Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

Sinds 1991 kent Spanje een leerplichtperiode van 10 jaar. Ze geldt voor kinderen tussen 6 en 15 jaar. De schoolverwachting veranderde tussen 1998 en 2006 nauwelijks. Deze lag in 2006 op 17,2 jaar (bron Eurostat). Hetzelfde geldt voor het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder beroepskwalificatie). In 2007 was dit 31% (bij 3 hoogste EU; EU27 15,2% in 2007; jongens 38%, m 25%). Het aandeel 20-24 jarigen met zo’n kwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) was eveneens klein (61%: EU 78%). In 2006 had onder 25-65 jarigen 29% een hoger onderwijs diploma (OESO landen; waaronder 19 EU landen 27%); 21% (OESO 42%) een diploma van het secundair vervolgonderwijs en 51% een diploma van het lager vervolgonderwijs of minder (23% alleen lager onderwijs; OESO lager vervolg of minder 31%; bron: OECD education at a glance 2008). In 2003 was volgens het CIA worldfactbook in Spanje 2,1% van de bevolking van 14+ analfabeet. Qua talen is Castiliaans de officiële voertaal en zijn Catalaans, Galicisch en Baskisch erkende minderhedentalen. Het Castilliaanse Spaans was in 2005 de moedertaal van 74% van de bevol­king, voor 17% was dit het Catalaans, voor 7% Galicisch en voor 2% Baskisch. In 2003 kon naar eigen bevinding 31% van alle 15plussers (laagste aandeel EU15 na Portugal, EU23 zonder het VK en Ierland: 52%) enigszins tot uitstekend met Engelstalige teksten uit de voeten.

Korte voorgeschiedenis en onderwijsstelsel

Het onderwijs in Spanje is lange tijd achtergebleven bij de rest van Europa. Vanaf 1962 heeft het land een inhaalslag gemaakt. Vooral op het platteland was het analfabetisme erg hoog. Vanuit deze achtergrondsituatie werd onderwijs op afstand erg populair en schaamte speelde daarbij een rol van betekenis. Zo haalden bijv. veel volwassen analfa­beten na 1962 hun lagere schooldiploma via een schriftelijke cursus en nog steeds vol­gen vele Spanjaarden schriftelijk onderwijs, tegenwoordig vooral op hoger niveau. Aldus kon het gebeuren dat de grootste universiteit in het land (in Madrid) rond 2000 meer dan 100.000 studenten telde. In 1970 werd een leerplicht voor 6 t/m 16 jarigen ingevoerd met 8 jaar basisonderwijs en 3 jaar vervolgonderwijs. Het huidige onderwijsstelsel is gebaseerd op de wet op de algemene organisatie van het onderwijsstelsel (LOGSE) van 1990. Sinds de invoering zijn kinderen tussen 6 en 15 leerplichtig. In 2006 is een nieuwe wet op het niet universitaire onderwijs aangenomen (LOE) die er m.n op is gericht het gelijke kansen principe in de praktijk te brengen; daarbij uitgaand van pluriformiteit en culturele diversiteit. Deze wet wordt tussen 2007 en 2010 stapsgewijs ingevoerd.

Het federale onderwijs valt onder het ministerie van onderwijs, sociaal beleid en sport.  (ministerio de Educación Politica Social y Deporte). De federale overheid bepaalt het scala aan lesonderwerpen. Centraal overleg leidt tot lesboeken waar scholen uit kunnen kiezen en tot federale leerplannen en lesprogramma’s. De autonome regio’s mogen daar zelf hun selectie uit maken. Scholen bepalen voor 89% hoe ze hun lessen organiseren. Personeelsbeleid komt voor 25% uit centraal overleg en federale overheid en scholen hebben beide 38% inbreng. In het leerplicht onderwijs werd 9% van de beslissingen op centraal niveau (in 2003 nog 0%; +9%), 42% op federaal niveau (-15%), 10% op regioniveau (-4%), 23% op lokaal niveau (+3%) en 36% (+8%) op het niveau van de scholen zelf genomen (bron: OECD education at a glance 2008). De regio’s bepalen bijv in welke taal les gegeven en ze hebben invloed op hoe het onderwijs wordt betaald. Zo kiest bijv de helft van de scholieren in Baskenland voor les in het Baskisch met Spaans als verplichte (vreemde) taal (eskola ikastolak) en op de basisscholen van Catalonië is, afgezien van 3 uur p/w mediaonderwijs en enkele uren (vreemde) taalles in het Spaans, het Catalaans de wettelijke voertaal. In Andalusië bijv zijn de schoolboeken gratis terwijl ze in de rest van Spanje door de ouders worden betaald. In het leerplicht onderwijs bestaan verplichte vakken en keuzevakken. Er wordt (indien van toepassing) les gegeven in regiotalen en minstens 1 vreemde taal. In Spanje kent men publieke scholen (Colegios Publicos; 67,4% van de leerlingen in 2008/09), privé-scholen met overheidssubsidie (Centros Concertados; 26% leerlingen) en volledige privé-scholen (Colegios Privados: 6,6%), meestal van een roomse kloosterorde. Het laatste type scholen kent binnen de leerplicht vaak gescheiden jongens en meisjesklassen en een schooluniformplicht. Zowel kleine (26-120 leerlingen: publiek 18%, privé 31%) als erg grote privé-scholen (meer dan 700 leerlingen) hebben een relatief groot aandeel in hun leerlingenaantal.

Het onderwijs in Spanje is qua opbouw bijna volledig opgedeeld in modules van 2 jaar. De basisschool kent er 3 en de het verplichte vervolgonderwijs (ESO) 2. De laatste fase mond uit in een GESO diploma dat toegang geeft tot de ciclos formativos in het MBO of tot een 2 jaarlijkse module met grove specialisaties als algemeen vormende variant (bachillerato).). Dit wordt afgesloten met het bachiller diploma dat toegang geeft tot HBO of een universitaire toelatingsexamen (selectividad). Wie dit GESO niet haalt (men mag in totaal 2 keer doubleren, binnen dezelfde klas 1 keer) krijgt voor het aantal afgemaakte schooljaren een Certificado de Escolaridad met opties op aangepaste trajecten (Programas de Cualificación Inicial Profesional). Zonder GESO kunnen 25 plussers toelatingsexamen doen voor opleidingen waar het GESO recht op geeft. In het basisonderwijs doubleerde in 2005/06 na de eerste 2jaarlijkse module 4,2%, na de tweede 4,3% en na de laatste 6,3%. Bij privé-scholen waren de aandelen lager. In 2004/05 voltooide 84% van de leerlingen op hun 12e de basisschool. Aan het eind van het ESO kon 69% (j 76%, m 62%) door naar het bachillerato en 16.9% (j 18,4%, m 15,5%) ging naar een ciclo formativo. In 2005/06 had qua voorzieningen 50% van de publieke en 68% van de private onderwijsinstellingen een kantine en 38% van de publieke en 20% van de private instellingen voorzag in schoolvervoer. In het speciale onderwijs was dit voorzieningenniveau het hoogst. Het aantal leerlingen per computer zakte tussen 2002/03 en 2006/07 in het op openbare onderwijs op basisscholen van 16 naar 6,7 en op vervolgscholen van 11,2 naar 5,1. In het private onderwijs ging het van 14 naar 10. De beoordelingsschaal kan op de basisschool beperkt zijn tot voldoende/ onvoldoende, maar daarna wordt die van 1 tot 10 gangbaar. Daarbij geldt 5 als laagste voldoende en 9 en 10 gelden als uitmuntend. Men kent geen staatsexamens, maar vanaf 2009 worden landelijke criteria ingevoerd. Schoolklassen zijn op basis van leeftijd.

Voor achterstandsleerlingen bestaan in het gewone onderwijs naast verplichte aanvullende voorzieningen (fysiek en inhoudelijk) speciale instellingen (bijv blinden en dovenscholen). De onderwijswet van 2006 schept meer voorzieningen die afgestemd zijn op het groeiend aandeel leerlingen uit een etnische minderheid. In 2005/06 kreeg 2,2% van de leerlingen aanvullend les, 0.5% ging naar een speciale school (groepsgrootte 5,7 leerlingen per docent, in private instellingen meer dan in publieke instellingen) en 1,7% werd bijgespijkerd vanwege hun etnische achtergrond. In 2007/08 viel volgens Datos y Cifras curso Escolar 2008/2009 van het Spaanse ministerie van onderwijs buiten de universiteiten landelijk 9,4% van de leerlingen onder etnische minderheden (publiek onderwijs 11,5%: privé-scholen 5,1%; kleuterscholen 5,7%, basisscholen 7,2%, lager vervolgonderwijs 10,8%, bachillerato 4,4%, farmación profesional 6,8%). Het hoogste aandeel gold voor Rioja en de Balearen (beide rond 15%) en Madrid en Cataluña (rond 12,5%) en het laagste voor Ceuta (2%) en voor Extramadura en Galicië (beide rond 3%). Het grootste contingent van deze leerlingen had wortels in Zuid-Amerika (42%), gevolgd door Europa 29%) en Afrika (19%).

De groepsgrootte lag in 2006 boven deze EU19 standaard (basisscholen 20,7 om 20,2 en vervolgscholen leerplicht 24,7 om 22,7 leerlingen). Ten opzichte van 2000 zijn m.n in het vervolgonderwijs de groepen kleiner geworden (basisscholen 21,1, vervolgscholen 26 in 2000). In het basisonderwijs ligt de maximale groepsgrootte op 25, in het ESO op 30, in het bachillerato op 35 en in het beroepsonderwijs weer op 30. Qua schooljaar zijn er federale minimum standaarden voor vakantie en lestijden. De verdere verdeling is in handen van de autonome regio. In het basis en vervolgonderwijs duurt het schooljaar van de 1e helft van september tot de 2e helft van juni. Men kent dus een zomervakantie van maar liefst 2½ maand. Dit maakt de andere vakanties korter. Zo is er geen herfstvakantie, een kerstvakantie van 2 weken, een carnavalsvakantie van 3 tot 6 dagen en een paasvakantie van een week. Verder zijn de scholen dicht op 12 publieke en godsdienstige feestdagen en op regionale of lokale heiligendagen. In het hoger onderwijs bepalen universiteiten hun eigen rooster. De vakanties zijn van vergelijkbare lengte en de tentamenperiodes vallen voor de 3 hoofdvakantieperiodes. Basisscholen doen een voorstel voor lestijden dat door de regio moet worden goedgekeurd. Het rooster kent hier een 5daagse schoolweek met per dag 5 lesuren van 55 minuten. Er zijn geen vrije woensdagmiddagen maar wel lange middagpauzes (2 tot 3 uur lang). Het aantal jaarlijkse lesuren ligt rond 1100. In het ESO zijn wekelijks 30 lesuren van 60 minuten gangbaar. Hier ligt het aantal jaarlijkse lesuren in de 1e cyclus op 1280 en in de 2e op 1205. De tabel die nu komt biedt een overzicht van het verplichte en feitelijk gewenste aantal lesuren in Spanje en in de 19 EU landen binnen de OESO club van rijke landen in het leerplichtonderwijs (bron education at a glance 2008 OECD indicators). Hieruit blijkt dat de belasting voor de leerlingen naar verhouding hoog is.

Leeftijdsgroep

Lesuren verplicht p/j

Lesuren feitelijk gewenst p/j

Spanje

EU19

Spanje

EU19

7 en 8 j

793

703

793

800

9 t/m 11j

794

819

794

844

12 t/m 14j

956

892

956

932

15j, doorsnee

979

902

979

977

15j, lichtst

978

763

978

861

Eurydice Spain kwam voor 2007 voor het basisonderwijs uit op 1085 lesuren in de 1e cyclus en 1100 in de 2e en de 3e cyclus en voor het ESO op 2015 uur in de eerste 3 jaar en op 720 uur in het 4e jaar (beroepenoriëntatie niet meegerekend). Qua lessenpakket gaat buiten het universitaire onderwijs 55% naar het landelijk verplichte kerncurriculum. Waar een regiotaal voertaal is moet van de rest 10% aan Spaans worden besteed. De bestedingsruimte van de regio komt zo uit op 35 of 45%. Van de lestijd moet elders een kwart worden besteed aan Spaans. In het ESO is sinds 2006 naast de module van 2 keer 2 jaar accent komen te liggen op het onderscheid tussen de eerste 3 jaar en het laatste jaar. Zo krijgen de leerlingen in dat jaar als verplicht vak burgerschap en mensenrechten met nadruk op vrouwenemancipatie. Verder moeten ze 3 verplichte keuzevakken kiezen uit de 8 opties natuurkunde, biologie/geologie, kunst, muziek, computerkunde, Latijn, 2e vreemde taal en technologie. Beroepenoriëntatie valt nu eveneens onder het pakket. De tabel die nu komt geeft een indruk van de verdeling van lestijd in het basis en vervolgonderwijs binnen de leerplicht in 2006 in vergelijking met de EU19 standaard. Godsdienstlessen zijn gemarkeerd omdat ze nooit verplicht zijn en beroepsoriëntatie omdat het alleen voor het 4e jaar van het ESO geld.

Vak

9 t/m 11 j in %

12 t/m 15 j in %

Spa

EU19

Spa

EU19

Lezen en schrijven

22

25

16

16

Rekenen/ wiskunde

17

17

11

13

Natuurkunde

9

9

11

12

Aardrijkskunde/ geschiedenis

9

7

10

12

Vreemde talen

13

9

10

13

Technologie

1

8

4

Creatief

11

13

11

9

Gym

11

9

7

8

Godsdienst

13*

4

13*

4

Praktijk/ beroepsoriëntatie

1

13*

1

Overig

3

3

4

Verplicht vast

92

97

87

94

Verplicht flexibel

8

3

13

6

In het bachillerato wordt p/j ruim 1000 uur besteed aan verplichte algemene vakken, 450 uur aan 5 verplichte keuzevakken binnen de gekozen afstudeerrichting en 90 uur aan een keuzevak daarbuiten (samen 540 uur). De ciclos formativos zijn opgedeeld in módules profesionales. Zo’n 2 jaarlijkse module telt 1300-2000 lesuren en (met ook wat algemene vorming) en 300-700 uren praktijk. Via de nieuwe wet van 2006 zijn er nu ook een talen module en een sportmodule en 2 gespecialiseerde kunstmodules (muziek & dans en beeldende kunst & ontwerp). De jaarlijkse belasting per docent was in 2006 relatief laag (basisonderwijs: 700 lesuur; EU19: 806 u; vervolgonderwijs leerplicht 710 om 672u: secundair vervolgonderwijs 601 om 634u). In het basisonderwijs werd ruim 60% en in ESO en secundair vervolgonderwijs rond de helft van de werktijd besteed aan lesgeven (vrij veel naar de maatstaf van 11 EU landen). De wettelijk vastgelegde werktijd p/j lag in zowel basis als vervolgonderwijs op 1425u (EU19: leerplichtonderwijs 1619u; secundair vervolgonderwijs 1604u). Daarvan moest 1140 u op school worden doorgebracht (EU19: 1201, 1173 en 1154 u). Leerkrachtsalarissen lagen in 2006 boven het gemiddelde van de 19 EU landen in de OESO; m.n bij beginnende leerkrachten in het basisonderwijs. Ze gingen qua koopkracht sinds 1996 wat omlaag en de annuïteiten op lange termijn (15 jaar) lagen iets onder deze standaard. Dit brengt ons op de betaling van het onderwijs in zijn algemeenheid.

In Spanje is het onderwijs meer schools en autoritair dan in NL. Het onderwijs is veelal eenrichtingsverkeer. De bekende weg weten is belangrijker dan vernieuwende oplossingen. Leerlingen en studenten voelen zich groepslid, maar met een team  brainstormen en oplossingen bedenken is niet zo populair.

Betaling van het onderwijs

Het deel van het BBP voor onderwijs lag tussen 2000 en 2005 rond 4,25% (4,23% in 2005; bron Eurostat; EU25: 5,04%). Van het totaal kwam 0,53% (EU25 0,67%) op rekening van huishoudens, zodat het overheidsaandeel 3,78% van het BBP bedroeg (EU 4,4%). Het deel uit private bronnen lag iets boven de EU19 standaard (11,4 om 9,5%), maar steeg na 2000 relatief weinig (4 om 79%). Van het BBP ging 2,9% naar het gewone onderwijs, waarvan 0,12% naar aanvullende diensten als schoolmaaltijden schoolvervoer en huisvesting (OESO landen 3,8%; aanvullend 0,24%; OECD education at a glance 2008). Voor het hoger onderwijs lagen deze cijfers op 1,12% (OESO 1,46 en 0,06% BBP). Daarvan ging 0,32% naar R&D (OESO 0.37%). Het aandeel van lopende uitgaven in het totale onderwijs was aan de grote kant (92,8 om 91,8%) en dat voor kapitaalsuitgaven navenant klein. Dit laatste geldt echter niet voor het hoger onderwijs (83,2%; OESO 90,4%). Het deel voor leerkrachten was groot (buiten het Hoger Onderwijs 70,8 om 63,3%; in het HO 59 om 43%), maar dat werd gecompenseerd met het lage aandeel uitgaven voor overig personeel (buiten HO 10 om 16%, in HO 21,5 om 24,3%). De stijging van de uitgaven per leerling lag tussen 2000 en 2005 buiten het HO onder de EU19 standaard (15 om 20%), maar in het HO lag ze er boven (23 om 11%). De uitgaven stegen na 2005 onder de socialistische regering van Zapatero echter naar 4,51% van het BBP in 2008 en die van gezinnen kwamen op 0,8% van het BBP (bron Datos y Cifras curso Escolar 2008/2009 onder Gasto en educación). In 2008 ging van de publieke uitgaven 32,7% naar kleuter en basisonderwijs, 30,4% naar vervolgonderwijs, 19,6% naar universiteiten, 7% naar andere onderwijsvormen (volwassenenonderwijs, vakopleidingen) en de rest (10,3%) naar overige zaken (m.n ambtenaren).

Kleuteronderwijs en on­derwijs dat onder de leerplicht valt zijn gratis. Wel wordt een ouderbijdrage gevraagd voor leermiddelen (behalve in Andalusië) en buitenschoolse activiteiten. Er bestaan echter subsidie en leenstelsels voor schoolboeken voor lage inkomensgroepen. Voor opleidingen die buiten de leerplicht vallen is er voor deze groepen ook een stelsel van beurzen en vergoedingen. Dat is er ook voor studenten die te ver van hun instelling af wonen om bij hun ouders te blijven wonen en HBO of universiteitsstudenten die uitmunten. In 2005 kwam van de onderwijsuitgaven 11,4% (EU19 9,5%) uit private bron en het gedeelte dat uit huishoudens kwam (10,6%) was het grootste in de EU19; OECD education at a glance 2008). Bij het kleuteronderwijs kwam 15%(EU19 12%), bij het leerplichtonderwijs 6,5% (om 6,2%) en bij het hoger onderwijs 22% (-3,5% t.o.v 2000: EU19 17,5%; +2,5%) uit private bronnen. Voor studenten varieert de hoogte van het collegegeld in Spanje met de autonome regio en het stadium in de studie. In 2007/08 liep het uiteen van €512 tot bijna €1100; bij HBO instellingen minder en bij private instellingen meer. Daarvan kwam in Spanje gemiddeld 38% van familie e.d. (NL 16%), 49% uit werk (NL 31%) en 8% van de staat (NL 37%). In 2007 kreeg 24% van de studenten een studietoelage van gemiddeld €100 (NL 87% met €327 gemiddeld) en de rest kreeg geen publieke lening of toelage. Thuiswonende studenten kwamen rond van €518 p/m (NL €748) en uitwonende studenten van €819 (NL €1128). In Spanje lag het aandeel thuiswonende studenten op 64% (hoogste van 20 EU landen na Italië). Uitwonende studenten betaalden flink wat meer huur dan in NL. Het gedeelte studenten dat (bij)verdiende was kleiner dan in NL (25 om 75%), maar het deel van hun inkomen dat ze daar uithaalden was veel groter (86 om 37%; bron data reporting module op http://www.eurostudent.eu/about). Volwassenenonderwijs is in Spanje als 2e kansonderwijs geheel of vrijwel geheel gratis.

Kleuter en leerplichtonderwijs

Crèches en kleuterscholen hebben een belangrijke opvangfunctie. In het Spaanse onderwijsstelsel worden crèches voor 0 t/m 2 jarigen (Jardin de infancia) beschouwd als de 1e cyclus van het kleuteronderwijs. In 2007/08 viel bijna de helft ervan (46,5%; 5% meer dan in 2002/05) onder de volledige privé-scholen (Colegios Privados), hetgeen betekent dat het vaak duur was. In 2008/09 voorzag deze cyclus in de opvang van 371.000 dreumesen; 30% meer dan een jaar eerder. In 2005/06 kwam 16,6% van de 0-2 jarigen er terecht. De kleuterschool voor 3 t/m 5 jarigen, de 2e cyclus van het kleuteronderwijs, heet in Spanje de voorschool (Pre-escolar). Hoewel het niet onder de leerplicht valt, ging in 2006 het gros van de peuters en kleuters er heen (3 jarigen 96%, EU27 74%, NL 0,1%; 4 jarigen 97%; Eurolanden 92%; NL 74%). Crèches zijn wat langer open dan kleuterscholen (tot eind juli). Crèches en kleuterscholen bieden op werkdagen vaak 7 tot 9 uur p/d opvang. Daarbij wordt zo’n 25 uur p/w besteed aan pedagogische activiteiten in engere zin. Op de kleuterschool wordt al begonnen met les in lezen en schrijven, een vreemde taal en het omgaan met computers. In 2006/07 kreeg bijv 55,4% van de kleuters Engelse les (+17% t.o.v 2001/02). In 2005/06 telde een gemiddelde groep in crèches 14 leden en kleuterklassen 21. In het schooljaar 2008/09 namen 1,77 miljoen kleuters deel aan de 2e fase (+7,7% t.o.v een jaar eerder; zo’n 65% op publieke scholen). In 2005/06 waren er 111.000 leidsters (maestros; 68% aan publieke scholen). Het land telde toen 4238 afzonderlijke kleuterscholen, maar veel kleuterscholen waren opgenomen in een scholengemeenschap.

Het basisonderwijs (scuola primaria) is bestemd voor kinderen van 6 tot 12 jaar. Het telt 3 cycli van 2 jaar. Reeds vanaf de 1e cyclus krijgen de leerlingen les in de 6 vakgroepen die het basisonderwijs kent (wereldkennis, creativiteit, gym, Spaans, vreemde taal, rekenen, godsdienst). Naast de vaste leerkrachten zijn er vakleerkrachten voor Engels, gym en muziek. Scholen zijn vrij om zelf lesindelingen te maken. In 2006/07 kreeg 92% van de leerlingen Engelse les (+4% t.o.v 5 jaar eerder) en 5% kreeg les in een 2e vreemde taal (meestal Frans: altijd in de 3e cyclus). In 2008/09 telde het basisonderwijs 2,7 miljoen leerlingen (+2,7%), waarbij 2 van de 3 op een openbare school zaten. Er waren toen bijna 14.000 basisscholen; vaak als onderdeel van een scholengemeenschap. In 2005/06 waren de 184.000 maestros voor driekwart vrouw.

Het vervolgonderwijs binnen de leerplicht wordt gegeven aan een middenschool die bekend staat onder de noemer ESO voor Educación Secundaria obigatoria. Deze kent 2 cycli, de 1e voor 12 en 13 jarigen en de 2 voor 14 en 15 jarigen. Vooral in de eerste 3 jaar is het lessenpakket erg uniform georganiseerd rond de vakgroepen natuurkennis, gym, creatief, sociale studies, aardrijkskunde en geschiedenis, Spaans, (eventueel) regiotaal, vreemde talen, wiskunde, technologie, muziek en (facultatief) godsdienst. In het 4e jaar komen de uit 8 vakken te kiezen 3 keuzevakken in beeld (zie onder lessenpakket). In 2008/09 kreeg 98% van de leerlingen Engelse les en in het 4e jaar koos 42% een 2e vreemde taal in het pakket (Frans 38%). De individuele beoordeling aan het eind van het jaar met voorstellen voor de te volgen aanpak is in handen van de klassenleraar. Vanaf 2008/09 wordt aan het eind van de 1e fase voor iedere leerling een tussentijds evaluatierapport opgemaakt. De opleiding wordt afgesloten met een GESO diploma of een scholingcertificaat (Certificado de Escolaridad: zie onder opbouw). In 2006 lag de klassengrootte op gemiddeld 24. In 2008/09 telde het ESO 1.82 miljoen leerlingen (-0,2%; 66% op een openbare school, 3% op een volledige privé-school). Er waren ruim 8200 scholengemeenschappen die ESO in het pakket hadden. In 2005/06 telde het hele secundaire onderwijs 184.000 leraren; voor 56% vrouwen.

In 2006 scoorden Spaanse 15jarigen op de PISA onderzoeken in vergelijking met leeftijdgenoten uit de 29 rijke landen van de OESO qua gemiddelden 27e op leesvaardigheid; 24e op wiskunde en (gedeeld) 22e op natuurkunde.

Secundair vervolgonderwijs

Na het ESO kan de leerling een baantje zoeken (mits deze 16 is), deelnemen aan één van de vaktrainingen van een jaar (Programas de Cualificación Inicial Profesional) of een vervolgopleiding doen. Daarbij bestaat de keus tussen het algemeen vormende bachillerato en gewone en gespecialiseerde vakopleidingen op MBO niveau (Ciclos Formativos de Grado Medio). Het leerplan van het 2jaarlijkse bachillerato bestaat qua tijd voor de helft uit een verplicht kerncurriculum met de vakken filosofie, gym (beide alleen 1e jaar), taal en literatuur, een vreemde taal naar keuze, Spaanse geschiedenis en geschiedenis van de filosofie (beide alleen 2e jaar). Voor de vrije helft moest men kiezen uit 1 van de 4 richtingen kunst, natuur en gezondheid, mens en sociaal en technologie, ieder met de nodige specialisaties die voorbereiden op een vervolgstudie aan HBO of universiteit (rond 2009 worden dit de 3 richtingen kunst, opgesplitst in beeldende en podiumkunsten; wetenschap & techniek en sociale wetenschappen & klassiek). Het afsluitende diploma (bachiller) geeft toegang tot universitaire toelatingsexamens en HBO opleidingen. Voor vaktrainingen staat 300 tot 700 uur. Ze kunnen resulteren in een Técnico diploma, dat alsnog toegang geeft tot het bachillerato. De MBO opleidingen tellen 68 ciclos formativos; verdeeld over 22 vakrichtingen. Deze opleidingen duren 1½ tot 2 jaar (1300-2000 uur). Daarnaast zijn er allerlei gespecialiseerde vakopleidingen (Régimen Especial) binnen de gebieden muziek, dans, kunst, talen en sport van 2, 4 (MBO niveau) of 6 jaar (HBO niveau). De vakopleidingen op MBO en HBO niveau kennen modules van uiteenlopende lengte; waaronder een stagemodule. Op MBO niveau heeft het diploma dezelfde waarde als een bachiller diploma.

In 2006/07 lag bij 16 jarigen het de onderwijs deelname volgens het Spaanse CBS op 88% (ESO 34%, buiten de leerplicht 53%) en bij 18 jarigen op 62% (ESO 1%, MBO 33%, HBO 28%: bron Datos y Cifras curso Escolar 2008/2009). Volgens Eurostat steeg de deelname onder 18 jarigen tussen 1998 en 2006 minder sterk dan in de EU (van 65 naar 70%; EU27 van 68 naar 77%). In 2008/09 telde het bachillerato 619.000 leerlingen (-0,3%; 74% op een openbare school, 16% op een volledige privé-school). In 2006/07 koos qua vakkenpakketten 50% mens en sociaal (j 57%. m 42%), 38% natuur en gezondheid, 8% technologie (j 13,4%, m 3%) en 3,8% een creatieve opleiding (meisjes 4,5%). In 2008/09 trokken beroepsopleidingen op MBO/HBO niveau 521.000 deelnemers (+1,9%; 76% aan een openbare instelling, 3,7% aan een volledig private instelling; MBO 46%, +0,9%; vaktraining 9%). De populairste MBO richtingen waren administratie (47.000 deelnemers), gezondheid, elektrotechniek, automobielbranche, uiterlijke verzorging en informatica (15.600). De Régimen Especial telden op alle niveaus (LBO t/m HBO) 716.000 deelnemers (92% aan een publieke instelling; bij sport en dansopleidingen veel minder). Het populairst waren hier de taalopleidingen (380.000), gevolgd door muziekopleidingen (278.500). Dansopleidingen trokken 30.000, kunstacademies 23.000 en sportopleidingen 3000 deelnemers. Het deel met afstandsonderwijs steeg bij het bachillerato met 4,5% naar 39.000 en bij het beroepsonderwijs met 18% naar 15.000. In 2008/09 telde het beroepsonderwijs ruim 45.000 docenten (+25% t.o.v 2007/08; voor 62% man). In 2007/08 waren er 11 leerlingen per docent. In 2008/09 voorzagen 6600 scholen en scholengemeenschappen in secundair vervolgonderwijs. Daaronder waren 1700 gespecialiseerde instellingen. Volgens Eurostat verdubbelde de deelname aan vakopleidingen binnen het secundaire vervolgonderwijs tussen 1998 en 2005 (j van 22 naar 45%; m van 21 naar 40%). In 2006 stagneerde de groei (j 45,1%, EU27 57%; m 40,2%, EU 46,3%). Het aandeel leerlingen in het secundair vervolgonderwijs dat doorging in het hoger onderwijs steeg tussen 2000 en 2006 minder snel dan in de 19 EU landen van de OESO (64%: +2%; EU19 68%;+9%).

Hoger onderwijs

In 2005/06 telde Spanje ruim 2200 instellingen waaraan naast MBO onderwijs ook HBO onderwijs werd gegeven. Hieronder valt de bovenbouw (Grado Superior) van de Ciclos Formativos en van de gespecialiseerde vakopleidingen. Ze delen het Técnico Superior als afsluitend diploma. In 2008/09 telden de Grados Superiores 219.000 studenten (+1,6%). De populairste richtingen hier waren administratie (38.500 deelnemers), gezondheid, informatica, sociaal cultureel en elektrotechniek 19.500). Op de kunst en ontwerp opleidingen op HBO niveau zaten 17.000 studenten en bij andere gespecialiseerde opleidingen (buiten taalopleidingen) 13.000. Rond 2006 telde Spanje 50 publieke en 24 private universiteiten (waarvan 7 van de roomse kerk). Daaronder vallen technische en politechnische hogescholen. Men is bezig met de invoering van de BA, MA, DR structuur en deze zal in 2010/11 zijn voltooid. Voordien heet de kandidaatsgraad Diplomado en de drs. graad Licenciado. In 2005/06 telden de universitaire instellingen volgens Eurydice  1,44 miljoen studenten (4,7% aan een private instelling; 14% in deeltijd; 3 na hoogste van 20 EU landen) en 50.200 stafleden (voor 67% man). Volgens Eurostat bereikte het aantal HO studenten (HBO, universitair) in 2003 en 2004 een piek van 1,84 miljoen en zakte het tegen de EU trend in naar 1,79 miljoen in 2006 (-3%). Bij het HBO was na 2000 sprake van 6% stijging en bij universiteiten van een lichte daling. De instroom van buitenlandse studenten vanuit EU landen was volgens Eurostat naar verhouding klein (0,8% van het bestand; EU 2,9%) evenals de uitstroom van Spaanse studenten naar de Eu (1,3 om 2,6%). In Spanje is het HO naar internationale maatstaten wel weer erg toegankelijk en het aandeel studenten met laag opgeleide ouders is groot. Hetzelfde gold voor het aandeel voorstanders van vrije toelating tot het HO (eind 2006 49%, EU25 43%; voor selectie 30%; laagste EU, EU 47%; bron EB 273, wave 66.3).

In 2006 voltooide 45% een 3 of 4 jarig programma (EU19 54%), 55% een programma van 5 of 6 jaar (EU19 46%) en promoveerde 1% (EU 1,6%; OECD education at a glance 2008). Bij de populairste afstudeerrichtingen waren in 2006 de trends omgekeerd aan die in de OESO landen. Bovenaan stond sociale wetenschappen, business, rechten en diensten 34,6%, -4,6% t.o.v 2000 (OESO landen 37,1%, +1,4%); gevolgd door talen en klassiek (humaniora), kunst en onderwijs 23,8%, +1% (OESO 24,9%, -1,6%), zorg en welzijnstudies 14,2%, +2,7% (OESO 13,3%: +2,2%) en technische studies 14,3%; +1,4% (OESO 11,9; -0,6%). In 2007 was volgens INE (het Spaanse CBS) bij de universitaire toelatingsexamens rechten en sociale wetenschappen het populairst (30,6%), gevolgd door gezondheid 25,5%, wetenschap en techniek 23,2%, klassiek en talen 13,8%, combinaties 4,4% en kunst 2,5%.

Volwassenenonderwijs

In het volwassenenonderwijs speelt 2e kansonderwijs in Spanje een belangrijke rol. Om volwassenen de gelegenheid te geven om reguliere schooldiploma’s te halen bestaan opleidingen in deeltijd in reguliere scholengemeenschappen en deeltijd of voltijd opleidingen in buurtcentra (zo’n 1500 in heel Spanje) of via afstandsonderwijs (bijv via de media en/of de CIDEAD centra van het ministerie van onderwijs). Qua niveau variëren ze van alfabetiseringscursussen (m.n gericht op vrouwen, gevangenen, immigranten en militairen) via de reguliere beroepsopleidingen tot universitair waarbij 25plussers rechtstreeks het universitaire toelatingsexamen kunnen doen. Het nationale instituut voor werkgelegenheid INEM organiseert vakgerichte cursussen en workshops. Onder de (deels gesubsidieerde) private instellingen vallen volksuniversiteiten (FEUP) en volksscholen (FAEA). Behalve op technische en vakkwalificaties zijn ze gericht op vergroting van sociale vaardigheden en maatschappelijke deelname.

In 2007/08 namen volgens Datos y Cifras curso Escolar 2008/2009 van het Spaanse CBS INE ruim 383.000 volwassenen deel aan 2e kansonderwijs; voor 96% aan publieke instellingen. Het grootste deel deed een opleiding op basis of vervolgniveau (beide 36%), gevolgd door taalcursussen voor immigranten (10,5%), vakopleidingen 9%, HBO (ruim 3%) en universitaire opleidingen (bijna 3%) en MBO opleidingen 1%. Volgens deze bron deden 180.000 volwassenen een ander type opleiding (bijv een talencursus of een training voor werkzoekenden; voor 94% aan een publieke instelling). INE kwam bij een peiling in 2008 op 10,2% onderwijsdeelname onder 25 plussers, merendeels (8,2%) niet voor een regulier schooldiploma. Ze daalde van 18,6% bij 25-35 jarigen naar 4,2% bij 55plussers. Volgens Eurydice was bij 16-25 jarigen de deelname het hoogst bij degenen die een kwalificatie voor een vak of voor vervolgonderwijs wilden, maar bij 25plussers was onder de deelnemers het segment dat al een goede vooropleiding had het grootst (28%). Deze bron kwam in het volwassenenonderwijs op 11.300 docenten en bijna 2700 instellingen. Volgens Eurostat lag de deelname aan lifelong learning onder Spaanse 25-65 jarigen tussen 2005 en 2007 rond 10,4% (EU15 10,9%). In Spanje profiteerden hoog opgeleiden relatief sterk van educatie voor volwassenen. In 2003 was de gemiddelde deelname 6% (OESO 18%); 3% bij laag opgeleiden en 14% bij HO opgeleiden (OESO laag opgeleid 7%, hoog 31%). Laag opgeleiden tussen 25 en 65 konden in totaal p/j 102 uur educatie verwachten en hoog opgeleiden 503 uur (OESO 210 en 669 uur).

Evaluatie van het onderwijs

Omdat steeds vaker beide ouders gingen werken en traditionele kinderopvang binnen de familie e.d afnam is in Spanje veel geïnvesteerd in opvang voor peuters en kleuters. Dit heeft geresulteerd in een sterke groei van kinderopvang en van de deelname aan peuter en kleuteronderwijs. In het leerplichtonderwijs is het niveau van scholen volgens de PISA scores naar internationale maatstaven niet al te hoog, maar wel tamelijk uniform. Een niveauverschil tussen witte en zwarte scholen speelt in Spanje, ondanks de grote immigrantenpopulatie, veel minder dan in NL. Wel moet daarbij worden aangetekend dat veel immigranten uit Spaanstalige landen komen (Latijns Amerika). In Baskenland en Catalonië is de regiotaal omgangstaal in het leerplichtonderwijs. De voor en nadelen daarvan vormen een punt van debat. In het onderwijs wordt echter overal veel aandacht besteed aan vreemde talen en men begint er erg vroeg mee. Zo krijgen veel kleuters al Engelse les. Het aandeel voortijdige schoolverlaters bleef in Spanje groot en de groei in deelname aan secundair vervolgonderwijs bleef achter bij de EU standaard. Wel is de hoger onderwijs deelname een tijd sterk gegroeid, mede door de grote toegankelijkheid voor studenten uit laag opgeleide milieus. Het niveauverschil tussen de generaties is zo erg groot geworden, vooral onder universitair opgeleiden. Thans telt Spanje naast tamelijk veel hoog opgeleiden veel laag opgeleiden en erg weinig middelbaar opgeleiden. Men probeert dit te ondervangen door de toegankelijkheid van het 2e kansonderwijs te vergroten; bijv door de kosten lag te houden. De groepen in het onderwijs zijn naar EU en OESO maatstaven nog steeds groot, maar de grootte is wel flink afgenomen. Binnen het leerplichtonderwijs en het algemeen vormende vervolgonderwijs is de belasting voor de leerlingen relatief groot (al staan daar lange zomervakanties tegenover) en voor docenten klein. Daarbij worden de docenten nog steeds redelijk betaald.

Spanje kent als afsluiting van het leerplichtonderwijs alleen schoolexamens en geen landelijk geldende criteria. Wel is men recentelijk met de invoering daarvan begonnen. Ook zijn er geen landelijke criteria voor schoolinspecties of voor eigen evaluatie van scholen. In 2006 was het rendement van het onderwijs qua betaald werk onder 25-65 jarigen hoog naar internationale maatstaven. De groei was een stuk sneller dan gemiddeld in de 19 EU landen van de OESO, m.n bij vrouwen. Bij lager en middelbaar opgeleiden was men het EU19 gemiddelde voorbij gestreefd en bij het hoog opgeleiden werd dit benaderd. Bij laag geschoolden (geen secundair vervolgonderwijs) had 59.8% betaald werk (+11.6% t.o.v 1997; EU19 55.5%: +3,1%) en het werkende deel met secundair vervolgonderwijs lag op 75.9% (+9,3%; EU 75,3%: +2,8%). Het deel met een hoger onderwijsdiploma en een baan bleef nog iets onder de EU19 standaard (83,4%; +7,9%: OESO 84,8%, +1,5%). Wel bleef de achterstand bij laag opgeleide vrouwen groot. De daling van de werkloosheid onder hoog opgeleiden was veruit de grootste binnen de landengroep (van 13,7% naar 5,5%: OESO van 4,7 naar 3,7% tussen 1997 en 2006). In 2006 was onder 24-65 jarigen qua verdiensten het voordeel van een HO diploma t.o.v laag opgeleiden (lager vervolgonderwijsdiploma of minder) met 47% (NL 64%) kleiner dan gemiddeld in de OESO landen; m.n bij vrouwen.

In Spanje beoordeelde men het genoten onderwijs in 2003 qua tevredenheid met het cijfer 6,7 (EU 6,9; Eurlife indicator) en de kwaliteit van het onderwijsstelsel gaf men een 6,2 (EU25 6,3). Uit Eurobarometer 273/ wave 66.3 TNS opinion & social kwam naar voren dat het volksdeel dat onderwijs eind 2006 tot de 3 grootste punten van zorg rekende iets boven het EU25 gemiddelde lag (voor zichzelf 15 om 13%; voor de komende generatie 20 om 18%). Het deel dat goed onderwijs tot de 2 beste manieren rekende om verder te komen in het leven was relatief klein (50 om 62%).