Gezondheidszorg en volksgezondheid
Voorgeschiedenis en organisatie
Volgens de WHO (http://www.euro.who.int/en/where-we-work Denmark, health care system) won vanaf de 18e eeuw het concept volksgezondheid aan betekenis. Toen kwamen ook de eerste ziekenhuizen. In de 19e eeuw werd de rol van de staat groter. De uitvoering van beleid werd m.n. een zaak van gemeenten en (armen)zorg werd betaald uit belastingen. Al in 1803 werd de nationale gezondheidsraad opgericht. Vanaf 1838 kregen alle artsen een uniforme opleiding. In 1857 volgde de oprichting van een artsenbond en in 1920 waren bijna alle dokters daar lid van. Sinds 1899 zijn ook verpleegkundigen georganiseerd. Vanaf 1930 kregen gemeentelijke ziekenhuizen meer subsidie (ook nu tellen privé ziekenhuizen hooguit 2% van de bedden). De 1e vrijwillige verzekering tegen ziektekosten kwam in 1850. Sinds de 40er jaren van de 20e eeuw is de zorg voor zwangere vrouwen en kinderen gratis. In de 70er jaren veranderde er veel. Sinds 1973 worden verzekeringen betaald uit belastinggeld. Er kwam meer aandacht voor de 1e lijn, preventie en voorlichting om kosten te besparen en er kwamen meer managers in de zorg. In de 80er jaren kwam de thuiszorg voor ouderen van de grond. De rol van de regio groeide en in de 90er jaren ontwikkelden ze eigen prioriteiten. Men kreeg ook meer oog voor efficiency en kwaliteit en voor patiëntenrechten. Sinds 1993 kent men vrije keus van ziekenhuis. In 1998 werden diagnose behandelgroepen geïntroduceerd. Sinds 2004 krijgen ziekenhuizen 20% van hun geld op basis van deze groepen in hun regio. In 2002 werd bij operaties een garantie ingevoerd voor een wachttijd van maximaal 2 maanden en in 2007 werd dat teruggebracht naar 1 maand.
In het beleid ligt nadruk op ambulante zorg om de kosten te drukken en aangeleerde hulpeloosheid en hospitalisatie te voorkomen en tegelijk op het bereikbaar houden van de zorg voor de zwakken in de samenleving Door de administratieve herindeling van 2007 kregen gemeenten nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Naar organisatie geeft het ministerie van gezondheid algemene richtlijnen via wetgeving. Budgetten en doelen worden vastgesteld in overleg met het ministerie van financiën, de 5 regioraden en de landelijke bond van gemeenten. De nationale gezondheidsraad adviseert deze partijen en ziet toe op personeel en instellingen. De regio beheren ziekenhuizen en prenatale zorg en betalen in overleg met beroepsclubs (tand)artsen, specialisten, fysiotherapeuten en apothekers. De gemeenten beschikken over verpleeghuizen, controleartsen en tandartsen en gaan over thuiszorg, voorlichting, preventie en voorzieningen voor speciale groepen (scholen, verslaafden etc.). Omdat de verzekering al vanouds de huisarts dekt was de dichtheid aan huisartsen altijd erg groot.
Beoordeling van de zorg
Nazomer 2009 gaven de Denen hun zorgstelsel een 6,7 (EU27 5,8) als cijfer. Toen vond 61% het goed (EU 42%) en 12% vond het slecht (EU 25%; Eurobarometer 321. wave 72.1, QA57). Zorgvoorzieningen voor ouderen kregen in 2007 een 6,5 (EU15: 5,7; EQLS 2007). Eind 06 rekende 26% van de Denen (Eu normaal) het zorgstelsel tot de top3 van zorgenkindjes. Toen rangschikte (maar liefst) 30% ouderenzorg (Eu 13%; NL 25%, Be 14%) en 6% zorg voor gehandicapten daaronder (EU 4%, NL 6%; Be 4%). Destijds rekende voor de komende generatie 19% (EU 17%) gezondheidszorg, 16% (3 na hoogste EU, EU 10%) ouderenzorg en 3% (EU 2%) gehandicapten zorg tot deze top3 (Special EB 273, wave 66.3). Voorjaar 2009 rekenden relatief velen de gezondheidszorg voor zichzelf tot de top2 van zorgenkindjes (23%, +3% t.o.v. najaar 08; EU 17%, +1%; NL 27%; Be 8%: Special EB 308, wave 71.1, QA5) en het segment dat het daartoe rekende voor het land was het op één na grootst binnen de EU (28%, EU 12%). Het deel dat tevreden was met de medische diensten in de eigen omgeving lag toen iets boven de EU normaal (78 om 72%, QA 20.5) en het was tegen de EU trend in t.o.v. najaar 08 flink gegroeid (+10 om -5%). In de tabel hierna staan de uitslagen voor Denemarken (DK), de EU27 en NL van opinieonderzoek uit 2007 naar kwaliteit, beschikbaarheid en prijs van zorginstituten (bron special EB 283 wave 67.3). Qua betaalbaarheid valt DK, de tandarts uitgezonderd, onder de EU top. Qua beschikbaarheid viel de tandarts wel onder de top, maar scoorden de andere voorzieningen onder de EU normaal. Naar kwaliteit doen huisarts en tandarts het erg goed en scoren m.n. thuiszorg en verpleeghuis relatief zwak.
Zorginstituut medio 2007 |
Kwaliteit OK % |
Beschikbaar OK % |
Te duur % |
||||||
DK |
EU |
NL |
DK |
EU |
NL |
DK |
EU |
NL |
|
Huisarts |
91 |
84 |
89 |
82 |
88 |
92 |
1 |
11 |
6 |
Tandarts |
94 |
74 |
92 |
96 |
74 |
89 |
38 |
51 |
28 |
Specialist |
75 |
74 |
83 |
54 |
62 |
66 |
7 |
35 |
21 |
Thuiszorg |
36 |
42 |
49 |
38 |
41 |
39 |
2 |
32 |
16 |
Ziekenhuis |
85 |
71 |
87 |
74 |
76 |
80 |
1 |
21 |
19 |
Verpleeghuis |
34 |
41 |
46 |
31 |
39 |
31 |
7 |
42 |
14 |
Het volksdeel bij wie een behoefte aan medisch of tandheelkundig onderzoek niet werd vervuld vanwege de prijs was in 2008 bij alle inkomensgroepen klein. In 07 lag het bij de laagste inkomensgroep (onder 20% modaal) op 0,3% bij de arts (Eu27 5,4%) en in 2008 op 2,7% bij de tandarts (EU 7,4%; Eurostat, health, indicators from SILC survey).
Het financiële plaatje
In 2009 lagen de Deense zorguitgaven van de overheid volgens Eurostat op 8,8% van het BBP, een flinke stijging t.o.v. 2008 (toen vielen ze met 7,8% al onder de EU top; EU27 6,9%). Tussen 1998 en 2007 lag de doorsnee stijging echter onder het gemiddelde van de OESO landen, waaronder 22 EU landen (3.2 om 4,1% p/j). In geld uitgedrukt gaf de overheid er in 2009 €19,6 miljard en in 2008 €18,1 miljard aan uit. In 2009 ging bijna driekwart van het overheidsgeld naar ziekenhuizen (erg veel naar EU maatstaf), ruim 15% naar ambulante diensten en 6% naar medicijnen en hulpmiddelen (bron: Deens statistisch jaarboek 2010). Naar administratieve indeling kregen de regio ook driekwart (regionale ziekenhuizen, 1e lijszorg) en de gemeenten 23,7%. De overheidsuitgaven per hoofd p/j waren in 2007 naar koopkracht 6 na hoogste onder 22 EU landen. Alle zorguitgaven kwamen in 2007 op 9,7% van het BBP (5 na hoogste 22 EU landen) bij een overheidsaandeel van 88,3% (1 na hoogste van 18 landen). Het deel van het huishoudbudget dat men in DK uitgeeft aan gezondheid lag in 2008 met 2,8% onder de EU normaal (3,7%), 11% meer dan in 1998 (EU 3,7%, +16%, bron Eurostat). In 2006 lag het private aandeel in de zorguitgaven op 16,6% (1 na laagste van 20 landen). Eigen bijdragen (EB) vallen daar ook onder. Volgens health systems in transition, Denmark 2007 lagen deze in 2002 op 15,3% van de kosten en private verzekeringen dekten toen 1,6% daarvan. Het laatste aandeel stijgt echter doordat steeds meer Denen zich aanvullend verzekeren. Men kent een EB voor o.m. tandarts, psycholoog, fysiotherapeut, verpleeghuis, medicijnen op recept (maximum rond €500 p/j) en lenzen en brillen. Gehoorapparaten worden wel vergoed. Ze worden ook veel in DK gemaakt.
Medio 2007 was het volksdeel dat had betaald, betaalde of verwachtte te betalen voor zorg aan hulpbehoevende ouders het kleinst binnen de EU (10%, Eu 19%, NL 26%, BE 36%; bron Special EB 283, wave 67.3). Wanneer men zelf langdurig betaalde (thuis)zorg nodig zou hebben schatte 42% in dat het uit eigen zak opgehoest zou moeten worden ( EU 48%, NL 35%, BE 70%). Het deel dat dacht dat partner, familie of naasten ervoor op zouden draaien was klein (19%, EU 39%, NL 9%, BE 44%). Relatief velen dachten dat de privé verzekering het zou dekken (28%, EU 15%, NL 44%, BE 28%) en het deel dat verwachtte dat overheid of sociale zekerheid de kosten zouden dekken was het grootst binnen de EU (76%, NL 51%, BE 34%; meer opties mogelijk).
Zorgvoorzieningen en gebruik
De 1e lijnszorg is in DK in handen van gemeentelijke diensten en van vrij gevestigde huisartsen, open specialisten (veelal oog, oor, keel en neusartsen en dermatologen), fysiotherapeuten, tandartsen en apothekers. Deze worden betaald via de regio en uit eigen bijdragen. Men telt rond 1550 patiënten per huisarts en de praktijken variëren weinig in grootte. Groepspraktijken zijn in opkomst en dat wordt door de overheid aangemoedigd. Ook spoedeisende hulp van ziekenhuizen valt vaak onder de 1e lijnszorg, maar er zijn ziekenhuizen die deze alleen bieden op doorverwijzing door een huisarts. Behalve vrij gevestigde specialisten zijn er specialisten in loondienst bij een ziekenhuis die er een eigen praktijk naast hebben. De huisarts is poortwachter en verwijst dus door, behalve naar open specialisten. Patiënten kiezen vaak een ziekenhuis op aanraden van de huisarts. Voor lichtere klachten kunnen patiënten rechtstreeks terecht bij de apotheek. Onder gemeentelijke diensten vallen wijkverpleging, thuiszorg, verpleeghuis, tandartsen voor gehandicapten en scholen, schoolartsen en verslavingszorg. Het beleid is er op gericht om thuiszorg aan te moedigen en het aantal verpleeghuizen daalt. Het aantal artsenconsulten per hoofd p/j lag in 2005 iets boven de EU27 normaal (7,5 om 6,8). het Deens statistisch jaarboek kwam voor 2008 (alles meegerekend) op 8,5 p/j. Het volksdeel dat in het jaar voor de vraagstelling naar de tandarts ging was najaar 2006 het grootst binnen de EU (85 om 62%, op doktersadvies 17 om 5%) en najaar 2009 het grootst na dat in NL (78 om 57%, EB 330, wave 72,3). Op de DMFT index scoorde men in 2003 met 0,9 kinderkies/ tand waar wat mee is 5e onder 19 EU landen. Najaar 2009 was het volksdeel dat het hele natuurlijke gebit nog had het grootst binnen de Eu na dat op Malta en Cyprus (57%, EU27 41%) en het segment met kunstelementen in het gebit lag vrijwel op de Eu normaal (29 om 31%).
Naar de tandarts gaan is het enige wat Denen relatief vaak doen, want eind 2006 lag onder 15plussers in het jaar vooraf de deelname aan poliklinisch onderzoek bij alle 15 nagevraagde kwalen onder het Eu gemiddelde (bron EB 272e, wave 66.2). M.n. bij de vrouwenkwalen was de deelname naar EU maatstaf laag (borstonderzoek doorlichten 13 om 31%, handmatig 26 om 43%; eierstokken 11 om 20%, uitstrijkje 31 om 41%, overig gynaecologisch 26 om 32%, botontkalking 6 om 14%). Borstonderzoek lieten vrouwen naar verhouding vaak op eigen initiatief doen en een uitstrijkje, overig gynaecologisch onderzoek en onderzoek naar botontkalking gebeurde vaak op initiatief van de huisarts. Bij het laatste en bij eierstokken was bevolkingsonderzoek (ook) dikwijls achtergrond. Bij de andere kwalen week deelname aan de PSA test (prostaatkanker) het sterkst af van de EU normaal (5 om 13%; andere kankeronderzoeken: dikke darm 6 om 8%, overig 10 om 12%; andere onderzoeken: hart 18 om 27%, cholesterol 29 om 38%, doorlichten/ ultrageluid 30 om 38%, gehoor 12 om 16%, bloeddruk 48 om 59%, ogen 36 om 38%). Bevolkingsonderzoek droeg bij dikke darm, hart en bloeddrukmeting relatief veel bij.
Aan zorgpersoneel telde men in 2007 per 10.000 inwoners weinig apothekers (4,7; 18e van 22 EU landen), een ruim gemiddeld aantal praktiserende artsen (34, OESO landen 31) en veel verpleegkundigen (143, OESO 96), fysiotherapeuten (13, 5e EU27) en tandartsen (8,3; 3e van 20 EU landen). Tussen 1990 en 2007 groeide p/j het aantal artsen met een praktijk met 1,9% (OESO +2%) en hat aantal verpleegkundigen met 2,4% (OESO +1,4%, bron OECD Health at a glance 2009). Rond 2005 telde men in de 2e lijnszorg 59 ziekenhuizen, 49 algemene met 18.500 bedden en 10 psychiatrische met 1600 bedden (psychiatrie afdelingen algemene ziekenhuizen: 1900 bedden). In de 2e lijn ligt nadruk op ambulante zorg. Qua technologische uitrusting telde men in 2007 per miljoen inwoners 17,4 CT scans (28 OESO landen: 22,8), 10,2 MRI scans (OESO 11); in 2008 1,5 gamma camera (bij laagste 3 van 18 EU landen) en 0,6 PET scan (bij laagste 5) en in 2009 1,3 eenheden stralingstherapie uitrusting (laagste van 14 landen) en 1,4 mammograaf (laagste van 11, bronnen: Eurostat en WHO). Het aantal ziekenhuis bedden per 100.000 inwoners is klein naar EU maatstaf en zakte in een gemiddeld tempo (357 in 2008; -14% t.o.v. 2000: EU15 534; -14%). Verder was het aandeel curatieve (83%, EU15 68,5%) en psychiatrische bedden (16,5 om 10%) groot. De bezetting van bedden ligt erg hoog (91% rond 2005, EU15 tussen 75 en 80%). De verblijfsduur was in 2007 het kortst binnen de EU15 (3,6 dagen), 0,5 dag korter dan in 1995 (OESO 6,6d, -2,3 dag). Bij een normale zwangerschap was ze iets onder gemiddeld (2,9 om 3,2d; keizersneden 21 om 25%). Het aandeel ziekenhuisopnames is naar verhouding klein (11,4% van de bevolking; EU27 17,5% in 2008). In 2005 telden ziekenhuizen 6,2 miljoen ambulante patiënten.
Qua sociale en langdurige zorg is in DK het beleid er op gericht hulpbehoevende bejaarden zolang mogelijk thuis te laten wonen. In 2009 maakten 221.000 ouderen gebruik van thuiszorg (±10% van de 65plussers) en 35.000 van dagopvang. Speciale woonvormen telden 84.000 inwoners, waarvan 9200 in een verpleeghuis. Het aantal inwoners van verpleeghuizen is sterk gezakt en de thuiszorg sterk gegroeid. Men telde 5200 gebruikers van voorzieningen voor daklozen en verslaafden. In 2005 waren 39.000 psychiatrische patiënten opgenomen (ruim 3% van alle ziekenhuisopnames), waarvan 18.000 in een psychiatrisch ziekenhuis. De psychiatrie telde ruim 10% van de 6,2 miljoen ambulante patiënten. In 2007 was onder de 950.000 ziekenhuisopnames 11.2% vanwege geestelijke en gedragsstoornissen (Eurostat). Tussen 2000 en 07 zakte het aantal bedden per 10.000 inwoners in de psychiatrie van 7,6 naar 5,9 bedden (Eurostat). Dit aantal nam relatief sterk af (-22,5% om -18%) en kwam iets onder de EU15 normaal (6,1/10.000 in 08). De tevredenheid over kwaliteit en beschikbaarheid van thuiszorg en verpleeghuizen liet in 2007 naar EU maatstaf te wensen over. Het aandeel Denen dat zelf of in de nabije omgeving in aanraking was gekomen met chronische zorgvraag was toen het grootst binnen de EU na dat in Zweden (58%, EU 42%). Het deel daarvan dat de geboden zorg en hulp volledig adequaat vond was daarbij aan de kleine kant (54 om 58%). Op deze website staat bij DK onder bevolking/ leefsituatie van 65plussers vergelijkend onderzoek naar meningen omtrent bejaardenzorg. De tabel hierna geeft info over de verwachte (V) en gewenste (G) hulpsituatie onder Denen, Nederlanders, Belgen en in de EU27 wanneer men zelf langdurig hulp nodig zou hebben (bron special eurobarometer 283 wave 67.3 op basis van medio 2007gedaan veldwerk). Daarbij was het patroon dat zich openbaarde typisch voor een individualistische zorgsamenleving. Zo scoorde professionele hulp thuis het hoogst binnen de EU en het werd wat vaker verwacht dan gewenst. Ook thuishulp kwam relatief hoog. Thuis door familie werd het minst vaak verwacht (en gewenst) binnen de EU en ook bij familie thuis en chronische zorginstelling werden weinig verwacht.
Vorm van steun of hulp |
DK % |
NL% |
BE% |
EU27 % |
||||
V |
G |
V |
G |
V |
G |
V |
G |
|
Thuis door familie etc. |
22 |
20 |
29 |
33 |
34 |
40 |
45 |
45 |
Prof. hulpdienst thuis |
51 |
46 |
37 |
42 |
35 |
34 |
23 |
24 |
Thuishulp zelf ingehuurd |
18 |
18 |
21 |
12 |
10 |
10 |
10 |
12 |
Bij familie etc. thuis |
2 |
3 |
1 |
2 |
3 |
4 |
4 |
5 |
Chronische zorginstelling |
6 |
7 |
16 |
8 |
16 |
11 |
9 |
8 |
Weet niet |
4 |
5 |
8 |
3 |
2 |
1 |
9 |
6 |
Volksgezondheid
De levensverwachting was in 2008 in DK met 79,1j aan de lage kant naar de maatstaf van rijke EU landen (Eurolanden 81j, Eurostat). Het verschil tussen mannen en vrouwen was klein (4,8 jaar; EU27 6,2j). Bij mannen lag de verwachting op 76,9j (EU15 78j in 07) en de stijging was gemiddeld na 1997 (+2,9j). Bij vrouwen bedroeg de verwachting 81,3j (Eurolanden 83,8j in 07) en ook bij hen was de stijging gemiddeld (2,3j). De gezonde levensverwachting voor 65 jarigen lag wel flink boven de EU27 normaal (m 13,1j. EU 8,7j; v 14,3j; EU 8,9j; in 2008 voor DK echter v 12,3j, m 12j). De sterfte per 10.000 inwoners was in 2006 relatief hoog (68,3; EU16 57; Eurostat) en de daling na 2000 was vrijwel gemiddeld (-12%; EU15 -13%). Naar oorzaken waren de sterfte aan infarcten (19,4; EU15 19,2 in 07) en de daling na 2000 (vrijwel) gemiddeld naar EU15 maatstaf (-22%). De sterfte aan een hartinfarct was gemiddeld en relatief sterk gedaald (7,2 om 7,4; daling 35% om 22%) en die aan een herseninfarct was tamelijk hoog (5,2 om 4,5) en weinig gedaald (12,5 om 22%). De sterfte aan kankertumoren was groot bij een doorsnee daling (20,8, -7%; EU15 16,8, -7%: longen/ luchtwegen 5,4; +1%, EU 3,7, -5%; borst 1,7; -24%, EU 1,4, -11%; dikke darm 1,8, -5, EU 1,3, -9%, endeldarm 0,8, -10%: EU 0,5, -7%; keel/ mond 0,4, -10%, EU 0,4; -11%; prostaat 1,4, -0%, Eu 0,8; -10%). De sterfte aan ziektes van het ademhalingstelsel was hoog (6,1 om 4,4) en weinig gezakt (8 om 20%) en bij ziekten van het spijsverteringsstelsel bleef ze hoog zonder daling (3,9, +0%, EU15 2,8.-8%). Ook relatief veel Denen overleden door externe oorzaken (3,9, om 3,3), al was de daling hier groter dan gemiddeld (-20 om -12%; uitgesplitst: zelfmoord 1,1, -19%; EU 0,9; -10; ongelukken 2,5, -27%, EU 2,1, -16%).
Hoofdoorzaken van de hoge sterftecijfers zijn de ongezonde levensstijl (veel roken en drinken, vet eten, weinig beweging), sociaal economische factoren (Kopenhagen met een relatief groot niet westers volksdeel en een hoge werkloosheid scoort bijv. extra slecht) en weinig investering in dure medische technologie. Om ze te verlagen zijn 2 lange termijn campagnes gestart, in 1999 één van 10 jaar om de levensverwachting met 2 jaar te verlengen aan de hand van 17 doelen op het vlak van risicofactoren, leeftijdsgroepen, omgeving en organisatie van de preventieve zorg en in 2002 één van 8 jaar met publieksvoorlichting over 8 volksziekten als doel. Na 2007 kregen de gemeenten hierin een belangrijke taak. Ze werken samen met de 5 regio. De nationale gezondheidsraad speelt ook een hoofdrol. Ze screent op baarmoederhals (94% van de vrouwen tussen 25 en 30 in 2001) en borstkanker (vrijwillig bij vrouwen tussen 50 en 70, 35% van de groep gescreend rond 2004), begon in 2003 een campagne tegen te dik worden en doet samen met gemeenten en belangengroepen aan drugs en AIDS preventie. Seksuele voorlichting valt onder het lesprogramma op basisscholen. Bijna alle bevallingen vinden in DK plaats in het ziekenhuis. Er zijn veel en goede nazorg mogelijkheden, maar laag opgeleiden en niet westerse immigranten blijven achter in het gebruik. Inentingscampagnes worden opgezet door de regio en uitgevoerd door huisartsen. In 2007 kwam men landelijk bij mazelen tot 89% (EU 93%), in 2008 bij difterie, tetanus en polio op 99,6% en bij antigriep vaccinatie bij 65plussers op 62,5% (bron OESO health data 2010) en in 2009 bij BMR (bof, mazelen en rode hond) op 65% (laag naar EU maatstaf).
De tabel die nu komt geeft info over hoe men eind 2006 in Denemarken, Nederland, België en de Eu27 de eigen gezondheid beoordeelde (Eurobarometer 272e wave 66.2).
Gezondheid |
DK |
NL |
BE |
EU25 |
Goed |
82 |
82 |
81 |
73 |
Redelijk |
12 |
14 |
14 |
20 |
Slecht |
6 |
4 |
5 |
7 |
Chronische kwaal | ||||
Ja |
29 |
26 |
23 |
29 |
Nee |
71 |
74 |
77 |
70 |
Weet niet |
0 |
0 |
0 |
1 |
Voorjaar 09 was 88% tevreden over de eigen gezondheid (EU 81%; Special EB 308). Eind 2006 gaf een naar EU maatstaf gemiddeld volksdeel aan dat men een chronische kwaal onder de leden had (29%). Onder 13 klachten groepen lag bij 7 het aandeel boven de EU normaal. Bij allergie (27 om 17%), astma (11 om 7%) en maagzweer (8 om 4%) viel het onder de EU top5 (verder: reuma/artritis 26 om 22%, kanker 3 om 2%, hersenbloeding 3 om 2%, migraine/ hoofdpijn 18 om 16%). Bij diabetes (6%), bronchitis (5%) en staar (4%) was het aandeel gemiddeld en bij botontkalking het kleinst binnen de EU (2 om 5%, verder: hoge bloeddruk 18 om 19%, angst/ depressie 8 om 9%). Het deel dat in de week voor de enquête in het dagelijks leven was beperkt door bot, spier en gewrichtsklachten was aan de grote kant (36 om 32%). Het volksdeel dat voor een chronisch probleem in behandeling was lag iets onder de Eu normaal (21 om 25%). Bij 13 specifieke klachten scoorden de Denen bij 3 relatief hoog (maagzweer 8%, bij top5 EU, EU 3%; astma 13 om 9%, chronische angst/ depressie 12 om 10%), bij 2 gemiddeld (bronchitis 4%, diabetes 15%) en bij 8 laag (botontkalking 4 om 8%, hoge bloeddruk 31 om 36%, reuma/ artritis 19 om 24%, hoofdpijn/ migraine 4 om 5%, allergie 5 om 6%, hersenbloeding en kanker beide 2 om 4%, staar 1 om 2%). Relatief veel vrouwen van 50+ wisten van hormoontherapie bij overgangsklachten (48 om 39%) en het gebruik ervan was gemiddeld (6%: Eurobarometer 272e wave 66.2).
De volgende tabel toont hoe men in DK in de maand voor de vraagstelling qua geestelijk welzijn hoog scoorde (EB 248 wave 64.4; veldwerk winter 2005/06). Bij maar liefst 7 van de 9 nagevraagde stemmingen viel men onder de EU top3.
Item in % |
DK |
NL |
BE |
EU25 |
Altijd/ veelal gelukkig |
71 |
83 |
80 |
65 |
Altijd/ veelal kalm en vredig |
80 |
76 |
76 |
63 |
Altijd/ veelal vitaal |
77 |
76 |
72 |
64 |
Altijd/ veelal energiek |
67 |
72 |
62 |
55 |
Nooit/zelden compleet in de put |
87 |
83 |
83 |
78 |
Nooit/ zelden gedeprimeerd |
83 |
78 |
75 |
71 |
Nooit/zelden erg gespannen |
66 |
53 |
51 |
50 |
Nooit/ zelden afgepeigerd |
40 |
36 |
43 |
34 |
Nooit/ zelden moe |
40 |
36 |
43 |
34 |
De invloed van emotionele problemen op werk en dagelijks leven (maand voor de vraagstelling) leek winter 05/06 in DK wel aan de grote kant naar Eu maatstaf (minder presteren dan men wilde 21%, EU 18%, slordiger dingen doen 17 om 14%, minder tijd in dingen steken 11 om 12%: QA8 in EB 248 wave 64.4) en het deel dat vanwege zorgen werkdagen had gemist was relatief groot (10 om 6%). De groep bij wie psychische of fysieke problemen de sociale contacten soms tot altijd beperkten was iets kleiner dan gemiddeld (19 om 21%). Relatief veel Denen die emotioneel klem zouden komen te zitten, zouden professionele hulp zoeken (68%, EU 50%, BE 51%, NL 38%) of steun zoeken bij vrienden (29 om 22%, BE 33%, NL hoogste EU met 37%) of een leerkracht (1 om 0%). Een familielid (53%, BE 54%, NL 38%) of een geestelijke (2%) scoorden gemiddeld en een hulplijn laag (1 om 2%, BE en NL 1%). Ook het volksdeel dat daadwerkelijk hulp had gezocht vanwege een psychisch of emotioneel probleem was naar EU maatstaf tamelijk groot (17 om 13%, NL ook 17%, BE 12%; huisarts 13 om 9%; apotheek 1 om 2%, psychiater 1 om 2%, psycholoog 4 om 2%; verpleegkundige 1 om 0%, sociaal maatschappelijk werk 1 om 0%, andere hulpverlener 3 om 3%). Bij 76% van de hulpzoekers was de huisarts voorpost (EU 70%, NL 45%, BE 66%). Het segment dat om dit soort redenen in het jaar vooraf medicijnen nam (6 om 7%, NL en BE 8%), psychotherapie kreeg (4 om 3%, BE 4%, NL hoogste EU met 7%) of opgenomen was geweest (1%, NL ook 1%, BE hoogste EU met 5%) was (vrijwel) gemiddeld. Naar verhouding weinig Denen vonden het moeilijk aan info over hulp te komen (hulpzoekers 27 om 37%, geen hulpzoeker 9 om 27%). De tabel hierna toont hoe in Denemarken (DK) de kijk op (mensen met) psychische problemen tamelijk open was, al vond men wel vaak dat ze een gevaar vormen voor anderen.
Mensen met psychische/ emotionele problemen |
% mee eens |
|||
DK |
NL |
BE |
EU25 |
|
zijn onvoorspelbaar |
54 |
59 |
66 |
63 |
zijn een gevaar voor anderen |
44 |
25 |
32 |
37 |
worden nooit weer beter |
18 |
13 |
22 |
21 |
moeten het zichzelf verwijten |
6 |
6 |
10 |
14 |
Levensstijl
De tabel hierna toont welk volksdeel in welke opzichten medio 2007 in Denemarken, België, Nederland en de EU naar eigen oordeel ongezond leefde of in een ongezonde omgeving verkeerde (Bron EB 283, wave 67.3, QA 24).
Item in % |
DK |
NL |
BE |
EU25 |
Rokers |
31 |
24 |
27 |
30 |
Overgewicht |
26 |
26 |
25 |
20 |
Nooit/zelden intensief bewegen |
23 |
28 |
29 |
24 |
Ongezond eten |
12 |
7 |
10 |
14 |
(Wat) te veel alcohol drinken |
10 |
7 |
8 |
7 |
Lawaaierige omgeving |
9 |
5 |
10 |
8 |
Vervuilde omgeving |
5 |
8 |
7 |
6 |
Werkstress |
19 |
16 |
22 |
17 |
Relatiestress |
8 |
7 |
11 |
10 |
Geen van deze problemen |
28 |
31 |
24 |
32 |
In 2005 lag het volksdeel met ernstig overgewicht (13 om 11%) iets boven en het deel met ernstig ondergewicht op de EU15 normaal (3%, bron Eurlife indicator). In 2004 was het deel dat nooit sportte erg klein naar EU maatstaf en eind 2005 waren ook relatief velen op allerlei andere wijzen dagelijks fysiek actief (zie onder sport op deze website). Eurlife kwam voor 2005 op 35% regelmatige rokers van sigaretten onder 15plussers (EU 31%). Volgens Eurostat betrof het 36% van de mannen en 32% van de vrouwen (relatief klein m v verschil). Andere tabaksrokers meegerekend kwam men in 2008 op 29% (EU27 26%, NL en BE 24%; bron Flash EB 253). Men kent sinds 2007 een rookverbod in de publieke ruimte (incl. horeca; cafés tot 40 m² vloeroppervlak en zaken met één werknemer uitgezonderd). Het zag er eind 2010 naar uit dat in de afgescheiden rooksalons weer mag worden bediend, maar dat het verbod rond scholen strenger wordt. In 2005 viel het gebruik van cannabis in de maand voor de vraagstelling boven het gemiddelde van 24 EU landen (15 j en ouder: 3,5%, 15-35j 6%, 15-25j 8%). Het contingent voorstanders van het Europees vrijgeven van cannabis voor privégebruik is echter aan de kleine kant (22% in oktober 2006, EU 25 26%, BE 26%; NL hoogste met 49%: Standard EB 66). Dat gold ook bij 15-25 jarigen (25% voor gereglementeerd vrijgeven in mei 2009, EU 31%, BE 35%, NL 52%, Flash EB 233) al was bij hen het deel dat het risico van cannabisgebruik erg groot achtte ook klein (29%, EU27 40%: NL 26%, BE 32%) en dachten velen dat makkelijk aan cannabis is te komen (69 om 63%, BE ook 69%, NL 71%). Een verbod op cannabis kreeg een doorsnee aanhang bij jongeren (68%) en vrijgeven van drugs als effectief beleid kreeg weinig aanhang (8%, BE ook 8%, EU 13%, NL 21%). Het segment Deense jongeren dat tabak erg riskant vond was het op één na het kleinst (18%, EU28%: NL 20%, BE 24%) en het deel dat dit van alcohol vond was het kleinst binnen de EU (9%; EU 24%, NL 20%, BE 18%). Een verbod op tabak (11%, Eu en BE 18%, NL 9%) of alcohol (1%; NL 1%; BE 5%, EU 9%) kreeg onder hen erg weinig bijval. Het aandeel 15 jarigen dat toegaf in hun leven al een paar keer dronken te zijn geweest, was in 2005/06 in DK het grootst binnen de OESO landengroep (incl. 22 EU landen; j 59%, m 56%, OESO 33 en 29%, BE 32 en 22%, NL 30 en 21%).
In 2004 stonden de Denen met 90 liter per hoofd p/j 8e op de wereldranglijst van bierdrinkers (België 15e met 81 l, NL 17e met 77 l, bron wikipedia). Officieel lag in 2005 de pure alcoholconsumptie p/j onder 15plussers volgens de WHO op 11,3 liter per hoofd (EU 9 l, NL 7,8 liter in 2003). De OESO kwam voor 2008 op 10,9 liter (in 2007 nog 12,1 l; OESO 9,6 l in 07). Eind 2006 was het aandeel geheelonthouders het kleinst binnen de Eu25 (7 om 25%; BE 21%, NL 10%). Het volkdeel dat de gevolgen van alcoholgebruik eigen verantwoordelijkheid vindt was relatief groot (62%, Eu 52%; verantwoordelijkheid overheden 33 om 44%). De prijs heeft in DK weinig invloed op de alcoholverkoop. Het volksdeel dat minder zou kopen als het 25% duurder werd was klein (20 om 33%) en het deel dat meer zou kopen als het een kwart goedkoper was het kleinst binnen de EU (7 om 15%). Het aandeel voorstanders van een verbod op alcoholreclame gericht op jongeren was relatief klein (59 om 74%). Voor automobilisten geldt een grens van 0,5 promille en het volksdeel dat dit niet wist was ook klein (11 om 36%). De tabel hierna geeft een indruk van de mate waarin najaar 06 in DK, NL, België en de EU onder 15plussers veel werd gedronken (bron EB 272b, wave 66.2).
Alcoholinname herfst 2006 (%) |
DK |
NL |
BE |
EU25 |
Dagelijks |
12 |
18 |
14 |
13 |
5 of meer glazen per sessie |
23 |
12 |
13 |
10 |
Eens p/w 5 of meer glazen |
14 |
12 |
15 |
15 |
Vaker p/w 5 of meer glazen |
8 |
8 |
9 |
13 |
Eetgedrag
Over het algemeen eten net als elders hoog opgeleiden gezonder en roken en drinken ze minder dan laag opgeleiden. Denen consumeren per hoofd naar EU maatstaf veel graan, vlees (vooral varkensvlees), suiker, verse tomaten, appels en peren, melk en kaas, een gemiddelde plas wijn en weinig peulvruchten en aardappelen. Eind 2005 vonden relatief veel Denen dat ze gezond tot erg gezond eten (91%; Eu25 83%; BE 88%; NL hoogste EU met 95%) en in 2007 was het deel dat vond dat men ongezond eet aan de kleine kant (12 om 14%, EB 283, wave 67.3, QA 24). Eind 2005 was het volksdeel dat een gezond dieet associeerde met minder vet het 2 na grootste binnen de EU25 (63 om 45%). Ook minder suiker (32 om 28%) of calorieën (26 om 22%) en meer vlees (6 om 3%), vis (29 om 25%), fruit en groente (72 om 58%) en koolhydraten (12 om 8%) scoorden boven gemiddeld en minder zout (13 om 19%), vlees (11 om 16%) of kunstmatige toevoegingen kregen relatief weinig aanhang. Gevarieerd (59%), biologisch (9%) en minder koolhydraten (7%) werden door een vrijwel gemiddelde volksdeel onderschreven.
Het segment dat moeite had zich aan een gezond dieet te houden was niet al te groot (27%, EU 31%, NL laagste EU met 20%, BE 29%). Daarbij werden tegenstrijdige en verwarrende info over wat gezond is het vaakst binnen de Eu opgevoerd als reden (28 om 15%) en ook gezond koken is tijdrovend kwam erg hoog (44%, 2e EU, Eu 31%). Gebrek aan controle over wat men eet (kantines, junkfood e.d.) scoorde iets boven gemiddeld (30 om 27%)) en gezond is niet lekker (19 om 23%), gebrek aan info over wat gezond is (9 om 12%) of over wat men zelf eet (8 om 16%) werden weinig aangevoerd als excuus. Een relatief groot aandeel Denen was in het jaar vooraf op dieet geweest (25%, EU 20%) of had eetgewoonten veranderd (31 om 22%). Qua verandering scoorde meer vlees (13 om 4%) het hoogst binnen de EU (kennelijk werkt de Deense vleeslobby goed). Ook meer fruit en groente (70 om 55%) of water (62 om 43%) en minder suiker (47 om 39%), vet (63 om 53%), calorieën (43 om 38%) of alcohol (29 om 23%) kwamen relatief hoog (meer alcohol echter 4 om 3%). Minder zout (16 om 27%) scoorde het laagst binnen de EU en ook minder vlees kreeg wat weinig aanhang (18 om 20%). Relatief weinigen gingen op dieet vanwege een kwaal (15 om 18%, hoofdmotieven: afslanken 36 om 34%, gezond blijven 29 om 30%).
Qua opinie over eten lag het volksdeel dat een rol voor de overheid zag weggelegd in het aanmoedigen van gezond eten en meer beweging door volwassenen (80 om 85%) iets onder de EU normaal. Het deel dat inschatte dat vergeleken met 5 jaar eerder zwaarlijvigheid meer voorkomt (90 om 82%) of dat men meer dikke kinderen ziet (88 om 83%) was relatief groot. M.b.t. de schuldvraag omtrent het laatste zag 76% ouders (EU 71%), 12% reclame (EU 18%), 9% vriendjes (EU 5%) en 1% wat kinderen op school leren (EU 3%) als meest bepalend voor wat ze eten. Qua tegenmaatregelen om het dieet te verbeteren kon als 1e maatregelen meer info voor ouders (49%, EU 34%), betere schoolmaaltijden (17 om 11%) en meer les over gezond eten (18 om 20%) op relatief veel steun rekenen. Beperking van adverteren in kinderprogramma’s op TV (7 om 15%) kreeg relatief weinig steun (bron: EB 246, wave 64.3 health and food).