaar vrijwel op het EU27 gemiddelde. Bij mannen lag ze daar iets onder (75,5 om 76j) en bij vrouwen was ze aan de hoge kant (82,6 om 82,3 jaar). De stijging erin was tussen 1993 en 2006 sterk (+4,7 jaar; eurolanden 3,5j) en het manvrouw verschil is aan de grote kant (7,4j; EU27 6,3j in 2006). In 2007 was de gezonde levensverwachting voor 65 jarigen relatief hoog (m 9j. EU 8,7j; v 9,9j; EU 8,9j). De sterfte per 10.000 inwoners lag in 07 nog boven de EU27 standaard (70 om 62,5; bron Eurostat), maar de daling tussen 03 en 07 (-12,4; EU27 -8/10.000) was relatief sterk. Qua doodsoorzaken lag in 06 de sterfte door chronische ziekten iets boven de EU normaal (13,5 om 12,7) en de daling na 2000 was groter dan in de EU27 (-23 om -10%). Hetzelfde gold voor de sterfte aan kanker (19,8 om 17,5; long en keelkanker 4,7 om 4; prostaatkanker 1,2 om 0,8; borstkanker 1,5 om 1,3; dikke darm 1,6 om 1,3), maar hier was de daling geringer dan in de EU (-3,5 om -6%). Bij hartaanvallen was de sterfte onder gemiddeld (6,7 om 8,7) en de daling relatief groot (-36% om -24%). Bij herseninfarcten scoorde men rond de EU normaal (5,7 om 5,6) bij een vrij sterke daling (-34 om -26%). De sterfte door ongelukken was hoog (4 om 2,5) en steeg tegen de Eu trend in iets (+10 om -13%). De bijdrage van verkeersongelukken bleef groot (1,5 om 0,9) en zakte maar weinig (-4 om -20%). Die van zelfmoord was ook groot (1,8 om 1), maar zakte relatief sterk (-32% om -20%). Het moordcijfer ligt rond de Eu normaal. De sterfte door chronische lever aandoeningen ging aardig naar beneden (-18 om -11%), maar eindigde nog flink boven de EU normaal (2,7 om 1,4). In Slovenië vinden relatief weinigen een voortijdig einde door alcohol en drugs. De sterfte door diabetes is enorm gezakt (-55 om -11%) en kwam onder de EU normaal (0,9 om 1,3).
De tabel die nu komt geeft info over hoe men eind 2006 in Slovenië, Nederland, België en de Eu27 de eigen gezondheid beoordeelde (Eurobarometer 272e wave 66.2).
Gezondheid |
Slovenië |
NL |
BE |
EU25 |
Goed |
73 |
82 |
81 |
73 |
Redelijk |
20 |
14 |
14 |
20 |
Slecht |
7 |
4 |
5 |
7 |
Chronische kwaal | ||||
Ja |
28 |
26 |
23 |
29 |
Nee |
72 |
74 |
77 |
70 |
Weet niet |
0 |
0 |
0 |
1 |
Voorjaar 09 lag het deel dat tevreden/ ontevreden was over de eigen gezondheid ook rond de EU normaal (respectievelijk 82 en 18%; Special EB 308). Qua chronische klachten was eind 06 onder 13 klachtengroepen het aandeel bij 3 groepen relatief groot onder Slovenen (maagzweer 6%, EU27 4%, allergie 19 om 17%; hypertensie/ hoge bloeddruk 21 om 19%). Bij 6 groepen (astma 7%, diabetes 6%, botontkalking 5%, staar 4%, beroerte 2%, kanker 2%) kwam men precies op de Eu normaal en bij 4 groepen bleef men onder het Eu gemiddelde (chronische angst/ depressie 3%, laagste Eu met Oostenrijk, EU 9%; bronchitis 4 om 5%, migraine/ hoofdpijn 12 om 16%, reuma/ artritis 20 om 22%). Het deel dat in de week voor de enquête in het dagelijks leven was beperkt door bot, spier en gewrichtsklachten was in Slovenië relatief groot (40%; EU 32%). Het volksdeel dat voor een chronisch probleem in behandeling was lag iets onder het Eu gemiddelde (22 om 25%). Bij de 13 specifieke klachten scoorden de Slovenen bij 6 relatief hoog (maagzweer 6 om 3%, hersenbloeding 6 om 4%, botontkalking 11 om 8%, hoge bloeddruk 44 om 36%, kanker en bronchitis beide 5 om 4%). Bij 4 was het aandeel in behandeling gemiddeld (diabetes 15%, astma 9%, allergie 6%, staar 2%) en bij overige klachten (20 om 24%) en de resterende 3 was het relatief klein (chronische angst/ depressie 5 om 10, hoofdpijn/migraine 3 om 5%, reuma/ artritis 21 om 24%). Het aandeel vrouwen in de menopauze dat weet had van hormonentherapie lag met 47% iets boven de EU normaal (39%; bron Eurobarometer 272e wave 66.2) en het deel van de vrouwen van 50+ dat er gebruik van maakte lag daar ver boven (12 om 6%).
De volgende tabel toont hoe men in Slovenië in de maand voor de vraagstelling qua geestelijk welzijn scoorde in vergelijking met Nederland, België en de EU25 (Bron EB 248 wave 64.4; veldwerk van begin 2006). De scores lagen bij Slovenen bij positieve emoties veelal onder de EU normaal en bij de negatieve was het beeld gemengd.
Item in % |
SL |
NL |
BE |
EU25 |
Altijd/ veelal gelukkig |
61 |
83 |
80 |
65 |
Altijd/ veelal kalm en vredig |
52 |
76 |
76 |
63 |
Altijd/ veelal vitaal |
61 |
76 |
72 |
64 |
Altijd/ veelal energiek |
55 |
72 |
62 |
55 |
Nooit/zelden compleet in de put |
79 |
83 |
83 |
78 |
Nooit/ zelden gedeprimeerd |
74 |
78 |
75 |
71 |
Nooit/zelden erg gespannen |
54 |
53 |
51 |
50 |
Nooit/ zelden afgepeigerd |
27 |
36 |
43 |
34 |
Nooit/ zelden moe |
27 |
36 |
43 |
34 |
De invloed van emotionele problemen op werk en dagelijks leven (maand voor de vraagstelling) was begin 06 in Slovenië iets boven gemiddeld naar Eu maatstaven (minder presteren dan men wilde 19 om 18%, slordiger dingen doen 15 om 14%, minder tijd in dingen steken 14 in 12%), maar het deel dat vanwege zorgen werkdagen had gemist lag wat onder de EU standaard (5 om 6%). De groep bij wie psychische of fysieke problemen de sociale contacten vaak beperkten was relatief klein (5 om 8%), Begin 2006 was het volksdeel dat hulp had gezocht vanwege een psychisch of emotioneel probleem naar EU maatstaven vrij klein (11 om 13%, NL 17%, BE 12%). Daarbij was de huisarts naar verhouding populair (87% van de hulpzoekers; EU 70%, NL 45%, BE 66%). De groep die om dit soort redenen medicijnen nam was aan de kleine kant (6 om 7%, NL en BE 8%), het deel dat psychotherapie kreeg was gemiddeld qua grootte (3%, BE 4%, NL hoogste EU met 7%) en het segment dat invulde dat het opgenomen was geweest was vrijwel afwezig (0%, EU 1%, NL 1%, BE hoogste EU met 5%). Wanneer men emotioneel klem zou komen te zitten, zou men in Slovenië relatief vaak professionele hulp zoeken (66%, EU 50%, BE 51%, NL 38%) of steun zoeken bij familie (58%, EU 53%, BE 54%, BL 49%), vrienden (25 om 22%, BE 33%, NL hoogste EU met 37%) of een geestelijke (3%; EU, BE en NL 2%). Onder degenen die hulp hadden gezocht was de groep die het moeilijk vond om aan info te komen aan de kleine kant (31 om 37%). Het deel dat in het jaar voor de vraagstelling daadwerkelijk beroepshulp had gezocht lag qua grootte iets boven de EU normaal (15%, BE 12%, NL 17%, EU 13%; huisarts 9%, EU 9%; apotheek 2 om 2%, psycholoog 1 om 2%; psychiater 2 om 2%, psychotherapeut 0 om 1%, andere hulpverlener 1 om 2%). Chronische angst en depressie werd begin 2006 naar EU maatstaven erg weinig gemeld (3 om 9%). De tabel hierna toont hoe in Slovenië in vergelijking met NL, BE en de Eu de kijk op psychische problemen was.
Mensen met psychische/ emotionele problemen |
% mee eens |
|||
SL |
NL |
BE |
EU25 |
|
zijn onvoorspelbaar |
68 |
59 |
66 |
63 |
zijn een gevaar voor anderen |
35 |
25 |
32 |
37 |
worden nooit weer beter |
21 |
13 |
22 |
21 |
moeten het zichzelf verwijten |
16 |
6 |
10 |
13 |
Levensstijl
Uit de tabel hierna valt op te maken welk volksdeel in welke opzichten medio 2007 in Slovenië, België, Nederland en de EU naar eigen oordeel ongezond leefde of in een ongezonde omgeving verkeerde (Bron EB 283, wave 67.3). De Slovenen scoren tamelijk hoog bij ongezonde omgevingsinvloeden, ongezond eten en overgewicht.
Item in % |
SL |
NL |
BE |
EU25 |
Rokers |
28 |
24 |
27 |
30 |
Overgewicht |
23 |
26 |
25 |
20 |
Nooit/zelden intensief bewegen |
16 |
28 |
29 |
24 |
Ongezond eten |
16 |
7 |
10 |
14 |
(Wat) te veel alcohol drinken |
5 |
7 |
8 |
7 |
Lawaaierige omgeving |
10 |
5 |
10 |
8 |
Vervuilde omgeving |
6 |
8 |
7 |
6 |
Werkstress |
22 |
16 |
22 |
17 |
Relatiestress |
12 |
7 |
11 |
10 |
Geen van deze problemen |
31 |
31 |
24 |
32 |
In 2005 lag het volksdeel met ernstig overgewicht boven en het deel met ernstig ondergewicht onder de EU normaal (respectievelijk 13 om 11% en 1 om 3%, bron Eurlife indicator). In 2004 was het volksdeel dat nooit sportte klein naar EU maatstaf en eind 2005 waren velen op allerlei andere wijzen dagelijks fysiek actief (zie onder sport op deze website). Rond 2000 was het gedeelte dagelijkse rokers van sigaretten onder 15plussers met 35% hoog naar Eu maatstaf (EU 31%, Eurostat). Andere tabaksrokers meegerekend kwam men in 2008 echter op 17% (laagste EU; EU27 26%, NL en BE 24%; bron Flash EB 253). Sinds augustus 2007 kent men een rookverbod in besloten publieke en werkruimtes. Deze ruimtes mogen rookhokken instellen, maar die mogen niet meer dan 20% van het oppervlak innemen. De minimum leeftijd om tabak te kopen is 18 j en op tabaksverpakking moet een telefoonnummer staan van een stoplijn.
Volgens http://www.stat.si/doc/pub/IVZ-angl.pdf rookten in 2007 relatief veel jongeren (28% van de 25-34 jarigen dagelijks). In 2001 was het aandeel 15 jarigen dat minstens 40 keer per jaar cannabis tot zich nam (5,5% van de jongens, 2,6% van de meisjes) hoger dan in NL en het op 3 na hoogste binnen de EU25. In 2007 kende van alle 15plussers 23% blowers persoonlijk. Onder 15-25jarigen lag dat deel op 58% en onder 25-35jarigen op 40%. M.b.t gebruik van andere dope betrof het bij deze leeftijdsgroepen 28,5 en 18%. Begin oktober 2006 lag het contingent voorstanders van het Europees vrijgeven van cannabis voor privé-gebruik iets onder de Eu normaal (22%, EU 26%, NL hoogste Eu met 49%). In mei 2008 lag het daar bij 15-25 jarigen echter boven (voor gereglementeerd vrijgeven 36%, EU 31%, NL 52%, Flash EB 233). Het deel dat dacht dat makkelijk aan cannabis is te komen was aan de grote kant (67%: EU 63%, NL 71%) en het deel dat het risico van cannabisgebruik groot achtte was relatief klein (27%, EU27 40%: NL 26%, BE 32%). Het gedeelte Sloveense jongeren dat tabak (16%, kleinste EU, EU28%: NL 20%, BE 24%) of alcohol (168%; EU 24%, NL 20%, BE 18%) erg riskant vond was ook klein. Onder de leeftijdsgroep was het gedeelte voorstanders van een verbod op cannabis aan de kleine kant (63%, EU 67%). Slechts 6% was voor een verbod op tabak (kleinste EU, Eu 18%, NL 9%) en het deel voorstanders van een alcoholverbod lag ook onder de EU normaal (7 om 9%; NL 0,5%; BE 5%). In de leeftijdsgroep achtte 11% het vrijgeven van drugs effectief beleid (EU 13%, NL 21%, BE 8%).
Officieel lag in 2005 de alcoholconsumptie p/j onder 15plussers rond 10,2 liter per hoofd (rond EU25 gemiddelde, NL 9,7 liter). Eind 2006 lag het aandeel geheelonthouders iets onder de Eu25 normaal (21%, EU25 25%; BE 21%, NL 10%). De alcoholconsumptie is in Slovenië naar EU maatstaven niet zo prijsafhankelijk. Het aandeel uitgesproken voorstanders van een verbod op alcoholverkoop onder de 18 is in Slovenië relatief groot. Men kent voor automobilisten een grens van 0,5 promille. De tabel die nu komt geeft een indruk van de mate waarin najaar 2006 in Slovenië en in NL, België en de EU onder 15plussers veel werd gedronken (bron EB 272b, wave 66.2).
Alcoholinname herfst 2006 (%) |
SL |
NL |
BE |
EU25 |
Dagelijks |
9 |
18 |
14 |
13 |
5 of meer glazen per sessie |
6 |
12 |
13 |
7 |
Eens p/w 5 of meer glazen |
14 |
12 |
15 |
15 |
Vaker p/w 5 of meer glazen |
7 |
8 |
9 |
13 |
Hierbij valt op hoe het antwoord op de vraag naar 5 of meer glazen in Slovenië en in de EU als geheel nogal afhangt van de context waarin hij wordt gesteld. In Slovenië was het volksdeel dat preventie van alcoholschade een overheidstaak vond relatief klein (33%, EU 44%, NL 39%, BE 54%) en het deel dat het eigen verantwoordelijkheid vond was navenant groot (64 om 52 om 56% om 45%).
Eetgedrag
De eetgewoonten in Slovenië zijn redelijk gezond. Het gebruik van dierlijke vetten en suiker ligt niet al te hoog en er worden veel granen gegeten. Van de consumptie van groente en fruit is niet precies hoogte te krijgen omdat velen bessen verzamelen en er een eigen moestuin en/ of fruitbomen op na houden. Over het algemeen eten net als elders hoog opgeleiden in Slovenië gezonder en roken en drinken ze minder dan laag opgeleiden. Eind 2005 vond een gemiddeld aandeel Slovenen dat ze gezond tot erg gezond aten (85%; Eu25 83%; BE 88%; NL hoogste EU met 95%). In Slovenië behoorde het deel dat een gezond dieet associeerde met minder suiker (51%, EU 28%), vet (66 om 45%), zout (41 in 19%), vlees (42 om 16%), calorieën (43 om 22%) en koolhydraten (23 om 7%) en meer vis (48 om 25%), fruit en groente (82 om 58%), biologisch eten (29 om 8%) en voeding zonder toevoegingen (29 om 13%) veelal tot de EU top. Een gevarieerd dieet kwam iets boven de EU normaal (66 om 59%), evenals meer vlees (4 om 3%) en minder vis (2 om 1%). Het deel dat er geen moeite mee had zich aan een gezond dieet te houden lag onder het EU25 gemiddelde (58%, EU 66%, NL hoogste EU met 79%, BE 70%). M.n tijdgebrek (53%, hoogste EU, EU 31%), maar ook informatiegebrek over wat gezond is (20%, EU 12%), gezond is niet lekker (32 om 23%) en tegenstrijdige en verwarrende informatie over wat gezond is (19 om 15%) werden relatief vaak aangevoerd als reden en geen controle over het dieet (bijv vanwege kantines) als enige niet zo vaak (21 om 27%). Tamelijk veel Slovenen waren in het jaar vooraf op dieet was geweest (25%, EU 20%) en een gemiddeld deel had eetgewoonten veranderd (21%). Qua types verandering scoorde minder vlees het hoogst binnen de EU (34 om 20%) en bij meer fruit en groente (70 om 55%), minder vet (68 om 53%) en minder suiker (49 om 39%) was men 2e binnen de EU. Meer water (54 om 43%) en minder calorieën (46 om 38%), zout (35 om 27%) of alcohol (22 om 21%) scoorden ook aan de hoge kant. Relatief velen gingen op dieet vanwege ziekte (30%, EU 18%) of om gezond te blijven (35 om 30%) en relatief weinigen om af te vallen (27 om 34%).
Qua opinie over eten lag het volksdeel dat een rol voor de overheid zag weggelegd in het aanmoedigen van gezond eten en meer beweging door volwassenen (89 om 85%) en het deel dat inschatte dat zwaarlijvigheid meer voorkomt dan 5 jaar eerder (85 om 82%) iets boven de EU normaal. Het deel dat vond dat men meer dikke kinderen ziet (83%) lag daar vrijwel op. M.b.t de schuldvraag omtrent het laatste werden ouders (83, EU 71%) en reclame (21 om 18%) relatief vaak gezien als meest bepalend voor wat kinderen eten en naar verhouding weinigen zagen vriendjes (4 om 5%) en wat kinderen op school leren (2 om 3%) als meest bepalend. Qua tegenmaatregelen om het dieet te verbeteren kon meer informatie voor ouders (53 om 34%), betere schoolmaaltijden en meer voedingsonderwijs op school (19% om 20%) op relatief veel steun rekenen en waarschuwingen voor kinderen bij TV reclame rond kinderprogramma’s voor snoepgoed, frisdrank, chips en patat en op kinderen gerichte promo voor beter eten op relatief weinig (bron: Eurobarometer 246, wave 64.3 health and food).