Gezondheidszorg en volksgezondheid

Voorgeschiedenis en organisatie

Volgens http://www.euro.who.int/en/where-we-work Finland (met onder health care system een bijzonder helder en begrijpelijk overzicht uit 2008) kreeg Finland in de 70er jaren van de 19e eeuw de eerste gemeentelijke zorg voorzieningen. Ze werden betaald uit belastinggeld. Tot aan WOII betrof het voornamelijk preventie van besmettelijke ziektes en psychiatrische zorg. Verder was er een beperkt aantal algemene en psychiatrische ziekenhuizen en sanatoria van de staat of van gemeenten. Na de oorlog kwamen er gemeentelijke huisartsen, zwangerschapszorg en wijkverpleging. De huisarts werd nog voornamelijk betaald door patiënten en deels via werkgevers uit vrijwillige verzekeringsfondsen. In de 50er en 60er jaren was sprake van een inhaalrace qua algemene en gespecialiseerde ziekenhuiszorg, maar de eerste lijnszorg bleef duur. In 1963 bracht een verplichte landelijke ziektekostenverzekering enige verlichting. Na 1972 kwamen er gemeentelijke gezondheidscentra waarin alle voorzieningen op het vlak van 1e lijnszorg, preventie en volksgezondheid vrijwel gratis beschikbaar waren; vaak met een klein ziekenhuisje er bij vanwege langdurige reistijden naar een echt ziekenhuis. Nadat steeds meer operaties plaatsvonden in gespecialiseerde ziekenhuizen kregen ze vaker de functie van verpleeghuis. Sinds 1986 heeft iedere Fin een eigen huisarts in een gezondheidscentrum. In 1979 werden zorgvoorzieningen van werkgevers verplicht. Tussen 1963 en 1994 steeg het aandeel werknemers dat er gebruik van kon maken van 20 naar 80%. Sinds 1974 vallen ziekenhuizen en sinds 1984 sociale voorzieningen als kinderopvang en bejaardenzorg onder de publieke zorg. Tussen 1980 en 2003 zakte het aantal psychiatrische zorgplaatsen geleidelijk naar een doorsnee EU niveau, maar vervangende ambulante voorzieningen hielden geen gelijke tred met deze daling. In 1993 werd vanwege een ernstige recessie het stelsel van staatssubsidies voor de zorg vernieuwd. Ze werden nadien betaald aan de gemeenten en niet meer aan de gemeentelijke voorzieningen zelf. Ook mochten gemeenten zelf gaan inkopen van private voorzieners en werden ze meer vrijgelaten in hun planning. Door de bezuinigingen ontstond eind 90er jaren een tekort aan huisartsen en tandartsen.

Naar organisatie kent Finland 3 uit publiek geld betaalde zorgstelsels die verschillen qua verleende diensten, wachttijden en eigen bijdragen. De gemeentelijke zorg met 71% van de huisarts en 59% van de tandartsconsulten en 95% van de ziekenhuisopnames is de belangrijkste. De private zorg neemt 16% van de huisarts, 41% van de tandarts en 5% van de ziekenhuisopnames voor rekening en de bedrijfszorg 13% van de huisarts consulten. De zorg wordt betaald uit belastinggeld, verplichte verzekering en eigen bijdragen. Werknemers kunnen meestal kiezen en werklozen moeten terugvallen op  gemeentezorg. De zorg valt onder het ministerie van sociale zaken en gezondheid met 5 provincie kantoren. Deze zien toe op de 415 gemeenten die (alleen of samen met andere) 237 gezondheidscentra tellen met wijkposten. Voor de 2e lijnszorg zijn er naast gemeenteziekenhuizen gespecialiseerde ziekenhuizen van de 20 ziekenhuisdistricten (iedere gemeente ligt in zo’n district). Het private circuit kent eigen ziekenhuizen en klinieken. De 806 apotheken vallen onder een speciale afdeling van het ministerie. Qua beleid werkt men sinds 2000 met 4jarenplannen. Tussen 2000 en 2003 waren preventie en voldoende staf en deskundigheid centrale thema’s, tussen 2004 en 2007 werden verbetering van de toegang en overal gelijkwaardige voorzieningen hoofddoelen en tussen 2008 en 2011 verschoof de focus naar kwetsbare groepen, patiëntenbelangen en zorg en welzijn. Na 2000 werden wachttijden verkort en wachtlijsten verkleind en werden apothekers verplicht de goedkoopste medicijnen aan te schaffen. Sinds 2002 valt ook de tandarts onder de volkverzekering, maar door een tekort aan tandartsen hebben veel gemeenten grote moeite de hervorming door te voeren.

Beoordeling van de zorg

Op http://www.healthpowerhouse.com/ is onder international indexes de uitslag te vinden van onderzoek uit 2009 naar prestaties van het zorgstelsel van 33 landen op 38 indicatoren. Met een score van 70% behaalde Finland daarop een 9e plaats binnen de 27 EU landen. Men scoorde goed op resultaten (gedeeld 2e met 4 landen), dienstverlening (gedeeld 3e), digitalisering en patiëntenrechten (bij beide 6 landen hoger), gemiddeld op farmaceutica en slecht op wachtlijsten (bij de laagste 3). Nazomer 2009 gaven de Finnen hun zorgstelsel een 7 (EU27 5,8) als cijfer. Toen vond 73% het goed (EU 42%) en 8% vond het slecht (EU 25%; Eurobarometer 321. wave 72.1, QA 57). Zorgvoorzieningen voor ouderen kregen in 2007 een 6,7 (EU15: 5,7; EQLS 2007). Eind 06 rekende 33% van de Finnen (Eu 26%) het zorgstelsel tot de top3 van zorgenkindjes. Toen rangschikte (maar liefst) 51% ouderenzorg (hoogste EU, Eu 13%; NL 25%, Be 14%) en 6% zorg voor gehandicapten daaronder (EU 4%, NL 6%; Be 4%). Destijds rekende voor de komende generatie 26% (EU 17%) gezondheidszorg, 27% (hoogste EU, EU 10%) ouderenzorg en 3% (EU 2%) gehandicapten zorg tot deze top3 (Special EB 273, wave 66.3). Voorjaar 2009 viel het deel dat de gezondheidszorg voor zichzelf (30%, +3% t.o.v. najaar 08; EU 17%, +1%; NL 27%; Be 8%: Special EB 308, wave 71.1, QA5) of voor het land  (33%, EU 12%) tot de top2 van zorgenkindjes rekende ook onder de EU top. Het deel dat tevreden was met de medische diensten in de buurt lag toen vrijwel op de EU normaal (73%; QA 20.5) en was tegen de EU trend in t.o.v. najaar 08 iets gegroeid (+3 om -5%). In de tabel hierna staan de uitslagen voor Finland (SF), de EU en NL van onderzoek uit 2007 naar kwaliteit, beschikbaarheid en prijs van zorginstituten (special EB 283 wave 67.3). Op de huisarts na zat het naar EU maatstaf met de kwaliteit wel goed, maar bij alle voorzieningen scoorden beschikbaarheid en prijs relatief slecht.

Zorginstituut medio 2007

Kwaliteit OK %

Beschikbaar OK %

Te duur %

SF

EU

NL

SF

EU

NL

SF

EU

NL

Huisarts

81

84

89

74

88

92

17

11

6

Tandarts

82

74

92

54

74

89

52

51

28

Specialist

85

74

83

61

62

66

59

35

21

Thuiszorg

48

42

49

28

34

39

34

32

16

Ziekenhuis

88

71

87

70

76

80

22

21

19

Verpleeghuis

47

41

46

26

39

31

39

42

14

Het volksdeel bij wie een behoefte aan medisch of tandheelkundig onderzoek niet werd vervuld vanwege de prijs was in 2009 bij de laagste inkomensgroep (onder 20% modaal) echter klein bij zowel de arts (0,3%, Eu27 4,2%) als de tandarts (0,8%; EU 7,6%; Eurostat, health, indicators from SILC survey).

Het financiële plaatje

In 2009 lagen de Finse zorguitgaven van de overheid volgens Eurostat op 8% en in 2008 op 7% van het BBP (+14%, Eurolanden 6,8% in 08). Tussen 2001 en 2008 lag de doorsnee stijging boven het gemiddelde van de EL (+18,5 om +9,5%). In geld gaf de overheid in 2009 €13,7 miljard en in 2008 €13 miljard aan zorg uit. De centrale overheid kwam volgens dezelfde bron op 3,4% van het BBP (3% BBP in 08, EL toen 1,1%), de lokale overheden op 6,7% BBP (5,8% in 08, EL 1,4%) en de sociale verzekeringsfondsen op 1,2% BBP (1% in 08, EL 4,2%). In 2009 ging van het overheidsgeld relatief veel naar ambulante diensten (3,5% BBP, 2 van 21 EU landen meer), ziekenhuizen (3,4%, 7 van 24 meer) en onderzoek en ontwikkeling (R&D 0,1%; 1 van 21 meer, 7 gelijk) en relatief weinig naar medicijnen en hulpmiddelen (0,7%, 15 van 23 meer) en volksgezondheid (0,0%, 15 van 23 landen meer). In 2008 was de overheidsbijdrage relatief groot (58%, 6e van 22 landen), die van de private sector gemiddeld (26%; eigen bijdragen 20,4%, in 10 van 22 meer) en die van sociale verzekeringsfondsen relatief klein (15,8%, in 16 van 22 meer). Volgens OECD health at a glance Europe 2010 ging in dat jaar naar EU maatstaf een relatief groot deel van de uitgaven naar langdurige zorg (12 om 8%), collectieve diensten (8 om 5%) en ambulante zorg (35 om 30%) en naar verhouding weinig naar medicijnen en hulpmiddelen (18 om 25%) en naar ziekenhuis en dagzorg (27 om 31%, dagzorg 2 om 4%). De overheidsuitgaven per hoofd p/j waren volgens deze bron naar koopkracht 11 na hoogste van de EU27.

Het deel van het huishoudbudget dat men in Finland uitgeeft aan gezondheid lag in 2009 met 4,5% iets boven de normaal van de Eurolanden (4,1%). Naar koopkracht was de stijging in uitgaven gemiddeld t.o.v. 2000 (50%; Eurostat). Van de 21,5% eigen bijdragen (EU 23,5%) kwam maar een klein deel op conto van een aanvullende private verzekering (2 om 4,5%). In 2006 dekten private verzekeringen nog maar 2% van de zorguitgaven, maar dat was wel 61% meer dan in 2000. Finnen betalen bijna overal eigen bijdragen voor. Wel is na 2000 is een plafond ingevoerd, voor ambulante zorg buiten medicijnen rond €600 p/j. Het geldt o.m. voor (tand)artsenbezoek, poliklinische behandelingen (incl. bijv. fysiotherapie) en operaties en deels voor kortdurende opnames. Voor medicijnen gold in 2007 een plafond van €627 p/j. Met €373 per hoofd naar koopkracht lag men qua medicijnuitgaven op de EU normaal, maar het EB deel aan medicijnkosten (37% in 06) ligt naar internationale maatstaven hoog. Medio 2007 was het volksdeel dat voor zorg aan hulpbehoevende ouders had betaald of nog betaalde aan de kleine (6%, EU27 7%, NL 7%, BE 17%) en het segment dat verwachtte daarvoor te moeten betalen aan de grote kant (14%, Eu 12%, NL en BE 19%; bron Special EB 283, wave 67.3). Wanneer men zelf langdurig betaalde (thuis)zorg nodig zou hebben schatten velen (63%) in dat het uit eigen zak opgehoest zou moeten worden (EU 48%, NL 35%, BE 70%, QA 21). Het deel dat dacht dat partner, familie of naasten ervoor op zouden draaien was klein (20%, EU 39%, NL 9%, BE 44%). Een doorsnee deel dacht dat de privé verzekering het zou dekken (13%, EU 15%, NL 44%, BE 28%) en het deel dat verwachtte dat overheid of sociale zekerheid misschien (mee)betalen was ook groot (56%, NL 51%, BE 34%, EU 32%; meer opties mogelijk).

Zorgvoorzieningen en gebruik

De 1e lijnszorg en preventie zorg (bevolkingsonderzoek, inentingen, campagnes etc.) geschieden in Finland m.n. vanuit de rond 240 lokale gezondheidscentra (veelal met buurtcentra). Finnen moeten voor hulp in principe naar het centrum in hun buurt. Ze zijn goed uitgerust en er is een grote variatie aan zorgvoorzieningen in ondergebracht. Ieder centrum dekt tussen 1500 en 2000 inwoners. Verpleegkundigen spelen een centrale rol en hebben in Finland veel medische bevoegdheden. In de praktijk verwijzen ze indien nodig door naar de huisarts en de huisarts verwijst eventueel door naar het ziekenhuis. De centra fungeren veelal als eerste hulppost en polikliniek en de bedrijfsgeneeskundigen houden er ook domicilie. Private artsen hebben vaker een eigen (groeps)praktijk. Meestal zijn het specialisten, het vaakst gynaecologen of oogartsen. De gemeentelijke zorg is het meest omvattend en kent relatief kleine eigen bijdragen. Wie geen baan heeft is er op aangewezen. De bedrijfszorg is vaak goedkoper met kortere wachttijden en de voordelen van de private zorg zijn vrije keus van voorzieningen en kortere wachttijden. In 2006 koos onder werknemers 45% voor de bedrijfsarts, 35% voor de gemeentelijke zorg en 15% voor een bezoek aan een private praktijk. Het ziekenvervoer is grotendeels in handen van private bedrijfjes en spoedeisende hulp is vaak voor verbetering vatbaar.

Het aantal artsenconsulten per hoofd p/j is klein naar EU27 maatstaf (4,2 om 6,8 in 2007). Tussen 1990 en 2008 groeide het met 0,4% p/j (OESO landen 0,6% p/j). Het volksdeel dat in het jaar voor de vraagstelling naar de tandarts ging is vrijwel gemiddeld naar grootte (najaar 2006: 64%, op doktersadvies 10 om 5%, EB 272e, wave 66.3, QB 46.1; najaar 2009: 58%, EB 330, wave 72,3). Op de DMFT index scoorde men in 2006 met 1,2 kinderkies/ tand waar wat mee is 9e onder 19 EU landen. Najaar 2009 was het volksdeel dat het hele natuurlijke gebit nog had relatief groot (53%, EU27 41%) en het segment met een geheel of gedeeltelijk kunstgebit aan de grote kant (36 om 31%). Eind 2006 namen 15plussers voor poliklinisch onderzoek in het jaar vooraf bij 10 van de 15 nagevraagde kwalen relatief vaak zelf het initiatief (bron EB 272e, wave 66.2). De arts scoorde bij onderzoek naar hart en gehoor naar EU maatstaf hoog en bij 8 kwalen relatief laag en bevolkingsonderzoek was bij diverse vormen van kanker en bij een uitstrijkje naar verhouding vaak de aanleiding. Bij vrouwenkwalen scoorden naar EU maatstaf qua deelname overig gynaecologisch onderzoek (41 om 32%) en een uitstrijkje aan de hoge kant (44 om 41%), borstonderzoek (handmatig 44%, doorlichten 30%) gemiddeld en onderzoek van eierstokken (24 om 390%) of naar botontkalking (9 om 14%) relatief laag. Bij de andere kwalen was de deelname aan onderzoek naar bloeddruk (67 om 59%) of van gehoor (21 om 16%) of ogen (41 om 38%) boven gemiddeld. Cholesterol (37%) en hartonderzoek (28%) en de PSA test voor prostaatkanker (14%) kregen een doorsnee deelname en de deelname aan doorlichten (32 om 38%) en onderzoek van dikke darm (6 om 8%) of naar overige kanker (10 om 12%) bleef relatief laag.

Aan zorgpersoneel telt Finland per 10.000 inwoners weinig praktiserende artsen (27, EU 33 in 2008) en veel verpleegkundigen (155, EU 98), tandartsen (7,8 in 2007, 7e van 21 landen), apothekers (10,7; 2e van 22) en fysiotherapeuten (23, 2e van 25). Onder de artsen zijn huisartsen (33,5% om 25%) en psychiaters (1,1/10.000, hoogste EU na België) dicht gezaaid en men telde na Ierland het grootste aantal verpleegkundigen per arts binnen de EU. Tussen 2000 en 2008 groeide p/j het aantal artsen met een praktijk met 1,1% (EU 1,5%). Gezondheidscentra hebben richtlijnen voor doorverwijzing van patiënten naar streekziekenhuizen. Van de artsenbezoeken resulteert 5% in zo’n doorverwijzing. In de 2e lijnszorg komt zo’n 40% van de ziekenhuisopnames binnen via gezondheidscentra, 22% via artsen van andere ziekenhuizen en 15% via private bedrijfsgezondheidscentra. De afstemming met de 1e lijn laat nogal eens te wensen over. Men wil hierin verbetering brengen met zorgcoördinatoren en een elektronisch patiëntendossier. In de 2e lijn ligt nadruk op ambulante zorg. Aan technologische uitrusting werden in 2008 per miljoen inwoners naar EU maatstaf veel MRI eenheden (16,2 om 9,5) en vrij weinig CT scanners geteld (16,5 om 19,2). Het aantal ziekenhuis bedden per 10.000 inwoners ligt iets boven het EU gemiddelde (81 om 57 in 2008) en zakte t.o.v. 1995 iets minder sterk dan gemiddeld in de EU (-20 om -22%). Eurostat kwam op 65 bedden (EU 56). Daarbij is het aandeel curatieve bedden het kleinst binnen de EU (30%, EU 68%) en het aandeel overige zorgbedden buiten de psychiatrie erg groot (36 om 8%; psychiatrie 13 om 11%, overige bedden 21 om 13%). De verblijfsduur in een ziekenhuis was in 2008 het langst binnen 22 EU landen (12,4 om 7,2 dagen) en is sinds 2000 nauwelijks gezakt (-0,2 om -1,1 dag). Bij een normale zwangerschap (3,4 om 3,2d) was ze gemiddeld en bij een hartaanval het 2 na langst binnen de EU (10,2 om 7,9d). Het aantal ziekenhuisopnames per 100 inwoners (incl. sterfgevallen, excl. geboorten) ligt iets boven de EU normaal (18,9; EU27 17,5% in 2008; bloedsomloop kwalen zoals infarcten 2,8 om 2,4%; kanker 1,7 om 1,6). Qua frequente behandelingen scoorde per 10.000 inwoners kransslagader verwijding onder de EU normaal (14 om 22), staar (78) lag daar op en heup/knie vervanging er boven (heup 19 om 15, knie 18 om 11). Het deel dat 5 jaar na de diagnose nog leefde lag tussen 2002 en 2007 bij baarmoederhalskanker op 69% (9 EU landen 62%, aandeel gescreende vrouwen 70 om 55% in 2008) en de sterfte aan deze vorm van kanker behoorde tot de laagste binnen de hele EU (1,5 om 4,8% in 08). Bij borstkanker overleefde na 5 jaar 86% (EU9 79,5%) bij het hoogste screenpercentage binnen de EU (84 om 51%). Ook de sterfte aan borstkanker behoorde tot de laagste binnen de EU (2 om 2,4/10.000).

Qua sociale en langdurige zorg is het beleid er op gericht hulpbehoevende bejaarden  zolang mogelijk thuis te laten wonen. Door de grote verschillen per gemeenten kwamen er in 2001 landelijke richtlijnen voor langdurige zorg. In 2005 kreeg van de 75plussers 12% regelmatig thuiszorg, 5% bewoonde een servicewoning en 4% een gewoon en 3% een psychogeriatrisch verpleeghuis. Voorzieningen zitten vaak in het ziekenhuisje van een gezondheidscentrum, maar er zijn ook verpleeghuizen en serviceflats. Ook de GGZ is in de 90er jaren deels verplaatst naar gezondheidscentra, maar het dalend aantal bedden hield geen gelijke tred met vervangende voorzieningen. Men heeft speciale maatregelen genomen om het zelfmoordcijfer te verlagen. Tussen 1996 en 2006 zakte het aantal opnamedagen in de psychiatrie met 16% naar 2,1 miljoen. Het aantal gesprekken met ambulante patiënten steeg; in ziekenhuizen van 1,2 naar 1,4 miljoen (+16%) en in gezondheidscentra van 215.000 naar 650.000 (+300%). Tussen 2000 en 2007 zakte het aantal bedden per 10.000 inwoners in de psychiatrie in een gemiddeld tempo (-15% Eurostat) en het bleef aan de grote kant (8,5 om 6,3/10.000 inwoners). Het aantal chronische zorgbedden buiten de psychiatrie is erg groot (23,4 om 4,4/10.000), maar de daling na 2000 was ook relatief fors (-12 om -1%). De tevredenheid over kwaliteit van thuiszorg en verpleeghuis was in 2007 redelijk, maar die over beschikbaarheid en prijs liet naar EU maatstaf te wensen over. Naar verhouding veel Finnen waren toen zelf of bij een naaste in aanraking gekomen met een chronische zorgvraag (54%, EU 42%) en het deel ervan dat de geboden zorg en hulp volledig adequaat vond was vrijwel gemiddeld (59%). Op deze website staat bij Finland onder bevolking/ leefsituatie van 65plussers vergelijkend onderzoek naar meningen omtrent bejaardenzorg. De tabel hierna geeft info over de verwachte (V) en gewenste (G) hulpsituatie onder Finnen (SF), Nederlanders, Belgen en in de EU27 wanneer men zelf langdurig hulp nodig zou hebben (bron special EB 283 wave 67.3 op basis van medio 2007gedaan veldwerk). Het patroon dat zich openbaarde past wel in een individualistische zorgsamenleving. Daarbij werd zelf ingehuurde thuishulp en bij familie thuis vaker en een chronische zorginstelling of thuis door familie minder vaak gewenst dan verwacht.

Vorm van steun of hulp

SF %

NL%

BE%

EU27 %

V

G

V

G

V

G

V

G

Thuis door familie etc.

41

37

29

33

34

40

45

45

Prof. hulpdienst thuis

33

32

37

42

35

34

23

24

Thuishulp zelf ingehuurd

8

12

21

12

10

10

10

12

Bij familie etc. thuis

2

5

1

2

3

4

4

5

Chronische zorginstelling

14

11

16

8

16

11

9

8

Weet niet

2

3

8

3

2

1

9

6

Volksgezondheid

De levensverwachting bij geboorte was in 2008 in Finland naar de maatstaf van de Eurolanden iets aan de lage kant (80,2j, EL 81j, Eurostat) en het verschil tussen mannen en vrouwen was aan de grote kant (6,1 jaar om 5,4j). Mannen werden gemiddeld iets minder oud dan in de EL (76,6j om 78,1j) en de stijging in levensverwachting na 1998 was een fractie onder gemiddeld (+2,8 om 3j). Bij vrouwen bedroeg de verwachting 83,5j (EL 83,8j) bij een doorsnee stijging (2,1 om 2j). De gezonde levensverwachting voor 65 jarigen lag vrijwel op de normaal van de EU27 (m 8j om 8,2j; v 8,9j om 8,4j). De sterfte per 10.000 inwoners was in 2008 naar de maatstaf van de 15 oude Eu landen aan de hoge kant (59 om 56; Eurostat) en de daling na 2000 was wat groter dan in de EU15 (-17% om -14%). Naar oorzaken was de sterfte aan infarcten aan de hoge kant (22,4; EU15 18,1) en de daling erin gemiddeld (-25%). De sterfte aan een hartinfarct was hoog (12,9 om 6,7) en de daling iets aan de kleine kant (27 om 30%) en die aan een herseninfarct iets boven gemiddeld (4,6 om 4,2) bij een doorsnee daling (31%). De sterfte aan kankertumoren was tamelijk laag (13,7 om 16,6) en de daling aan de grote kant (10 om 9%: longen/ luchtwegen 2,6 om 3,7, -8% om -5%; prostaat 0,9 om 0,8, -12 om -12%; dikke darm 0,8 om 1,3, -9 om -12%; borst 1,1 om 1,3, -15 om -13%; endeldarm 0,5 om 0,5, -16 om -8%; keel/ mond 0,2 om 0,4, -5% om -13%;). Ook relatief weinig Finnen overleden aan ziektes van het ademhalingstelsel (2,2 om 4,4) bij een erg grote daling (37 om 20%). De sterfte aan ziekten van het spijsverteringsstelsel was weer hoog (3,4 om 2,8) bij een stijging t.o.v. 2000 (+9 om -10%) en het aandeel Finnen dat een voortijdig einde vond door externe oorzaken was het grootst binnen de EU15 (6,7 om 3,3) bij een geringe daling (-5 om -15%; uitgesplitst: zelfmoord 1,8 om 0,9; -15 om -11%; moord 0,2 om 0,1; -15 om -20%; ongelukken 4,3 om 2,0; +1 om -17%). De sterfte door deze 3 oorzaken was de hoogste binnen de EU15. In de media wordt dit vaak gekoppeld aan het hoge vuurwapenbezit (de Finnen jagen graag).

De preventieve zorg is in handen van ministerie, gemeenten en NGO’s en wordt betaald uit overheidsgeld (rijk, gemeenten) en bijdragen van de Finse gokkastbond (rond €300 miljoen in 2007 voor zorg en welzijn). Het ministerie gaat over het beleid op het vlak van milieu, volksgezondheid, preventie en welzijn (m.n. landelijke doelen en criteria). Onder de taken van gemeenten vallen preventie, voorlichting/ seksuele zorg (grote steden kennen bijv. SOA klinieken), zorg voor moeder en kind, schoolartsen, uitvoering van milieubeleid en inentingscampagnes en bevolkingsonderzoek. Het screenen naar borst en baarmoederhalskanker is bijv. erg degelijk opgezet met lage sterftecijfers als gevolg. Men kent een laag abortuscijfer bij een vrije wetgeving en de babysterfte valt onder de laagste binnen de EU (die van NL valt onder de hoogste). De meeste activiteiten vinden plaats vanuit de gemeentelijke gezondheidscentra. Onder de koepel van het Finse centrum voor gezondheidsbevordering vallen 125 NGO’s op het vlak van preventie. Ze krijgen geld van de gokkastbond, werken samen met hoger onderwijs en ambtenarij, doen aan voorlichting en preventie en zetten campagnes op. Hierdoor daalde bijv. de uitzonderlijk hoge sterfte aan hartkwalen in Noord Karelië sterk. Tussen 2003 en 2010 voerde men campagne tegen de toename van type 2 diabetes. De vaccinatiegraad ligt in Finland hoog. In 2008: kinkhoest (97%, EU 96%), mazelen 99 om 94%, antigriepprik bij 65plussers 51%, EU18 54% (OESO health data 2010) en in 2009: hepatitis B 99% (EU 95%), difterie, tetanus en polio 99%, BMR (bof, mazelen en rode hond) 99% (WHO immunization global summary 2010).

De tabel die nu komt geeft info over hoe men eind 2006 in Finland, Nederland, België en de Eu25 de eigen gezondheid beoordeelde (EB 272e wave 66.2).

Gezondheid

SF

NL

BE

EU25

Goed

72

82

81

73

Redelijk

22

14

14

20

Slecht

6

4

5

7

Chronische kwaal
Ja

41

26

23

29

Nee

59

74

77

70

Weet niet

0

0

0

1

Eind 2006 was het deel met een chronische kwaal echter het grootst binnen de EU na dat in Estland. Onder 13 klachten groepen lag bij 4 het aandeel boven de EU normaal (kanker 4%, EU27 2%; allergie 23 om 17%, astma 8 om 7%, diabetes 7 om 8%). Bij 7 klachten (reuma/ artritis 21%, hoge bloeddruk 20%, migraine/ hoofdpijn 16%, angst/depressie 9%, staar 4%, maagzweer 4%, hersenbloeding 2%) was het (vrijwel) gemiddeld en bij de overige 2 klachten (bronchitis en botontkalking) lag het duidelijk onder de EU normaal (beide 3 om 5%). Het deel dat in de week voor de enquête in het dagelijks leven was beperkt door bot, spier en gewrichtsklachten viel onder de EU top (44 om 32%). Hetzelfde gold voor het volksdeel dat voor een chronisch probleem in behandeling was (33 om 25%). Bij 7 van 13 specifieke klachten scoorden de Finnen relatief laag (bronchitis 1%, laagste EU, EU 4%; reuma/ artritis 16 om 24%, angst/ depressie 8 om 10%, botontkalking 4 om 8%, kanker 2 om 4%, hersenbloeding 3 om 4%, staar 1 om 2%), bij 4 naar verhouding hoog (astma 14 om 9%, hoge bloeddruk 45 om 36%, allergie 7 om 6%, maagzweer 4 om 3%) en bij de resterende 2 (vrijwel) gemiddeld (diabetes 14%, migraine/ hoofdpijn 15%). Het aandeel vrouwen van 50+ dat weet had van hormoontherapie bij overgangsklachten was het grootst binnen de EU (58 om 39%) evenals het gebruik ervan (20%, EU 6%: EB 272e wave 66.2). Voorjaar 2009 leek het er beter voor te staan dan eind 2006. Toen was 86% tevreden over de eigen gezondheid (EU 81%; Special EB 308 QA 20.4) en medio 2009 was het volksdeel met psychische en fysieke chronische kwalen met 16% maar iets groter dan gemiddeld in de EU (EU 14%, EB 317, wave 71.2; QE18).

De volgende tabel toont hoe men in Finland (SF) in de maand voor de vraagstelling qua geestelijk welzijn relatief hoog scoorde (EB 248 wave 64.4; veldwerk winter 2005/06). Het idee van vatbaarheid voor winterdepressie in noordelijke landen werd hier niet door bevestigd. Bij 4 van de 9 nagevraagde stemmingen viel men zelfs onder de EU top2 (de Finnen doen bijv. erg veel aan sport en dat kan helpen).

Item in %

SF

NL

BE

EU25

Altijd/ veelal gelukkig

78

83

80

65

Altijd/ veelal kalm en vredig

83

76

76

63

Altijd/ veelal vitaal

90

76

72

64

Altijd/ veelal energiek

70

72

62

55

Nooit/zelden compleet in de put

84

83

83

78

Nooit/ zelden gedeprimeerd

77

78

75

71

Nooit/zelden erg gespannen

70

53

51

50

Nooit/ zelden afgepeigerd

35

36

43

34

Nooit/ zelden moe

35

36

43

34

Ook de invloed van emotionele problemen op werk en dagelijks leven (maand voor de vraagstelling) was winter 05/06 naar Eu maatstaf gemiddeld tot aan de kleine kant (minder presteren dan men wilde 18%, slordiger dingen doen 12 om 14%, minder tijd in routines en werk steken 12%: QA8 in EB 248 wave 64.4). Het deel dat vanwege zorgen werkdagen had gemist was vrijwel gemiddeld van grootte (6%), net als de groep bij wie psychische of fysieke problemen de sociale contacten soms tot altijd beperkten (21%).  Als het alom gecreëerde beeld van de Finnen als een introvert en zwijgzaam volk van nerds klopt zou men mogen verwachten dat kinderen met stoornissen in het autisme spectrum er veel voorkomen. Bij 11 steekproeven tussen 1963 en 2000 in 6 EU landen kwam de enige Finse steekproef (in Noord Finland) er naar frequentie (21/10.000 kinderen) als op één na hoogst uit, maar dat was alleen bij de jongste kinderen en de hoogste score in het Verenigd koninkrijk was bijv. bijna het driedubbele. Het zou dan ook prematuur zijn om deze Finse uitkomst te zien als sterke bevestiging van de hypothese. Relatief weinig Finnen die emotioneel klem zouden komen te zitten, zouden professionele hulp zoeken (40%, EU 50%, BE 51%, NL 38%). Een vriend scoorde het hoogst binnen de EU na NL (34 om 22%, NL 37%) en een familielid (53%), geestelijke (2%), hulplijn (2%) of andere helper (2%) gemiddeld. Het volksdeel dat in het jaar vooraf feitelijk hulp had gezocht vanwege een psychisch of emotioneel probleem was relatief klein (10%, EU 13%, NL 17%, BE 12%; huisarts 5 om 9%; apotheek 0 om 2%, psychiater 3 om 2%, psycholoog 2 om 2%; verpleegkundige 1 om 0%, andere hulpverlener 2 om 3%). Bij maar 48% van de hulpzoekers was de huisarts voorpost (EU 70%, NL 45%, BE 66%). Het segment dat om dit soort reden in het jaar vooraf psychotherapie kreeg was groot (5 om 3%, BE 4%, NL hoogste EU met 7%) en het deel dat medicijnen nam (7%, NL en BE 8%) of opgenomen was geweest gemiddeld (1%, NL 1%, BE hoogste EU met 5%). Naar verhouding weinig Finnen vonden het moeilijk aan info over hulp te komen (hulpzoekers 28 om 37%, geen hulpzoeker 24 om 27%). De tabel hierna toont hoe in Finland (SF) de kijk op (mensen met) psychische problemen naar EU maatstaf mild was.

Mensen met psychische/ emotionele problemen

% mee eens

SF

NL

BE

EU25

zijn onvoorspelbaar

55

59

66

63

zijn een gevaar voor anderen

31

25

32

37

worden nooit weer beter

10

13

22

21

moeten het zichzelf verwijten

11

6

10

14

Levensstijl

De tabel hierna toont welk volksdeel in welke opzichten medio 2007 in Finland (SF), België, Nederland en de EU naar eigen oordeel ongezond leefde of in een ongezonde omgeving verkeerde (Bron EB 283, wave 67.3, QA 24). Daarbij viel het segment dat weinig bewoog of milieustress kende (schoon leeg land) onder de kleinste binnen de EU.

Item in %

SF

NL

BE

EU25

Rokers

23

24

27

30

Overgewicht

27

26

25

20

Nooit/zelden intensief bewegen

15

28

29

24

Ongezond eten

18

7

10

14

(Wat) te veel alcohol drinken

10

7

8

7

Lawaaierige omgeving

3

5

10

8

Vervuilde omgeving

1

8

7

6

Werkstress

19

16

22

17

Relatiestress

7

7

11

10

Geen van deze problemen

33

31

24

32

In 2008 lag het volwassen volksdeel met ernstig overgewicht vrijwel op de Eu normaal (15,7%). Wel is het na 1998 flink gegroeid (toen 10%, bron OECD). In 2005 kwam ernstig ondergewicht relatief weinig voor (2%, Eu15 3%, bron Eurlife indicator). Rond dat jaar was het deel dat nooit sportte of weinig bewoog klein naar EU maatstaf (zie onder sport op deze website). Bij 11 jarige kinderen viel het deel dat dagelijks flink bewoog onder de EU top (42,5 om 26,5%), maar bij 15 jarige was het relatief klein (12 om 16%, OECD health at a glance 2010). In 2008 was het aandeel dagelijkse tabaksrokers onder 15plussers ook klein naar EU maatstaf (20,4%, m 24%, v 18; EU 24%, m 30%, v 19%; Flash EB 253 kwam op 18 om 26%). Wel rookten relatief veel 15 jarigen (j 23 om 19%, m 21 om 19%). Men kent een wettelijk rookverbod op werkplekken, in de horeca (bedienvrije geventileerde rookruimtes uitgezonderd) en in publieke ruimtes, waaronder openluchtconcerten en de omgeving van scholen en kinderopvang. In Finland bestaan huurcontracten die roken verbieden en flats met rookmelders die niet uit kunnen. Men werkt hier en daar zelfs toe naar een rookverbod op balkons en parkeerplaatsen en in parken. Ook in auto’s met kinderen wordt roken verboden. Treinen hebben soms echter nog rookcoupes.

Net als het roken van tabak is cannabis gebruik weinig populair. Rond 2004 stond men qua gebruik in de maand voor de vraagstelling 16e binnen 24 EU landen (15 j en ouder: 1,5%, 15-35j 3,5%, 15-25j 6%; bron: EMCDDA) en het segment voorstanders van het Europees vrijgeven van cannabis voor privégebruik was het kleinst binnen de EU (8% in oktober 2006, EU 25 26%, BE 26%; NL hoogste met 49%: Standard EB 66). In mei 2009 was onder 15-25 jarigen 19% voor gereglementeerd vrijgeven (EU 31%, BE 35%, NL 52%, Flash EB 233), 44% achtte het risico van cannabisgebruik hoog (EU27 40%; BE 32%, NL 26%) en relatief weinigen dachten dat makkelijk aan cannabis is te komen (37 om 63%, BE 69%, NL 71%). De aanhang voor handhaving van het verbod op cannabis was onder jongeren relatief groot (79%, EU 67%) en vrijgeven van drugs als effectief beleid kreeg de kleinste aanhang (4%, BE 8%, EU 13%, NL 21%). Het segment Finse jongeren dat tabak erg riskant vond was aan de kleine kant (24 om 28%: NL 20%, BE 24%) en het deel dat dit van alcohol vond was het kleinst na dat in Denemarken (11%; EU 24%, NL 20%, BE 18%). Een verbod op tabak (14%, Eu en BE 18%, NL 9%) of alcohol kreeg relatief weinig bijval (5%; NL 1%; BE 5%, EU 9%). Het aandeel 15 jarigen dat toegaf in hun leven al een paar keer dronken te zijn geweest was in 2005/06 relatief groot (jongens 47%, m 44%; EU 38 en 30%, BE 32 en 22%, NL 30 en 21%).

In 2004 stonden de Finnen met 85 liter per hoofd p/j 9e op de wereldranglijst van bierdrinkers (België 15e met 81 l, NL 17e met 77 l, bron wikipedia) bij een toename van 12% t.o.v. 2003 (hoogste EU). Rond 2008 lag de pure alcoholconsumptie p/j onder 15plussers op 10,3 liter per hoofd (EU 10,8 l, BE 10,7 l, NL 9,6 l, bron OECD). Eind 2006 was het aandeel geheelonthouders klein (17%, EU 25%, BE 21%, NL 10%). Het volkdeel dat de gevolgen van alcoholgebruik eigen verantwoordelijkheid vindt was gemiddeld (52%; verantwoordelijkheid overheden 46%). Het aandeel Finnen dat denkt dat minder mensen drank gaan kopen als het duurder wordt was het grootst binnen de EU (60 om 30%), maar het volksdeel dat zelf minder zou kopen als het 25% duurder werd (23 om 33%) of meer als het een kwart goedkoper werd was klein (9 om 15%). Er was een doorsnee aandeel voorstanders van een verbod op alcohol reclame voor jongeren (76%). Voor automobilisten geldt een grens van 0,5 promille en het volksdeel dat dit niet wist was klein (14 om 36%). De tabel hierna geeft een indruk van de mate waarin najaar 06 in Finland (SF), NL, België en de EU onder 15plussers veel werd gedronken (bron EB 272b, wave 66.2). Daaruit blijkt dat door de bank genomen Finnen niet vaak, maar eenmaal begonnen, vaak wel veel drinken.

Alcoholinname herfst 2006 (%)

SF

NL

BE

EU25

Dagelijks

2

18

14

13

5 of meer glazen per sessie

27

12

13

10

Eens p/w 5 of meer glazen

16

12

15

15

Vaker p/w 5 of meer glazen

5

8

9

13

Eetgedrag

Finnen kopen per hoofd naar EU maatstaf veel suiker, zuivel, zuidvruchten en vis en weinig graan, vlees en plantaardige vetten/ oliën (Eurostat). De hoeveelheid beschikbaar fruit pp per jaar lag in 2007 onder de EU normaal (94 om 105 kg) en de hoeveelheid groente lag daar flink onder (79 om 116 kg). Verder aten Finnen naar Eu maatstaf veel verzadigde vetzuren (15 om 13 kg pp p/j, 4 na hoogste EU). Daar moet bij worden vermeld dat Finnen veel uit de natuur eten dat niet in de winkel is gekocht. Eind 2005 vonden relatief weinig Finnen dat ze gezond eten (73%; Eu25 83%; BE 88%; NL hoogste EU met 95%) en in 2007 was het deel dat vond dat men ongezond eet aan de grote kant (18 om 14%, EB 283, wave 67.3, QA 24). Eind 2005 was het volksdeel dat een gezond dieet associeerde met minder zout (25 om 19%), suiker (33 om 28%), vet (57 om 45%), calorieën (25 om 22%) of verse groente/ fruit (4 om 2%) en meer vlees (8 om 3%) of koolhydraten (15 om 8%) naar verhouding groot en het segment dat het in verband bracht met biologisch eten (4 om 8%) en minder vlees (8 om 16%) of toevoegingen 11 om 13%) relatief klein. Een doorsnee deel koppelde het aan meer variatie (59%), verse groente (60%) of vis (24%) of minder calorieën (7%). De categorie “anders” scoorde in Finland ook aan de hoge kant (14 om 11%).

Het segment dat moeite had zich aan een gezond dieet te houden was aan de kleine kant (28%, EU 31%, NL laagste EU met 20%, BE 29%). Daarbij werd als smoes tegenstrijdige info over wat gezond is (19 om 155) en gezond is niet lekker (32 om 23%) relatief vaak aangevinkt en gebrek aan info over gezond (8 om 12%) of over wat men eet (12 om 16%), gebrek aan controle over wat men eet (kantines, junkfood e.d. 17 om 27%) en gezond koken is tijdrovend (28 om 31%) relatief weinig. Relatief veel Finnen waren in het jaar vooraf op dieet geweest (31%, EU 20%) en ook hadden velen eetgewoonten veranderd (35 om 22%). Qua verandering scoorden minder vlees (11 om 20%) of fruit/ groente (2 om 4%) of meer vlees (2 om 4%) calorieën (2 om 4%) en suiker (1 om 3%) duidelijk laag. Andere veranderingen weken weinig af van de Eu normaal (minder calorie 41%, vet 56%, zout 30%, suiker 39% of alcohol 19% en meer water 39% of fruit/groente 53%). Relatief velen gingen op dieet om af te slanken (32 om 34%) of  gezond te blijven (43 om 30%) en weinigen vanwege een kwaal (14 om 18%).

Qua opinie over eten lag het volksdeel dat een rol voor de overheid zag weggelegd in het aanmoedigen van gezond eten en meer beweging door volwassenen onder de EU normaal (74 om 85%). Feitelijk groeit bij volwassenen het te zware volksdeel relatief sterk. Ook bij kinderen tussen 11 en 15 lag het deel met overgewicht in 2005/06 boven de EU normaal (16 om 13%) evenals de groei van dit deel in 5 jaar tijd (j 19 om 16%, m 12 om 9%). Het deel dat inschatte dat vergeleken met 5 jaar eerder zwaarlijvigheid meer voorkomt (81%) of dat men meer dikke kinderen ziet (80 om 83%) was vrijwel gemiddeld. M.b.t. de schuldvraag omtrent het laatste zagen velen ouders (84%, EU 71%) een doorsnee deel vriendjes (4 om 5%) en wat kinderen op school leren (3%) en een relatief klein segment reclame (7 om 18%) als meest bepalend voor wat kinderen eten. Qua tegenmaatregelen om het dieet te verbeteren kreeg als 1e maatregelen meer info voor ouders (42%, EU 34%) en boodschappen over gezond in reclame voor junkfood (56 om 5%) boven en meer les over gezond eten (16 om 20%), betere schoolmaaltijden (9 om 11%) of beperking van adverteren in kinderprogramma’s op TV (12 om 15%) onder gemiddelde steun (bron: EB 246, wave 64.3 health and food).