Klimaat

Temperaturen en zonuren

De hoogteverschillen spelen een belangrijke rol in het Italiaanse klimaat. Ze leiden bijv. tot grote weersverschillen over korte afstanden en tot bergwinden die verkoeling brengen in het laagland. In het hooggebergte zijn de zomers kort en de winters lang en streng en er heersen zowel door het etmaal als door de seizoenen heen grote temperatuurtegen­stellingen. Ook in de Apennijnen ligt s’winters vaak sneeuw en in het zomerhalfjaar blijft het hier overdag relatief koel. In juli varieert de gemiddelde temperatuur overal elders tussen 28 à 31 graden overdag en 18 à 20 graden tegen de ochtend. Het zeewater is dan een graad of 26. In de Povlakte is de zomerse hitte vaak erg vochtig. Langs de meren in de uitlopers van de Alpen en in de Povlakte is het in januari een stuk kouder dan in lager gelegen gebieden elders. Overdag wordt het daar gemiddeld een graad of 6 en s’nachts schommelt de doorsnee temperatuur rond het vriespunt. In de Povlakte zijn vorst, sneeuw en mist in de winter geen ongewoon ver­schijnsel. Langs de Italiaanse kusten varieert de gemiddelde temperatuur in januari van noord naar zuid van 13 tot 16 gr. overdag en van 5 tot 8 gr. s’nachts. Winterse weersver­schijnselen zijn hier erg zeldzaam. De hoogste officieel geregistreerde temperatuur ooit gemeten is 47 gr C (eind juli 1983 op Sardinië en eind juni 2007 in Foggia in de hak van de laars). Ook op Sicilië is het relatief vaak rond 45 gr C geweest. De laagst gemeten temperatuur ooit op zeeniveau is -29 gr C op 12 en 13 januari 1985 in Molinella niet al te ver van Bologna. Op het op 3500m hoogte liggende weerstation van plateau Rosa in Valle d’ Aosta werd het op 9 maart 1971 echter bijna 35 gr C onder nul. Het doorsnee jaarlijkse aantal zonuren loopt uiteen van 2600 her en der in het zuiden en op Sardinië (gemiddeld ruim 7 uur per dag) naar iets minder dan 2200 in de buurt van Genua en op plaatsen in het noorden en aan de oostkant van de laars (iets onder 6 uur p/d; bron de Italiaanstalige wikipedia pagina over Italië wikipedia Italia onder clima).   

Neerslag en winden

In Italië komt langdurig druilerig weer bijna niet voor. Neerslagperioden zijn meestal kort en heftig en dat laat weer ruimte voor zon­neschijn. In de Alpen en de Povlakte valt de meeste regen in het voor en najaar. In de westelijk gelegen Alpen en de oostelijke Dolomieten wordt op meer dan 30 dagen per jaar onweer waargenomen. Overal elders is de herfst en het begin van de winter de re­genrijkste periode. De jaarlijkse hoeveelheid neerslag varieert van meer dan 2000 mm plaatselijk in de oostelijke Alpen (Tirol, grote meren) en de westelijke Apennijnen (3 keer de hoeveelheid van Nederland) tot ruim 400 mm op Sardinië, maar ze ligt op de meeste plaatsen tussen de 500 en 1000 mm Het gemiddelde aantal dagen p/j dat er op enig moment neerslag valt varieert van 100 à 120 her en der aan de westkant van de Alpen of Apennijnen via 60 tot 80 dagen in de Povlakte, langs de Italiaanse Riviëra en in midden Toscane tot minder dan 60 dagen op veel plaatsen in het zuidoosten of aan de oostkant van Sicilië en Sardinië.

Ook de wind spreekt een woordje mee in het Italiaanse klimaat. Zo waait de beruchte Franse noordenwind Mistral ook wel op Sardinië en in de buurt van Genua. Wanneer de mistral waait kan het in golf van Genua na een paar dagen flink spoken. Wanneer ze aanlandig wordt, zoals aan de noord en westkust van Sardinië of de Siciliaanse noordkust heet ze maestrale of maestro. Ze waait dan vaak uit het noordwesten. Een aanlandige maestro bestaat echter ook langs de Adriatische kust. De eveneens uit het noorden waaiende en onberekenbare bora komt voor langs de noordkust van de Adriatische zee bij Triëst. De tramontana of garigliano is een droge, frisse noorden of noordoostenwind die vooral in de winter tegen de ochtend uit de bergen kan komen. Ze doet zich voor langs de westkust en langs de golf van Genua. Hier hielp ze vroeger de vissersboten om snel bij de visgronden te komen. De tegenhangers van deze winden zijn de libeccio en de ostro vanuit het zuiden of zuidwesten. De libeccio waait langs de oostelijke kusten en brengt vocht en regen. De Ostro is een soortgelijke wind langs de Tyrrheense kust aan de westkant van de laars. In de zomermaanden brengt langs de kusten bij Rome en Napels een namiddags zeewindje (ponente) vaak verkoeling. Niet alle winden in Italië zijn echter verfrissend. Zo kent men op Sicilië en in zuid Italië de sirocco, een hete vochtige uit het zuidoosten waaiende woestijnwind uit Afrika die de temperatuur soms kan opstuwen tot boven de 40 gr. Deze wind treedt het vaakst op in herfst en lente en zo’n periode eindigt dikwijls met heftig onweer en plensregens.

Klimaatverandering

Objectieve gegevens over een stijging van de gemiddelde temperatuur zijn voor Italië moeilijk te achterhalen. Wel is het water in de golf van Venetië in de afgelopen eeuw 23 cm zijn gestegen zodat men daar steeds vaker te kampen heeft met overstromingen. Ook verspreidden in augustus 2007 voor het eerst sinds mensenheugenis tijgermuggen in het noorden van Italië de tropische ziekte knokkelkoorts. De minister van gezondheid  raadde in dezelfde zomer aan om de stropdas los of af te doen. Daardoor zou de lichaamstemperatuur al snel 2 of 3 graden zakken. Dit op zijn buurt zou kantoren in staat stellen om te besparen op hun airconditioning en hun uitstoot van broeikasgassen.