Klimaat

Effecten van de noordelijke ligging

Door de noordelijke ligging van Finland varieert de daglengte enorm. In het zuiden langs de Finse golf duurt de kortste dag 6 en de langste dag 19 uur. Gedurende de nachten tussen half mei en half juli wordt het echter nergens helemaal donker. Op de poolcirkel gaat de zon rond 21 juni niet onder en naarmate men verder boven de poolcirkel komt, wordt de periode waarin de zon niet onder gaat steeds langer. Als tegenhanger blijft het hier ‘s winters een bijna even lange tijd permanent donker. Helemaal donker wordt het, nog afgezien van sneeuwlaag en licht van maan en sterren, echter zelden. Zo valt regelmatig het indrukwekkende schouwspel van het noorderlicht te bewonderen en er hangt bij helder weer een blauwe gloed. In het uiterste noorden duurt de poolnacht ruim 50 en de pooldag ruim 70 etmalen. De korte duur van de overgangsseizoenen komt doordat de daglengte erg snel verandert. Na een strenge winter lijkt in het noorden van de Botnische golf de lente bijv. te kort om het ijs te doen smelten. Een korte termijn effect van dit aparte natuurritme is verlies van tijdsoriëntatie en een lange termijngevolg sterke sei­zoensgebonden stemmingswisselingen (zomer: energiek, onvermoeibaar en uit­gelaten; winter: lusteloos en terneergeslagen). Het grotere verschil in daglengte draagt m.n. in het noorden bij aan grotere temperatuurverschillen tussen zomer en winter.

Klimaatgegevens

Op http://en.ilmatieteenlaitos.fi/ is info te vinden over het Finse klimaat. Finland is minder koud dan andere delen van het noordelijk halfrond op dezelfde breedte. Volgens de onder klimatologen gangbare indeling van Köppen kent het land in het uiterste zuiden een gematigd landklimaat. Dit is maar een heel klein stukje van Finland, maar hier wonen wel veruit de meeste mensen. Ook is dit is het enige gebied waar nog graan wil rijpen. De Salpausselkä heuvelruggen in het zuiden (50 tot 100 km uit de kust) vormen globaal de scheiding met het klimaat van de rest van Finland. Dat valt onder de noemer koel landklimaat (andere namen subarctisch, subpolair of taiga klimaat). In heel Finland kan het hele jaar door neerslag vallen. Wel neemt de hoeveelheid van zuid naar noord wat af. Het verschil zit hem voornamelijk in de temperatuur verdeling. Langs de zuidkust is het klimaat milder. Lente, zomer en herfst duren er langer, de temperatuur verschillen tussen zomer en winter zijn minder groot en westenwinden brengen er vaker neerslag. Dat komt m.n. door de invloed van de warme golfstroom van de Atlantische oceaan die hier nog merkbaar is en doordat de verschillen in daglengte het minst extreem zijn.

De winter duurt in het zuiden van Finland gemiddeld 4 maanden. Tussen half december en begin april is hier een sneeuwdek normaal, al smelt dat soms tijdelijk weg (de laatste decennia vaker dan gebruikelijk). De zomer duurt hier ook 4 maanden, van half mei tot half september. In Lapland duurt de winter wel 7 maanden. Hier ligt normaal gesproken sneeuw van oktober tot begin mei. De zomer duurt hier hooguit 3 maanden (juni, juli en augustus) zodat er voor de beide overgangsseizoen geen 4 maar 2 maanden overblijven. De koudste tijd van het jaar valt eind januari en de warmste rond 20 juli. Rond half maart is het sneeuwdek het dikst (60-90cm in het noorden en oosten, 30 cm in het zuiden) en het dikste meerijs (50-65cm) volgt een paar weken later. De hoeveelheid zee-ijs hangt af van hoe streng de winter is. In strenge winters vriezen de Botnische en Finse golf helemaal en de Oostzee grotendeels dicht. Op de Botnische golf, waar het water vrijwel zoet is, is het ijs dan soms dik genoeg om vrachtwagen te dragen. Tijdens erg zachte winters bevriezen alleen de randen van de Botnische en Finse golf. In de lente begint het groeiseizoen wanneer de etmaaltemperatuur boven 5 gr C komt. In het zuiden is dat begin mei het geval en in Lapland begin juni. Wel groeit alles daar dan waanzinnig snel doordat het de hele dag licht is. Een week of 3 later zijn sneeuw en ijs goeddeels weg, behalve op hoogte en in de naaldbossen van de taiga. De temperatuur duikt in Lapland eind september al weer onder de 5 gr en in het zuiden een maand later. Lapland kent zo een groeiseizoen van ongeveer 4 maanden en het uiterste zuiden en van 5 of 6 maanden op de Åland eilanden. De Åland eilanden volgen het patroon van het zuiden, maar lopen door het vertragende effect van de watertemperatuur wat achter.

In Finland gold op dit moment van schrijven de periode van 1971 t/m 2000 nog als norm voor de klimaatgemiddelden (1981-2010 in de loop van 2011). De tabel hieronder biedt info over de doorsnee temperatuur (in gr C) in zuid Finland (Helsinki), zuidelijk midden Finland (Jyväskylä) en Lapland (Södankylä) voor de koudste en de warmste maand (februari en juli). Daaruit valt op te maken dat de temperatuur verschillen van zuid naar noord in de winter veel groter zijn dan in de zomer.

Plaats

februari

juli

maximum

minimum

maximum

minimum

Helsinki

-2,2

-7,7

20,9

13,7

Midden Finland

-5,0

-12,9

21,3

10,4

Lapland

-8,3

-18,2

19,4

9,1

Het aantal zomerse dagen (maxima boven 25 gr. C) is in Midden Finland veruit het grootst (±13 p/j, NL rond 22). In Helsinki zijn het er normaal gesproken 7 en in Lapland 6. Het aantal vorstdagen (minima onder 0 gr) varieert van 132 in Helsinki (NL 58) via 190 in de Finse taiga naar 225 in Lapland. De gemiddelde tijd p/m dat de zon te zien is loopt in december uiteen van 30 uur in Helsinki naar 1 uur bij de poolcirkel. In juni ligt dit aantal zonuren in de hoofdstad rond 300 (10u p/d; NL rond 200u, 7u p/d) en in Lapland rond 270 (9u p/d). In Lapland is de variatie in de zomer veel groter dan in Helsinki. De normale hoeveelheid neerslag p/j is in zuid en midden Finland vergelijkbaar (rond 640 mm, NL bijna 800 mm) en in Lapland kleiner (ruim 500 mm). Tussen februari en mei valt overal het minst (30 à 40 mm p/m) en in de 3 zomermaanden het meest (tussen 50 en 90mm p/m, in Lapland minder). Wel regent het in de zomer vaak harder, zodat de neerslagduur niet langer is dan in de winter. In Finland onweert het bijv. vrijwel alleen in de zomer, in het binnenland op 8 tot 14 dagen en langs de kust minder vaak.

Temperatuuruitersten en klimaatverandering

De temperatuur uitersten voor Finland zijn 37,3 gr. C (op 29 juni 2010 in Joensuu, nauwelijks lager dan de hoogste temperatuur ooit in NL) en -51,5 gr op 28 januari 1999 in Kittilä in Lapland. Laagste temperaturen worden vrijwel altijd gemeten in Lapland. Temperaturen boven 30 gr. en onder -40 gr. C komen hier regelmatig voor en het kan er de hele zomer door soms even vriezen wanneer de zon op zijn laagst staat of onder is. Qua klimaat verandering lijkt het m.n. in het noorden en in de winter minder koud te worden in Finland. De neerslaghoeveelheden veranderen niet merkbaar.