Klimaat

Klimaat

O.m. via 2017 (p26), Klima, de Duitse weerdienst DWD en het Britse weatheronline is info met links te vinden rond het klimaat van Duitsland. De website van de Duitse weerdienst is zeer uitgebreid en bevat o.m. klimaatinfo (bijv. de langjarige gemiddelden voor honderden weerstations), een klimaatatlas, een pagina rond onderzoek en een bibliotheek pagina. Het klimaat van Duitsland valt onder het warmere deel van de gematigde klimaatzone van de wereld. Dit deel wordt betiteld als de koele gematigde zone (het koudere deel heet de koude gematigde zone). Als kenmerken van de koele gematigde zone gelden ondermeer dat de gemiddelde temperatuur van de warmste maand tussen 15 en 25 gr. C ligt en die van de koudste maand boven -3gr C. Het deel van het jaar dat het gras gemaaid wordt en planten groeien (de vegetatieperiode) varieert er van 5 tot 7 maanden en het overheersende natuurlijke bostype is gemengd loofbos dat in het winterhalfjaar door korte dagen & kou veelal zijn blad verliest.

Het Duitse klimaat in zijn geheel wordt doorgaans getypeerd als een overgangsklimaat tussen het zeeklimaat van West-Europa en het landklimaat van Oost-Europa. Van west naar oost neemt de invloed van de overheersende westenwinden, die lucht aanvoeren van de warme golfstroom, gestaag af. Daardoor is het weer in het noordwesten van Duitsland naar verhouding wissselvallig en zijn de temperatuurverschillen tussen de warmste & koudste maand en tussen dag & nacht daar relatief klein. Naar het oosten toe worden gemiddeld genomen deze verschillen wat groter en nemen wisselvalligheid en hoeveelheid neerslag af. De zonnigste gebieden zijn te vinden in het voormalige Oost-Duitsland (m.n. de eilanden in de Oostzee) en in Zuid Duitsland. De warme golfstroom maakt het in heel Duitsland leefbaarder dan op dezelfde breedte in Canada of Siberië. In het Canadese Churchill op de NB van Berlijn is het ’s zomers bijv. vergeven van de ijsberen en deze zal men in Berlijn buiten de dierentuin toch echt vergeefs zoeken. In het westen & noordwesten van Duitsland zorgen veel Atlantische depressies; net als in Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en langs de Franse & Noorse kust voor koele zomers & zachte winters, een dominante west component in winden, een relatief kleine dagelijkse temperatuur schommeling en over het hele jaar verspreide neer­slag. Naar het oosten toe worden in Duitsland deze verschillen geleidelijk groter. Doordat Duitsland m.n. voor het gevoel van noord Amerikanen erg noordelijk ligt is ook het verschil in daglengte tussen kortste & langste dag er vooral in het noorden groter met bijgevolg een groot verschil in zonuren p/m tussen zomer en winter. Doordat de zon van begin nov. tot half februari laag staat en weinig macht heeft zijn temperatuur verschillen tussen dag & nacht dan bij bewolkt weer of mist relatief gering. Door de hogere zon en langere dagen zijn ze in voorjaar & zomer (globaal tussen april en augustus) het grootst.

In Duitsland speelt de afstand tot de zee dus een belangrijke rol. Hoe verder van zee, hoe groter de temperatuurextremen en hoe minder de wind. De gemiddelde temperatuur is over het hele jaar genomen het hoogst (10,5 à 11gr C) in de beschutte dalen waar wijnstokken gedijen van de zuidwestelijke deelstaten Baden-Württemberg (grenzend aan Frankrijk & Zwitserland) en Reinland-Palts (grenzend aan Frankrijk en Luxemburg) en het laagst op meetpunten op hoogte en op normale waarnemingshoogte in de noordelijk gelegen deelstaten Sleeswijk-Holstein & Mecklenburg-Voorpommeren (8 à 9gr C). Ook de rol van hoogteverschil is dus groot in Duitsland. De gemiddelde temperatuur zakt met 0,6gr C per 100m. Naarmate de hoogte toeneemt waait het meer en valt er ook meer neerslag. De gemiddelde neerslag ligt voor heel Duitsland rond 800mm p/j, maar vrijwel alle stations met meer dan 1000mm p/j liggen boven 500m en de stations met de meeste neerslag (meer dan 1800mm) zijn veelal te vinden op meer dan 900m aan de westkant van de hoogste berggebieden (de Beierse Alpen en het Zwarte Woud in Baden–Württemberg). Als tegenhanger kan het in de regenschaduw aan de oostkant van bergketens relatief droog & zonnig zijn. Wel zijn berggebieden in het warmste deel van de zomer extra gevoelig voor heftig onweer & overstroming door plensbuien. Verder zijn bergstations opvallend veel winderiger dan laagland stations. Enkele seizoensgebonden weerspatronen van Nederland doen zich ook gelden in het noordwesten van Duitsland. Het betreft kerstdepressies die debet zijn aan een groene kerst, plakkerige hogedruk westelijk van Ierland in het voorjaar met noorden of noordwestenwind & koud buiig weer en tot diepe depressie verworden Atlantische orkanen die tussen half september & half oktober in o.m. westelijk Duitsland juist zorgen voor rustig herfstweer met een warm zonnetje. De Duitse weersdienst DWD is gevestigd in Offenbach am Main in de deelstaat Hessen in midden Duitsland, maar het weer in die plaats geldt vanwege de grootte van het land en de diversiteit aan landschappen anders dan in Nederland (De Bilt) of België (Ukkel) minder als criterium voor weer of klimaat van heel Duitsland. Zo zegt bijv. de eerste rokjesdag van het jaar in Offenbach relatief weinig over de rest van Duitsland.

Langjarige gemiddelden

Het bovenstaande kan geïllustreerd worden aan de hand van langjarige gemiddelden. Voor een aantal plaatsen zijn deze bijv. te vinden via worldweather (gemiddelden van 1971-2000). De normale etmaal temperatuur in de koudste maand (meestal januari) en de warmste maand (meestal juli) varieerde toen in Offenbach tussen 3,6 en -1,8gr C in januari en tussen 24,8 en 13,7gr C in juli. Voor het Oostzee-eiland Rügen valt vooral de matigende invloed van het zeewater op (januari: 1,9 en -1,7gr; augustus 19,5 en 14gr). Hoger gelegen plaatsen kennen andere verhoudingen (Oberstdorf op 800m: jan. 2,9 en -6,6gr; juli 21,7 en 10,2gr; Zugspitze op 2960m jan -8,6 en -13,6; aug. 5,1 en 0.0gr). Bijv. in München in het uiterste zuiden (jan. 2,7 en -3,7; juli 23,1 en 12,3gr) of in het warmste deel van Duitsland (de Bovenrijnse laagvlakte, Freiburg: januari 5,4 en -0,5gr; juli 25,7 en 15gr) kan de variatie in temperatuur nog altijd iets groter zijn dan diep in het Oostduitse laagland (Dresden: jan 2,7 en -2,2gr; aug 23,7 en 13,6gr).

Wat neerslag betreft zijn in Duitsland januari & februari meestal de droogste maanden met als natste tegenhangers het vaakst juli of augustus en soms juni. Wel is in het winterhalfjaar de luchtvochtigheid relatief hoog. In Offenbach viel tussen 1971 en 2000 gemiddeld 650mm neerslag p/j (februari (40mm, juni 71mm). Op de eilanden in het noorden is de luchtvochtigheid naar verhouding altijd hoog, maar de neerslagcijfers zijn er laag (Rügen: p/j 520mm, 27mm in jan.; 57mm in juli en aug.). In Duitsland vormen hooggelegen oorden de neerslagtoppers (Zugspitze: 2003mm; Oberstdorf 1800mm, febr 111mm, juli 229mm) met als tegenhangers de Oostzee eilanden en plaatsen in de regenschaduw van bergruggen als Maagdenburg (483mm, febr 27mm, juni 61mm), Leipzig (507mm, febr 27mm, juli of aug 59mm) of Erfurt in de regenschaduw van het Harz gebergte. Ook het warme Freiburg (op 300m) scoort relatief hoog op neerslag (920mm, 50mm in jan. en febr; 106mm in mei) net als het relatief warme München op 500m hoogte (967mm). Op de Duitse laagvalkte is de jaarlijkse hoeveelheid neerslag laag tot gemiddeld (Berlijn 570mm, Dresden 662mm, Bremen 697mm). Ook het aantal dagen waarop neerslag valt varieert sterk. Globaal genomen neemt het aantal neerslagdagen (dagen waarop op enig moment neerslag valt) af van west naar oost. Zo valt op het eiland Sylt voor de Duits Deense kust en in Bremen op ca. 130 dagen p/j neerslag en op het Oostzee-eiland Rügen of in Berlijn, Leipzig en Maagdenburg op ca. 100 dagen. Plaatsen met de meeste neerslag komen vaak ook tot het grootste aantal neerslagdagen (Zugspitze 179, Oberstdorf 168 en het warme Freiburg 161). Het gemiddelde aantal dagen waarop op enig moment neerslag valt loopt in Duitsland dus uiteen van eens in de 2 dagen naar eens in de 4 dagen. De neerslagtijd varieert door het jaar heen naar verhouding weinig, omdat in de wintermaanden langere neerslagperiodes naar verhouding domineren. In de zomer valt de neerslag vaak uit onweersbuien, maar dat maakt de intensiteit ervan wel weer groter. Al met al betreft het echter slechts tussen 5% en 10% van de tijd en is het dus 90 à 95% van de tijd droog.

Volgens de Duitse weerdienst lag tussen 1980 en 2010 het gemiddelde aantal dagen met langdurige regen (meer dan 6u achtereen) op laag gelegen stations p/j tussen 1 en 4, maar op hoog gelegen stations kon het oplopen van 50 (Zwarte woud) via 60 (Brocken) naar 79 (Zugspitze). Het gemiddelde aantal dagen met stortbuien (25mm of meer p/u) ging tussen 1996 en 2015 van 0 (de eilanden Rúgen & Helgoland) naar 6 tot 8 in lager gelegen plaatsen in zuid Duitsland (hoog gelegen oorden waren hier niet meegenomen). Vaak komen stortregens (en soms ook zware hagel) uit onweersbuien. Tussen 1981 en 2010 varieerde volgens de Duitse weerdienst het gemiddelde aantal onweersdagen p/j in Duitsland tussen 21 en 36. De score is met 21 dagen het laagst voor de eilanden Rügen & Helgoland. Op de Duitse laagvlakte lag ze in Hamburg & Potstdam op 25d. In het Duitse middelgebergte lag het aantal op 28 in de deelstaat Hessen. Het gemiddelde aantal dagen p/j waarop op enig moment onweer voorkomt was het hoogst op hooggelegen stations in het Zwarte woud (34) en op de Brocken (36). Het hoogst gelegen Alpenstation Zugspitze kwam tot 32 onweersdagen p/j. In dezelfde periode liep het aantal hageldagen uiteen van 1 naar 4 (Zugspitze) of 5 (Zwarte woud). Ook in het vroege voorjaar vallen soms pittige hagelbuien die schade veroorzaken.

Naar vaste neerslag varieerde tussen 1980 en 2010 volgens de Duitse weerdienst het gemiddelde aantal sneeuwdagen (dagen waarop minsten 1cm sneeuw valt) in Duitsland tussen 5 en 147. Het laagste aantal gold voor het eiland Helgoland en het hoogste voor bergstation Zugspitze op 2964m. Relatief lage scores waren er voor meer plekken aan de kust of op de Duitse laagvlakte (Hamburg 10, Rügen 13, Potsdam 17) en voor steden in de warmere regio van Duitsland (Keulen 8, Frankfurt am Main 9, Stuttgart 15, München 19). Op hoog gelegen weerstations viel op veel meer dagen sneeuw (1990-2019: Zwarte woud 50 tot 70, Brocken 84, Zugspitze 178). Het gemiddelde aantal dagen p/j met een vast sneeuwdek lag volgens wetterkanal in het voormalige Oost-Duitsland (30 à 40 tussen 1980 en 2010) een stuk hoger dan in voormalig West-Duitsland (18 à 20). Ook is het flink gezakt vergeleken met de periode 1951-1980. In Sleeswijk Holstein halveerde het aantal van 36 naar 18 (Nedersaksen van 27 naar 19, Noordrijn Westfalen van 22 naar 21, Hessen van 20 naar 19, Baden-Württemberg van 29 naar 19). In Oostelijk Duitsland is de daling minder spectaculair (Brandenburg van 45 naar 40 dagen, Saksen van 37 naar 31, Beieren van 54 naar 40). Uiteraard is ook dit aantal dagen groter voor hoog gelegen oorden. Het aantal dagen met ijzel of ijsregen kende een enigszins vergelijkbaar patroon. Het was laag op de Duitse eilanden (Helgoland 1, Rügen 3) en in  laag gelegen plaatsen (tussen 3 in Keulen en 8 in Potsdam). Op hoog gelegen plaatsen kwam het Zwarte woud tot 8 à 11 ijzeldagen en het aantal was het hoogst op de Brocken (23). De Zugspitze haalde evenwel slechts één ijzeldag omdat daar door de wel erg grote hoogte sneeuw de overheersende neerslagvorm is.

In Duitsland krijgen eilanden langs de noordkust en sommige hooggelegen stations per jaar de meeste zonneschijn. Op de geografische breedte van Duitsland (ver van de equator/ evenaar) zijn de maanden het zonnigst waarin de dagen het langst zijn & de zon het hoogst komt (mei, juni, juli). Op de eilanden leveren voorjaar & zomer de grootste bijdrage en plaatsen op hoogte krijgen in het winterhalfjaar relatief veel zon. Buiten dat is door de bank genomen het gemiddeld aantal uren zon p/j in het oosten & zuiden van het land groter dan in het noorden & westen. Ook de bergketens langs de Tsjechisch Duitse grens zijn relatief zonarm. Landelijk steeg het aantal zonuren p/j tussen 1961 en 2010. Tussen 1961 en 1990 bedroeg het landelijk gemiddelde 1544u p/j en tussen 1980 en 2010 kwam het op 1604u. In de laatste periode was het eiland Rügen met gemiddeld 1869 zonuren p/j het zonnigste oord van Duitsland na het hoogste gelegen station van het land, de Zugspitze op 2964m (1878u). Relatief hoge scores (1700u of meer) komen ook veel voor in kustregio van Mecklenburg-Voorpommeren, rond Berlijn en in het zuiden op plaatsen in Baden-Württemberg (bijv. Freiburg, Stuttgard) en in Beieren rond Múnchen. Het kleinste aantal zonuren (1220) was weggelegd voor Ruhpolding op 700m hoogte in Beieren. De meeste plaatsen die laag scoren (onder 1450u) liggen evenwel in Hessen, Noordrijn-Westfalen of Nedersaksen.

Voor verzekeraars, windenergie, windsurfers, zeilers en fietsers is de windsterkte interessant. De gemiddelde windsnelheid is bijna overal in Duitsland het hoogst in januari en het laagst rond augustus. Verder staat de meeste wind in de kuststrook (vooral op de eilanden) en op hooggelegen bergstations en de minste in dalen in het binnenland. Bij dit alles kent de overheersende windrichting op veruit de meeste plaatsen een westcomponent en de minst voorkomende richting ligt veelal tussen noord & oost. Tussen 1990 en 2019 (weatheronline, plaats invoeren, daarna climate, climate robot) varieerde in januari de gemiddelde windsnelheid van 30 à 42km p/u op het waddeneiland Sylt & het eiland Helgoland en op de hoog gelegen stations Fichtelberg (1200m ) & Zugspitze (2960m) tot 12 à 14 km/u op beschutte plaatsen als Freiburg, Frankfurt & Stuttgart. Rond augustus lag deze gemiddelde snelheid tussen 25km p/u (eilanden, bergstations) en 8 à 10km p/u (Freiburg, Stuttgart, Keulen).

Onder de speciale winden die in Duitsland voorkomen valt de zeewind uit het noorden tot westen die m.n. in het voorjaar tijdens periodes met warm, zonnig, windarm weer in middag of avond kan opsteken tot zo’n 20km uit de kust door koud zeewater en tijdelijke relatief lage luchtdruk in het binnenland door opwarming. Berggebieden kennen als een enigszins vergelijkbare tegenhanger berg & dal winden zoals de föhn. Deze warme & droge valwind steekt op aan de leizijde van bergketens in winter & voorjaar bij een gunstige luchtdrukverdeling en ze kan de temperatuur flink doen oplopen. Föhneffect komt in Duitsland behalve in de Alpen bijv. ook al voor aan de leizijde van het slechts 300m hoge Wiehengebergte in het grensgebied van Nedersaksen & Noordrijn-Westfalen en verder in Noordrijn-Westfalen in het Rijndal (leizijde Eiffel) en in Sauerland, in Saksen (leizij Ertsgebergte) en Saksen-Anhalt (noordkant Harz), in de bovenrijnse laagvlakte bij Freiburg (leizijde Zwarte woud) en in zuidwest Duitsland ook van over het Bodenmeer.

Weersextremen en weerstations

Waar het over weersextremen gaat kan men niet om de gevolgen van de recente globale opwarming heen. Zo vallen in Duitsland sinds het begin van de waarnemingen (in 1881) 9 van de 10 jaren met de hoogste gemiddelde temperatuur tussen 2010 en 2019, incl. 6 van de warmste 10 zomers en 5 van de warmste 10 winters (Zeitreihe). Wel is de meting van de temperatuur veranderd. Er zijn bijv. veel meetposten bijgekomen en ze is vaak ook nauwkeuriger & regelmatiger geworden zodat extreme waarden wellicht vaker worden geregistreerd. Extreme temperaturen komen dikwijls tot stand in periodes met stabiel weer en in het binnenland. Bij de officiële records t/m 2019 (-37,8gr C. op 12/2-1929 in Wolnzach in zuidoost Beieren en +42,6gr. op 25 juli 2019 in Lingen ter hoogte van zuidoost Drenthe in Nedersaksen) is de marge (ruim 84gr.) beduidend groter dan in de buurlanden Nederland, België & Denemarken die een echt zeeklimaat kennen (List). Wanneer de metingen van 24 december 2001 (-45,9 en -44gr C) op de Funtensee op 1601m in Beieren worden meegenomen komt Duitsland qua temperatuurverschillen bij de EU top, maar deze metingen worden in het land zelf niet representatief geacht.

Meteorologen hanteren andere seizoenen dan gebruikelijk. Voor hen beslaat de winter de periode december, januari & februari; de lente maart, april & mei; de zomer juni, juli & augustus en de herfst september, oktober & november.

Wat periodes met extreme temperaturen betreft loopt naar winterse extremen globaal genomen het gemiddelde aantal ijsdagen (etmalen p/j met een temperatuur die in de thermometerhut onder 0 blijft) op met de afstand tot de zee, de hoogte en de oostelijke ligging. Tussen 1980 en 2010 lag het onder 10 dagen p/j op het eiland Helgoland en op laag gelegen plaatsen in de warme deelstaten Noordrijn-Westfalen & Rijnland Pfalz. Weerstations op meer dan 1000m hoogte kwamen het hoogst (veelal 60 à 90 ijsdagen, met als uitschieter de Zugspitze op 2960m met 207 ijsdagen p/j). Op grondstations varieerde het aantal verder van 15 op de westelijke naar 25 of meer op de oostelijke Noordduitse laagvlakte en in het Duitse middelgebergte. In Beieren komt men het vaakst boven 30 ijsdagen p/j. De koudste winter in Duitsland sinds 1881 (begin van de officiële metingen) is die van 1963 met een gemiddelde temperatuur van -5,5gr C. Van de 14 winters met een gemiddelde temperatuur onder -2gr. C sinds 1881 vielen er 4 tussen 1940 en 1946 en 3 tussen 1891 en 1895. De 2 meest recente koudegolven in Duitsland voltrokken zich in de winters van 2006 en 2012.

Wat de zomerse extremen betreft is het aantal zomerse dagen (etmalen waarop de temperatuur op enig moment boven 25gr C komt) p/j het kleinst op meetstations boven 1000m (0 à 2), op eilanden (2 à 4 tussen 1980 en 2010) en in kustplaatsen (10 à 15). Verder loopt het aantal op naar het oosten en het zuiden. Op de Duitse laagvlakte varieerde het van ca. 25 (Hamburg, Bremen) tot 45 à 50 (Berlijn, Dresden, Cottbus). In de zuidwestelijke deelstaten Rijnland-Pfalz & Baden-Württemberg en her en der in Beieren lag het aantal het hoogst (50 à 70). Het gemiddeld aantal tropische dagen p/j (etmalen met 30gr C of meer) vertoont een vergelijkbaar patroon en liep tussen 1980 en 2010 uiteen van 0 (eilanden, bergstations) naar 15 à 21 (Karlsruhe) in Baden-Württemberg. Aantallen boven 10 kwamen ook voor in Rijnland Pfalz, Hessen, Beieren, Brandenburg & Saksen-Anhalt. Vergeleken met 1961-1990 toont het aantal zomerse & tropische dagen een stijgende lijn. Van de 10 warmste zomers sinds 1881 vallen er 6 na 2000 en 8 na 1990 met als warmste die van 2003 (gemiddelde temperatuur 19,7gr C; Zeitreihe). Ook kent Duitsland veel recente hittegolven (bijv. in 2018 & 2019, List; zie ook de grafieken voor het aantal dagen met extreme warmtebelasting).

Naar aantal zonuren p/j lagen tussen 1881 en 2016 voor Duitsland de extremen op 1929 (in 1995 in Ruhpolding-Waich in de zuidoostelijke Beierse Alpen) en 2329u (in 1959 in Klippeneck in de Schwabische Alpen in Baden–Württemberg). Verder was in december 1974 in Steinberg Nedersaksen de zon een hele maand niet te zien en in juli 1994 scheen op het eiland Rügen de zon 403u lang (gemiddeld 13u p/d). Qua extreme winden bedroeg de maximale windsnelheid ooit gemeten voor het laagland 184km/u op 3/12-1999 op het waddeneiland Sylt in de Duitse bocht. In het hooggebergte is op de Zugspitze op 12/6-1985 een snelheid waargenomen van 335km/u. Deze uitschieters liggen in lijn met de verdeling van het aantal etmalen p/j waarop in Duitsland op enig moment een windsnelheid wordt geregistreerd van 103km/u (windkracht 11) of meer. Tussen 1981 en 2010 geschiedde dat op zeeniveau het vaakst in de Duitse bocht (Sylt per jaar op 8 dagen gemiddeld, Helgoland 7d) en op het Oostzee-eiland Rügen (ook 7d). Op hoog gelegen stations kwamen zulke orkaanachtige winden nog veel vaker voor (Brocken 69d p/j, Zugspitze 59d, Zwarte woud 33d), terwijl in de dalen van het Duitse middengebergte hooguit eens of 2 keer per 10 jaar vaak gebruikelijk is. Deze hoge windsnelheden treden het vaakst op in herfst & winter door stormdepressies. Ook zomers onweer kan evenwel met heftige winden gepaard gaan, soms in de vorm van windhozen. Tussen mei & augustus telt men er in Duitsland gemiddeld 20 p/j. Ze duren hooguit een paar minuten en overschrijden in Duitsland zelden windsnelheden van 150km p/u. Wat neerslag betreft ligt per jaar het maximum op 3503mm in 1970 in Balderschwag in de westelijke Beierse Alpen en het minimum op 209mm in Aseleben in de deelstaat Saksen-Anhalt. Het maandrecord voor neerslag bedraagt 778mm in 1954 in Stein-Rosenheim in de oostelijke Beierse Alpen en in okt. 1908 viel in Doberlug-Kirchhain in de huidige deelstaat Brandenburg de hele maand geen meetbare hoeveelheid. Hetzelfde geschiedde t/m 2016 meer recentelijk in juli 1994 in de kustplaats Barth aan de Oostzee. De grootste hoeveelheid neerslag in 24 uur (312mm) kwam naar beneden op 12 & 13 augustus 2002 in Zinnwald in het Ertsgebergte langs de noordwestelijke grens met Tsjechië. Dit is één van de jaren waarop Duitsland veel overstromingen kende.

De tabel hierna toont voor de weerstations Berlijn, Dresden (Saksen), Bremerhaven (noordkust), Freiburg (Baden–Württemberg) en Regensburg op ruim 300m hoogte in Beieren langjarige gemiddelden (veelal 1990-2019; weatheronline, plaats invoeren, daarna climate, climate robot) en records (op travel planner klikken). Opgenomen zijn gemiddeld maximum & minimum van de warmste & koudste maand en jaargemiddelden voor de neerslag, neerslagdagen (etmalen waarop op enig moment neerslag valt), zomerse dagen (1980-2010, dagen waarop de temperatuur 25gr C of meer haalt), tropische dagen 1980-2010 (temperatuur 30gr of meer), vorstdagen (etmalen waarop het kwik onder 0 gr C komt), ijsdagen (etmalen waarop het constant vriest) en sneeuwdagen (etmalen met metbare droge sneeuwval). Hoogste/ laagste temp verwijst naar de temperatuur in gr. C, ooit gemeten tussen tussen 1990 en 2019.

Klimaatgegeven BE DR BH FB RB
Max/min warmste maand 25/15 24/14 22/15 26/16 26/14
Max/min koudste maand 3/-1 3/-1 4/1 6/1 2/-2
Neerslag p/j mm 561 596 727 830 648
Dagen p/j met neerslag 162 166 192 172 170
Zomerse dagen 43 42 19 60 53
Tropische dagen 10 8 3 15 12
Vorstdagen p/j 61 70 38 56 84
IJsdagen p/j 19 25 13 11 25
Sneeuwdagen p/j 28 51 23 27 64
Hoogste temp 38 38 34 38 37
Laagste temp -18 -20 -15 -15 -19

Klimaatverandering

Wat klimaatverandering in Duitsland betreft werd de onmiskenbare stijging tussen 1961 en 2019 van de gemiddelde jaartemperatuur en van het aantal zomerse & tropische dagen reeds vermeld. Parallel hieraan daalde het doorsnee aantal vorst & ijsdagen. Vooral na 2000 sneuvelden ook in Duitsland steeds vaker warmterecords. Qua neerslag is landelijk de gemiddelde gemeten hoeveelheid p/j sinds 1881 met 10% gegroeid. Het aantal periodes met extreme neerslag lijkt meer recentelijk toe te nemen, vooral in de winter (zie ook de pagina klimawandel en het nationale klimaatverslag 2016 van de Duitse weerdienst). In de zomer lijken vaker periodes van droogte & hitte op te treden (2017). Dit alles wijst in de richting van een verschuiving naar het noorden van de klimaatzones zodat ook het Duitse klimaat steeds meer mediterrane trekken krijgt.