Gezondheidszorg en volksgezondheid
Voorgeschiedenis en organisatie
Het algemene zorgstelsel van Kroatië begon met een wet uit 1891 die een verplichte verzekering behelsde voor arbeiders en handwerkslieden (Kroatië viel toen onder Hongarije, Health). Volgens Countries(health systems in transition: Croatia 2006) kende het land tijdens het interbellum verplichte verzekeringen voor mijnwerkers, andere groepen werknemers en ambtenaren met ieder hun eigen voorzieningen. Daarnaast waren er landelijke voorzieningen voor volksgezondheid en preventie met prof. Andrija Stampar (tevens medeoprichter van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO) als één van de pioniers, ook op het vlak van centra voor eerstelijnszorg. Tussen 1945 en 1990 kende Kroatië als deelrepubliek van de socialistische Joegoslavische federatie een eigen ministerie van gezondheid met een verplichte zorgverzekering van de staat. Deze werd betaald uit premies en belastinggeld en was aanvankelijk lokaal georganiseerd. Later voerde de federale regering een sociaal verzekeringsinstituut in dat opgesplitst werd in een zorgverzekeringsfonds en een pensioenfonds. Daarnaast bleven er aparte fondsen voor werknemers, boeren, ambachtlieden en andere zelfstandigen. In 1974 kwam de planning, inzameling & verdeling van gelden en organisatie van voorzieningen in lokale handen met als uitkomst grote medische centra voor de 1e lijn en de basis van de 2e lijn en regionale volksgezondheid centra in provincie hoofdsteden. De versnippering die dit alles tot gevolg had resulteerde in steeds meer bureaucratie, inefficiëntie en verspilling en om goede zorg te krijgen werden clandestiene eigen bijdragen steeds belangrijker.
Tussen 1990 en 1995 gooide de onafhankelijkheidsoorlog met Servië aanvankelijk veel roet in het eten. Onder de naweeën ervan valt veruit het grootste volksdeel van de werkende leeftijd binnen de Eu met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (11,8%, EU 5,8% in 2010, NLS 6,7%, NL 4,8%, BE 2,9%; bron WHO: European). In 1993 kwam via een nieuwe zorgwet de hele financiering in handen van het landelijke Kroatische zorgverzekeringinstituut HZZO met als optie een private verzekering met eigen zorgvoorzieningen. Dit resulteerde o.m. in een grotendeels private eerstelijnszorg, medische specialisten alleen in grote steden, het door elkaar lopen van publieke en private voorzieningen, gebrek aan controle op en verspilling van publiek geld, ernstige tekorten bij het HZZO en opnieuw een groeiend aandeel van enveloppengeld. In 2002 werd gepoogd dit tij te keren via kostenbeheersing en controle op de uitgaven met als middelen prestatiebeloning van huisartsen; publieke i.p.v. private bedrijfsgeneeskunde; verlaging van premies; betaling van zorg voor werklozen, oorlogsslachtoffers en afgekeurden door gemeenten; meer eigen bijdragen voor ziekenhuis, specialist en medicijnen in combinatie met aanvullende verzekering; kortere ziekenhuisopnames, bijv. via nazorg door huisartsen, opname in verpleeghuizen waar nodig en sterkte zwakte analyses van ziekenhuizen via onderzoek naar tevredenheid van patiënten. Tussen 2006 t/m 2011 waren verbetering van toegankelijkheid, kwaliteit, veiligheid en solidariteit (minder bureaucratie, meer onderlinge betrokkenheid) doelen. Men wilde dit bereiken via centrale planning, normering, controle en afbakening van verantwoordelijkheden. Ook bleven minder ziekenhuizen & bedden, kortere opnameduur en eigen bijdragen (bijv. via een lijst van vergoede medicijnen) op het wensenlijstje staan. Men wilde toe naar 80% van de zorg door de eerste lijn, o.m. via kleinere huisartsenpraktijken en integratie van voorzieningen, bijv. via overheveling van artsenconsulten in de 3e lijn (chronische zorginstellingen) naar de eerst lijn en meer (3e lijn) voorzieningen op het platteland.
Naar organisatie is het ministerie van gezondheid (met het Kroatisch instituut voor volksgezondheid HZJZ als advieslichaam) verantwoordelijk voor beleid, planning, normering voor zorg en opleiding, evaluatie, budgettering, volksgezondheid en zorgvoorzieningen en afstemming met alle betrokkenen. Daaronder valt bijv. het ministerie van financiën dat bijv. het HZZO budget moet goedkeuren en het HZZO zelf. Het ministerie maakt elk jaar samen met het HZJZ een zorgplan. Voorzieningen in de 3e lijn en voor preventie en volksgezondheid en academische ziekenhuizen zijn van de staat. Andere ziekenhuizen en gezondheidscentra voor de eerste lijn zijn veelal provinciaal. Op het platteland leveren gezondheidscentra ook spoedzorg en basale 2e lijnszorg onder supervisie van ziekenhuizen. Het ontbreekt provincies nogal eens aan organisatorische en wettelijke mogelijkheden voor succesvol management. Verder zijn bijna alle ziekenhuizen in de 4 grote steden academisch en deze verwijzen al snel door naar de 3e lijn. Er komen dan ook meer privéklinieken. Voorzieningen zijn nogal ongelijk over het land verdeeld. Veel artsen in de publieke zorg hebben er een privépraktijk bij. Alle universitair opgeleiden en verpleegkundigen in de zorgsector zijn lid van een eigen beroepskamer. Deze zijn verantwoordelijk voor erkenningen en kwaliteit.
In het beleidsplan voor 2013 t/m 2015 (STRATEGIC PLAN en The) hanteert het ministerie van gezondheid 4 uitgewerkte specifieke beleidsdoelen. Deze zijn verbetering van volksgezondheid & levensstijl en van de toegankelijkheid & kwaliteit van de zorg. Veel van de doelen van 2006 t/m 2011 zijn hierin terug te vinden. Punten zijn bijv. betere verdeling van voorzieningen over het land, vergroting aandeel verplicht verzekerden (90% van de bevolking in 2012), gezondheidsvoorlichting, verminderen van wachtlijsten/ tijden en ziekenhuisopnames (meer poliklinische behandeling), ICT ontwikkeling, criteria en controle op kwaliteit & bestedingen en meer financiële stabiliteit & aansluiting bij EU normen (geld uit EU structuurfondsen).
Beoordeling van de zorg
Op International Indexeszijn de uitslagen te vinden van Zweeds onderzoek naar prestaties van het zorgstelsel van 33 Europese landen (waaronder de EU28) op 38 indicatoren vanuit het perspectief van de gebruiker (Health Consumer Index). In 2012 eindigde Kroatië daarop met een score van 48% in de middenmoot (17e). Men was onder de 33 landen met 1 land gedeeld 5e/6e op patiëntenrechten & informatie; met 3 landen gedeeld 16e op resultaten, met 1 land gedeeld 20e/21e op preventie en bereik van de diensten, met 11 landen gedeeld 23/24e op toegankelijkheid/ wachttijden en met 5 landen gedeeld 26e op medicijnen. Voorjaar 2009 rekende een (iets) onder gemiddeld segment de gezondheidszorg voor het land (10%, +5% t.o.v. najaar 08; EU 12%, -4%; NL 27%; Be 8%: Annexes, QA5) en een boven gemiddeld voor zichzelf (20%, +9%, EU 12%,-4%) tot de top2 van zorgenkindjes. Het deel dat tevreden was met de medische diensten in de buurt was toen naar EU maatstaf aan de kleine kant (65 om 72%; QA 20.5). In 2007 scoorden in Kroatië (HR van Hrvatska), ook vergeleken met het gemiddelde van de nieuwe lidstaten (NLS), de zorgvoorzieningen onder gemiddeld (gezondheidsdiensten 5; NLS 5,3; EU15 6,4; ouderenzorg 4,5; NLS 5, EU15 5,7; EN).
In de tabel hierna staan uitslagen voor Kroatië (HR), de EU en NL van onderzoek uit 2007 naar kwaliteit, beschikbaarheid en prijs van zorginstituten (special EB 283 wave 67.3; Eurobarometer). De tandarts scoort in HR relatief goed en thuiszorg en verpleeghuis slecht. Veel Kroaten vinden het een afgang als bejaarden niet door familie worden verzorgd. Thuiszorg, verpleeghuis en ziekenhuizen zijn slecht beschikbaar en op “te duur” scoort alles relatief hoog door eigen bijdragen en smeergeld.
Zorginstituut medio 2007 |
Kwaliteit OK % |
Beschikbaar OK % |
Te duur % |
||||||
HR |
EU |
NL |
HR |
EU |
NL |
HR |
EU |
NL |
|
Huisarts |
84 |
84 |
89 |
90 |
88 |
92 |
17 |
11 |
6 |
Tandarts |
78 |
74 |
92 |
83 |
74 |
89 |
33 |
51 |
28 |
Specialist |
68 |
74 |
83 |
44 |
62 |
66 |
56 |
35 |
21 |
Thuiszorg |
36 |
42 |
49 |
25 |
34 |
39 |
59 |
32 |
16 |
Ziekenhuis |
65 |
71 |
87 |
58 |
76 |
80 |
47 |
25 |
19 |
Verpleeghuis |
36 |
41 |
46 |
18 |
39 |
31 |
64 |
42 |
14 |
Het volksdeel onder de laagste 20% van de inkomens bij wie een behoefte aan medisch of tandheelkundig onderzoek niet werd vervuld vanwege de prijs valt mee en was in 2011 kleiner dan in 2010 (medisch onderzoek 5%, EU 4,8%; tandarts 3,6 om 8,2%; Statistics, population, health, indicators from SILC survey).
Het financiële plaatje
Volgens de wereldbank (Health) stegen de Kroatische zorguitgaven (privaat + publiek) tussen 2003 en 2008 van 6,4% naar 7,8% van het bbp waar ze t/m 2011 op bleven hangen (naar EU15 maatstaf weinig, maar voor een NLS land veel). Het publieke deel ervan ging tussen 2004 en 2007 omhoog van 83 naar 87% en lag tussen 2008 en 2011 rond 84% (vergelijkbaar met NL, EU rond 75%). In 2010 kwamen ze per hoofd p/j naar koopkracht uit op €1152 (EU27 €2171, 6 NLS landen in de EU28 lager; DOWNLOAD p 118-130). Tussen 2000 en 2009 waren ze 3,1% gestegen (EU 4,8%) en in 2010 lagen ze 1,2% lager dan in 2009 (EU -0,6%). Over de uitgaven verdeling naar functie, voorziener of financier had Eurostat op 29 juni 2013 (2 dagen voor de EU toetreding van het land) voor Kroatië geen info. In HR ging relatief weinig naar volksgezondheid en preventie (0,7%; EU 2,9%, alleen Cyprus en Italië minder). Naar type financiering kwam in HR 85% uit volksverzekering (EU 73%) en (formeel) 15% uit eigen bijdragen (EU 21%, nieuwe lidstaten NLS 24%; European) In werkelijkheid is dit in HR wellicht meer omdat veel clandestien wordt toegeschoven om sneller/ beter te worden geholpen. In 2012 gaf 27% dit laatste als mogelijke reden op om smeergeld te betalen (gedeeld hoogste van 8 motieven, here). Verder vinkte 8% van de Kroaten de zorgsector af als corrupt (12 van 20 opties hoger) en 24% vond een corrupte arts een bedreiging voor de samenleving (2 na hoogste van 13). In 2008 zijn de eigen bijdragen (EB) verhoogd en uitgebreid. Ze bestaan voor huisarts, tandarts, ziekenhuis diensten en medicijnen (€2 per recept) met een plafond van €400 per ziekteperiode (Croatian). Kinderen tot 18 en bepaalde groepen zieken zijn vrijgesteld, maar het aantal vrijgestelde groepen werd verkleind. Door de EB en door meer controle op farmaceutische verkooppraktijken zakten de HZZO uitgaven aan medicijnen in 2009 met 2,9% en de betalingsachterstand erop met 22%.
Volgens het HZZO (The) worden premies opgebracht door werkenden en zijn kwetsbare groepen (m.n. minima en enkele groepen chronische patiënten) vrijgesteld, maar sinds 2008 betalen gepensioneerden 1-3% en werklozen 5% ziekenfondspremie. Private zorg moet uit eigen zak of via vrijwillig verzekeren worden betaald (ook de HZZO heeft een aanvullend pakket). Men kent een tarief voor hoge en lage inkomens. Beide zijn in 2008 verhoogd. In 2009 is voor ziekenhuizen de diagnose behandel combinatie uit Australië ingevoerd als betalingsbasis. Daardoor zakte de verblijfsduur in het ziekenhuis. In 2010 werd via verscherpte controle van artsen 10% minder uitgegeven voor ziekteverlof en van 2009 op 2010 zakte hat aantal ziekteverlof dagen per werknemer spectaculair (van 16,1 naar 9,9; EU van 17,4 naar 16,9; European). Voor 2012 schatte het ministerie van gezondheid het segment niet verzekerden op 10%. Rond die tijd werden huisartsen door de HZZO voor 80% betaald voor aantal patiënten en voor 20% voor verrichtingen. In HR werd een relatief groot deel van de zorguitgaven (2,8%, hoogste 20 EU landen na Tsjechië) besteed in het buitenland.
Medio 2007 was het segment dat had betaald (6%) voor zorg aanhulpbehoevende ouders aan de grote kant (EU27 5%, NL 4%, BE 10%). Een relatief klein segment betaalde (1%, EU 2%, NL 3, BE 7%), maar een groot segment verwachtte te moeten betalen (18%, Eu 12%, NL/ BE 19%; Special EB 283; QA13). Wanneer men zelf langdurig betaalde (thuis)zorg nodig zou hebben verwachtte een groot segment het zelf te moeten betalen (58%, EU 48%, NL 35%, BE 70%, QA 21) en er waren weinigen die dachten dat overheid of sociale zekerheid (12%, NL 51%, BE 34%, EU 32%) of een privé verzekering zou bijdragen (5%, EU 15%, NL 44%, BE 28%; meer opties mogelijk). Het deel dat dacht dat familie ervoor op zou draaien was naar EU maatstaf groot (41%, EU 18%, NL 2%, BE 14%; partner 26 om 19 om 6 om 28%).
Zorgvoorzieningen en gebruik
De 1e lijnszorg (English, p 59 etc.) vond in de communistische tijd plaats vanuit gezondheidscentra van de staat die onderdak boden aan alle eerstelijnsvoorzieningen (huisarts, tandarts, verloskundige & gynaecoloog, verpleegkundige, wijkverpleging, thuiszorg, schoolarts, teams voor bedrijfsgeneeskunde, apotheek, lab, volksgezondheid, zaaltje voor spoedopname). Thans zijn de voorzieningen veelal geprivatiseerd en worden ze geleased, maar nog steeds zitten vaak veel zorgverleners in de 1e lijn bij elkaar in één gebouw. Deze gezondheidscentra zijn provinciaal. De meeste zorgverleners staan onder contract bij het landelijke Kroatische zorgverzekeringinstituut HZZO, maar een privé praktijk er naast is geen uitzondering. Veel huisartsen zijn opgeleid als specialist (trauma geneeskunde staat bijv. op een hoog niveau), maar dat trekt bij en in 2015 wil men dat ze allemaal opgeleid zijn als huisarts. De huisarts staat onder contract bij het HZZO en is volgens de wet poortwachter. Rond 2005 is een minimum ingesteld van 1700 patiënten per praktijk. Dat is weinig naar EU maatstaf en het is gedaan om praktijken op het platteland aan te moedigen. Tussen 1990 en 2008 zakte het aantal huisbezoeken van artsen in HR met 47% naar 290.000. Het aantal doorverwijzingen groeide na 1995 met 49% naar 7,5 miljoen (1 op ruim 2 praktijkconsulten Croatian). In 2011 telde men 33,5 miljoen praktijkbezoeken, 16,9 miljoen consulten en 317.000 huisbezoeken. Van de consulten resulteerden er toen 7 miljoen in een doorverwijzing. In het zorgjaarboek van het HZJZ staan veel details over de eerste lijn voorzieningen en het gebruik (Croatian), maar aantallen zijn hier moeilijk te bepalen omdat de lijnen in Kroatië nogal eens door elkaar lopen. Volgens Eurostat (Statistics) zakte het aantal huisartsen per 100.000 inwoners tussen 2002 en 2009 van 68 naar 55 (oude EU15 97; NLS 50 in 2009). Voor 2007 kwam men op 73 eerste lijn zorgeenheden per 100.000 (NLS 61/100.000).
De WHO (European) kwam voor 2010 op 278 artsen /100.000 (EU15 355, NLS 269), waarvan 42% niet in een ziekenhuis werkte (bij 5 van 22Eu landen minder). Het aantal artsenconsulten p/j lag vrijwel op de EU27 normaal (6,2 per hoofd; EU 6,3 per hoofd in 2010; -1,2 om +0,1 t.o.v. 2000; DOWNLOAD). Het volksdeel dat in het jaar voor de vraagstelling naar de tandarts ging was aan de kleine kant (najaar 2006: 54 om 62%, op doktersadvies 3 om 5%, Health, QB 46.1; najaar 2009: 50%, Eu 57%,Report, QB1). Op de DMFT index bij 12 jarigen (aantal kiezen/ tanden waar wat mee is) viel men in 2003 volgens de WHO net als de meeste nieuwe EU landen in de categorie gematigd, maar dat was naar EU15 maatstaf slecht (WHO; worldmap). In 2010 lag het volgens de WHO op 4,85 (EU 1,85 in 2000). Najaar 2009 was het deel dat het hele natuurlijke gebit nog had klein (26%, EU27 41%) en het segment met geheel of deels een kunstgebit aan de grote kant (36 om 31%). In 2006 werden weinig 15plussers in het jaar vooraf poliklinisch onderzocht (Health QB 46). Bij 9 van de 10 onderzoeken bij beide geslachten lag de deelname onder de Eu normaal, bij de tests naar kanker viel ze onder de laagste 3 binnen de EU (darmkanker 2 om 8%, PSA test 5 om 13%, overig kanker onderzoek 3 om 12%) en alleen hartonderzoek kwam met 27% deelname op deze standaard (overige tests: gehoor 11 om 16%, ogen 27 om 38%, cholesterol 26 om 38%, tandarts 54 om 62%, doorlichten 35 om 38%, bloeddruk 56 om 59%). Alleen bij bloeddruk nam men relatief vaak zelf het initiatief en bij maar liefst 6 items scoorde bevolkingsonderzoek (ook) hoog als aanleiding (doorlichten, ogen, gehoor, hart, bloeddruk en cholesterol). De arts scoorde bij geen ervan hoog als initiatiefnemer. Bij 6 vrouwenkwalen (QB 53) kwam men 3x boven het EU gemiddelde (eierstokken 36 om 30%, overig gynaecologisch 36 om 30%, uitstrijkje 42 om 41%) en men bleef er 3x onder (borstonderzoek: doorlichten 25 om 31%, handmatig 32 om 43%; botontkalking 15 om 19%). Eigen initiatief kwam hier relatief hoog als aanleiding.
Op European (WHO) en via Statistics zijn recente cijfers te vinden over zorgpersoneel. Kroatië had in 2010 per 100.000 inwoners naar de maatstaf van de oude EU (EU15) weinig en naar die van de NLS wisselende aantallen personeel. Men kwam op 279 artsen per 100.000 (EU15 356, NLS 269). Daaronder vielen 50 huisartsen (NLS 50, NL 72, EU15 91, NLS 126, BE 114), 95 medische specialisten (EU15 81, NLS 92, NL 59, BE 81), 47 chirurgische specialisten (NL 37, BE 55, EU15 67, NLS 53), 8 gynaecologen (NL 8, BE 13; EU15 14, NLS 15) en 17 kinderartsen (NL 9, BE 12, EU15 13, NLS 15) en volgens Eurostat 14 psychiaters (BE 18, NL 20) en 13 andere specialisten (bedrijfsartsen etc., NL 38, BE 4). Van alle artsen werkte 58% in een ziekenhuis (BE 23%, NL 43%). Onder de verpleegkundigen (566/100.000, EU15 893, NLS 618, BE 1584; NL 1050 in 2007) was dat 66% (BE 57%). Verder kwam men (per 100.000) tot 71 tandartsen (EU15 69; NLS 49, NL 50, BE 72), 65 farmaceuten (EU15 72, NLS 57, BE 118, NL 21), 35 vroedvrouwen (EU15 31, NLS 40, BE 53, NL 15) en 58 fysiotherapeuten (NL 177, BE 173). Per 1/1-2012 telde Croatian 1186 zorgvoorzieningen (8 academische, 22 algemene en 33 speciale ziekenhuizen, 49 gezondheidscentra, 7 kuur/ wellness centra, 13 eerstehulpposten, 363 poliklinieken, 300 zorgvennootschappen, 184 apotheken en 167 verpleegzorginstellingen.
De 2e lijnszorg wordt verleend door specialisten met een eigen praktijk, in algemene en gespecialiseerde publieke ziekenhuizen met hun poliklinieken (private poli’s bestaan ook) en in kuuroorden/wellness centra. Croatian kwam op pag. 22 tot 70 voorzieningen (11 academische, 22 algemene en 26 speciale ziekenhuizen & behandelcentra, 10 algemene en 1 gynaecologische afdeling). Naar EU maatstaf telde men in 2010 weinig ziekenhuizen (1,3; EU15 3, NLS 2,9 per 100.000 inwoners). Algemene ziekenhuizen zijn provinciaal en speciale landelijk. In ziekenhuizen scoorde men in 2010 aan technologische uitrusting per 100.000 inwoners laag (CT scanners 1,6; 9 van 24 EU landen minder; MRI eenheden 0,7, 8 van 24 minder; angiografen 0,6, 3 van 21 minder; PET scanners 0,1, 6 van 20 minder; gamma camera’s 0,5, 6 van 22 minder; stralingstherapie eenheden 0,2, laagste van 22, Statistics). Het aantal bedden per 100.000 zakte tussen 2002 en 2009 van 567 naar 537 maar lag in 2010 op 562/100.000 (EU toen 538). Daarbij telde men relatief weinig curatieve (63%, EU 68%) en overige chronische zorgbedden (4,5 om 5%) en veel psychiatriebedden (17 om 11%).
Naar gebruik van voorzieningen zakte de bezettingsgraad van bedden tussen 2007 en 2010 van 86% naar 75% (EU15 77%, NLS 71% in 09). Het aantal ziekenhuis opnames (incl. sterfgevallen, excl. geboorten) was vrijwel gemiddeld (17% van de bevolking in 2010, EU 18%; NLS 21%; bloedsomloop kwalen als infarcten 1,8%, Eu 2,4%; ademhalingsstelsel 1,0 om 1,4%, spijsvertering 1,1 om 1,8%; kanker 1,6 om 1,6%; letsel/ vergiftiging 1,0 om 1,5%; mentale/ gedragsstoornis 1,0 om 0,8%; skelet/spieren 0,6 om 1,4%; zwangerschap etc. 1,4%, in 10 EU landen meer; genitaliën/baarmoeder 0,9%, ook 10 meer; zenuwstelsel 0,6%, 8 meer; staar 0,4%, 6 meer, m.n. door poliklinische behandeling die in HR nog in de kinderschoenen stond). De verblijfsduur in een ziekenhuis zakte vanaf 2000 relatief sterk (-30%, EU15 -11%, NLS -22%), maar lag in 2010 nog hoog (9,8 dagen, EU15 8,9d, NLS 7,4d; staaroperatie 2,6, EU 2,3 dagen; bevalling etc. 5,4 om 3,6d, hartaanval 10,1 om 7,1d, CVA 12,5 om 12d). In het land wordt weinig gescreend op kanker. Borstkanker scoort qua frequentie hoog (125/100.000, 7 landen meer) en prostaatkanker laag (45/100.000, 15 van 26 meer). De sterfte aan baarmoederhalskanker was aan de hoge kant naar EU15 maatstaf en laag naar NLS maatstaf (3,6 om 2,1 om 8,1/100.000 in 2010), die aan borst kanker laag gemiddeld (27, EU 23) en die aan prostaatkanker hoog (28 om 23).
Door relatief lage geboortecijfers en hoge sterftecijfers wordt sociale en langdurige zorg in Kroatië belangrijker. Mede vanuit de oorlog van 1991 -1995 vervullen ngo’s een belangrijke rol. Verder droegen de naweeën van de oorlog bij aan een groot aandeel in de zorg van GGZ problemen. In 2011 kwam een kwart van de behandeldagen in ziekenhuizen op conto van psychische kwalen (Croatian p 24). Eurostat kwam voor 2010 op 1% van de ziekenhuisopnames (EU 0,8%). In aandeel (92/10.000 inwoners) kwamen 9 EU landen hoger. In ziekenhuizen lag de opnameduur bij mentale en gedragsproblemen op 35 dagen (4 Eu landen langer), maar het volksdeel dat meer dan een jaar in een psychiatrische inrichting verbleef lag in 1996 (geen nieuwere gegevens voor HR) onder het NLS gemiddelde van toen (13 om 15/100.000). Over het deel van de uitgaven voor professionele thuiszorg, mantelzorg thuis of chronische verpleegzorg gaf Eurostat begin juli 2013 voor HR geen uitsluitsel. Bij ouderen zijn mantelzorg en bij familie inwonen in Kroatië min of meer de norm. Dagopvang is in ontwikkeling. Rond 2002 leefde 2% van de 65plussers in een instelling en telde men 114 verpleeg en verzorgingstehuizen (64 publiek, 50 privaat). In 2011 kwam men tot 167 verpleegzorg instellingen en tot rond 1000 verpleegkundigen in de thuiszorg en bijna evenveel wijkverpleegsters. Ze legden pp p/j rond 1500 visites af (wijkverpleging +4%, thuiszorg – 28% t.o.v. 2010; Croatian). Van de ziekenhuis opnames kwam 36% op conto van 65plussers (35% in 2010). Het aantal bedden per 100.000 inwoners in de psychiatrie is groot (97; EU 61 in 2010) en veranderde na 2005 weinig (EU -6%, Eurostat) en het aantal chronische zorgbedden buiten de psychiatrie van doorsnee grootte (van 29 naar 25; EU van 25 naar 24).
De tevredenheid over beschikbaarheid, kwaliteit en prijs van thuiszorg en verpleeghuis viel in 2007 onder de laagste binnen de EU. Een vrijwel gemiddeld segment Kroaten was toen in de 10 jaar vooraf zelf of bij een naaste in aanraking gekomen met een chronische zorgvraag (39%, EU 42%) en het deel ervan dat de geboden zorg en hulp volledig adequaat vond was aan de grote kant (64%). Op deze website staan onder Kroatië/ bevolking/ leefsituatie van 65plussers meningen omtrent bejaardenzorg. De tabel hierna geeft info over de verwachte (V) en gewenste (G) hulpsituatie onder Kroaten (HR), Nederlanders, Belgen en in de EU27 wanneer men zelf langdurig hulp nodig zou hebben (bron special EB 283 wave 67.3, QA20; Eurobarometer). Daarbij was de verwachte rol van verwanten relatief groot en die van hulpdiensten klein. Verder waren de V G verschillen opvallend groot ten voordele van professionele zorg.
Vorm van steun of hulp | HR % |
NL % |
BE % |
EU % |
||||
V |
G |
V |
G |
V |
G |
V |
G |
|
Thuis door familie etc. |
70 |
48 |
29 |
33 |
34 |
40 |
45 |
45 |
Prof. hulpdienst thuis |
4 |
13 |
37 |
42 |
35 |
34 |
23 |
24 |
Thuishulp zelf ingehuurd |
4 |
10 |
21 |
12 |
10 |
10 |
10 |
12 |
Bij familie etc. thuis |
7 |
10 |
1 |
2 |
3 |
4 |
4 |
5 |
11 |
15 |
16 |
8 |
16 |
11 |
9 |
8 |
|
Weet niet |
4 |
4 |
8 |
3 |
2 |
1 |
9 |
6 |
Traditionele en alternatieve geneeswijzen
Al vanouds kent het grondgebied van Kroatië kuuroorden met bronnenbaden. Thans richten ze zich via een steeds gevarieerder aanbod ook op buitenlandse vakantiegangers. Ook kruidengeneeskunde is erg populair. M.n. op het platteland tiert de verkoop van amuletten welig en gebruik van knoflook tegen het boze oog is er bijv. niet onbekend. Op de site van onconventionele genezers in Kroatië staat een overzichtsartikel in het Engels over o.m. indeling van niet conventionele geneeswijzen (CLASSIFICATION).
Volksgezondheid
De levensverwachting bij geboorte lag in Kroatië (HR) tussen 1985 en 2011 onder het gemiddelde van de oude EU landen (EU15) en iets boven die in de NLS. Tussen 1985 en 1995 steeg ze bijna net zo snel als in de EU15, maar tussen 1995 en 2000 trad stagnatie op terwijl ze toen in de NLS juist relatief sterk omhoog ging. Dit werd tussen 2000 en 2005 gecompenseerd en tussen 2005 en 2010 deed men nog volop mee aan de inhaalrace van de NLS t.o.v. de EU15. Tussen 2000 en 2010 steeg de verwachting met 3,9 jaar naar 76,9j (EU15 81,2j in 2010, +2,4j; NLS 75,7j, +2,7j; bron WHO European). In 2011 lag ze in HR op 77,2j en in de NLS op 75,8j. Het MV verschil in leeftijd van overlijden zit ook in tussen de oude EU en de NLS. Het werd tussen 1985 en 1995 iets groter (van 7,5 naar 7,9j; NLS van 7,5 naar 8,6j; EU15 blijvend op 6,7j) en nam daarna relatief sterk af naar 6,5j in 2010 en 2011 (NLS 8,1j; EU15 5,3j). In 2011 werd een man gemiddeld 74j, 4,9j ouder dan in 2000 (NLS 71,8j, +2,8j; EU15 78,5j, +2,9j) en een vrouw 80,4j; 3,7j ouder dan in 2000 (NLS 79,7j, +2,7j; EU15 83,9j, +2,2j). De gezonde levensverwachting op 65jarige leeftijd lag in 2011 wat onder het EU gemiddelde (v7 om 8,6j; m 7,3 om 8,6j). De sterfte per 100.000 inw. was in 2010 hoog naar Eu maatstaf (79 om 59; Statistics) bij een iets onder gemiddelde daling na 2001 (-13%, EU -17%).
Naar oorzaken lag dat vooral aan sterfte door ziekten van de bloedsomloop (373, EU 207; -20 om -27%; hartaanval 165 om 77, +1 om -32%; CVA 107 om 49, -26 om -34%). De sterfte aan alle vormen van kanker lag ook flink boven de EU normaal (212 om 167/100.000) en bleef anders dan in de EU gelijk (+0 om -10%, prostaatkanker 28 om 23; verder bij vormen vanaf 10/100.000: longen 49 om 38, -5 om -6%; borst 16 om 13, +1 om -15%; maag 13 om 8, -22 om -25%; dikke darm 18 om 13, -26 om -12%; endeldarm 11 om 6, +3 om -8) De sterfte door externe oorzaken was eveneens hoog (53 om 37, -4 om -20%; ongeluk 36 om 22, +6 om -25%; verkeersongeluk 10 om 7, -28 om -43%; zelfmoord 15 om 10, -17 om -12%, moord 1,3 om 0,9, -32 om -35%). Ziekten van het spijsvertering stelsel scoorden boven gemiddeld (40 om 30/100.000; -10 om -13%) en ziekten van het ademhalingsstelsel onder gemiddeld bij een flinke daling (28 om 41, -20 om -12%; longontsteking 5 om 13, -70 om -24). De sterfte aan diabetes was weer hoog (20 om 12, +44 om -13%), maar die aan parasitaire ziekten laag (5 om 9, -44 om 0%, tbc 1,2 om 0,8, -57 om -47%, HIV/aids 0,2 om 0,8) en die aan mentale & gedragsstoornissen iets boven gemiddeld en sterker gestegen dan in de EU (16 om 14, +44 om +12%; alcoholisme 4,6 om 2,6; +15 om -10%). De babysterfte na geboorte is naar EU maatstaf sterk gezakt, maar is nog aan de hoge kant (4,4 om 4,1/1000 geboorten; -42 om -30%), maar die van de moeder na de bevalling ging van laag naar hoog (9/100.000 geboorten, EU 6) en steeg enorm (+370 om -13%).
In 2010 gaf Kroatië relatief weinig uit aan preventie/ volksgezondheid (0,7%; EU 2,9%, alleen Cyprus en Italië minder; DOWNLOAD p 118-130; Eurostat had hierover voor HR begin juli 2013 geen info). De nationale programma’s van het ministerie worden veelal betaald uit belastinggeld en uitbesteed aan het HZJZ en 21 regionale dependances. Men kent een landelijk verplicht inentingsprogramma dat wordt uitgevoerd door huis en schoolartsen en jaarlijks wordt geëvalueerd (Croatian p 22; Englishvanaf p 43). Ouderen kunnen vrijwillig bijv. een gratis griepprik halen. In 2010 haalde men bij 10 inentingen voor jonge kinderen tussen 96% en 98% dekking (EU tussen 78 en 97%; European). Ook worden relatief veel kwalen opgespoord via bevolkingsonderzoek (Health QB 46).
De tabel die nu komt geeft info over hoe men eind 2006 in Kroatië (HR), Nederland, België en de EU25 de eigen gezondheid beoordeelde (QB39-40).
Gezondheid |
HR |
NL |
BE |
EU25 |
Goed |
67 |
82 |
81 |
73 |
Redelijk/matig |
21 |
14 |
14 |
20 |
Slecht |
12 |
4 |
5 |
7 |
Chronische kwaal | ||||
Ja |
31 |
26 |
23 |
29 |
Nee |
68 |
74 |
77 |
70 |
Weet niet |
1 |
0 |
0 |
1 |
In 2011 vond in HR een onder gemiddeld segment de eigen gezondheid erg goed (15,4%, EU 22%, NL 21%, BE 30%; erg slecht: HR 5%, EU 2%, BE 2,1%, NL 0,8%; Statistics) en midden 2007 was het segment dat zich ernstig beperkt voelde door chronische kwalen het grootst naar EU maatstaf (13%, EU 6%, HealthQA1). Onder 13 klachten groepen kwam najaar 2006 bij 6 het aandeel boven de EU normaal (maagzweer 7 om 4%, botontkalking 7 om 5%, staar 4 om 3%, reuma/artritis 26 om 22%, bronchitis 6 om 5%, hoge bloeddruk 22 om 19%). Bij 3 was het segment gemiddeld van grootte (chronische angst/ depressie 9%, diabetes 6%, kanker 2%) en bij 4 was het relatief klein (hersenbloeding 1 om 2%, astma 4 om 7%, migraine/hoofdpijn 14 om 16%, allergie 15 om 17%). Een groot volksdeel was in de week voor de enquête in het dagelijks leven beperkt door bot, spier en gewrichtsklachten (46%, hoger dan in enig Eu land, EU 32%). Een doorsnee deel (24%) was voor een chronisch probleem in behandeling. Het was bij 7 beelden relatief groot (maagzweer 7 om 3%, angst/depressie 15 om 10%, spierpijn/ reuma 32 om 24%, bronchitis 5 om 4%, diabetes 16 om 15% QB 44), bij 4 gemiddeld (botontkalking 8%, allergie 6%, kanker 4%, staar 2%) en bij 3 relatief klein (astma 4 om 7%, hersenbloeding 3 om 4%, allergie 15 om 17%). Een boven gemiddeld aandeel vrouwen van 50+ had weet van hormoontherapie bij overgangsklachten (46 om 39%) en het gebruik ervan was relatief hoog (9 om 6%; Health QB 46).
De volgende tabel toont hoe men in Kroatië (HR) in de maand voor de vraagstelling qua geestelijk welzijn naar EU maatstaf overal relatief laag op scoorde (EB 248 wave 64.4 QA5; Eurobarometer; veldwerk winter van 2005/06).
Item in % |
HR |
NL |
BE |
EU25 |
Altijd/ veelal gelukkig |
53 |
83 |
80 |
65 |
Altijd/ veelal kalm en vredig |
59 |
76 |
76 |
63 |
Altijd/ veelal vitaal |
51 |
76 |
72 |
64 |
Altijd/ veelal energiek |
44 |
72 |
62 |
55 |
Nooit/zelden compleet in de put |
73 |
83 |
83 |
78 |
Nooit/ zelden gedeprimeerd |
64 |
78 |
75 |
71 |
Nooit/zelden erg gespannen |
40 |
53 |
51 |
50 |
Nooit/ zelden afgepeigerd |
26 |
36 |
43 |
34 |
Nooit/ zelden moe |
26 |
36 |
43 |
34 |
De invloed van emotionele problemen op werk en dagelijks leven (maand voor de vraagstelling) was toen naar Eu maatstaf boven gemiddeld (hierdoor minder presteren dan men wilde 21 om 18%; slordiger dingen doen 18 om 14%, minder tijd in routines en werk steken 15 om 12%: QA8). Een doorsnee deel (6%) had vanwege zorgen werkdagen gemist. Het deel van de Kroaten dat als ze emotioneel klem komen te zitten hulp zou zoeken bij professionele zorg was relatief groot (58%, EU 50%, BE 51%, NL 38%, QA10). Een familielid (54%) of overige bron (2%) scoorden gemiddeld en een vriend (16 om 22%), geestelijke (1 om 2%) of hulplijn (0 om 2%) onder gemiddeld. Het volksdeel dat in het jaar vooraf feitelijk hulp had gezocht vanwege een psychisch of emotioneel probleem was aan de grote kant (14 om 13%, NL 17%, BE 12%; huisarts 11%, EU 9%; apotheek 2 om 2%, psychiater 3 om 2%, psycholoog 1 om 2%; andere hulpverlener 2 om 3%, QA7). Bij 75% van de hulpzoekers was de huisarts voorpost (EU 70%, NL 45%, BE 66%). In het jaar vooraf was een boven gemiddeld segment vanwege psychische kwesties opgenomen (2%, EU 1%, NL 1%; BE 5%, hoogste EU), aan de medicijnen geraakt (9%, EU 7%, NL en BE 8%) of in psychotherapie geweest (4%, EU 3%, BE 4%, NL hoogste EU met 7%). In het collectivistische Kroatië (COUNTRIES) wordt de houding tegenover deze problemen wellicht sterk gekleurd door schaamte. Zo was de groep bij wie psychische of fysieke problemen de sociale contacten soms tot altijd beperkten groot (29 om 21%, QA6). Ook vonden relatief velen het moeilijk aan info over hulp te komen (48 om 37%, geen hulpzoeker 38 om 27%). De tabel hierna toont hoe in Kroatië (HR) in deze winter de kijk op (mensen met) psychische problematiek nogal negatief was naar de maatstaf van NL, BE of de EU (QA12).
Mensen met psychische/ emotionele problemen |
% mee eens |
|||
HR |
NL |
BE |
EU25 |
|
zijn onvoorspelbaar |
72 |
59 |
66 |
63 |
zijn een gevaar voor anderen |
45 |
25 |
32 |
37 |
worden nooit weer beter |
37 |
13 |
22 |
21 |
moeten het zichzelf verwijten |
23 |
6 |
10 |
14 |
Levensstijl
De tabel hierna hoe in Kroatië (HR) vergeleken met Nederland, België en de EU medio 2007 een relatief groot volksdeel in 9 opzichten naar eigen oordeel ongezond leefde of in een ongezonde omgeving verkeerde (Bron EB 283, wave 67.3, QA 24; Eurobarometer).
Item in % |
HR |
NL |
BE |
EU25 |
Rokers |
30 |
24 |
27 |
30 |
Overgewicht |
24 |
26 |
25 |
20 |
Nooit/zelden intensief bewegen |
39 |
28 |
29 |
24 |
Ongezond eten |
19 |
7 |
10 |
14 |
(Wat) te veel alcohol drinken |
8 |
7 |
8 |
7 |
Lawaaierige omgeving |
10 |
5 |
10 |
8 |
Vervuilde omgeving |
6 |
8 |
7 |
6 |
Werkstress |
18 |
16 |
22 |
17 |
Relatiestress |
13 |
7 |
11 |
10 |
Geen van deze problemen |
24 |
31 |
24 |
32 |
Het CIA worldfactbook kwam voor 2008 voor Kroatië op 24,2% met ernstig overgewicht (Obesity; EU 16,6% in 2010; DOWNLOAD). Bij 15jarigen ging het deel met overgewicht tussen 2005 en 2010 van 15 naar 17% (EU van 12 naar 13%) en bij jongens viel het onder de EU top (23 om 17%). Een doorsnee segment (3%) had in 2005 ernstig ondergewicht (Underweight). Het volksdeel dat veel bewoog leek toen relatief klein (Health vanaf pag. 59). Het segment dagelijkse rokers van tabak viel in 2009 onder de EU top (30% van de 15plussers, m 34%, v 27%; EU 24%; m 30%, v 19%). In 2009/10 rookte bij 15 jarigen 27% van de jongens en 25% van de meisjes (EU 19 en 18%; DOWNLOAD p 51). OpBan en Listworden de rookverboden bijgehouden. In 2009 werd in HR een wettelijk rookverbod ingevoerd op roken in min of meer gesloten publieke ruimtes. Roken mag wel in een afgescheiden rookruimte. In april 2012 kwamen er plannen naar buiten om het verbod voor restaurants weer te verlichten. In 2011 kwam qua toegegeven gebruik van cannabis voor alle leeftijden het gebruik ooit op 15,6% (13 EU landen minder, 10 meer; GPS-1), in het jaar vooraf op 5% (12 minder, 11 meer) en in de maand vooraf op 2,9% (16 minder, 7 meer). Bij 15 -25 jarigen kwam het in het jaar vooraf op 13% en in de mand vooraf op 7,3% (Drug use). Kroatië was niet opgenomen in het verslag van een EU onderzoek in mei 2011 onder 15-25 jarigen naar o.m. hun cannabisgebruik en meningen daarover (Youth).
In 2010 stonden de Kroaten met 78 liter per hoofd p/j 14e op de wereldranglijst van bierdrinkers (België 13e met 78 l, NL 17e met 74 l; List). Rond 2005 werd de pure alcoholconsumptie p/j onder 15plussers (officieel + officieus; List) geschat op 15,1 liter per hoofd. Daarmee stond men 6e binnen de EU. De OESO kwam voor 2010 op 10,1 l bij een Eu normaal van 10,7 l (BE 10,8 l; NL 9,4 l, DOWNLOAD). Najaar 2006 was het segment geheelonthouders relatief groot (31%, wellicht vooral vrouwen; EU 25%, BE 21%, NL 10%, Attitude QB 10a). Velen vonden de gevolgen van drankgebruik eigen verantwoordelijkheid (70%, EU 52%; verantwoordelijkheid overheden 28 om 44%) of schatten in dat zware drinkers gaan minderen als drank duurder wordt (42 om 30%). Een doorsnee deel (35%) dacht zelf minder te gaan kopen als drank een kwart duurder werd of meer als het een kwart goedkoper werd (13%). Het gedeelte voorstanders van een verbod op alcoholverkoop onder 18j viel onder de EU top (94 om 87%, QB 16.3) en ook het volksdeel voorstanders van een verbod op alcohol reclame voor jongeren was groot (82 om 76%, QB 16.2). Voor automobilisten geldt een grens van 0,5 promille (Blood), maar in 2006 vinkte in Kroatië 79% dat het op 0,0 promille lag (weet niet: 6%, EU 36%). De tabel hierna geeft info over de mate waarin najaar 06 in Kroatië (HR), NL, België en de EU onder 15plussers veel werd gedronken (merk het verschil op tussen “5 of meer glazen per sessie” en eens p/w of vaker 4+ glazen).
Alcoholinname herfst 2006 (%) |
HR |
NL |
BE |
EU25 |
Dagelijks |
18 |
18 |
14 |
13 |
5 of meer glazen per sessie |
6 |
12 |
13 |
10 |
Eens p/w 5 of meer glazen |
11 |
12 |
15 |
15 |
Vaker p/w 5 of meer glazen |
10 |
8 |
9 |
13 |
Eetgedrag
Volgens European(lifestyles) lijkt het er op dat Kroaten wat weinig energie halen uit vetten (36%, EU15 39%, NLS 31%, NL 38%, BE 40% in 2009) en eiwitten (10,8%, EU 12,3%, NL 13,2%, BE 10,6%) en dat ze een doorsnee hoeveelheid graan (126kg p/j, EU15 120, NLS 155, BE 117, NL 84 kg) en tamelijk weinig groente en fruit nuttigen (203kg, EU15 231, NLS 193, BE 218, NL 213kg). Daar moet bij worden vermeld dat men in HR veel uit eigen tuin of gaard haalt en dat is in dit onderzoek wellicht niet meegenomen. Eind 2005 gaf een iets onder gemiddeld volksdeel aan dat men gezond eet (80%; BE 88%; NL hoogste EU met 95%, EB 246, wave 64.3, QD9; Eurobarometer) en in 2007 was het deel dat aanvinkte dat men ongezond eet relatief groot (19%, EU 14%, EB 283, wave 67.3, QA 24). Het begrip gezond dieet (16 opties) werd najaar 2005 relatief vaak gekoppeld aan minder koolhydraten (16%, EU 7%; meer koolhydraten 3 om 8%) of mijden van toevoegingen(15 om 13%) en meer fruit & groente (66 om 58%), vis 36 om 25% (minder vis 1 om 1%) of vlees (4 om 3%, minder vlees 14 om 16%) en biologisch eten (11 om 8%). Minderen van vet (45%) of calorieën (23%) kregen een vrijwel gemiddelde aanhang en een onder gemiddeld segment vinkte gevarieerd & gebalanceerd (54 om 59%) of minder zout (17 om 19%) of suiker (24 om 28%) aan (de restcategorie overige scoorde met 5 om 11% ook laag; bron: EB 246, QD8; Kroatië was niet opgenomen in Summary, de opvolger van dit onderzoek in 2009).
Eind 2005 was in Kroatië het volksdeel dat moeite had zich aan een gezond dieet te houden groter dan in enig EU land (57%, EU 31%, NL laagste EU met 20%, BE 29%, QD13). Een onder gemiddeld segment vinkte als reden tegenstrijdige (11 om 15%) of gebrekkige info over wat je eet (10 om 16%) of “gezond is niet lekker” (16 om 23%) aan en de andere redenen scoorden gemiddeld (gezond koken is tijdrovend 31%, gebrek aan controle door kantines, junkfood e.d. 26%, te weinig info over wat gezond is 13%). Alleen de categorie “overige” scoorde in Kroatië hoog (30 om 18%, QD14). Een doorsnee segment (20%, QD4) was in het jaar vooraf op dieet geweest of had eetgewoonten veranderd (22%, QD10). Qua verandering waren scoorden minder vet (59 om 53%; meer 2 om 3%), vlees (24 om 20%, meer vlees 4 om 4%), zout (33 om 27%, meer 1 om 2%) of suiker (43 om 39%, meer 1 om 3%) hoog en meer fruit & groente (55%, minder 3 om 4%) of water (40%) en minder calorieën (38%, meer 2 om 4%) of alcohol (20%, meer 1 om 3%) gemiddeld. Een doorsnee deel (30%) ging op dieet om gezond te blijven, velen deden het vanwege een kwaal (35 om 18%) en weinigen vanwege hun gewicht (afslanken 21 om 34%, op pijl houden 4 om 5%, aandikken 1 om 3%).
Het segment dat een rol voor de overheid zag weggelegd in het aanmoedigen van gezond eten en meer beweging door volwassenen was in Kroatië kleiner dan in enig Eu land (72%, EU 85%). Een doorsnee deel (82%) schatte in dat zwaarlijvigheid meer voorkomt dan 5 jaar eerder, maar het deel dat vond dat men nu meer dikke kinderen ziet dan toen was klein naar EU maatstaf (71 om 83%). Feitelijk is het te zware volksdeel groot bij zowel volwassenen als 15 jarigen. Bij 15jarigen ging het deel met overgewicht tussen 2005 en 2010 van 15 naar 17% (EU van 12 naar 13%) en bij jongens viel het in 2010 onder de EU top (23 om 17%; DOWNLOAD). M.b.t. de schuldvraag omtrent dikke kinderen zagen relatief velen ouders/voogden als meest bepalend voor wat kinderen eten (78 om 71%) en de andere opties scoorden onder gemiddeld (reclame 15 om 18%, wat kinderen op school leren 2 om 3%, vriendjes 2 om 5%; QD25). Qua eerste tegenmaatregelen om het dieet te verbeteren kregen meer gym op scholen (46 om 29%), info voor ouders (47 om 34%) en meer sportfaciliteiten (17 om 9%) relatief veel steun. Beter onderwijs over voeding op school scoorde ruim gemiddeld (22%), maar betere schoolmaaltijden laag (6 om 11%). Het laatste geldt ook voor beperking reclame voor ongezonde items (3 om 14%; in kinderprogramma’s op TV 8 om 15%), verplicht boodschappen over gezond in reclame voor junkfood (3 om 5%), betere info op verpakking (2 om 3%), betere schoolmaaltijden (7 om 11%), kindgerichte promo programma’s voor gezond eten (7 om 9%) en les over gezond eten (18 om 20%).