Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

Op http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/index_en.php is veel info te vinden over onderwijsstelsels in de EU landen en ook Eurostat en de OESO (OECD education at a glance 2008 of 2009) beschikken over de nodige cijfers. Tsjechië kent een leerplicht van 9 jaar; i.e. voor 6 t/m 14 jarigen. De schoolverwachting steeg tussen 2001 en 2007 sterker dan in de EU landen (van 16 naar 17,3 jaar; EU25 van 16,9 naar 17,2 j; bron Eurostat). De Tsjechen zijn relatief goed opgeleid. Het gedeelte 25-65 jarigen met een beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) is het grootst binnen de Eu en steeg tussen 2000 en 2008 van 86% naar 91% (+5%; EU25 van 64 naar 71%; +8%) en het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n kwalificatie) is erg klein en lag tussen 2004 en 2008 rond 6% (5,6% in 08; EU27 14,9%; -1,2%). Daarbij is het manvrouw verschil in Tsjechië klein (v 5,4%; m 5,8%; EU v 13%, m 17% in 08). Het volksdeel tussen 25 en 65 met hooguit lager vervolg onderwijs ligt ver onder de EU normaal en daalde van 14 naar 9% (-5%; EU27 28,5% in 08; -7%). OECD Education at glance kwam voor 2006 op 10% van de 25-65 jarigen met lager vervolgonderwijs (0% alleen basisschool; 19 Eu landen in de OESO club 31%), 77% met secundair vervolg onderwijs (hoogste EU19; EU19 45%) en 14% met hoger onderwijs (EU19: 24%). Begin 2006 beschouwde qua talen 98% van de Tsjechen de officiële voertaal Tsjechisch als moedertaal; 2% zag een andere erkende EU taal (veelal Slowaaks of Pools) en 0,7% een andere taal (ook) als zodanig. Er zijn regionaal 2talige basisscholen waar naast het Tsjechisch Pools wordt gevoerd. Begin 2006 sprak 28% naar eigen idee genoeg Duits (EU25 14%) en 24% genoeg Engels (EU 28%) om een gesprek te durven voeren (Eurobarometer 243, wave 64.3: zie ook onder communicatie, taal).

Onderwijs: achtergrond, organisatie en beleid

Tsjechië herbergt de oudste universiteit van Centraal Europa, de in 1348 door keizer Karel IV gestichte Karel universiteit in Praag. Jan Ámos Komenský (1592-1670; in NL beter bekend als Comenius) is een be­lang­rijke onderwijspionier. Overal in de EU zijn onderwijs instellingen naar hem vernoemd en de Tsjechen claimen dat hij veel invloed heeft op hun visie op educatie. Zijn ideeën zijn bij hen het duidelijkst te­rug te vinden in de opzet van crèches en kleuterscholen. Als verzoenende verlichte geest streefde hij verbetering van de menselijke conditie na. Hij was voorstander van levenslang leren uit de praktijk van het leven (gratis onderwijs voor iedereen) en van onderwijs in de eigen taal. Naar zijn idee kan men vreemde talen het beste leren door ze te spreken. Ook had hij oog voor individuele verschillen tussen leerlingen en hij achtte zelfwerkzaamheid belangrijk voor de motivatie.

Comenius (http://www.comenius-naarden.nl/) was één van de vele Tsjechische protestanten (Hussieten) die in de 17e eeuw naar Nederland vluchtten vanwege vervolging door de dynastie van de Habsbur­gers. Hij is in Naarden gaan wonen en daar ook overleden en begraven. Het ter ere van hem opgerichte mausoleum aldaar is tot Tsje­chisch grondgebied verklaard en wordt door de meeste Tsjechen die in Ne­derland komen bezocht.

M.n. in de 18e en 19e eeuw was de Oostenrijks Hongaarse overheersing en daarmee de roomse kerk bepalend. Daarbij kreeg het muziekonderwijs veel aandacht. In 1868 kwam er leerplicht voor kinderen t/m 12 en daarna werd een onderwijsstelsel opgebouwd. Na 1918 werd men onderdeel van de 1e Tsjecho-Slowaakse republiek. De leerplicht werd tussen de beide wereldoorlo­gen geleidelijk uitgebreid. Tijdens de Oost­blokperiode gaf het Sovjet model de toon aan. De huidige leerplicht van 10 jaar is in 1984 ingevoerd. In 1990 kwam er vrijheid van on­derwijs. De overheidsbemoeienis werd steeds verder teruggebracht en de uitvoe­ring van wetten kwam meer en meer in handen van regio’s en gemeenten. De schooluni­formplicht werd afgeschaft, zelfstandig kritisch denken werd aangemoedigd en de hoger on­derwijsdeelname breidde zich uit. Naast openbare werden door particulie­ren en ker­ken opgezette bijzondere scholen mogelijk; sinds 1999 ook in het hoger onderwijs. Na 1993 werden Tsjechische onder­wijswetten van kracht.

Qua organisatie stelt het ministerie van onderwijs, jeugd en sport beleidslijnen voor aan de centrale overheid via een 4 jaren plan en het doet de supervisie en beoordeling van de kwaliteit. De 14 regio werken in aansluiting op het plan van de centrale overheid voor het eigen territoir 4 jaarlijkse beleidsdoelen uit en de wijze waarop die ingevuld worden. Ze gaan m.n. over het secundaire vervolg en hogere beroepsonderwijs. Gemeenten gaan m.n. over de voorzieningen voor het kleuter en leerplichtonderwijs, inclusief catering en voor en naschoolse opvang. Met ingang van 2003 kregen schoolhoofden de volledige verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het leerproces, de financiële leiding van de school, het benoemingsbeleid t.a.v. docenten en de publieke relaties. Regio/ gemeenten moeten schoolhoofden benoemen en een schoolraad opzetten waar ouders, leerlingen, docenten (excl. het hoofd zelf) en maatschappelijke geledingen in zijn vertegenwoordigd. Qua ontwikkelingen en hervormingen werden met ingang van 2005 de nieuwe onderwijswetten van kracht waar de huidige organisatie op is gebaseerd. Sindsdien bepalen de scholen hoe ze het globale leerplan met doelen van hogerhand in gaan vullen. In 2006 trad een wet in werking die het voor volwassenen mogelijk maakte om vanuit hun praktijkervaring erkende schooldiploma’s te krijgen. In 2010 zat men in een overgangsproces van schoolexamens naar een mix van school en landelijke examens.

Het aandeel leerlingen van bijzondere scholen buiten het hoger onderwijs steeg tussen 2000 en 2007 van 4,5 naar 7,1% (in de Eu27 zakte het tussen 2002 en 2007 van 19,1 naar 13,5%). Het betreft m.n. scholen op basis van leermethode. Levensbeschouwelijk onderwijs speelt in Tsjechië geen grote rol. De deelname varieerde in 2008/09 van 1,3% op basisscholen via 15,5% in het secundair vervolgonderwijs naar 34,8% in het voortgezet vervolgonderwijs. In het hoger onderwijs lag het aandeel op 13,7% van de studenten. Leerplicht onderwijs is gratis. Bijzondere scholen worden gesubsidieerd op dezelfde wijze als openbare scholen, mits ze niet op winstbasis zijn opgezet.

Onderwijsstelsel: kenmerken

De opbouw begint met de kleuterschool voor 3 t/m 5 jarigen. De leerplichtfase wordt geheel doorlopen aan de 9 jarige basisschool (základný škola) voor kinderen van 6 t/m 15. Deze is opgedeeld in een fase van 5 en één van 4 jaar. Voor sociaal achtergestelde kinderen kan na de kleuterschool een extra jaar worden ingelast. De 1e fase (normaal voor 6 t/m 10 jarigen) doorlopen alle kinderen. Dit geldt niet voor de 2e fase van de basisschool. Hierin kunnen de leerlingen via een toelatingsexamen reeds op hun 11e of 13e overstappen naar het gewone gymnasium. In 2008/09 deed 10,5% van de leerlingen dit. Ze vormen de helft van de gymnasiasten. De rest voltooide op hun 14e na een toelatingsexamen de leerplicht bij één van de 3 instellingen voor secundair vervolgonderwijs. Deze zijn het dan 4 jarige algemeen vormend gymnasium en de 2 tot 4 jarige technische of vakschool (strédna odborná škola of strédna odborná učilištĕ). Een 2 jarige of zelfs eenjarige vakopleiding kan worden afgesloten met een vakdiploma (vysvĕdčení o závěrečná zkouška). Voor 3 jarige leergangen bij vakscholen bestaat de mogelijkheid voor aanvullende vervolgstudie van 2 jaar (nástavbové studium). Algemeen vormende en technische scholen kennen 2 aansluitende types verkorte leergang van 2 jaar met eigen toelatingscriteria (zkrácené studium). Het voornaamste einddiploma van het secundair vervolgonderwijs vysvĕdčenie o maturitnej skúšké dient behaald te worden via het maturitni zkouška eindexamen en is voorwaarde voor toegang tot het hoger onderwijs. De andere optie is dat men opgaat voor het závěrečná zkouška dat uitmondt in een vakcertificaat (výuční list). In het hoger onderwijs kent men 3 jarige vakopleidingen (vyšší odborná škola) en andere opleidingen van 3 tot 6 jaar (vysoká škola, al dan niet universitair). Deze instellingen kennen eigen toelatingscriteria en vaak moet toelatingsexamen worden gedaan. Uiteraard kan men na het voltooien van universitaire opleidingen ook nog promoveren. Daar staat weer 3 tot 4 jaar voor. De Bologna structuur met haar punten en graden is in 2001/02 ingevoerd.

De schoolkeuze ligt in 1e instantie bij de overheden, maar ouders mogen een alternatief voorstellen. Ouders zijn vrij om een kleuterschool te kiezen. De school is in principe bestemd voor kinderen van 3 tot 6, maar het aandeel 6 jarigen groeit doordat steeds meer van hen op verzoek van de ouders en met een aanbeveling van de schoolleiding nog wat langer blijven of terecht komen in het extra jaar na de kleuterschool voor kinderen met achterstand (21% van de 6 jarigen in 2008/09). Het voornaamste toelatingscriterium voor de basisschool is leeftijd. De leerlingen moeten in het 1e schooljaar 6 worden. Scholen zijn verplicht leerlingen uit de buurt toe te laten. Deze hebben voorrang op kinderen van verder weg. Ouders kunnen hun kind niet eerder aanmelden dan in het jaar waarin ze 6 worden. De toelating tot het secundair vervolgonderwijs hangt af van het toelatingsexamen en van de criteria van de schoolleiding. Sommige scholen hanteren een vaardighedentest. Ouders /leerlingen solliciteren vaak bij meer scholen (maximaal 3) en er zijn vaak meer toelatingsrondes. Vakopleidingen (incl. sport en kunst) kennen specifieke toelatingscriteria. Het secundair onderwijs wordt afgesloten met een mondeling en schriftelijk schoolexamen. Sinds 2009 is er ook een staatsexamen. Het vysvĕdčenie o maturitnej skúšké is voorwaarde om toelatingsexamen (meestal mondeling en schriftelijk) te mogen doen bij een hoger onderwijsinstelling. Verder bepalen deze zelf hun toelatingscriteria en aantallen studenten. Ook hier schrijven velen zich in voor meerdere opleidingen/ richtingen om ergens kans te maken. Veel opleidingen hebben te weinig plek voor het aanbod.

Volgens Key data on education in Europe 2009 vallen stages van docenten binnen de opleidingen. Voor onderwijsassistenten en kleuterleidsters bestaan 4 jarige opleidingen op secundair vervolgniveau. Kleuterleidsters kunnen ook een 3 jarige HBO opleiding en een 4 jarige MA opleiding doen en de vakvorming heeft in hun opleiding een belangrijk aandeel (55%, VL BE 51%, NL 25%). Onderwijzers in de onderbouw en leraren in het vervolgonderwijs doen een 4 of 5 jarige vakopleiding op MA niveau. In de bovenbouw hebben ze vaak 1 of 2 vakspecialisaties. Bij algemene vakken worden deze in één opleiding behaald, maar bij specialisaties is vaak sprake van 2 aparte opleidingen. Bijscholing is voor docenten verplicht. Universitaire docenten moeten gepromoveerd zijn (DR graad). Bij voltijddocenten is de werkdruk naar EU maatstaf gemiddeld (leerplicht en vervolgonderwijs 40u, waarvan 17 lesuren in 06; secundair vervolgonderwijs 16 lesuren). Ze krijgen formele ondersteuning m.b.t. conflicthantering, problemen met het lesgeven en aanvullend onderwijs. In 2006 was voor leerlingen met leesproblemen geen extra steun beschikbaar (EU 25%). Docenten zijn werknemer op contractbasis. Mannelijke docenten kunnen op hun 62e met pensioen en vrouwelijke op hun 60e. Ze kunnen echter ook tot 3 jaar eerder met de vut. In de praktijk lag de pensioenleeftijd bij mannen op 61,6 jaar en bij vrouwen op 58,9 j. Voor schoolhoofden is in het basisonderwijs 4 jaar en in het vervolgonderwijs 5 jaar leservaring gewenst. Daarnaast krijgen ze na hun aanstelling 100 uur speciale training. Op scholen kent men leeftijd groepen, maar op kleuterscholen zijn ook niveaugroepen. De maximale groepsgrootte ligt hier op 24. Op de basisschool ligt de minimale groepsgrootte op 17 en de maximale op 30, als het niet anders kan hoger (gemiddeld 20,3 in 2008/09; EU minmaal 16, maximaal 29, NL 16 t/m 31, VL BE 16 t/m 26 in 2006). In 06/07 telde het vervolgonderwijs rond 12 leerlingen per docent (NL 15,8; BE 10,2) en het basisonderwijs 17,3 (NL 15,3; BE 12,6).

Het Tsjechische schooljaar in het basis en vervolgonderwijs duurt van 1 september tot 1 juli. De leerlingen hebben zo een lange zomervakantie (2 maanden). Verder kent men een herfstvakantie (2 dagen), kerst­vakantie (2 weken), krokusvakantie (een week met regiospreiding), paasvakantie (2 dagen) en 6 vrije nationale en religieuze feestdagen. De Tsjechische kleuter en basisscholen bieden maaltijden en voor en naschoolse opvang. Qua lestijden duren lesuren 45 minuten. Het maximum aantal lesuren p/w loopt op de basisschool in de 1e fase op van 18 naar 26 en in de 2e fase van 28 naar 32. De basisschool kent schoolweken van 5 dagen en 192 lesdagen p/j (36 weken). Meestal wordt ’s morgens les gegeven. In het vervolgonderwijs ligt het aantal lesuren p/w op het gymnasium op 33. Daarbij loopt het minimum aantal uren voor verplichte vakken terug van 29 naar 21. Het schoolhoofd bepaalt hier de verdeling van keuzevakken en mag 2 extra keuzeuren toevoegen. Bij de technische en vakopleidingen ligt het aantal lesuren tussen 28 en 33. De tabel hierna toont hoe bij 15 jarigen de werkdruk aan huiswerk zich verhield tot die in NL, Vlaams België en de Eu als geheel.

Aandeel leerlingen van 15 in % dat in 2006 p/w 2 uur of meer besteedde aan huiswerk voor de vakken

Tsjech

NL

Vla BE

EU27

Taal

16

20

20

35

Wiskunde

21

26

36

38

Natuurkunde

20

21

20

30

Qua lessenpakket kent de basisschool sinds 2007 in de 1e fase 12% en in de 2e fase 20% vrij te besteden uren. De invulling is in handen van de schoolleiding. Ze kunnen besteed worden aan onderwerpen die het leerplan overstijgen, maar bijv. ook aan sport, kunst of godsdienst. Zo steeg tussen 2004/05 en 2008/09 het aandeel leerlingen dat naar een basiskunstschool ging van 22 naar 26%. De rest van de tijd wordt besteed aan verplichte vakken. In de verdeling daarvan over de jaren is de schoolleiding vrij. Er bestaan alleen criteria voor de hele 1e of 2e fase. Thans valt in de 2e fase een 2e vreemde taal binnen het verplichte pakket. Op het gymnasium hangt het aantal keuzeuren af van wanneer de leerling insteekt. Op het 4jarige gymnasium loopt het aantal op van 12 naar 35% van de lestijd. Technische opleidingen kennen 60% algemene en 40% vakvorming. Bij vakopleidingen varieert de proportie algemeen, vak en praktijk. Praktijktraining kan hier 35% van de lestijd beslaan. De tabel die nu komt geeft een indruk van de aanbevolen verdeling van lestijd in basis en vervolgonderwijs binnen de leerplicht sinds 2007 vergeleken met de standaard verdeling binnen de 19 EU landen in de landenclub van de OESO in 2006/07. Bij de EU19 groep betrof het 9 t/m 11 jarigen en 12 t/m 14 jarigen. Voor Tsjechië betreft het leerlingen van dezelfde leeftijd en openbaar onderwijs.

Vak

Basisschool %

Vervolg %

Tsjech

EU19

Tsjech

EU19

Lezen, schrijven moedertaal

30

25

12

16

Rekenen/ wiskunde

17

17

12,5

13

Natuurkunde/ biologie

9

17,5

12

Geschiedenis/ maatschappij

7

9

12

Vreemde talen

8

9

10

13

Technologie

1

4

Creatief

10

13

8

9

Gym

9

9

8

8

Godsdienst

4

4

ICT

1

1

Overig

4

3

2

4

Verplicht vast

79

97

80

94

Verplicht flexibel

12

3

20

6

ICT les is hoofdzakelijk verweven in andere vakken. Het aandeel 15-75 jarigen dat in het kwartaal voor de vraagstelling internette op een onderwijs instelling lag in 2009 iets boven de EU normaal (10%, NL 13%; EU15/25 en België: 9%). Docenten bepalen zelf hun methode en scholen kiezen lesmateriaal uit een van overheidswege goedgekeurde lijst. Bij technische en vakopleidingen bestaat wat meer speelruimte bij de keus van lesmateriaal. Qua beoordelen loopt de schaal van 1 (hoogste) naar 5 (de enige onvoldoende) en bij gedrag van 1 naar 3. Daarnaast gebruiken scholen ook beschrijvende beoordelingen (59% van de scholen in 2008/09) en beoordeling in percentages (32%). Op de basisschool is zowel doubleren (daarna gaan leerlingen door, ongeacht de beoordeling) als een jaar overspringen mogelijk. Leerlingen krijgen 2 schoolrapporten p/j en bij 1 of 2 onvoldoendes op het eindrapport krijgen ze een herkansing. Het aandeel zittenblijvers lag in 2008/09 bij de basisschool iets onder 1% en het aandeel uitvallers rond 3,5%. De basisschool wordt afgesloten met een diploma. Examens in het vervolgonderwijs kennen een schriftelijk, een mondeling en een praktijk gedeelte en meestal 3 vakken, voor het maturitni zkouška dat recht geeft op toelatingsexamens voor het hoger onderwijs altijd met Tsjechische taal. Het gymnasium eindexamen telt 4 of 5 vakken: Tsjechisch, een vreemde taal en 2 of desgewenst 3 keuzevakken. Bij het internationale Pisa schoolon­derzoek van 2006 scoorden Tsjechische 15 jarigen op wiskunde 6e, op natuur wetenschap 7e en op begrijpend lezen 14e onder 25 EU landen. Naar cultuur en sfeer is het onderwijs praktijkgericht en competitief. Diploma’s dwingen meer gezag af dan in NL. Leerlingen in de hoogste klas van de middelbare school kennen vlak voor hun examentijd het Poslední zvonĕni (de laatste bel) om de spanning te neutraliseren (zie onder tradities en feestdagen).

Speciaal en achterstandsonderwijs

Speciaal onderwijs werd in de communistische tijd en daarvoor uitsluitend gegeven aan speciale scholen voor specifieke handicaps. Deze kennen in Tsjechië een lange traditie. De 1e dovenschool werd in 1786 gesticht in Praag door een liefdadige instelling. Na 1990 is men begonnen met de integratie van het speciale in het gewone onderwijs, ondermeer via speciale pedagogische centra. Ook kwamen er praktijkscholen die vakonderwijs verzorgen voor gehandicapte kinderen. In de onderwijswet van 2005 worden naast geestelijk en lichamelijk gehandicapten sociaal en cultureel achtergestelde en begaafde kinderen als doelgroepen genoemd. Plaatsing geschiedt vaak via een schoolhoofd die de schooladviesdienst inschakelt. Ze geschiedt alleen met toestemming van de ouders en is nooit definitief. Als het even kan wordt het kind teruggeplaatst in het gewone onderwijs. De groepen zijn kleiner dan in het reguliere onderwijs en de grootte hangt af van het type school. Op gewone scholen bestaan aparte groepen van kinderen met een gedeelde handicap of men biedt individuele aandacht binnen een gewone groep via onderwijsassistenten, remedial teachers en extra lesuren. Speciaal onderwijs bestaat vanaf de kleuterschool tot in het secundair vervolgonderwijs. In 2008/09 telde men landelijk 54 schooladviesdiensten en 98 pedagogische centra. Van de bevolking tussen 3 en 18 jaar (1,64 miljoen in getal) ging toen 2,7% naar een speciale school (3,3% in 2005/06, d.w.z. -0,6%), 1,1% kreeg aanvullend onderwijs in een speciaal klasje op een gewone school (+0,3%) en 2,5% (-0,5%) in een gewone klas op een gewone school. Men kent een eenjarige vakschool voor kinderen die moeilijk leren (praktická škola).

Volgens http://news.bbc.co.uk/2/hi/8456882.stm komt een onevenredig aandeel Roma zigeuner kinderen op deze school en in het speciaal onderwijs terecht, bijv. vanwege hun taalachterstand. Comenius ten spijt wordt hun taal op Tsjechische scholen niet gesproken, volgens sommigen omdat het een Tsjechisch dialect is. Het aandeel Roma zigeuners wordt in de statistieken steevast onderschat doordat veel Roma liever niet voor hun identiteit uitkomen. In 2006/07 was qua etnische minderheden het aandeel leerlingen tot 15 j met een immigratie achtergrond in Tsjechië klein naar Eu maatstaf (1,7%: EU 7,9%; NL 11,3%; Vlaams BE 7%). Men heeft voorzieningen voor aanvullend taalonderwijs voor EU ingezetenen en onderwijs in het Pools als minderheden taal. Formeel vormen Slowaken, Oekraïners, Polen en Russen de grootste minderheden.

Betaling van en in het onderwijs

De onderwijsuitgaven van de Tsjechische overheid lagen tussen 2001 en 2006 tussen 4 en 4,6% van het BBP (4,6% in 2006) en bleven onder de EU27 normaal (5,05% in 06). De privébijdrage voor educatie lag op 0,6% (EU27 0,7%) en daarmee kwamen de totale onderwijsuitgaven op 5,2% van het BBP (EU27 5,8%). Naar EU maatstaf ging een klein deel van het BBP naar privaat of bijzonder onderwijs (0,17 om 0,42%). In 2006 kwam 88,5% van de uitgaven uit publieke en 11,5% uit private bron (EU 87,5% en 12,5%). De uitgaven per leerling/ student lagen naar koopkracht op bijna 75% van het EU27 gemiddelde (basisonderwijs 56%, vervolgonderwijs 70% en hoger onderwijs 90% van deze standaard). Het deel voor kleuteronderwijs (0,54% BBP) lag een fractie boven de EU27 normaal, maar dat voor basisonderwijs lag daar ver onder (0,6% om 1,2%). Het aandeel voor vervolgonderwijs (2,2%) lag op de Eu normaal en dat voor hoger onderwijs lag daar boven (1,2 om 1,1%). Een relatief klein deel van het onderwijsgeld werd besteed door de centrale overheid (35%, EU27 49%). De regio gaven 45,5% uit en de gemeenten 19,6% (Eu 25,5%). Verder ging van de bestedingen relatief veel naar kapitaalsuitgaven (9.7%: EU 8,1%) en andere lopende uitgaven (34 om 20%) en weinig naar staf (56 om 72%). Het deel van de publieke uitgaven aan beurzen en leningen voor leerlingen/ studenten was naar EU maatstaf klein (4,3 om 6%; hoger onderwijs 4 om 16,6%: overig onderwijs 4,3 om 3,2% in 06). De docenten salarissen in het leerplicht en vervolgonderwijs lagen in 2006/07 naar koopkracht rond 65% van die NL of Vlaams België. Het verschil tussen minimum en maximum was daarbij vergelijkbaar met dat van NL en BE. Schoolhoofden verdienden niet veel meer, het verschil tussen minimum en maximum was bij hen klein. De grootte van de school, onderwijsniveau en dienstjaren maakte weinig tot niks uit qua inkomen.

In principe zijn in het onderwijs schoolvoorzieningen in het algemeen belang gratis en moet aan voorzieningen in het kader van persoonlijke interesses worden meebetaald. Openbaar en bijzonder basis­onderwijs is gratis, maar in het vervolgonderwijs betalen ouders het lesmateriaal. In het kleuteronderwijs wordt een ouderbij­drage gevraagd voor de veel gebruikte naschoolse op­vang. Op alle onderwijs instellingen zijn goedkope maaltijden verkrijgbaar (meestal lunches). Voor de laag­ste inkomensgroepen bestaan diverse aanvullende subsidies van de ministeries van onderwijs en van sociale zaken (kinderbijslag, belastingaftrek) of van de school zelf, bijv. voor schoolmaaltijden of lesmateriaal in het vervolgonderwijs en voor voorzieningen in het speciale onderwijs. Voor excellente leerlingen/ studenten kennen het vervolg en het hoger onderwijs beurzen. Sinds 2003 biedt het open­baar ver­voer korting voor leerlingen en studenten (62,4% tot 15 jaar en 25% tot 26 jaar) die wordt betaald door de regio. Voor scholieren en studeren­den tot 26 dekt de overheid ook de zorgverze­kering. In het particuliere onderwijs zijn de ouderbijdra­gen of eigen bijdragen soms hoger. In het hoger onderwijs moet collegegeld worden betaald. Bij openbare instellingen van het HBO ging het in 2008/09 meestal om een bedrag tussen €100 en €200 p/j en bij private instellingen om zo’n €700 p/j. Universiteiten vragen naast collegegeld (ruim €100 p/j) ook inschrijfgeld (rond €20 p/j). Studenten die meer dan een jaar te lang over hun studie doen betalen extra. Voor lage inkomens bestaan subsidieregelingen om er in te voorzien dat geld nooit de reden is om niet te kunnen studeren. HO instellingen bieden goedkoop onderdak en goedkope sport, recreatie en medische voorzieningen. Volwassenen kunnen via openbaar onderwijs gratis reguliere vakdiploma’s halen. Re-integratietrajecten voor werklozen worden door de overheid betaald en werkgevers betalen scholingstrajecten van personeel veelal geheel of gedeeltelijk. Soms dragen arbeidsbureaus bij. Opleidingen uit eigen vrije wil waren in 2008/09 tot een bedrag van rond €375 p/j aftrekbaar.

Kleuter en leerplichtonderwijs

Mede omdat men sinds 2007 betaald moederschapverlof kent voor kinderen tot 3, gaan kinderen onder die leeftijd minder naar de opvang. Daardoor zijn er bijna geen crèches (jesle) meer en hun functie is grotendeels overgenomen door de kleuterschool (mateřska škola). Tussen 2005 en 2009 ging 1 op de 4 kinderen onder 3 jaar hier heen  Kleuterscholen zijn halve (6,5 uur) of hele dagen open. Kleuteronderwijs valt in Tsjechië buiten de leerplicht. In 2008/09 namen bijna 302.000 kleuters deel (+3,5% t.o.v. 2007/08) voor wie 23.600 leidsters beschikbaar waren (+4%). De deelname bleef bij 3 jarigen achter bij de EU normaal, maar bij 4 t/m 7 jarigen was ze relatief groot. Hieraan heeft bijgedragen dat er in 2001 een speciaal overgangsjaar kwam voor kinderen die niet schoolrijp zijn. De deelname hieraan steeg tussen 2002/03 en 2008/09 van 1300 (0,4% van de deelname) naar 2000 kinderen (0,7%). Bij 3 jarigen lag in 2007 de deelname op 62,4% (+6,5% sinds 2000, EU27 75% in 07, +14%; EU doelstelling voor kinderen t/m 3j: 33%; NL toen 0%, België bijna 100%). Het aandeel 4 jarigen kwam op 88% (+7%, EU27 84%, +5%; NL en BE 99%), het gedeelte 5 jarigen op 98% (-0%, EU 77%, +5%; NL en BE 99%), het gedeelte 6 jarigen op 51% (+4%, EU 27%, -7%) en het segment 7 jarigen op 2,6% (-2,6%; EU 1%, -0,3%).

In principe gaan kinderen vanaf hun 6e 9 jaar lang naar de basisschool ((základní škola). Het aantal basisschoolkinderen daalde tussen 2004/05 en 2008/09 door dalende geboortecijfers bij de leeftijdsgroep met 14% en er kwamen minder leerlingen per docent. In 2008/09 gingen er 859.000 kinderen naar de basisschool (onderbouw 50%, bovenbouw 40%, gymnasium afdeling 5% leerlingen, speciaal onderwijs 4%). Het gewone basisonderwijs telde 59.500 docenten (onderbouw 46% en 16,6 per leerling, bovenbouw 54% en 11,2 per leerling). In de on­derbouw gaan leerlingen op werkdagen ’s morgens of ‘s middags naar school (maximaal 5 lesuren p/d) en in de bovenbouw ’s morgens en soms op middagen (maximaal 6 lesuren). in de 1e fase hebben leerlingen naast een vakdocent voor vreemde taal of gym een vaste onderwijzer en in de bovenbouw zijn vakdocenten standaard. Bovenbouw docenten hebben vaak lesbevoegdheid voor 2 vakken. Ook daar vervullen klassenleraren een belangrijke rol. Het raamwerk van het ministerie voor lesprogramma’s in het basisonderwijs telt 9 leergebieden (taal, rekenen/wiskunde, ICT, mensen en hun wereld, mens en maatschappij, mens en natuur, mens en gezondheid, mens en de wereld van het werk en kunst en cultuur), met daarbinnen in de onderbouw 8 en de bovenbouw 14 verplichte vakken. Daarnaast kent men ruimte voor een vrije invulling door de schoolleiding (1e fase 12%, 2e fase 20% van de uren) rond de thema’s persoonlijke en sociale educatie, democratisch burgerschap, Europese/ wereldburger, multiculti, milieu en media. Deze wordt het vaakst besteed aan kunstvakken. In 2008/09 was 13% van de basisscholen met 26% van de leerlingen kunstschool (základní umĕlecké škola), veelal met nadruk op muziek. Op de 2e plek kwam meer vreemde taal (7% scholen, 4,5% van de leerlingen) en als 3e meer sport (7 en 2,5%). Vanaf het 3e jaar krijgen de leerlingen les in een vreemde taal (Engels of Duits) en in het 6e of 7e jaar kan daar een 2e taal bij komen. In 2007 kregen leerlingen in de 2e fase gemiddeld les in 1,1 vreemde taal (EU27 1,5 taal).

Secundair vervolgonderwijs

Na de leerplichtfase konden tot voor kort de dan doorgaans 15 jarigen terecht op algemeen vormende en beroepsopleidingen, maar recentelijk zijn daar als tussenvorm lyceumstudies aan toegevoegd. Het raamweek van het ministerie voor de inhoud van de opleidingen is erg flexibel. De algemeen vormende opleiding is de 4 jarige gymnasium bovenbouw. De opzet ervan kent 8 leergebieden met 15 vakgebieden en verder keuzevakken rond thema’s. In de loop van de opleiding specialiseert de leerling zich steeds meer. Er zijn ook vakgymnasia, bijv. met extra nadruk op sport of kunst. In het beroepsonderwijs lag het aandeel algemene vorming in het pakket in 2008/09 gemiddeld op 60% (lycea 77%; kunstscholen 35%, vakscholen 19-35%). Gespecialiseerde beroepsopleidingen beslaan 4 jaar met een uitloop van 2 jaar op post secundair niveau. Men kent de technische school (střední odborná škola) met als uitloop het zkarcené studium (verkorte studie) en de vakschool (střední odborné učiliště) met als uitloop nástavbové stadium (vervolgstudie). Dit naamverschil komt doordat het diploma van de technische school rechtstreeks toegang geeft tot toelatingsexamens van het hoger onderwijs en dat van de vakschool niet. De technische school telt 27 vakgroepen en vakopleidingen 18. Daarbinnen ontstond een wildgroei aan specialisaties. Daarom werd rond 2010 hun aantal teruggebracht naar 249. Een klein deel van de leerlingen gaat naar een kunstschool (meestal een conservatorium) en daar wordt de 2 jarige uitloop tot het HBO gerekend. Veel vakopleidingen duren 4 of 5 jaar, met na 2 of 3 jaar een leerling certificaat. Bij vakscholen is het aandeel algemeen vorming kleiner dan bij technische opleidingen. Men kent voor moeilijk lerende kinderen een eenjarige vakschool (praktická škola) met 19% algemene vorming en meer dan 50% praktijk en een variant van 2 jaar met 30% algemene vorming. Bij 3 jarige vakscholen ligt het aandeel theorie op 35%.

Ondanks het feit dat ze niet meer leerplichtig zijn, volgde in 2008/09 bijna 96% van de 15 tot 18 jarigen nog onderwijs. Het betrof het 527.000 leerlingen. Van hen deed 76% een technische of vakopleiding (technische school 48,5%, vakschool 22,7%, uitloop vakschool 3,8%; conservatorium 0,7%; korte vakopleiding 0,3%) en de rest (20%) ging naar het gymnasium. Men telde bijna 47.000 docenten in dit onderwijs (58% vrouw). In dat jaar had 71% van de schoolverlaters in het secundair vervolgonderwijs het maturitni zkouška diploma gehaald dat recht geeft op toelatingsexamens voor hoger onderwijs. Onder hen waren 29% gymnasiasten, 9% had een verkorte vervolgstudie gedaan en de rest kwam van een technische opleiding. Volgens Eurostat steeg de onderwijs deelname onder 18 jarigen tussen 1998 en 2004 van 64 naar 91% (bij top3 EU27), om daarna te zakken naar 87% in 2006 en 07 (bij top 4 EU; EU27 77% in 07). Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder beroepskwalificatie) is erg klein en lag tussen 2004 en 2008 rond 6% (5,6% in 08; EU27 14,9%; -1,2%). Het deel van de leerlingen dat een vakopleiding doet ligt naar EU maatstaf hoog, maar toont een licht dalende tendens. Tussen 1998 en 2007 lag het bij mannen tussen 80 en 85% (80% in 07; EU 57%) en bij vrouwen zakte het van 77 naar 70% (-7%, EU 46%, -3%). In 2007 kregen de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs gemiddeld les in 1,4 vreemde taal (EU27 1,3 taal). Van hen kregen alle leerlingen Engels (EU 83%), 66% kreeg Duits (EU 22,5%) en 24,5% Frans (EU 22%). De belangstelling voor Engels en Frans steeg na 1998 en die voor Duits zakte. Bij de geslaagden in het secundair vakonderwijs (110.000 in 2007) waren de meest populaire richtingen bouw en industrie 37%, sociale wetenschap, business, recht en economie 25% en dienstverlening 16%. Daarbij sprongen bij hogere vervolgopleidingen (19% van deze afgestudeerden) sociale wetenschap, business, recht en economie (40%) en talen en literatuur (30%) er uit. Na het vervolgon­derwijs stroomt tussen 85 en 90% van de gediplomeerden door naar hoger onderwijs (88% in 07, 19 Eu landen in de OESO landengroep 85%; education at a glance 2009).

Hoger Onderwijs

Het hoger onderwijs is in Tsjechië erg vakgericht. Het werd in 2009 op HBO niveau verzorgd aan private HBO instellingen (vyšší odborné školy) die 3 tot 3,5 jarige opleidingen bieden in het verlengde van technische scholen. De visoké školy verzorgen naast HBO ook universitair onderwijs. Het zijn 4 tot 9 jarige opleidingen. In 2001/02 is begonnen met de invoering van de Europese Bologna opleidings­structuur met als marke­ringspunten de graad van Bachelor (BA), Master (MA) en Doctor (PhD). Tsjechische titels als Mgr. (magis­ter) of Dr. met voorvoegsel (bijv JUDr voor doktor práv) stammen uit het verleden. De BA graad (1e fase) wordt bereikt na 3 of 4 jaar en staat gelijk aan een HBO diploma, de MA graad (2e fase) na 5 of 6 jaar en de PhD fase (3e fase) na 8 of 9 jaar.

Ten opzichte van 2005/06 steeg het aantal HBO instituten van 168 naar 184. Het aantal studenten zakte echter iets, van 28.800 naar 28.000 en het aantal docenten lag rond 1800 (FTE). Het merendeel van de studenten is vrouw (72% van de eerstejaars, 74% van de schoolverlaters in 08/09) en zo’n driekwart van hen doet een dagopleiding. De populairste afstudeerrichtingen waren zorg (20%), economie en ambtenarij (19%) en onderwijs (14%). De 73 visoké školy verzorgen naast HBO ook universitair onderwijs. Er vielen 28 publieke universitaire instellingen onder (waaronder 2 rijksinstellingen) met 5 tot 9 jarige opleidingen. De andere 45 waren private instellingen. Het aantal studenten aan deze instellingen groeit flink (370.000 in 2008/09; +14% t.o.v. 06/07). Daarvan studeerde 13,5% aan een private instelling (10% in 06/07). Van alle studenten (55% vrouw) deed 29% een opleiding in deeltijd. Men telde in 2008/09 bijna 33.000 stafleden, waaronder ruim 7000 docenten en onderzoekers. In 2007/08 waren de populairste afstudeerrichtingen economie en administratie (26%), technische vakken (24,5%), talen, klassiek en sociale wetenschappen (13,9%) en onderwijs en sociale zorg (13,7%), op afstand gevolgd door β vakken (7,3%) en medicijnen en farmacie (5,8%).

Eind 2006 was in Tsjechië het aandeel voorstanders van vrije toelating tot het HO klein naar EU maatstaf (32%, EU 43%; voor selectie 59%; EU 47%; bron EB 273, wave 66.3). De instroom van buitenlandse studenten vanuit EU landen naar Tsjechische universiteiten steeg tussen 1998 en 2007 flink (van 1 naar 5,3%; EU27 gemiddelde van 2,3 naar 3,1%) en de uitstroom van Tsjechische studenten naar HO instellingen in een ander EU land ging van 1 naar 2,1% (Eu van 2 naar 2,8%).

Volwassenenonderwijs

Volwassenenonderwijs kent in Tsjechië een lange traditie. Tot in de 19e eeuw werd het opgezet door verlichte geesten, stond het m.n. in het teken van verheffing des volks en  geschiedde deelname vanuit persoonlijke belangstelling. Begin 20e eeuw begonnen medici en landbouworganisaties met volwassenen onderwijs en dat breidde zich uit naar andere beroepsorganisaties en bonden. In de 60er jaren kwamen bedrijfstrainingen op en in de 70er jaren was sprake van een groei in onderzoeken en publicaties rond het onderwerp. De varianten van nu zijn 2e kansonderwijs (schooldiploma’s, taalcursussen), vakonderwijs/ training en (in aansluiting op de oude traditie) culturele scholing om persoonlijke interesse te bevredigen. Het onderwijs wordt verzorgd door reguliere onderwijsinstellingen, werkgevers, overheden en onafhankelijke instellingen. Sinds 2005 kan men ook vakdiploma’s halen via verkorte opleidingen en/of op grond van praktijkervaring op de werkvloer. Bij volwasseneneducatie zijn 5 ministeries betrokken. Op landelijk niveau komt het aanbod bijv. van sociale partners (de Tsjechische federatieve industriebond, vakbonden). Op regionaal niveau bestaan centra voor levenlang leren (soms met netwerken van reguliere vakscholen), KvK’s en Human Resource ontwikkelingsraden en op gemeentelijk niveau doen basisscholen, musea, bibliotheken, cultuurcentra en galerieën aan publiekseducatie. Het aanbod van onderwijs op commerciële basis is vrij. Cursussen vreemde talen, ICT, management en boekhouden worden vaak aangeboden door particuliere instellingen (al dan niet op winstbasis).

In 2008/09 volgde bij secundaire vervolgopleidingen 2,4% van de deelnemers avond opleidingen, maar bij de hogere vervolgopleidingen ging het om 54% van de deelname (in beide gevallen ruim 10.000 cursisten). Bij vakopleidingen in het hoger onderwijs studeerde ruim 29% van de studenten in deeltijd of op afstand. Men telde 47 instellingen met programma’s voor levenslang leren en deze trokken ruim 44.000 deelnemers. Bij de grootste groep (10.500) was een onderwijs bevoegdheid het doel. In 2005 lag het aandeel bedrijven dat opleidingen aanbood boven de EU normaal (72 om 60%; +3% t.o.v. 1999; bron Eurostat) en 60% van de werknemers (m 64,5%, v 53%) deden er aan mee (40,8% in 1999). Bedrijven besteedden er 0,9% van hun budget voor arbeid aan (1,1% in 1999), 44% (EU 42%) ervan had een eigen opleiding faciliteit, maar allemaal gebruikten ze (daarnaast) extern advies. Qua verdeling van de uren kwam een groot deel op conto van private trainingsinstituten (71%; hoogste EU, EU 46%), zodat er voor andere opties weinig overbleef (private bedrijven met training als nevenactiviteit 9 om 12%, publieke trainingsinstellingen 6 om 8%, reguliere onderwijsinstellingen 5 om 9%, KvK’s 3 om 9%, vakbonden 0 om 1%). In 2007 werd educatie/training voor volwassenen het vaakst verzorgd door werkgevers (43%), gevolgd door informele (28%, EU 16%) en formele opleidingsinstellingen (10,7 om 10,3%) en commerciële instellingen met onderwijs als nevenactiviteit (7,5 om 9%). Particulieren die privé les gaven (3 om 4%), werkgeversorganisaties/ KvK (2 om 5%), bibliotheken, musea, kerken etc. (2 om 4,5%) non-profit organisaties (1,5%) en vakbonden (0,6%) hadden een relatief klein aandeel. Volgens Eurostat steeg het aandeel 25-65 jarigen dat in de maand voor de vraagstelling deelnam aan educatie tussen 2002 en 2008 van 5,6 naar 7,8% (d.w.z. +2,2%; vrouwen 8%; m 7,7%; EU27 9,5%, +2,3%; v 10,4%; m 9,0%). De deelname van laag geschoolden was klein (0,7%; EU 2,5% in 2007) en het aantal deelnemers aan arbeidsmarkt gerichte trainingen zakte van 7400 in 2006 naar 4800 in 2008.

Evaluatie van het onderwijs

Bij het toelatingsbeleid in het leerplicht en vervolg onderwijs hebben gemeenten en scholen een flinke vinger in de pap. Leerlingen worden op basisscholen toegewezen op basis van locatie. Een alternatief voorstel van ouders kan geweigerd worden met geen plek meer als argument. In het secundair vervolg en hoger onderwijs zijn de toelatingscriteria vaak streng. Ook de beoordeling is veelal in handen van de school, maar men streeft standaardisering na. Doordat de hele leerplichtfase binnen de basisschool plaatsvindt hoeven leerlingen zich niet snel vast te leggen m.b.t. beroeps en algemeen vormend vervolgonderwijs. Alle onderwijs voor jeugdigen is qua kosten voor iedereen toegankelijk. Onderwijs aan volwassenen is veelal betaalbaar en de deelname is gegroeid. Eind 2009 vonden wel relatief veel Tsjechen onderwijs bijdragen belangrijk voor goed onderwijs, zelfs wanneer dit de toegankelijkheid zou kunnen beperken (35%, EU 23%, EB 321, wave 72.1). De tevredenheid over de naschoolse opvang en scholen in de buurt was naar EU maatstaf wijd verbreid (in 2006: opvang 72 om 55%, scholen 77 om 71% tevreden. eind 2009: opvang 72 om 54%, betaalbaarheid opvang 59 om 41% tevreden). In 2006 lagen de groepsgrootte en spreiding erin rond de EU27 normaal. De aandacht voor en deelname aan onderwijs in vreemde talen is naar EU maatstaf groot. Het volksdeel dat genoeg Engels kende om een gesprek te durven voeren lag in 2006 wat onder de EU normaal en bij Duits lag het er flink boven.

In het hele onderwijs is naar EU maatstaf de belasting voor leerlingen/ studenten niet al te groot en voor docenten ongeveer gemiddeld. Alle docenten salarissen liggen daarbij laag. De resultaten van 15 jarigen bij de PISA onderzoeken zijn naar internationale maatstaven goed. Volgens Eurostat is de belangstelling voor de beroepsrichting in het secundair vervolg onderwijs (versus algemeen vormend) bij beide geslachten erg groot naar Eu maatstaf. Men draagt vakbekwaamheid hoog in het vaandel en het vervolgonderwijs biedt veel mogelijkheden tot gespecialiseerde vakstudies. Het rendement van het onderwijs qua betaald werk leek in Tsjechië, bezien vanuit de werkloosheid onder 25-65 jarigen, erg hoog naar EU maatstaven. In 2008 lag de werkloosheid onder laag opgeleiden erg ver boven het EU27 gemiddelde (17,3%, bij top3  EU, EU 9.8%), bij middelbaar opgeleiden lag ze daar onder (3,3 om 5,6%) en bij hoog opgeleiden lag ze er wat verder onder (1,5 om 3,4%; Eurostat). Daarbij moet worden opgemerkt dat Tsjechië erg weinig laag opgeleiden telt.

Het onderwijsniveau van de bevolking als geheel ligt naar EU maatstaven hoog. Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder beroepskwalificatie) is klein (bijna 3 keer zo klein als gemiddeld in de EU25) en het gedeelte 25-65 jarigen met zo’n kwalificatie (diploma secundaire vervolg opleiding) erg groot. Het volksdeel tussen 25 en 65 met hooguit lager vervolg onderwijs ligt ver onder de EU normaal (9 om 29% in 08) en zakte tussen 1998 en 2008 naar verhouding behoorlijk. De verschillen tussen leeftijdsgroepen waren daarbij nog tamelijk groot, maar het aandeel laag opgeleide Tsjechen tussen 55-65 j daalde na 2000 relatief sterk (25-34j 6%; EU 20%; 55-64j 15%, -9% t.o.v. 2000; EU 40,5%, -11%). Door de vele middelbaar opgeleiden telt het land niet zoveel hoog opgeleiden. Wel is de hoger onderwijs deelname sterk gestegen (+68% tussen 1998 en 2009: Eu27 +25%), vooral onder volwassenen. De deelname aan het volwassenenonderwijs is klein, maar in het HO groot naar EU maatstaf.

De Tsjechen waren in 2007 iets meer tevreden met hun onderwijs dan in 2003 en ze bleven met hun beoordeling van het genoten onderwijs met de cijfers 6,9 in 2003 en 7,2 in 2009 precies op de EU25 normaal (Eurlife indicator). Het cijfer voor de kwaliteit van het onderwijsstelsel ging relatief sterk omhoog (van 6 naar 7,2; EU 6,3 in beide jaren). Uit Eurobarometer 273/ wave 66.3 TNS opinion & social konmt naar voren dat het volksdeel dat onderwijs eind 2006 tot de 3 grootste punten van zorg rekende flink onder de EU25 normaal lag (voor zichzelf 6 om 13%; voor de komende generatie 7 om 18%). Het deel dat goed onderwijs tot de 2 beste manieren rekende om verder te komen in het leven was daarbij ook relatief klein (47 om 61%), maar medio 2009 lag het deel dat diploma’s belangrijk leek om werk te vinden net iets boven de EU normaal (54%: keuze van 2 opties uit 6; EB 316, wave 71.2). Eind 2008 (keuze van 2 uit 14 opties) was het segment Tsjechen dat het onderwijsstelsel koos als punt van zorg voor hun land (4%, EU27 7%) of voor zichzelf (6 om 9%, bron EB 70) ook nog klein.