Klimaat

Bronnen

De Britse site “WeatherOnline” biedt op The een korte beschrijving met links van het klimaat van Nederland (NL). Via Travel Planner Europe, Netherlands kunnen hier van een flink aantal weerstations gegevens worden opgehaald voor periodes naar keuze (najaar 2013 tussen 1982 en 2011, gemiddelden via climate en climate robot; onder de geboden service onder geo valt een landkaartje). Eind 2013 kende de site ook een Nederlandse variant (Weather) met klimaat, reisplanner en klimaatspeurder (de robot). Bij het KNMI (het landelijke meteorologische instituut) is veel te vinden onder Klimatologie. Dat heeft verder o.m. info over langjarige gemiddelden (ook voor Stations) en periodes met extreem weer in De Bilt. In weer records van meteoconsult staan veel Nederlandse klimaatrecords. Op Weerrecord staan er ook een aantal, o.m. voor enkele andere weerstations in NL. Het KNMI heeft stationrecords voor de periode 1970-2000 (PDF).

Klimaat en weer

NL kent een gematigd zeeklimaat met als algemene kenmerken wisselvallig weer, gematigde temperaturen en relatief kleine verschillen in temperatuur en neerslag (zowel tussen zomer en winter als tussen dag en nacht). In Europa is de matigende invloed van de warme golfstroom in de Atlantische oceaan debet aan dit patroon. Deze maakt het hier een stuk leefbaarder dan op dezelfde breedte in Canada of Siberië (in het Canadese Churchill op de NB van Amsterdam is het in de zomer bijv. vergeven van de ijsberen; in Amsterdam moet je daarvoor naar Artis). De vele Atlantische depressies veroorzaken, net als in bijv. Ierland, het Verenigd Koninkrijk en langs de Franse en Noorse kust, koele zomers en zachte winters, een overheersende west component in winden, een geringe dagelijkse temperatuurschommeling en over het hele jaar verspreide neer­slag. Doordat NL (m.n. voor het gevoel van noord Amerikanen) erg noordelijk ligt is het verschil in daglengte tussen de kortste en de langste dag groot. Daardoor is het verschil in zonuren p/m tussen zomer en winter ook groot en doordat de zon m.n. tussen begin nov. en eind januari erg laag staat en weinig macht heeft zijn temperatuur verschillen tussen dag en nacht dan bij bewolkt weer of mist vrijwel afwezig. Deze zijn door de relatief hoge zon in voorjaar en zomer (globaal genomen tussen april en augustus) het grootst.

Ook een paar seizoensgebonden weerspatronen lijken in NL nog enig houvast te bieden. Zo zijn kerstdepressies er verantwoordelijk voor dat een witte kerst opvallend weinig voorkomt en een plakkerig hogedrukgebied westelijk van Ierland geeft in het voorjaar dikwijls periodes met een noorden of noordwestenwind waardoor het lang koud en buiig kan blijven. Ook rond half juni brengt deze wind dikwijls een periode met koud en bewolkt weer (schaapscheerderkou). Tussen half september en half oktober valt op dat het vaak mooi rustig herfstweer is met een lekker zonnetje (oudewijvenzomer naar het door ochtenddouw zilverig rag van spinnenbroed in weilanden). De Volksweerkunde maakt in deze sfeer gewag van singulariteiten. De bekendste daarvan is de periode tussen 11 en 15 mei (de z.g. ijsheiligen) en de overlevering wil dat dan de laatste nachtvorsten van de afgelopen winterperiode vallen. De weergoden houden zich hier echter niet vaker dan bij toeval aan. Het weer in De Bilt in midden NL dicht bij Utrecht (het KNMI zit daar) wordt veelal gehanteerd als criterium voor heel NL.

Het bovenstaande kan geïllustreerd worden aan de hand van langjarige gemiddelden (periode 1981-2010). In januari (de koudste maand) varieerde de doorsnee etmaal temperatuur in de Bilt tussen 5,6gr en 0,3gr. en in juli tussen 22,8 en 12,8gr. In de louwmaand werd het overdag gemiddeld in het Zeeland zo’n 1½ gr. warmer dan in het noordoosten en in juli lag het doorsnee maximum in noord Limburg een graad of 4 hoger dan langs de stranden op de Wadden. In deze periode viel in de Bilt gemiddeld 830mm neerslag p/j met als droogste maand april (42mm) en als natste oktober (84mm). Landelijk liep de neerslaghoeveelheid p/j uiteen van 750mm in midden Limburg naar 900-1000 mm op de Veluwe en in de Randstad en midden Drenthe. Gemiddeld valt ongeveer om de andere dag ergens neerslag. In de kustregio is het tussen sept. en dec. het natst en tussen april en juni het droogst van het land, maar naar doorsnee duur van de neerslag komen deze regio er het beste vanaf. Hier viel nog geen 6% van alle tijd iets en in het binnenland kon dat oplopen tot 8% van de tijd. Dit betekent wel dat men over het jaar als geheel kan verwachten dat het in NL 92 à 94% van de tijd droog is (tussen november en januari ligt dat het vaakst anders). Naar vaste neerslag varieert p/j het aantal dagen met hagel van 16 tot 26 (spreiding: naar regio willekeurig, naar seizoen m.n. in winter en voorjaar) en met sneeuw van ruim 32 in oost NL en zuid Limburg naar minder dan 20 in zuidwest NL. Het doorsnee aantal onweersdagen varieert tussen 22 (noordoost en zuidoost NL) en 32 (west Brabant, Utrecht, Zuid Holland).

Ook qua aantal uren zon p/j scoren de kustregio het hoogst. Dit varieerde van ruim 1650 aan de stranden van de kop van Noord-Holland en Texel naar minder dan 1450 in Twente, de Achterhoek en Noord-Limburg. Naar tijd dat de zon boven de horizon staat liep het landelijk op van 22% van de daglichttijd in de winter via 38% in de lente naar 40% in de zomer om in de herfst terug te vallen naar 30% (jaargemiddelde 32%). De wisselende hoogte van de zon door de seizoenen is hier debet aan. Bijv. voor verzekeraars (stormschade), windenergie winners, windsurfers, zeilers en fietsende pendelaars is de windsterkte interessant. Buiten “uit het zicht op de Noordzee” (ook goed voor de visstand) zijn landstroken met zicht op zeedijken het meest geschikt voor windmolens/ windmolenparken (Gemiddeld). De gemiddelde windsnelheid is het hoogst in het vlakke land van de Zeeuwse en zuid Hollandse eilanden, de kop van Noord Holland, noord en zuidwest Friesland, noord Groningen, randen van de IJsselmeerpolders en meren gebieden in Zuid Holland/ Utrecht en de kop van Overijssel. In bos en heuvelland in centraal, oost en zuidoost NL en in stedelijke agglomeraties blijft de windsterkte op ooghoogte gemiddeld bijna de helft lager (3,5m/sec., 6m/sec op 100m; Wind). Verder waait het tussen april en augustus het minst en tussen oktober en maart het meest. Dagen met windkracht 8 of meer op de schaal van beaufort kwamen weinig voor (p/j in De Bilt & Twente minder dan 1x, Leeuwarden 1x, kop van Noord-Holland 5x, Vlissingen 11x). Doordat er weinig pijl op te trekken is kent NL geen winden met speciale namen (of het zou de zeewind moeten zijn die in voorjaar en zomer m.n. tijdens de relatief schaarse periodes met stabiel warm weer soms langs kusten opsteekt).

Weersextremen en weerstations

Extreme temperaturen komen vaak tot stand in periodes met stabiel weer en in het oostelijke binnenland. Dat ligt het verst van de zee en het duidt er op dat het zeeklimaat daar minder wat minder gematigd is (sommige bronnen in NL en het VK maken zelfs gewag van een overgangsklimaat tussen zee en landklimaat, maar dat is ook omdat men daar niks gewend zijn). Bij de records t/m 2013 (-27,4gr C. op 27/1-1942 in Winterswijk en 38,6gr. op 23 augustus 1944 in Warnsveld) valt op dat de marge (66gr.) naar EU maatstaf klein is. Alleen in Ierland (52gr.) en op Malta (42gr) is ze kleiner (List). Het verschil tussen kust en binnenland wordt ook weerspiegeld in het aantal etmalen waar bijv. een verzekeraar van zou kunnen uitgaan met een temperatuur die onder 0 blijft (ijsdagen; van 4 in Zeeland tot 14 in het noordoosten) of die de 25gr. haalt (zomerse dagen; van 2 op Terschelling tot 40 in noord Limburg). Voor periodes met echt extreem weer hanteert het KNMI de termen koudegolf en hittegolf. Van een koudegolf is sprake wanneer het minstens 5 etmalen achtereen vriest en op minstens 3 ervan het kwik onder -10gr. komt en van een hittegolf bij minstens 5 zomerse dagen achtereen (met temp. van 25 gr. of hoger), waarvan 3 tropisch (temp. 30 gr. of hoger). Tussen 1901 en 2013 zijn in De Bilt 39 hittegolven en 33 koudegolven waargenomen (Ranglijsten). Ook hier zijn de regioverschillen weer aanzienlijk. Zo liep tussen 1981 en 2000 het aantal uren waarop het kwik tropische hoogten bereikte op van 18 bij Den Helder via 244 in De Bilt naar 364 in Maastricht en 384 in Eindhoven en het aantal uren onder -10 ging van 65 in Vlissingen via 387 in De Bilt naar 627 in Eelde en 710 in Twente (Frequentie). Daarom kan het Nederlanders in buitengewesten soms irriteren wanneer bij extreem weer De Bilt als criterium geldt. Op Warmte staat een ranglijst van zomers en op Hellmann een dito ranglijst van winters. De 3 warmste zomers zijn die van 1947, 2006 en 1995 en de 3 koudste winters die van 1962/63, 1946/47 en 1941/42.

Wie over het Nederlandse weer schrijft kan moeilijk heen om de Elfstedentocht; een 200km lange schaatstocht langs de 11 steden van Friesland. Mede vanwege de Elfstedenkoorts (een aandoening die in het huidige tijdsgewricht opspeelt zodra zich een vorstperiode aandient; Terugblik) kan deze “tocht der tochten” hooguit nog worden verreden bij extreem strenge winters. Tussen 1909 en 2013 gebeurde het 15 keer, de laatste keer in 1997 (15e) dat op plek 16 staat in het Hellmann rijtje van winters naar strengheid.

Naar aantal zonuren p/j liggen voor de Bilt (Ja) de extremen op 1218 (1988) en 2022 (2003). Qua extreme winden werd tussen 1910 en 2013 59x (gemiddeld eens per 2 j) minstens een uur achtereen ergens Zware storm (windkracht 10) geregistreerd. Dat gebeurde bijna altijd (58x) langs de kust en heel vaak (52x) tussen okt. & maart (De Bilt valt hier volledig buiten de boot). Qua neerslag kwam de gemeten jaarhoeveelheid in NL na 1901 nergens boven 1400mm. Een erg nat jaar was 1998 met in de Bilt 1240mm en in Schellingwoude 1374mm. De grootste maandhoeveelheid ooit gemeten is 325mm (2004 in Maasland) en de grootste dagsom 208mm (3/8-1948 Voorthuizen). Dit was echter een uitschieter, want op de plekken 2 t/m 10 staan dagsommen tussen 117 tot 140mm genoteerd. De grootste uursom is 79mm op 28/6-2011 in Herwijnen. Zulke hoeveelheden vallen bijna altijd bij zomerse stortbuien (wolkbreuken). Een plaats in NL mag 7x p/j een etmaal verwachten met meer dan 20mm neerslag (Extreme). In het erg droge jaar 1976 is in Stavoren slechts 353mm neerslag opgevangen en in 1921 kreeg De Bilt 383mm. Maanden waarin vrijwel niks valt komen incidenteel her en der voor. Een aantal records (o.m. voor enkele weerstations in NL) zijn te vinden op Weerrecord. Op PDF staan van meerdere stations records over de periode 1970-2000.

De tabel hierna toont langjarige gemiddelden (1980-2010; Stations) en records voor 5 weerstations. Het betreft De Bilt (DB) in midden NL, Den Helder (DH) in de kop van Noord-Holland, Eelde (Ee) in het noordoosten, Twente (Tw) in het oosten en Maastricht/ Valkenburg in Zuid Limburg (ZLi). Opgenomen zijn gemiddeld maximum en minimum van de warmste en de koudste maand, vorstdagen (etmalen waarop het kwik onder 0 gr C kwam), ijsdagen (etmalen waarop het constant vriest), neerslagdagen (etmalen waarop op enig moment neerslag valt) en sneeuwdagen (dagen met sneeuwval). Hoogste/ laagste temp verwijst naar de temperatuur in gr. C ooit gemeten (voor Twente en Den Helder alleen tijdens de periode 1970-2000: PDF).

Klimaatgegeven

DB

DH

Ee

Tw

ZLi

Max/min warmste maand

23/13

21/14

22/12

23/12

23/14

Max/min koudste maand

6/0

6/1

5/-1

5/-1

5/0

Neerslag p/j mm

833

771

812

785

773

Neerslagduur (% v.d. tijd)

8

7

8

8

8

Zomerse dagen

26

9

22

27

32

Sneeuwdagen p/j

25

27

33

32

31

Vorstdagen p/j

58

40

67

69

57

IJsdagen p/j

8

8

12

12

10

Hoogste temp

37

34

37

35

38

Laagste temp

-25

-19

-23

-22

-20

Klimaatverandering

Qua Klimaatverandering steeg tussen 1950 en 2006 de gemiddelde temperatuur in NL 2 keer zo sterk als de temperatuur wereldwijd (1,4gr C om 0,7 gr C). Een groot deel van deze opwarming komt op conto van de periode na 1985. Van deze 25 jaar waren er 19 warmer dan het langjarig gemiddelde van 1961 t/m 1990 en van de 14 jaar tussen 1997 en 2010 waren er bijv. 13 (op 2010 na) opvallend warm. Het langjarig gemiddelde van 1981 t/m 2010 ligt dan ook hoger. De wind waaide m.n. in febr. en maart vaker uit een westelijke richting en in het late voorjaar en de zomer was er minder bewolking. Doordat de gemiddelde zeewatertemperatuur ook steeg namen de neerslaghoeveelheden toe, vooral in nazomer en herfst langs de kust. Ook dat is terug te vinden in het langjarig gemiddelde. Het KNMI verwacht in de toekomst meer zachte natte winters en warme zomers en vaker extreem weer; bijv. droogtes, zomerse stortbuien en stormen.