Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

In Luxemburg zijn kinderen tussen 4 en 15 leerplichtig. De geletterdheid bedraagt 100%. Hoogste opleidingsniveau vanaf 16 jaar (2002): geen school afgemaakt 3%, basisschool 20%, verplicht vervolgonderwijs 49%, secundair vervolgonderwijs 29%, universiteit 11%. In 2006 had 65,5% van de bevolking tussen 25 en 65 een secundair vervolgonderwijsdiploma op zak (EU 70%) en het aandeel 18-24 jarigen zonder zo’n diploma (voortijdige schoolverlaters) lag op 13% (EU 15%). De voertalen zijn Frans, Luxemburgs en Duits. In 2003 beoordeelde 73% van de bevolking (EU15 zonder VK en Ierland: 58%) de eigen leesvaardigheid in het Engels als redelijk (57%) tot erg goed (16%). De nieuwste statistieken over onderwijsdeelname zijn te vinden op de website van het Luxemburgse CBS (http://www.statistiques.public.lu/fr/ vieSociale/index.html) onder statistiques scolaires. EU onderwijsstatistieken staan bij Eurostat onder population and social conditions. Voor inhoudelijke info over onderwijsstelsels EU landen: zie http://www.estia.educ.goteborg.se/ of http://www.eurydice.org/portal/page/portal/Eurydice (bijv bij national summery sheets).

Onderwijsstelsel

Rond 1850 kwamen in het groothertogdom de eerste onderwijswetten tot stand. Tussen 1881 en 1912 drukte de geestelijkheid een zwaar stempel op de educatie en het Frans was de voertaal. Via de onderwijswet van 1912 werden een 7 jarige leerplicht, gratis on­derwijs vanaf het 7e levensjaar en een maximale klassengrootte van 70 leerlingen inge­voerd. In 1965 werd de leerplicht uitgebreid naar 5 jarigen, vanaf 1992 moesten even­eens de 4 jarigen eraan geloven en sinds 2001 gaan ook steeds meer 3 jarigen naar school. Tegenwoordig is de leerplicht van toepassing op 4 tot 16 jarigen. In 1980 en 1984 werden vakanties en schooltijden, godsdienstlessen en het verplichte secundaire onder­wijs bij wet geregeld. In 1991 kwam er een wet op de volwasseneneducatie en in 1999 werd de keus tussen godsdienstlessen of lessen in morele en sociale vorming uitgebreid tot het basisonderwijs. Sinds dat laatste jaar is de verantwoordelijkheid voor het onder­wijs verdeeld over 3 ministeries; het ministerie voor gezinszaken (peuter en kleuteron­derwijs), het ministerie van onderwijs, beroepseducatie en sport (basis en ver­volgonderwijs) en het ministerie van cultuur, hoger onderwijs en onderzoek (tertiair on­derwijs).

De onderwijsuitgaven van de overheid lagen in 2004 op 3,9% van het BBP (EU 5,1%) en analfabetisme was tegen die tijd formeel uitgebannen. Het openbare onderwijs was veruit het belangrijkst, maar er waren ook vrije scholen en internationale privéscho­len. De Luxemburgse grondwet schrijft gratis onderwijs voor en in het kleuter, basis en vervolgonderwijs waren ook leermiddelen en schoolvervoer gratis. Voor schoolmaaltijden ed. werd een onkostenvergoeding in rekening gebracht. Al met al gaven huishoudens tussen 2001 en 2003 slechts 0,3% van hun budget uit aan onderwijs. Veel studenten in het postsecundaire en tertiaire onderwijs kregen een studietoelage. Voor vrijwel alle schooltypen bestaan wettelijk vastgestelde minimumeisen qua niveau en voorzieningen. Internationale scholen vallen buiten de Luxemburgse wetgeving en vragen nogal eens aanzienlijke (ouder)bijdragen. De in de klas gesproken taal hangt deels af van de samenstelling van de leerlingengroep. De meertaligheid in het Luxemburgse onderwijs doet een zwaar appèl op leerlingen zonder talenknobbel en het werkt doubleren in de hand. In ba­sis en vervolgonderwijs blijft gemiddeld 1 op de 4 leerlingen minstens 1 keer zitten. Mogelijk draagt het meertalige onderwijs bij aan de hoge Engelse leesvaardigheid.

In het Luxemburgse middelbare en hogere onderwijs hanteert men een beoorde­lingsschaal van 0 tot 20, waarbij een 20 uitmuntend en een 10 bijna voldoende is.

Kleuter en basisonderwijs

Op peuterspeelzalen en kleuterscholen en in de 1e groep van het basisonderwijs is, mede om taalachterstanden bij kinderen uit buitenlandse gezinnen tegen te gaan, het Luxem­burgs de voertaal. In 2005/2006 lag de groepsgrootte in het peuter en kleuteronderwijs op 18 en er waren bijna 14.000 kindertjes (36% buitenlands) en ruim 1200 leerkrachten bij betrok­ken. In 2006 ging 96% van de 4 jarigen naar school (+13% t.o.v 2005; EU 86%). In het basisonderwijs lag de klassengrootte op 16 leerlingen. Wekelijks werd op 6 ochtenden 4 uur lang en op 3 middagen 2 uur lang les gegeven en zo kwam men uit op het verplichte aantal lesuren van 30. Steeds meer scholen wijken echter van dit schema af omdat ze de vrije zaterdag hebben ingevoerd. Voor een lesuur staat in Luxemburg 50 tot 55 minuten. Naast een kerst en een paasvakantie van ieder 2 weken en een aantal vrije dagen is er zomervakantie van half juli tot half september. Het basisonderwijs is opgedeeld in 3 fasen van ieder 2 jaar. Vanaf het 2e jaar krijgen de scholieren steeds meer lessen en vakken in het Frans en het Duits en het onderwijs is daarmee in feite drietalig. Naast vaste onderwijskrachten hebben de groepen vakleerkrachten voor levensbeschouwelijke en creatieve vakken en gym en deze vakken worden in het Luxemburgs gegeven. Voor kinderen die het tempo niet kun­nen bijbenen is er schoolbegeleiding, aanvullend en speciaal onderwijs (861 leerlingen in 2006/2007). In het schooljaar 2005/2006 namen bijna 33.000 leerlingen (38% met een bui­tenlandse achtergrond) en 3200 leerkrachten deel aan het basisonderwijs. Sinds 1996 worden leerlingen via overleg tussen ouders en leerkracht geplaatst in het vervolg­onderwijs o.g.v. beoordelingen en in het laatste jaar afgenomen schoolonderzoeken. In­dien nodig kan worden deelgenomen aan een overgangsjaar.

Vervolgonderwijs leerplicht

In het vervolgonderwijs kan worden gekozen tussen een algemeen vormende VWO op­leiding (sinds 1965) en een technische opleiding (sinds 1953). Ruim 850 leerlingen kre­gen in het schooljaar 2004/2005 speciaal vervolgonderwijs. Het reguliere vervolgonder­wijs (leerplicht en secundair) telde in 2005/2006 bijna 34.000 leerlingen. Daarvan gingen er 3760 naar privé-scholen (voor 80% meisjes); bijna 23.000 (tegen de 70%) naar het technisch onderwijs (58% jongens), waarvan 11.000 in de onderbouw. Bij het vervolgonderwijs waren toen 3667 docenten betrokken en de gemiddelde klassengrootte lag op 21 leerlingen. In het technisch onderwijs had 38% van de leerlingen een buitenlandse achtergrond en in het VWO 16%. De eerste fase van beide richtingen (de onderbouw met de klassen 7, 6 en 5), die in principe binnen de leerplicht valt en 3 jaar duurt, vertoont overeenkomsten. Het eerste jaar ervan is algemeen vormend en oriënterend van aard. In het 2e jaar ligt bij het VWO een accent op het leren van een 4e taal en men kent een moderne richting met Engels (de keus van 84% van de leerlingen) en een klassieke richting. Bij de technische opleiding is sprake van een eerste algemene beroepenoriëntatie. In het 3e jaar van het VWO krijgen leerlingen die voor klassiek hebben gekozen er Engels bij en bij het 3e jaar van de technische opleiding moeten ze zich meer gaan oriënteren op één beroepsrichting. Sinds 2002 wordt de onderbouw afgesloten met een eindcertificaat.

Secundair vervolgonderwijs

Hoe­wel na de onderbouw de leerplichtige leeftijd is verstreken, gaat het Luxemburgse on­derwijsstelsel er vanuit dat de leerlingen onderwijs blijven volgen. Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen met hooguit leerplichtig onderwijs) was erg hoog, maar daalde tussen 1999 en 2005 van 19 naar 13% (EU van 17 naar 15%). In 2006 lag het echter weer op 17,4% (EU 15,2% bron eurostat/ population and social conditions/ education). Sinds de onderwijshervorming van 2002 kent de bovenbouw van het algemeen vormende onderwijs (voor leerlingen tussen 15 en 19) een oriëntatie­jaar (klas 4) en een specialisatiefase van 3 jaar (de klassen 3, 2 en 1) met keus uit 6 rich­tingen; talen en menswetenschappen, sociale en menswetenschappen + economie, wis en natuurkunde, economie en wiskunde, beeldende kunst en de richting muziek. In 2005 volgde 67% van de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs (EU 58%, NL 70%) een vakopleiding

Na het behalen van het einddiploma kan men verder studeren in het hoger onderwijs. In de bo­venbouw van het technische onderwijs bestaan 3 vormen. De 1e (régime technique met 4336 leerlingen in 2002) is een 3 jarige vakopleiding (keuzerichtingen landbouw, gezond­heid, handel, horeca en toerisme, industrie en huishoudkunde) met leerwerktrajecten die na afronding een technisch einddiploma oplevert. De 2e (régime de la formation de tech­nicien met 2869 leerlingen) is een middenkaderopleiding van 2 keer 2 jaar (richtingen handel en administratie, civiele techniek, kunst, informatica, chemie, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en horeca en toerisme). Wie deze variant met goed gevolg doorloopt mag zich gediplomeerd vakmens noemen en heeft de mogelijkheid om zich verder te bekwa­men tot technisch specialist. De 3e variant (régime professionnel met 4500 leerlingen) is een 3 jarige hoger kaderopleiding (richtingen algemene techniek, handel en administratie, zorg en welzijnsberoepen), waarbij ieder jaar wordt afgesloten met een diploma (achtereenvolgens CITP, CCM en CATP dat tevens de mogelijkheid biedt om door te studeren aan HBO of universiteit.

Hoger en volwassenenonderwijs

In Luxemburg waren t/m het onderwijsjaar 2002/2003 3 hoger onderwijsinstellingen; het instituut voor hogere technologische studies (4 jaar); de opleidingen voor leerkrachten (3 jaar of in deeltijd 6 jaar) en de universiteit van Luxemburg. Uiteraard kon men bij middelbare en hogere technische opleidingen kiezen uit een flink aantal beroepsrichtingen. In 2003/2004 werden ze alledrie onderdeel van de universiteit. Deze kent de 3 faculteiten rechten, economie en financiën (FDEF met 1155 studenten in 2007), letteren en menswetenschappen (FLSHASE met 1312 studenten) en natuurwetenschappen, technologie en communicatie (FSCT met 713 studenten). Voor 2005 was de opleiding beperkt tot de Bachelor graad voor een universitaire vervolgstudie elders maar daarna groeide het aantal studenten voor gevorderde (m.n Master) graden. Het aantal hoger onderwijsstudenten steeg tussen 1980 en 2007 van ruim 300 naar bijna 3400 en het aantal universitaire studenten dat buiten de landsgrenzen studeert nam tussen 1990 en 2004 toe van 2100 naar 6700, maar in 2005/2006 lag het op 6063. Naast de be­schreven tertiaire opleidingen kent het groothertogdom nog diverse vormen van volwas­seneneducatie op uiteenlopende niveaus (directe deelname aan avondopleidingen in 2005/2006: ruim 15.000, waarvan ruim 10.000 bij een talencursus; met inbegrip van bedrijfstrainingen en reïntegratietrajecten ed. bijna 57.000). In 2006 nam 8,2% van de 25-65 jarigen (9,8% in 2004) deel aan enige vorm van onderwijs of training (EU27: 9,6% in 2006).