Klimaat

Effecten van de noordelijke ligging

Door de noordelijke ligging van Zweden varieert de daglengte enorm. Gedurende de nachten tussen half mei en half juli wordt het nergens helemaal donker. Op de poolcirkel gaat de zon rond 21 juni niet onder en naarmate men verder boven de poolcirkel komt, wordt de periode waarin de zon niet onder gaat steeds langer. Als tegenhanger blijft het in deze regionen ‘s winters gedurende een even lange tijd permanent donker. Helemaal donker wordt het, nog afgezien van sneeuwlaag en licht van maan en sterren, echter zelden. Zo valt regelmatig het indrukwekkende schouwspel van het noorderlicht te bewonderen en er hangt er bij helder weer een blauwe gloed. De korte duur van de overgangsseizoenen komt doordat de daglengte erg snel verandert. Na een strenge winter lijkt in het noorden van de Botnische golf de lente bijv. te kort om het ijs te doen smelten. Een korte termijneffect van dit aparte natuurritme is het verlies van tijdsoriëntatie en een lange termijngevolg sterke sei­zoensritme gebonden stemmingswisselingen (zomer: energiek, onvermoeibaar en uit­gelaten; winter: lusteloos en terneergeslagen). De wijze waarop Zweden hun natuur­ritme (bijv. de korte lente met waanzinnig snel lengende dagen) beleven is ondermeer verwoord door de klassieke dichteres Karin Boye (1900-1941). Het grote verschil in daglengte in de loop van het jaar draagt m.n. in het noorden van Zweden bij aan grotere temperatuurverschillen tussen zomer en winter.

Klimaatgegevens

Via http://www.smhi.se/klimatdata (Het Zweedse KNMI) zijn de nodige details te vinden over het Zweedse klimaat. Men hanteert de weergemiddelden van 1960 tot 1990 als norm. Doordat Zweden groot is, weinig Atlantische kust heeft, in de neerslagschaduw van de Scandinavische bergrug ligt en zich ver naar het noorden uitstrekt kent het land klimaatzones. Zweden is m.n. in de winter minder koud dan Amerika op dezelfde breedte. Vooral in het door zee omringde deel van Götaland is de invloed van de langs Noorwegen lopende warme golfstroom nog goed te merken en daardoor heerst daar een zeeklimaat (relatief weinig temperatuurverschil tussen zomer en winter en dag en nacht, neerslag relatief gelijk verdeeld over het hele jaar). Naar het noorden toe worden de temperatuurverschillen groter en daalt de hoeveelheid neerslag, behalve langs de Noorse grens. In centraal Zweden heerst een vochtig landklimaat (d.w.z. dat de neerslag redelijk gelijk verdeeld blijft over het jaar, al wordt het verder het binnenland in wel droger) en het klimaat in Zweeds Lapland valt onder de noemer subpolair of taigaklimaat.

In januari ligt de gemiddelde maximum temperatuur op een graad of 2 in Skåne en langs de zeekusten in het zuiden en rond -10gr of iets lager in het binnenland van Lapland. Het minimum varieert dan van zuid naar noord tussen -2 en -22gr. Stockholm kent in januari een maximum van rond of iets boven het vriespunt en een minimum van -5gr. In juli ligt het doorsnee maximum in zuid en midden Zweden en langs de hele Botnische golfkust op of iets boven 20 gr en het minimum tussen 10 en 14gr (hoger naarmate dichter bij zee). Verder het binnenland in richting Scandinavische bergrug blijft het daar wat bij achter. In bergdalen haalt het kwik dan van noord naar zuid 12 tot 16gr en het minimum ligt er rond 6 of 7 gr. Zomerse dagen (dagen dat de temperatuur de 25 gr. overschrijdt) zijn in de zomer vrijwel nergens uitzonderlijk en tropische dagen (30+ gr als maximum) kunnen tot in Lapland voorkomen. De doorsnee datum van de eerste vorst loopt uiteen van begin december in het uiterste zuidwesten, via half oktober bij Stockholm tot half augustus in de toendra achter de bergen en de doorsnee datum van de laatste vorst (op dezelfde wijze verdeeld) van begin april tot half juni.

De temperatuur wordt in de meeste Europese landen aangegeven in graden Celsius. Deze temperatuurschaal is vernoemd naar haar Zweedse uitvinder, de astronoom en wiskundige Anders Celsius, die leefde van 1701 tot 1744.

De gemiddelde tijd per dag dat de zon te zien is, is in december het langst bij de meest  zuidelijke 200 km van de Noorse landsgrens (ruim 40 u). Verder ligt ze in Götaland en Svealand tussen 20 en 30u (in centraal Götaland echter onder 20u). Verder naar het noorden toe heeft de zon dan weinig tot niets meer in te brengen. In juni is de regio langs de noordelijke Botnische golfkust met ruim 300u het zonnigst. Langs de kusten neemt de hoeveelheid zonneschijn naar het zuiden toe af, behalve op de grote eilanden. Het binnenland van Götaland (200-220u) en de noordelijke bergregio (minder dan 180u) zijn in juni het somberst. Over het hele jaar gerekend maakt men de meeste kans op zon langs de Botnische golfkust, rond Stockholm, op Gotland en Öland en ten noorden van het Vänern meer. De doorsnee hoeveelheid neerslag p/j is het kleinst in Lapland (ruim 500 mm), rond het Vänern meer, ten westen van Stockholm en in het uiterste zuidwesten (600 mm). In deze regio valt op minder dan 150 dagen p/j neerslag. Langs de zuidwest kust (1000 tot 1200 mm) en de Noorse grens valt het meeste, m.n. in de bergen van Norrland (1000-2100mm). Daar gebeurt dat ook het vaakst (250-300 dagen p/j) en het vaakst in de vorm van sneeuw (40-50% van de neerslag). In Skåne en langs de zuidwestkust is hooguit 15% van de neerslag sneeuw. Het voorjaar is het droogst en juli en augustus zijn veelal de natste maanden (langs de zuidwestkust september en oktober). Voor het plaatsen van wind turbines zijn de zuidwestkust en Gotland het meest geschikt. In de bergen in het noorden waait het ook relatief veel.      

Temperatuuruitersten en klimaatverandering

De temperatuur uitersten voor Zweden zijn 38 gr. C (op 29 juni 1947 in Målilla en op 9 juli 1933 in Ultina bij Stockholm; vrijwel net zo hoog als de hoogste temperatuur ooit in NL) en -53 gr (op 2 februari 1966 in Vuogattjålme in de bergen zuidelijk van Lapland). Qua klimaat verandering lijkt het m.n. in het noorden en in de winter warmer te gaan worden in Zweden. Ook gaan de neerslaghoeveelheden omhoog.