Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

Op http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/index_en.php is info te vinden over onderwijsstelsels in de EU landen. Ook via Eurostat, het Roemeense CBS en wikipedia is aan cijfers en info te komen (de Roemeenstalige onderwijspagina was voorjaar 2012 het meest bij de tijd). Het ministerie van onderwijs (http://www.edu.ro/) heeft slechts een site in de eigen taal. Europees gezien is men hier tamelijk uniek in. Het land kent een 10 jarige leerplicht (voor 6/7 t/m 15/16 jarigen). De schoolverwachting liep tussen 2000 en 2009 gestaag op van 13,9 naar 16,6 jaar (EU27 van 16,7 naar 17,2 j; bron Eurostat). Het niveau van opleiding is in Roemenië gemiddeld naar EU maatstaf. Het gedeelte 25-65 jarigen met minstens een beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) steeg tussen 2000 en 2008 van 69,3 naar 75,3% en zakte naar 74,3% in 2010 (+7% t.o.v. 2000; EU van 64,4 naar 72,7%; +13%) en het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n diploma) zakte van 22,9 naar 18,4% (-20%, EU 14,1%; -17%). Het segment 25-65 jarigen met hooguit lager vervolgonderwijs was in 2010 met 25,7% aan de kleine kant (EU27 34,5%) bij een doorsnee daling (-20% na 2000). Van de leeftijdgroep hadden velen (60,5%, 63% in 2007) beroepskwalificatie (EU 47%), maar het segment met een hoger onderwijsdiploma was het kleinst binnen de EU (13,8% in 2010, EU 26%). Wel was het 49% groter dan in 2000 (EU +32%). Eind 2005 zag qua talen 95% Roemeens, 5% Hongaars, 1% Duits en 0,7% een niet EU taal als moedertaal. Waar de minderheid meer dan 10% van de bevolking uitmaakt is binnen 2talig onderwijs les in minderhedentaal toegestaan. In 2008/09 zat in het openbare basisonderwijs 6,2% van de leerlingen op een school met een minderheden taal als voertaal (Hongaars 5,5%, Duits 0,6%, anders 0,1%; voortgezet onderwijs binnen de leerplicht: 5; 0,5 en 0,1%). Alle minderheden scholen zijn 2talige scholen. In 2005 sprak naar eigen idee 29% genoeg Engels (om 38%), 24% voldoende Frans (om 14%), 6% genoeg Duits (om 14%), 4% genoeg Italiaans, Russisch (EU 6%) of Roemeens (Hongaarse en Duitse Roemenen), 3% genoeg Hongaars of Spaans en 1% een regiotaal voldoende om een gesprek durven te voeren (Eurobarometer 243, wave 64.3, D48T). Duits en Russisch gaan achteruit en Engels, Frans en Italiaans vooruit als gekende taal.

Achtergrond, organisatie en beleid

Vanaf begin 16e eeuw kwamen er meldingen van scholen op Roemeens grondgebied. Dit waren vooral kloosterscholen van de orthodoxe kerk. Naast lessen in Grieks, Latijn en Slavisch werd er ook wel onderwezen in de Roemeense taal. Later kwamen er scholen bij voor voor­name fa­milies met veelal onderricht in een buitenlandse taal. Ook kregen kinderen uit zulke fa­milies vaak privéles en privéles is ook nu nog opvallend aanwezig in het Roemeense onderwijs. In 1818 stichtte Gheorghe Lazár (1779-1823) in Boekarest een 1e instituut waar op alle niveaus les werd gegeven in het de eigen taal. Hij wordt beschouwd als grondlegger van het moderne Roemeense onderwijs. In de 19e eeuw werden de eer­ste universiteiten gesticht en werden dorpsscholen tamelijk gewoon. Het onderwijs ging nog steeds veel uit van kerk en kloosters. Kloosters verzorgden ook wel vervolgonderwijs in de vorm van cursussen. De eerste onderwijswet kwam tot stand in 1864 onder het bewind van Alexandru Ion Cuza (1820-1873). Dit betekende invoering van een basisschool en een 4 jarige leerplicht. Daarna was er 7 jarig vervolgonderwijs en 3jarig universitair onderwijs. In 1896 werd de leerplicht speciaal voor het platteland verlengd naar 5 jaar (in de stad bleef het 4 jaar). Tegen die tijd kwam er via Spiru Haret (1851-1912) een nieuwe wet op vervolgonderwijs (met invoering van beroepsonderwijs) en hoger onderwijs. In 1924 werd de leerplicht verlengd naar 7 jaar en er kwam volwassenenonderwijs voor analfabeten en taal minderheden. Vier jaar later werden voor het eerst meisjes toegelaten in het vervolgonderwijs. Het vakonderwijs werd tijdens het interbellum steeds meer divers en er kwamen privéscholen.

In de communistische tijd waren er alleen gratis staatsscholen. De leerplicht duurde maar 4 jaar, maar werd streng gehandhaafd en dat betekende dat an­alfabetisme vrijwel werd uitgebannen. Vanaf de 60er jaren kreeg de eigen Roemeense identiteit meer nadruk en er kwam wat meer vrijheid. Zo mochten door de staat erkende geloofsgroepen eigen scholen en seminars beginnen en minderheden mochten op scholen hun eigen taal voeren naast het Roemeens. Ook werd de leerplicht verlengd, eerst naar 8 jaar (1965) en daarna naar 10 jaar (1968). Vanaf 1978 werd onder Nicolae Ceaușescu ideologische propaganda officieel onderdeel van het onderwijs. Vervolg en hoger onderwijs kwamen onder de hoede van staatsondernemingen. Het onderwijs werd extreem vakgericht, technisch specialistisch en zwaar en leerlingen en studenten kregen productiequota.

Na 1990 kwam er vrijheid van onderwijs en ging het stelsel op de schop in 3 fasen. In de 1e provisorische en geldarme fase, die tot 1995 duurde, bleef de structuur uit de wet van 1978 leidraad (wel zonder ideologie en propaganda) en ging de leerplichtfase terug naar 8 jaar. Private instellingen werden toegestaan. Met een lening van de wereldbank en via een nieuwe wet begon in 1995 fase 2 met hervorming van niet universitair onderwijs. Deze wet (met latere amendementen) staat aan de basis van het stelsel van nu. Leerplan, beoordeling, docentenopleiding, leiding en financiering werden anders. Decentralisatie vormde een belangrijk element. Buiten het ministerie kwam er een landelijke leerplan raad, beoordeling & examendienst en evaluatie commissie, gemeenten kregen een rol en scholen zelf werden meer autonoom. Met EU steun werd het Phare programma voor het beroepsonderwijs ingevoerd. In 1997 startte met geld van EU en wereldbank onderzoek naar hervorming van hoger en volwassenen onderwijs. Vanaf 2002 begon fase 3. Men zocht hierin op alle onderwijs niveaus aansluiting bij Europese ontwikkelingen. In basis en middelbaar onderwijs zijn achterstandregio (platteland) en groepen (bijv. Roma), ICT invoering en aansluiting van vakonderwijs bij de arbeidsmarkt speciale aandachtspunten. Ook werden decentralisatie en autonomie van instellingen verder doorgevoerd en er kwam een wet op volwassenenonderwijs. In 2005/06 begon de invoering van de Bologna structuur met haar punten en graden (3 j BA, 2j MA, 3j DR).

De organisatie is sinds 2010 na een fusie in handen van een ministerie van onderwijs & onderzoek, jeugd en sport. De schoolinspectie is regionaal georganiseerd. Deze evalueert jaarlijks het regionale onderwijs en maakt via overleg met een vertegenwoordiging uit schoolleiding, ouders, bestuur, bedrijfsleven en vakbonden uit de regio en vergelijking met het landsbeleid een managementplan voor het volgende jaar. Hoofden worden benoemd van hogerhand en hebben de dagelijkse leiding van de school in overleg met een lerarenraad en een administratieve raad. Scholen bepalen rechten en plichten van het hoofd deels en van docenten volledig. Ook mogen ze zelf docenten benoemen en ontslaan. Hoger onderwijsinstellingen zijn deels autonoom en moeten over veel zaken in conclaaf. In 2010/11 kreeg in onderwijsinstellingen met overheidssubsidie 7,9% van de leerlingen les aan een private instelling. In het hoger onderwijs is het aandeel groter (Eurydice). Eurostat kwam voor 2009 op bijna 12% deelname aan een private instelling (EU 18%), allemaal ongesubsidieerd (EU 65%). Buiten het hoger onderwijs zat slechts 1,5% van de leerlingen op een privéschool (men kende vrije, Waldorf, Montessori, Freinet, Jena plan en Stap voor stap scholen). In het hoger onderwijs lag het aandeel van private instellingen op 42% van de studenten (EU 29%). Van de 106 instellingen waren er 50 privaat. Private instellingen mogen worden opgericht door individuen en bedrijven/ clubs. Ze mogen religieus van aard zijn. Religieuze en politieke propaganda in het onderwijs ligt vanuit de ervaringen van het Ceaușescu tijdperk echter gevoelig.

Onderwijsstelsel: kenmerken

Het onderstaande geldt voor het gewone onderwijs (voor speciaal onderwijs volgt straks een apart kopje, voor de Roemeense namen van opleidingen wordt verwezen naar de Eurydice link hierboven). De opbouw van het stelsel begint met de niet verplichte kleuterschool voor 3 t/m 6 jarigen. Die is veelal openbaar en kent 3 programma’s. Het basisprogramma van 5 uur p/d is gratis. De 2 andere programma’s bieden langer opvang, meer maaltijden en tijd voor een middagdutje en daar moeten de ouders voor bijbetalen. Sommige scholen bieden een laatste jaar met nadruk op schoolrijpheid. Na 2006 is er veel internationaal geld gestoken in verbetering van het kleuteronderwijs. De 10 jarige leerplicht fase wordt m.n. ingevuld aan een 4jarige basisschool (leerlingen van 6 t/m 9j) met daarop aansluitend (zonder diploma) 4 jaar algemene vorming aan het gymnasium (vaak in dezelfde school). Na het gymnasium volgt een selectie procedure van het ministerie. Aan de hand daarvan kiezen de leerlingen in de laatste 2 jaar van de leerplicht tussen algemene (lyceum) en vakgerichte vorming (handel & vakschool). Ze zijn dan 14 en 15j. In 2009/10 is begonnen met afbouw van de handel & vakschool. Beide schooltypen worden afgesloten met een einddiploma (zonder examen), een portfolio voor verder onderwijs en op verzoek een bijgevoegde cijferlijst. De vakschool kon desgewenst worden afgesloten met een examen voor een basis beroepskwalificatie. Voor toelating tot het secundaire vakonderwijs moesten leerlingen van de vakschool een extra “anul de completare” bijwonen, maar ook dat gaat er uit. Wat overblijft is het 2 tot 3 jarige bovenbouw lyceum voor 16 t/m 18/19 jarigen met algemeen vormende en gespecialiseerde modules. Dit wordt afgesloten met het baccalaureaat eindexamen. Het diploma daarvan is voor medische opleidingen en hoger onderwijs voorwaarde voor deelname aan een toelatingsexamen. Leerlingen mogen zonder diploma opkomen voor het toelatingsexamen van het niet universitaire vervolg. Het betreft dan 2 tot 3 jarige vakopleidingen voor een gevorderde kwalificatie.

Qua toelating tot de kleuterschool kiezen ouders zelf een instelling. In de praktijk blijft het aanbod achter bij de vraag met meer bureaucratie als gevolg. Vaak moeten ouders hun pupil voor begin van het schooljaar inschrijven en ze moeten vaak documenten overleggen rond gezondheid van het kind. De overheid is verplicht te zorgen voor voldoende leerlicht scholen en op het platteland ook voor schoolvervoer (al lukt dat lang niet altijd). De regio inspectie beslist met toestemming van het ministerie over opening van scholen. In de stad gaan kinderen meestal naar een school in de buurt. Wanneer de ouders ze op een andere school willen hebben moeten ze zelf voor vervoer zorgen. In steden werken scholen vaak in een 2ploegendienst en dan zijn ze langer dan de klok rond open. Veel basisscholen en gymnasia bieden speciale programma’s (bijv. met extra talen, sport of expressievakken) en daarvoor moeten de leerlingen vooraf worden getest. Bij toelating tot specifieke vakkenpakketten van lycea zijn cijfers op gymnasia van belang (o.m. op de nationale test waarmee het gymnasium in juni wordt afgesloten). Na het gymnasium moet de leerling een lijstje van lycea inleveren. Een computer bepaalt dan op basis van de cijferlijst en eisen van het lyceum de keus. Na de leerplicht kennen scholen eigen toelatingsexamens/ vaardighedentests. In het hoger onderwijs bepalen instelling en ministerie in overleg aantallen studieplekken. Ook hier maken instellingen eigen toelatingsexamens. Verder spelen bij toelating vakkenpakket en beoordeling op lycea en baccalaureaat een rol. In het hoger onderwijs is voor het behalen van de BA en MA graad een examen nodig. Al vanaf 15j kan deelgenomen worden aan basisonderwijs voor volwassenen (speciale groepen, ’s avonds, schriftelijk etc.). Volwassenen onderwijs is gratis voor speciale groepen (werklozen, ex-gevangenen, vluchtelingen etc.).

Volgens Key data on education in Europe 2012 (veldwerk t/m 2010) lopen docenten buiten het hoger onderwijs in aansluiting op de opleiding 2 jaar lang betaald stage als begeleid docent. De steun is voorgeschreven en bestaat uit regelmatige observatie & lesgeven met een erkende docent, bespreking van problemen & progressie, steun bij planning & beoordeling en specifieke trainingen. Zodoende zijn na afloop docenten op kleuter en leerplichtscholen 5j HBO en in het secundair vervolgonderwijs 7j universitair opgeleid en is het aandeel vaktraining in de opleiding het grootst binnen de EU (40%, secundair vervolg 30%; NL 20 tot 25%). Universiteitsdocenten zijn promovendi (DR graad) of onderwijs assistent. Onbevoegde docenten waren in 2009 dun gezaaid (bij leerlingen van 15j afhankelijk van de vakken 1-6% van de leerkrachten, EU 8-22%). Wel is in het vervolgonderwijs informele bijles ter voorbereiding van examens erg populair. Ook bevoegde docenten kennen verplichte bijscholing. Bij voltijddocenten is de werkdruk beschreven in totale werktijd en lestijd (40 en 16/18u van basis t/m vervolg) en dat is naar EU maatstaf aan de hoge kant. Alle docenten (ook universitair) zijn in Roemenië ambtenaar op contractbasis. Roemeense scholen telden relatief veel docenten onder 40j en boven 50j. Vrouwen konden met pensioen op hun 60e en mannen op hun 65e. In het vervolgonderwijs was het aandeel docenten van 60+ groot (rond 6%). In Roemenië was in 2009 buiten het hoger onderwijs het aandeel vrouwelijke docenten (72,4%) gemiddeld en voor een nieuw EU land klein. In het hoger onderwijs stond men wat dit betreft met 44,2% met Zweden 5e in de EU.

De basisschool kent vaste onderwijzers (behalve gym, creatief, godsdienst en vreemde talen). Daarna komen er vakdocenten (zoveel mogelijk vast per groep door de opleiding). Voor schoolleiding was 5j onderwijservaring voorgeschreven. De docenten salarissen waren in 2006/07 naar koopkracht lager dan die in NL en BE. Wel zijn ze tussen 2000 en 2009 flink opgelopen (met 60-80%). Het salaris was ook naar de maatstaf van de nieuwe lidstaten laag, maar ging met de jaren flink omhoog (van kleuter naar secundair vervolg: minimum €5100-€6600p/j; max. €8300-€11.500 p/j bij een koopkracht rond het dubbele van NL en BE). Om op het maximum te komen zijn ruim 35 jaar nodig (langste EU). Men kende extra’s (ieder 15-25%) voor kwalificaties, prestaties (bijv. examenresultaten), regio (afgelegen/ duurder) en achterstandleerlingen. Een schoolhoofd verdiende 25-35% meer en een adjunct 15-25%. Na 2008 was het uit met de pret. Toen volgde een korting van 25% op alle salarissen, vielen extra’s weg en werden 33.000 docenten ontslagen.

In 2010 was de voorgeschreven groepsgrootte bij kleuter (min. 10- max. 20) en basisschool (10-25) naar EU maatstaf klein en op de vervolgschool (10-30) gemiddeld. Hetzelfde gold voor de docentleerling verhouding. In kleuter en leerplicht onderwijs zijn leeftijdgroepen de norm. Het minimum aantal lesuren p/j liep in 2009/10 in het leerplichtonderwijs op van 554 op de basisschool via 788 op gymnasia naar 933 op de lyceum onderbouw (zo’n 6 u p/d). Daarmee zat men over de hele linie naar EU maatstaf aan de lage kant. Het absolute wettelijke minimum aan schooldagen p/j is 177 (vanwege vrije kou of hittedagen). Het schooljaar duurt in het leerplicht onderwijs 36 weken (in 2011/12 tussen begin sept. en 22 juni). Alleen de basisschool kent een herfstvakantie van een week. Voor de rest waren er voor alle leerlingen 11 weken zomervakantie (23/6-1/9), 3 weken kerstvakantie, 2 weken paasvakantie en 3 publieke feestdagen (1 dec., 1 mei en pinkstermaandag). Docenten krijgen wat korter zomervakantie. Veel gymleraren gaan met hun klas elk jaar een paar dagen de bergen in. Ook zomerkampen en een paar keer per jaar een excursie (bijv. naar een museum) vallen onder de tradities. Qua lestijden zijn scholen vaak langer dan de klok rond open, kleuterscholen door ouders die de lange opvang gebruiken en basisscholen door een 2ploegendienst. Verder is er een 5 daagse week. Lesuren duren 50 minuten met 10 min. pauze of 45 min. met 5 min. pauze. Op de basisschool liep het minimum aantal uren p/w op van 18 naar 24 (incl. 1-4 verplichte keuzeuren), maar bij scholen met specialisatie (minderhedentaal, sport, creatief) van 22 naar 28. Op het gymnasium lag het wekelijkse minimum tussen 24 en 29 en het maximum tussen 26 en 30 (incl. 1-3 verplichte keuzeuren). In de onderbouw van het lyceum ging het weer naar 25 en 24. Na de leerplicht hangt het aantal uren af van vakkenpakket en stages. Op minderheden scholen is les in Roemeens als 2e taal verplicht met wat meer lesuren als gevolg. De tabel hierna toont hoe in 2009 bij 15 jarigen de werkdruk aan huiswerk groot was vergeleken met NL, Vlaanderen en de EU.

Aandeel leerlingen van 15 in % dat in 2009 p/w 2 uur of meer besteedde aan huiswerk voor de vakken

RO

NL

Vla BE

EU27

Taal

25

5

5

10

Wiskunde

24

8

10

16

Natuurkunde

31

5

5

11

Qua lessenpakket, materiaal en methode is het landelijk leerplan toonaangevend. Docenten kiezen lesmateriaal uit een door het ministerie goedgekeurde lijst, maar bij keuzevakken/ specialisatie hebben ze de vrijheid. Ook mogen ze hun eigen methodes kiezen. De basisschool en het gymnasium kennen een vast landelijk pakket met verplicht lesmateriaal en een vaste tijd per vak en een verplicht aanvullend leerplan van de school (5%-12,5% van de tijd). In het hele niet universitaire onderwijs hanteert men dezelfde 7 thema’s (taal & communicatie, wis & natuurkunde, mens & maatschappij, kunsten, sport & fysiek, technologie, counseling / begeleiding en verplichte keuze). Binnen die thema’s wordt de variatie aan vakken en het verplichte keuze aandeel groter. Het lyceum kende in 2010/11 11 profielen, verdeeld in algemene (3 vak gebieden met 4 specialismen), technologische (2 met 14) en beroepen (6 met 26). Na de leerplicht kwam er een stageperiode bij (bijv. 1 dag p/w). De voortgezette vakopleiding borduurt door op de specialisaties. Men is bezig met invoering van competentiegericht leren op basis van 8 door de EU aanbevolen kerncompetenties (gymnasia sinds 2000/01; lycea sinds 2009/10). De tabel hierna geeft een indruk van de nagestreefde verdeling van lestijd binnen de leerplicht in Roemenië (RO) in 2009 vergeleken met de standaard binnen 19 EU landen in de OESO in 2008. Het betrof in Roemenië basisschool en gymnasium en in de EU19 9 t/m 11 jarigen en 12 t/m 14 jarigen. Grote afwijkingen naar boven zijn vet en naar beneden cursief gedrukt. Aan de basisschool valt nadruk op taal, technologie en gym op en in het vervolg nadruk op wis & natuurkunde. Onder overige vallen extra keuze lessen van de school en onder flexibel de verplichte keuzevakken ter verdieping.

Vak

Basisschool %

Vervolg %

RO

EU19

RO

EU19

Lezen, schrijven moedertaal

29

24

14

16

Rekenen/ wiskunde

15

16

14

13

Natuurkunde/ biologie

4

8

18

14

Geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappijleer

4

7

10

12

Vreemde talen

4

10

14

14

Technologie

3

1

2

4

Creatief

10

12

6

9

Gym

10

9

7

8

Godsdienst/ moraal

4

4

2

4

Praktisch/ vak/ ICT

1

1

1

Overig

4

5

7

Verplicht vast

88

97

95

95

Flexibel (school afhankelijk)

12

3

5

5

ICT les is verweven in vakken en leerlingen kunnen zich er in specialiseren. Het aandeel 15-75 jarigen dat in het kwartaal voor vraagstelling internette op een onderwijs instelling lag in 2010 op 6% (NL 13%; EU27 8%, BE 9%). Het aandeel ervaren internet gebruikers (5 of 6 taken uitvoeren) was in 2011 relatief groot (11%, EU 10%, BE 8%, NL 6%).

Beoordeling/ progressie speelt in het Roemeense onderwijs een hoofdrol. Bij het beoordelen worden prestaties over het hele jaar meegewogen, dus niet alleen examencijfers. Er zijn landelijke criteria voor voldoendes op verplichte vakken. Het aantal beoordelingen per vak per semester moet minimaal gelijk liggen aan het aantal lesuren p/w. De manier waarop (schriftelijk, mondeling, praktijk) is in handen van de school in overleg met de inspectie. Op de basisschool kent men heel goed, goed, voldoende en onvoldoende als beoordeling. Vanaf het gymnasium wordt dit in een 10puntschaal verfijnd met 5 als laagste voldoende (7 & 8 is goed; 9 & 10 heel goed). Docenten moeten beoordelingen melden aan leerling en schoolleiding en scholen moeten 2x p/j vorderingen van leerlingen doorgeven aan de inspectie. In Roemenië is, net als in NL, zitten blijven toegestaan. Tijdens de leerplicht periode mag dat 2 keer. Als het vaker gebeurt moet de leerling terugvallen op speciaal of 2e kansonderwijs. Bij achterblijvers kunnen docenten aanvullend onderwijs voorstellen. Voor overgaan is een voldoende nodig op alle verplichte vakken en op gedrag. Bij een onvoldoende op gedrag blijft de leerling überhaupt zitten. Vanaf het gymnasium moeten leerlingen ook van elk vak minimaal de helft van de lessen hebben bijgewoond. Waar de leerling (al dan niet met toestemming van school vanwege bijv. evenementen, wedstrijden of een beurs) minder lessen heeft bijgewoond en bij onvoldoendes op niet meer dan 2 vakken krijgt deze al vanaf de basisschool een herexamen (mondeling & schriftelijk of praktijk), afgenomen door een trojka (de eigen en een andere docent en een voorzitter).

In het laatste jaar van de basisschool wordt bij leerlingen een test afgenomen om de schoolprestatie te meten. Sinds 2007/08 kent men een schriftelijke nationale toets ter afsluiting van het 3e en 4e jaar van het gymnasium (jaar 7 en 8 van de leerplicht) over Roemeens, wiskunde en aardrijkskunde of geschiedenis van Roemenië (naar keuze). Het gymnasium en de 2 jaarlijkse onderbouw van het lyceum worden ieder afgesloten met een diploma en een portfolio met vakken en cijfers (folio metrical). Bij de onderbouw van het lyceum bepaalt dit welke vakkenpakketten de leerling in de bovenbouw kan kiezen. Het baccalaureaat ter afsluiting van de bovenbouw (2 jaar, na de leerplicht) is deels staats deels schoolexamen. Voor iedereen bevat het de vakken Roemeens en wiskunde en voor iedereen op een minderhedenschool ook de minderhedentaal (veelal Hongaars). Daarnaast wordt examen afgenomen in 3 profielvakken, één van bovenaf opgelegd en een door de leerling te kiezen hoofdvak en bijvak. Voor elk vak moet tenminste een 5 worden behaald en het gemiddelde over het geheel moet minimaal 6 zijn. Inhoud van schriftelijke examens en eindbeoordeling zijn extern. Wie zakt kan in de eigen specialisatie toelatingsexamen doen bij een gevorderde vakschool, maar kan geen toelatingsexamen doen in het hoger onderwijs. Ook kan men het lyceum afsluiten met een vakcompetentie toets met een praktijk/ theorie deel waarop minimaal een 6 moet worden behaald en een project presentatie (minimum een 7). De gediplomeerde kan dan door het leven als erkend technicus. Na de vakschool voor gevorderden (Şcoala Postliceală) volgt een gemengd staats/ schoolexamen met een schriftelijke, mondelinge, praktijk en project/ presentatie component. Indien geslaagd krijgt men het predicaat technisch specialist of voorman. In het hoger onderwijs kent men naast de punten en graden van de Bologna structuur ook de schaal van 10 t/m 1.

Op http://www.oecd.org/dataoecd/54/12/46643496.pdf staan de resultaten van het Pisa schoolon­derzoek van 2009 onder 15 jarigen. Wellicht valt het stelsel hier door de mand, want op alle schalen (leesschalen, wiskunde en natuurkunde) werden Roemeense kinderen laagste van 25 deelnemende EU landen. Cultuur en sfeer worden gekenmerkt door hiërarchische verhoudingen (veel macht inspectie, gevolgd door schoolleiding) met nadruk op exact, reproduceren en presteren (beoordeling, diploma). In de tijd van Ceaușescu waren op alle scholen schooluniformen verplicht (nu nog op leerplichtscholen). Vanaf het gymnasium verwerkt de klassenleraar alle beoordelingen van een leerling tot één jaarcijfer en aan het eind van het jaar worden op elk vak de 3 beste leerlingen van de klas (die ook een perfecte beoordeling op gedrag moeten hebben) in het zonnetje gezet in een speciale ceremonie. Ook onderscheidt men prestigieuze en minder prestigieuze lycea en universiteiten. Voor toelating tot de meest prestigieuze lycea is soms meer dan een 9,5 gemiddeld nodig. Verder blijkt uit de benaming van het β profiel van het lyceum (profil real) de voorkeur voor exact. De sfeer op school lijkt niet bij te dragen aan rust en orde. In 2006/07 was het segment leerlingen dat in het laatste jaar van de basisschool bij school melding maakte van diefstal (13,5%, EU 23,5%) of verwonding door andere leerlingen (15 om 28%) klein, maar pesten (47% om 25%) scoorde het hoogst binnen de EU. Verder was het gedeelte schoolhoofden dat voortgang beletten als serieus probleem zag groot (27%, EU 15%, NL 22%, Vlaanderen 11%) en het deel dat dit vond van spijbelen (43,5%, EU 15%, NL 6%, VL BE 3%) of onrust in de klas (37,5 om 25%, NL 21%, VL BE 13%) viel onder de EU top. Unicef kwam op 11% schoolkinderen die te maken hadden met drugsgebruik of seksueel misbruik.

Speciaal en achterstandsonderwijs

Het Roemeense speciale onderwijs begon in 1863 in een afdeling voor doofstomme jongens in een weeshuis die 4 jaar later werd erkend. Na 1870 groeide de belangstelling voor heropvoeding van kinderen met gedragsstoornissen. Dit mondde uit in instellingen die zich onledig hielden met basis en vakscholing, eerst voor doofstommen en iets later ook voor blinden. In de communistische tijd raakten de instellingen door struisvogel politiek in verval en in de 90er jaren kregen de ten hemel schreiende toestanden in Roemeense weeshuizen voor kinderen met achterstanden veel media-aandacht. Via UNICEF werd een begin gemaakt met verbetering. Latere beleidsdoelen werden integratie in het gewone onderwijs en in de (dorps)gemeenschap. Eén en nader kreeg vanaf 2001 gestalte en er werd een begin gemaakt met diagnostiek. Er gingen 19 zogenaamde speciale onderwijseenheden dicht en er werden er 20 omgevormd tot open scholen. In 2010/11 gingen ruim 16.000 gehandicapte kinderen naar gewone scholen en 29.000 naar een speciale school. Men is nog druk bezig met het opzetten van opleiding en bijscholing van speciale leerkrachten. In 2008/09 werd een staf van ruim 6000 geteld, voor 93% in de steden. Men onderscheidt tegenwoordig 6 groepen handicaps.

Officieel valt 12% van de bevolking onder een etnische minderheid. In 2008/09 zat in het openbare basisonderwijs 6,2% van de leerlingen op een school met een minderheden taal als voertaal (Hongaars 5,5%, Duits 0,6%, anders 0,1%; voortgezet onderwijs binnen de leerplicht: 5; 0,5 en 0,1%). Alle minderheden scholen zijn 2talig. De Roma zigeuners (“țigani” in het Roemeens, maar dat zien de Roma zelf als een scheldnaam) vormen een onderschatte en ontkende minderheid. In 2011 waren er zo’n 650.000 geregistreerd, maar officieuze schattingen lopen op tot 1,8 miljoen en meer dan 30% is jonger dan 15. Veel Roma kinderen haken voortijdig af op school (bijv. omdat ze weggepest worden). Het is te hopen dat verbeterde diagnostiek er toe bijdraagt dat minder van hen in het speciale onderwijs in groepen geraken waar ze niet thuishoren. Hoewel de Roma in Roemenië in vergelijking met andere landen met een grote Roma populatie redelijk geïntegreerd lijken, sturen veel Roma ouders hun kinderen wellicht niet eens naar school omdat ze officieel niet bestaan. De Roemeense schoolbureaucratie geeft onwillige scholen daar in principe de ruimte voor. Het beetje soelaas dat NGO’s dan soms bieden kan niet voorkomen dat de meeste van de ruim 200.000 à 300.000 kinderen die niet naar school gaan (schatting van Unicef) en het merendeel van de ruim 500.000 echte analfabeten (2,5% van de bevolking, hoogste aandeel EU) Roma zijn. In 2002 ging volgens Unicef 40% van de Roma kinderen naar de basisschool (alle kinderen 93%) en maakte maar 13% deze af. Verder bracht slechts een kwart van de Roma kinderen het tot deelname aan vervolgonderwijs. Volgens de Roma inclusion barometer 2007 van de Soros foundation (http://www.soros.ro/en/index.php publications/ Roma inclusion) is 23% van de Roma (om 2% van de niet Roma bevolking) nooit naar school geweest, maakte 27% (om 11%) alleen de basisschool af, had 33% (om 24%) het Roemeense gymnasium als hoogste opleiding en had 95% (om 60%) geen verdere scholing.

Voorjaar 2012 werd op Eurydice en wikipedia in info uit Roemenië schooluitval en analfabetisme vakkundig gemeden (ontkenning uit schaamte kan binnen de collectivistische Roemeense cultuur een rol spelen). Het Roemeense ministerie van onderwijs publiceert drop-out cijfers, maar beidt geen Engelstalige info (Unicef heeft via het ministerie wel cijfers). Ook Eurostat bood geen drop-out cijfers. De drop-out cijfers van het Roemeense CBS (statistisch jaarboek) zijn een stuk lager dan die van het ministerie (zie de beschrijving van schooltypes na “betaling”).

Betaling van het onderwijs

In 2010 besteedde volgens Eurostat (economy & finance, government statistics) de Roemeense overheid 3,4% van het BBP aan onderwijs (laagste EU, EU 5,5%). In 2008 lagen de uitgaven nog op 4,5% BBP (EU toen 5,2%). Dat was een piek, want tussen 2001 en 2007 bewogen ze tussen 3,5 en 4,1% BBP. In 2008 droegen private bronnen 0,5% BBP bij (EU 0,75%), waarmee het totaal op 5% BBP kwam (EU 5,9%). Het deel uit publieke bron was in 2008 aan de grote kant (89%, EU 86%; privaat 11 om 14% in 08). In geld uitgedrukt bedroegen de overheidsuitgaven €4,16miljard in 2010 en €6,25m in 2008. In 2010 kwam van het totaal 38,5% van de centrale overheid (EU 54%) en 61.5% (EU 41%) van gemeenten. De bijdrage van de centrale overheid was nog relatief klein, maar is na 2000 tegen de EU trend in flink gegroeid en die van gemeenten navenant gezakt. In 2010 kreeg het hoger onderwijs relatief veel (27,5%, EU 22% in 08), het basisonderwijs iets meer dan gemiddeld (25,7 om 24%) en het middelbaar onderwijs weinig (40 om 44%). In 2000 lagen de uitgaven per leerling/student naar koopkracht op €808 (Eu €4689) en in 2007 op €2566 (EU €6024), waarmee de sterkste stijging binnen de EU was gerealiseerd. Tussen 2008 en 2010 zijn ze echter flink teruggeschroefd. m.n. via bezuiniging op de docenten salarissen. In 2007 ging van de bestedingen in het publieke onderwijs erg veel naar kapitaalsuitgaven (20,3%, veruit hoogste EU, EU 8,5%). Van de lopende uitgaven (de rest) kreeg staf/ personeel 51% (om 78%) en andere lopende uitgaven kregen 49% (om 22%). Het Roemeense BBP aandeel voor onderzoek en ontwikkeling (R&D) valt onder de kleinste binnen de EU en lag in 2010 op 0,5% BBP (EU 2% BBP, NL 1,8%, BE 2% in 2010). De bijdrage erin van het hoger onderwijs (25%) lag rond het EU gemiddelde (NL 40%, BE 23%).

Via http://ec.europa.eu/regional_policy/index_en.cfm is te achterhalen dat Roemenie tussen 2007 en 2013 €19,7 miljard aan Europees geld krijgt/ kreeg. Daarvan is €2,6 miljard voor research & innovatie, €1,2 miljard voor onderwijs & training, €1,2 miljard voor bestrijding van sociale uitsluiting (incl. opleidingsprogramma’s voor 65.000 Roma) en €0,94 miljard voor arbeidsmarkt maatregelen (incl. scholing). Van het geld van met buurlanden gedeelde programma’s (€455 miljoen voor Roemenië) ging ook een deel naar aan onderwijs gelieerde zaken (bijv. ICT ontwikkeling).

Het deel van de publieke onderwijsuitgaven aan beurzen en leningen voor leerlingen/ studenten leek naar EU maatstaf klein en erg variabel, maar de Eurostat gegevens voor Roemenië zagen er weinig betrouwbaar uit. Voor 2005 meldde men 4,6% en in 2007 1,9% van alle onderwijsuitgaven voor dit doel (EU van 5,2% naar 6,4% in 08), maar voor leerlingen kwam men op 5,2% in 05 en 1,6% in 07 (EU van 2,9 naar 3,7%) en voor HO studenten op 5,6% en 3,8% (wederom van alle onderwijsuitgaven; EU van 14,5 naar 16,7%). Het aandeel voor studenten leek na 2000 flink te zijn gezakt.

Op http://www.cesifo-group.de/portal/pls/portal/docs/1/1205705.PDF is info te vinden over collegegeld in EU landen in 2010/11. Het lag in Roemenië tussen €375 en €2000 p/j (voor buitenlandse studenten meer). Wel waren er beurzen voor studenten met hoge cijfers of uitzonderlijke verdiensten (bijv. sport) en uit achterstandsgroepen. Ze kwamen van overheid, markt, universiteiten of NGO’s. In 2009 kreeg een kwart van de studenten een beurs (30 à 40% vanuit een sociaal hulpfonds). Studieleningen begonnen te komen. Ook betalen niet alle studenten jaarlijks inschrijfgeld, examengeld en lidmaatschap van studentenclubs. Wel betalen ze allemaal eenmalig inschrijfgeld en ze konden zonder uitzondering aanspraak maken op gratis zorg en goedkoop onderdak, eten, openbaar vervoer en andere voorzieningen. Het aandeel deeltijd studenten is groot (36,4 om 21,5% in 2009; Eurostat). In 2008/09 kwam Eurydice op 480.000 studenten aan publieke instellingen waarvan 37.600 (bijna 8%) afstandsonderwijs deden en 411.000 aan private instellingen met 215.000 (52,5%) via afstandsonderwijs (de meeste van deze studenten hebben een baan). Volwassenen onderwijs was in 2009 gratis voor werklozen en herintreders (op verzoek werkgever). Voor vervolgonderwijs na de leerplicht wordt een eigen bijdrage gevraagd. Ook hiervoor bestaan beursopties en goedkope voorzieningen. Lesboeken zijn binnen de leerplicht gratis (daarna alleen voor lage inkomens). In basis en vervolgonderwijs zijn er gezinsuitkeringen. De kleuter en basisschool zijn gratis en leerlingen krijgen gratis wat te eten of drinken op school. Voor kleutervoorzieningen met meer dan 5u opvang per dag moet worden bijbetaald. Voor speciale groepen springt de overheid bij. Volgens Unicef is het onderwijs veelal duurder dan van officiële zijde wordt gesuggereerd en is daardoor de schooluitval erg groot.

Kleuter en leerplichtonderwijs

Opvang voor kinderen onder 3 jaar valt in Roemenië buiten het onderwijsstelsel. De kleuterschool is er voor 3 t/m 6 jarigen en valt buiten de leerplicht. Voor zover publiek is de basis gratis. Voor de ouderbijdrage voor langere opvang dan 5u p/d bestaan van overheidswege regels (inkomen, aantal kinderen etc.). In 2008/09 was 14% van de scholen met 1,8% van de kleuters privaat. Het laatste jaar wordt er steeds meer op gericht kinderen schoolrijp te maken. Op het platteland zijn overheden verplicht hier voorzieningen voor te treffen en hier en daar duikt gesubsidieerd vervoer op. In 2008 ging 10,3% van de 653.000 deelnemende kleuters naar een 2talige school (Hongaars 6,5%, Roma taal 3%). De aanhang van formele opvang van 0 t/m 6 jarigen was in sept. 2009 iets boven gemiddeld (voor 0-3 jarigen 47%, EU 44%; 3-6j: 72 om 63%). Een relatief groot volksdeel (87 om 64%) vond publieke voorzieningen voor de leeftijdgroep nodig, maar tevredenheid over kwaliteit (30 om 54%) en betaalbaarheid ervan was dun gezaaid (28 om 41%, Special Eurobarometer 321, wave 72.1). Tussen 2007 en 2009 was het segment onder 3j dat naar formele opvang gaat het kleinst binnen de Eu (van 10 naar 5%, veelal minder dan 30u p/w; EU25 van 26 naar 29%, BE 33%, NL 49% in 09, ook vaak minder dan 30u p/w). Bij kinderen tussen 3 en 6 was het gebruik laag maar stijgend (van 57 naar 63% in 09, <30u 44%, >29u 19% in 09; EU 95%, 45% 30+u; NL 87%, 12% 30+u; BE 99%, 69% 30+u). In 2009 was het segment 3 jarigen op de kleuterschool aan de kleine kant (62,5%, EU 77%, NL 0%, BE 99%, EU doel voor kinderen t/m 3j: 33%). Bij 4 jarigen betrof het 78,5% (EU 86%, NL en BE 99%), bij 5 jarigen 86% (EU 78%, NL 99%, BE 98%) en bij 6 jarigen 77% (EU 25%, BE 5%, NL 0%; Eurostat, education indicators, participation). Na 2005 ging de deelname flink omhoog.

In Roemenië brengen kinderen de eerste 4 jaar van hun leerplicht periode (7 t/m 15j) door aan de basisschool (Şcoala primară). Op de basisschool liep het minimum aantal uren p/w op van 18 naar 24 (incl. 1-4 verplichte keuzeuren). Het aanbevolen aantal lesuren p/j kwam dan op gemiddeld 544; vrij weinig naar EU maatstaf. De leergang is gekoppeld aan het nationale leerplan, maar scholen mogen wat variëren in het aantal uren per vak. Zo krijgen ze ruimte zich te specialiseren via een schooleigen bijdrage. Daaronder valt 1u p/w begeleiding en 5-15% extra les in zelf te kiezen verplichte vakken. Scholen met specialisatie (minderhedentaal, sport, creatief) kenden dan ook meer lesuren (22-28 p/w). De onderwezen vakken die binnen 7 secties alle 4 jaar gegeven worden zijn (in volgorde van totale lestijd) moedertaal (20 á 30%), rekenen 20-25% en gym en creatief (beide 10-15%). De kinderen krijgen ook de hele school door elke week een uurtje godsdienst (vaak van een geestelijke), maar dat is onderdeel van de sectie mens & maatschappij. In jaar 4 krijgt deze 10-15% van de lestijd en in jaar 4 15-25%. In de laatste 2 jaar komt er ook les bij in een vreemde taal (10-15%) en in technologie (5-10%). Tussen 2000 en 2009 zakten door geboortecijfers de aantallen leerlingen flink (van 2,2 miljoen naar 859.000). In 2009 was Engels de meest gekozen vreemde lestaal (69% deelname), gevolgd door Frans 28% en Duits 2%. Volgens Unicef (State of the world’s children 2012, table 5) ging qua uitval tussen 2005 en 2010 van de leeftijd groep 4% niet naar school en maakte 5% de basisschool niet af. Daarmee bevond men zich in de kelder van de EU. Het ministerie kwam voor 2006/07 op 9,8% uitval, maar het Roemeense CBS op maar 1,5% (1,4% in 2008/09).

Na de basisschool blijven de leerlingen doorgaans in hetzelfde schoolgebouw om de 2e fase van 4 jaar van de leerplicht door de brengen op de gymnasium afdeling. De opzet lijkt op die van de basisschool, incl. de 7 secties en de gespecialiseerde varianten binnen een persoonlijk leerplan voor leerlingen die uitmunten. Wel is er een grotere variatie aan vakken, incl. de optie van keuze buiten het verplichte kernleerplan. Qua lesuren loopt het minimum p/w op van 24 naar 29 en het maximum van 26 naar 30 (incl. 1-3 verplichte keuzeuren). vakken die alle 4 jaar worden gegeven zijn Roemeens (5-4u/w), 2 vreemde talen (4-5u), wiskunde (4), biologie (1-2); geschiedenis (1-2), aardrijkskunde(1-2) & godsdienst (1), kunst & muziek (2-4, laatste jaar 1-2), gym (2-3, laatste jaar 1-2) en technologie (1-2). In het 2e jaar komt er 2u p/w natuurkunde bij, in het 3e jaar 1 of 2u burgerschap (soms al 1u vanaf jaar1) & 2u scheikunde en in het 4e jaar een uurtje Latijn. Binnen het school/ individuele leerplan vallen begeleiding (1u/w) en keuzevakken (1-3u, laatste 2j 1-2u). Binnen het kernleerplan loopt de bijdrage van de Β cluster op van 20 naar 33% van de lestijd en die van mens & maatschappij van minimaal 12 naar maximaal 23%. De andere clusters lopen terug (taal & communicatie: van max. 39 naar min. 30%; creatief, gym & keuze alle 3 van 12-3%; technologie 7-3%). Het vervolg binnen de leerlicht wordt voltooid met 2 jaar lyceum onderbouw. Deze kende de tak algemene vorming met het “profil human” en het “profil real” (β profiel) met ieder 2 specialisaties en de profielen “economic” (dienstensector) “tehnic” en “vocaţional” (een niet technische vakopleiding; samen 8 profielen en 40 specialisaties, bij sport 54 subspecialisaties). Verder zijn er een kernleerplan (belangrijkst bij de algemene vorming) en een differentieel leerplan (de vaste kern voor elk profiel) en een school en regio leerplan (m.n. bij technologie) voor de eigen bijdrage van de school. Men voert de 8 EU competenties als leidraad bij algemene vorming. Daarvan zijn, naast de gebruikelijke clusters, initiatief & ondernemen, leren om te leren en cultuurbewustzijn onderdeel.

Het prestige van een lyceum speelt in Roemenië een grote rol. Een “Colegiu Naţional” (er zijn er ruim 10) staat het hoogst aangeschreven. Dat biedt meestal ook internationale programma’s. Daarna volgen de “Colegiu militar” (3 in getal) en “colegiu economic /tehnic”. Voor toelating is minstens een 8 gemiddeld nodig.

Ook het aantal leerlingen in de leerplichtfase van het vervolgonderwijs zakte tussen 2001 en 2009 erg sterk in Roemenië (van 1,3m naar 893.000; -31%, EU -5%, Eurostat). Ze zitten bijna allemaal in het publieke onderwijs (EU 13% privaat). Het aandeel leerplicht leerlingen in het vervolgonderwijs dat les krijgt in 2 of meer vreemde talen valt onder de EU top (95%, NL 76%, BE 26%, EU 61% in 2010). In 2008/09 telde het gymnasium 884.000 leerlingen (stad 1337 scholen met 454.000, per school 350; platteland 3245 en 430.000, per school 130). Het lyceum (onder & bovenbouw) kwam tot ruim 784.000 (algemeen: leerlingen 45%, scholen 40%; technologisch 50 en 48%, vakmatig 6 en 13%). Verder deed 80% een dagopleiding (deeltijd 12,5%, avond 7%). Voor 2006/07 kwam het ministerie op 12,4% uitval op het gymnasium en het statistisch jaarboek op 2,3% (1,9% in 2008/09).

Secundair vervolgonderwijs

Na de leerplichtfase duurt de opleiding aan de lyceum bovenbouw nog 2 jaar tot het Matura eindexamen. Hier geldt naar richtingen, profielen en vakken dezelfde indeling als bij de onderbouw. Wel wordt het aandeel van het algemeen vormende deel kleiner en dat van het school en regio leerplan met hun keuzevakken en specialisaties groter. Ook is nu een praktijkstage bij een bedrijf/ instelling of op een schoollab onderdeel. Moedertaal (Roemeens en eventueel een minderhedentaal) en 1 van de 2 vreemde lestalen (naar keuze) zijn altijd eindexamenvak. Bij het algemeen vormende α profiel geldt dat tevens voor geschiedenis of aardrijkskunde en bij het algemeen vormende β profiel en het technologie profiel voor wiskunde. Bij de beroepsprofielen hangt het verplichte algemeen vormende examenvak af van de gekozen beroepsopleiding. Bij de technologie & beroepsopleidingen is het pakket afgestemd op de beroepseisen in de arbeidsmarkt. Beroepskwalificaties worden behaald via modules met criteria voor prestaties. Men onderscheidt kerncompetenties en technische/ vakcompetenties en daarbinnen kennis, uitvoering en sociale competenties. Er wordt gewerkt met punten (1 punt = 60 les/ praktijkuren) op 3 niveaus. Niveau 1 behelst 30p (50% kerncompetenties/ praktijk; 50% techniek/vak), niveau 2 15p (verhouding 1 op 2) en niveau 3 weer 30 p (opnieuw 1:2). Na het matura eindexamen is ook voor wie niet geslaagd is buiten het hoger onderwijs een post secundair vervolg mogelijk aan een 2 jarige korte vakopleiding die opleidt tot leerling of een 2 à 3 jarige gespecialiseerde vakschool (Şcoala Postliceală) die opleidt tot vakspecialist (18 vakrichtingen) of voorman (14 richtingen, met bij de richting mechanica 9 vakkwalificaties) op niveau 3. Vaak moet men vooraf een toelatingsexamen of test doen. In 2009 overheersten de traditionele lesmethodes nog.

Volgens het Roemeense CBS (Romania in figures 2011) lag de deelname aan het lyceum (onder & bovenbouw) in 2010/11 op 867.000 (+10% t.o.v. 2008/09; privaat 3,5% van de leerlingen). Die van de korte vakopleiding was sterk gedaald (van 220.000 in 2007/08 naar 54.000 in 2010/11, vrijwel allemaal publiek) en die van Şcoala Postliceală gestegen (van 46.000 naar 70.000; 45% privaat). Volgens het statistisch jaarboek 2010 is de deelname aan de theorie & informaticarichting van het lyceum het grootst, maar zakte deze tussen 2004/05 en 2008/09 van 49 naar 44%. Die van de industrie richting steeg van 27,6 naar 33,8% en die van economie & overheid van 11,6 naar 14,1%. Andere vervolgopleidingen verloren terrein (van 11,5 naar 8%). Volgens Eurostat viel Roemenië qua stijging van onderwijs deelname onder 18 jarigen tussen 1998 en 2009 onder de EU top (van 37,5 naar 81,5%, Eu van 68 naar 78%). Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder vervolgdiploma) kwam in 2002 op 23%, zakte naar 15,9% in 2008 en lag in 2010 weer op 18,4% (EU toen 14,1%). Daarbij is een manvrouw verschil vrijwel afwezig (EU v 12%, m 16% in 2010). Het deel van de leerlingen dat een vakopleiding doet is groot en zakte relatief weinig. Bij jongens ging het tussen 1998 en 2009 van 79 naar 71% (EU van 59 naar 55%) en bij meiden bleef het vrijwel gelijk (56% in 2009, EU van 49 naar 44%). In 2010 kreeg bijna 99% van de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs Engels (EU 92,7% in 09), 86% Frans (hoogste Eu na Luxemburg, EU 23%) en 11,8% Duits (om 26,5%). T.o.v. 2004 steeg het deel dat Engels kreeg minder sterker dan in de EU (5 om 10%). Het deel dat Frans kreeg steeg ook wat (+3 om -4%) en het segment dat Duits kreeg bleef gelijk (EU +5%). Volgens het statistisch jaarboek lag in 2008/09 de uitval op het lyceum op 2,4%, bij de vakopleidingen op 8,3% en bij de Şcoala Postliceală op 5,9%. De cijfers van het ministerie, die bij het leerplichtonderwijs aanzienlijk hoger uitvielen dan die van het Roemeense CBS, zijn voor deze schooltypes niet te achterhalen in het Engels.

Hoger Onderwijs

Het Roemeense hoger onderwijs begon in 1640 met de stichting van de Academia Vasiliana ter bestudering van Latijn en van Slavische talen door heerser Visilu Lupu. Daarna volgden opleidingsinstituten voor Grieks in Boekarest (1680) en Iași (1707). De academie in Boekarest ging ter ziele, maar die in Iași werd in 1814 door Gheorghe Asachi uitgebreid met een faculteit techniek in het Roemeens; vanaf toen de gangbare voertaal in het WO. In 1835 begon Asachi in dezelfde stad Academia Mihaileana met 4 faculteiten. Gheorghe Lazar (1779-1823) stichtte in 1818 in Boekarest de eerste universiteit met alle faculteiten. De universiteiten van Iași (1860), Boekarest (1864) en Cluj (1919) worden beschouwd als oudste eigentijdse varianten. In de 1e onderwijswet uit 1864 stond 3 jaar voor het WO. In 1898 kwam de 1e wet op het hoger onderwijs. De stichting van de Roemeense eenheidsstaat op 1 dec. 1918 vormde een stimulans. In WO II telde men 4 universiteiten en 14 vak HO instellingen (muziek/ drama 4, kunst 2, landbouw 2) met 3-6 jarige opleidingen. In de communistische tijd werd aanvankelijk geselecteerd op een “gezonde niet revisionistische achtergrond”, maar dat trok in de 60er jaren bij. In 1970 kwam men tot 165.000 studenten aan 42 instellingen (7 universiteiten). Tijdens het Ceaușescu bewind zetten ideologische propaganda en productiecijfers de toon en zakte de deelname in. In 1956, 1968 en 1989 liepen de studenten voorop in protesten tegen het systeem. Na de val van de dictator (en het communisme) groeide het aantal instellingen en studenten weer, niet in de laatste plaats door de vele private instellingen die werden gesticht. Men begon in 1993 met wetgeving op erkenningen en in 1995 werd de autonomie wettelijk gegarandeerd. In 1997 kwam er geld van wereldbank en EU voor onderzoek. Dit betekende verbetering van organisatie, management en curricula. Vanaf 2002 werd het EU programma leidraad voor de ontwikkeling. Internationaal stond het hoger onderijs van Roemenie altijd goed aangeschreven. Roemenië en NL erkennen sinds 2008 elkaars diploma’s. Wel was na 1990 in Roemenië sprake van “braindrain”. Er staan geen Roemeense universiteiten in de top500 van de wereld (Shanghai ranking). Vanaf 2005 is de Bologna structuur met haar punten en graden (BA, MA, DR) ingevoerd.      

Op linksite http://www.aboutromania.com/index.html staan de adressen van alle HO instellingen in Roemenië. Eind 2006 was in Roemenië het aandeel voorstanders van vrije toelating tot het HO naar EU maatstaf erg klein (28%, EU 43%; voor selectie 50%; EU 47%; bron EB 273, wave 66.3). Dat kon niet verhinderen dat onder alle leerlingen en studenten in Roemenië het segment (HO) studenten tussen 2000 en 2009 enorm steeg; in aandeel van 10 naar 24% (Eu van 14,5 naar 18%, Eurostat) en in getal van 453.000 naar 1,1 miljoen (+143%, EU +28%). Voor 2009/10 telde het statistisch jaarboek 108 HO instellingen (publiek 56, privaat 52) met 624 faculteiten (PU 420, PR 207) en 775.000 studenten (PU 57%, PR 43%; in 2007/08 was een maximum van 905.000 studenten bereikt volgens deze bron). De meeste instellingen zaten in Boekarest (33 met 286.000 studenten), gevolgd door Iași (11 met 58.500), Cluj (10 met 60.400) en Timișoara (8 met 42.300). Onder de grootste valt de Babeș-Bolya universiteit van Cluj met 50.000 studenten en de universiteit van Boekarest (35.000). Naar type opleiding & studietijd is het aandeel vakopleidingen opvallend groot. Van de studenten deed in 2009 maar liefst 52% een beroepsopleiding (EU 13%, NL 0,2%). Het segment deeltijd studenten is groot (36,3%; EU 21,7%; NL 13% in 2009) en dat komt m.n. op conto van de private instellingen. Aan publieke instellingen deed 8% afstandsonderwijs, maar aan private instellingen bijna de helft. Het grote aandeel werkstudenten bracht de doorsnee leeftijd wat omhoog (15% jonger dan 19j, EU ook; 85% onder 31,2j, EU onder 30,5j in 09). Het segment in een promotie onderzoek was van doorsnee grootte (2,6%). Naar studierichtingen was sociale wetenschap, business, recht & economie in Roemenië de enige richting die na 2000 groeide. De belangstelling ervoor was erg groot geworden (57,3% in 2009; hoogste aandeel EU, EU27: 35%) en die voor onderwijs erg klein (1,5 om 8,2%; verder in volgorde van populariteit techniek, fabricage & bouw 17 om 14,3%; kunsten & letteren 7,8 om 12,5%; zorg & welzijn 6,5 om 14%; β vak/ ICT 5 om 10%; dienstverlening 3 om 4% en landbouwsector 2 om 1,7%. De deelname bij onderwijs zakte enorm sterkt en ook techniek/bouw, kunst & letteren en landbouw verloren terrein.

In Roemenië is het aandeel vrouwelijke studenten flink bijgetrokken. Tussen 2000 en 2009 steeg het van 51,8 naar 56,3% (EU van 53,5 naar 55,5%, Eurostat). Bij de β richtingen zakte het (van 62 naar 52%), maar bleef het erg groot (EU van 39 naar 38%, NL van 23,5 naar 19%, BE rond 30%) en bij de technische vakken was het al aan de grote kant en steeg het flink (van 25,5 naar 30%, EU van 23 naar 25%, NL van 12 naar 16%, BE van 18,5 naar 23%). Bij de sector onderwijs ging het aandeel vrouwen enorm omhoog en in 2009 was dit het grootst binnen de EU (92 om 77%; verdere aandelen vrouwen: zorg & welzijn 69 om 74%, kunst & talen 65 om 66%, sociale wetenschap, business & recht 62 om 58,5; dienstensector 44 om 50%; landbouw 37 om 50%). De instroom van buitenlandse studenten vanuit Europese landen naar het Roemeense HO is klein (0,9% in 09, 0,4% in 08; EU27 3,1% in 09) evenals het aandeel buitenlandse studenten (1,4 om 8% in 09). De uitstroom van Roemeense studenten naar instellingen in Europese landen lag in 2009 op 1,7% (EU 2%); 2,3% van alle Roemeense studenten (NL ook 2,3%, BE 2,4%; EU 2,6% van alle studenten in thuislanden). In 2009 telde het Nederlandse hoger onderwijs 488 en dat van België 600 studenten uit Roemenië.

Volwassenenonderwijs

Het vroegste gedocumenteerde volwassenenonderwijs in Roemenië geschiedde in de middeleeuwen door de kerk om het volk in religieus morele zin te verheffen. Vanaf de 17e tot in de 19e eeuw leverden gilden hun bijdrage met vakonderricht. Dit vormde een inspiratiebron voor de onderwijswetten van 1864, 1898 en 1899. Uit het laatste jaar dateert de eerste wet op het volwassenenonderwijs met een belangrijke bijdrage van Spiru Haret (1851-1912). In de wet van 1924 op het basisonderwijs werden eigen taal & alfabetiseringscursussen voor volwassenen (incl. minderheden) opgenomen. De snelle industrialisering tijdens het naoorlogse communisme maakte op uitgebreide schaal (bij)scholing van volwassenen noodzakelijk, maar doordat vanuit de ideologie de lat veel te hoog werd gelegd en door geldgebrek werd de kwaliteit er niet beter op. Het onderwijs werd oogklepachtig en specialistisch en de verschillen tussen stad en platteland werden groot. De infrastructuur was flink uitgedijd. Bij de val van Ceaușescu in 1989 telde men naast 200 gemeenschapcultuurcentra, 2000 cultuurclubs en 3000 volksuniversiteiten een uitgebreid netwerk van bibliotheken en volkskunstscholen en centra die zich behalve met kunst onledig hielden met propaganda, vak en vrijetijdsscholing. De basis van de huidige Roemeense wetgeving op volwassenen onderwijs is in 1995 gelegd. Sindsdien wordt steeds sterker steun en aansluiting gezocht bij Europese ontwikkelingen. Zo is in 2003 en 2004 bijv. bij wet geregeld dat bezitters van vakdiploma’s van het vervolgonderwijs recht hebben op aanvullende scholing. Men was in 2008/09 nog druk doende met ontwikkeling van landelijke criteria en programma’s voor voortgezette vaktraining. Belangrijke items zijn 2e kans onderwijs, vak en bijscholing, burgerschaponderricht en scholing voor het hebben van een eigen bedrijf. Naast reguliere scholen wordt de fysieke infrastructuur van Ceaușescu nog steeds gebruikt (uiteraard zonder de ideologie). Er is veel Europees geld gestoken in volwassenen onderwijs. Voor werklozen wordt scholing in principe vergoed door de overheid, maar toch vormen de pecunia voor velen een probleem.

Volgens Eurostat was onder 26-65 jarigen de deelname aan levenslang leren in de maand voor de vraagstelling tussen 2003 en 2010 het laagst binnen de EU (tussen 1 en 2%; 1,3% in 2010, EU toen 9,1%). Bij 18-24 jarigen bereikte ze in 2008 een piek van 44% en lag ze in 2010 op 41% (Eu 52%; m 39 om 49%, v 43 om 55%), vrijwel geheel binnen het formele onderwijsstelsel voor een regulier schooldiploma (informeel 0,3 om 8,4% in 09). Dit was ook bij 25-75 jarigen het geval (alles 1,1 om 8,2%; informeel 0,1 om 6%). Over deelname onder werklozen bood Eurostat voor Roemenië geen uitsluitsel. In 2009 telde Roemenië volgens het statistisch jaarboek 710.000 werklozen en lag de deelname van werklozen aan vaktrainingen op 41.300 (bijna 6%, 50.600 bij 414.000 werklozen in 2008, ruim 12%). De uitval lag rond 5%. In 2007 was de deelname aan training etc. van 25plussers veruit het kleinst binnen de Eu (7,4 om 35%; formeel 3,3 om 6,6%, informeel 4,7 om 31,3%; Eurostat, Adult education Survey). Ze nam sterk toe met het opleidingsniveau (laag 1,3 om 17,5%, middelbaar 7 om 35%, hoog 21 om 58%). Bij werkenden lag ze op 9,8% (Eu 42%), bij werklozen op 3,3% (om 24%) en bij inactieven op 2,3% (om 16,6%). In Roemenië meldde slechts 18,5% (laagste EU, EU45%) deelname aan informeel leren (daar zit zo’n beetje alles in wat je kunt bedenken). Wel lag qua deelname het aandeel ervan dat arbeid gerelateerd was op de EU normaal (83%, de rest was niet arbeid gerelateerd). Onder de motieven scoorden hier werk & carrièreperspectief verbeteren 80%, minder kans op baanverlies 33%, diploma 32%, meer kans op werk 24% en eigen zaak beginnen (5%) bij de top5 van de 24 deelnemende EU landen. Verplicht (15%) scoorde gemiddeld en de andere motieven aan de lage kant of laag (interessant 39%, nuttige kennis & vaardigheden voor alledag 35%, nieuwe mensen/ leuk (2%, bij laagste 5). De voorziener was relatief vaak een informele (31%, EU 16,5%) of formele (19 om 10%) onderwijs instelling en weinig een werkgever (31 om 38%), werkgeversorganisatie (4 om 5%), vakbond (1,1 om 1,4%), commerciële (4 om 9%) of niet commerciële instelling (1 om 4,5%) die trainen er bij doet, individu (2,6 om 4,3%) of stichting (1 om 4%). In 2005 waren het aandeel bedrijven dat opleidingen aanbood (40%, EU25 60%, 11% in 1999, EU toen 61%; bron Eurostat) of het segment werknemers dat meedeed klein (17%, EU25 34%; 8 om 39% in 1999). In 2005 staken bedrijven er 1,1% van hun budget voor arbeid in (EU 1,6%).

Evaluatie van het onderwijs

Bij toelating tot kleuter en leerplichtonderwijs komt veel bureaucratie kijken. Dit maakt de drempel voor achterstandsgroepen als de Roma zigeuners hoger (Roemenië telt er tussen 1 en 2 miljoen, waaronder erg veel kinderen) en het merendeel van hen krijgt geen of weinig scholing. In het kleuteronderwijs en de eerste 8 jaar van de leerplicht (basisschool, gymnasium) zijn basisvoorzieningen officieel gratis. Een gratis hap tussen de middag kan er nog af, maar verder moet voor elk extraatje worden betaald. In de praktijk blijkt leerplicht onderwijs in Roemenië duurder dan officiële bronnen suggereren. Private leerplichtscholen worden niet door de overheid gesubsidieerd. Eind 2006 was tevredenheid over aanwezigheid van basisscholen (62 om 71%) en naschoolse opvang (35 om 55%) in de buurt onder modaal verbreid en in 2009 was het segment tevredenen over kwaliteit (30 om 54%) en betaalbaarheid van formele kinderopvang (28 om 41%) klein naar EU maatstaf (Special Eurobarometer 321, wave 72.1). Vanaf de laatste 2 jaar van de leerplicht (lyceum) spelen selectie en prestige van de school een erg grote rol. Lycea bepalen zelf de criteria. Vanaf dan leggen de rond 13 jarige leerlingen zich vast op een beroeps of algemeen vormend vervolg. Ook na de leerplicht spelen examens en beperkte toelating een hoofdrol en m.n. hoger onderwijs kan duur zijn. Nazomer 2009 vond een iets onder gemiddeld segment Roemenen dat eigen onderwijs bijdragen belangrijk zijn voor goed onderwijs, zelfs als dat de deelname zou kunnen beperken (19%, EB 321, wave 72.1, QA 25b), maar het aandeel voorstanders van vrije toelating tot hoger onderwijs was klein (28%, EU 43%). In 2009 viel de voorgeschreven grootte van groepen mee naar die maatstaf, maar de variatie was in de praktijk groot. Scholen waren klein, maar werden groter. Qua les in vreemde talen kunnen aandacht en deelname (m.n. Engels en Frans) groen worden afgevinkt. Cultuur en sfeer in het Roemeense onderwijs zijn exact en reproductie en prestatiegericht. In 2006/07 was er op scholen veel melding van pesten, onrust, drugsgebruik, seksueel misbruik, voortgang beletten of spijbelen (diefstal en molest door medeleerlingen vielen mee).

In het hele onderwijs leek naar EU maatstaf de belasting voor leerlingen naar lesuren mee te vallen, maar ze krijgen wel erg veel huiswerk. Die voor docenten leek ook hoog. Hun salarissen lagen naar koopkracht onder die van NL en BE, maar er waren veel bonussen. In dat alles is na 2008 fors gesnoeid, in 2010 zijn 33.000 docenten ontslagen en het aantal studentes (92%) aan docentenopleidingen is zorgwekkend gekrompen. Docenten zijn HBO of universitair opgeleid met veel praktijk. Men kende veel verplichte begeleiding. In secundair en hoger onderwijs is de interesse voor de beroepsrichting groot. Het niveau van opleiding is in Roemenië gemiddeld naar EU maatstaf. Het segment 25-65 jarigen met hooguit lager vervolgonderwijs was in 2010 met 25,7% aan de kleine kant (EU27 34,5%) bij een doorsnee daling (-20% t.o.v. 2000). Van de leeftijdgroep hadden velen (60,5%, 63% in 2007) een secundair vervolgonderwijs diploma (EU 47%), maar het segment met een hoger onderwijsdiploma was het kleinst binnen de EU (13,8% in 2010, EU 26%). Wel was het 49% gegroeid (EU +32%). De deelname aan het HO is na 2000 enorm gestegen en lag rond 2010 boven de EU normaal. Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n diploma) zakte van 22,9 naar 18,4% (-20%, EU 14,1%; -17%) bij een erg gering MV verschil. De schooluitval cijfers lopen nogal uiteen met de bron, maar lijken hoog te liggen. De deelname aan volwassenen onderwijs valt onder de laagste binnen de EU.

Via http://hdr.undp.org/en/data/build/ kan de lezer de positie vinden van landen op de onderwijspoot van de Human development index van de VN. In 2010 stond Roemenië daarop 20e in de EU27 rangorde. De resultaten van Roemeense 15 jarigen op de PISA toets waren in 2009 ronduit slecht. Op alle schalen (leesschalen, wiskunde, andere exacte vakken) scoorden ze het laagst van de EU27. Onder Roemenen viel de beoordeling van het gevolgde onderwijs mee. Ze ging tussen 2003 en 2007 van 7,8 naar 7,5 (EU25 van 6,9 naar 7,2; Eurlife indicator). Het cijfer voor de kwaliteit van het onderwijsstelsel zakte van 6,5 naar 5,9 (EU25 beide jaren 6,3). Uit EB 273/ wave 66.3 TNS opinion & social komt naar voren dat het volksdeel dat onderwijs eind 2006 tot de 3 grootste zorgpunten rekende groot was (voor zichzelf 20%, EU25 13%; voor komende generatie 31 om 18%). Het deel dat goed onderwijs tot de 2 beste manieren rekende om verder te komen in het leven was toen relatief klein (49 om 62%). Begin 2009 was het segment dat het onderwijsstelsel koos als punt van zorg (net als overal in de EU) kleiner (voor het land 6 om 6%, voor zichzelf 9 om 9%; bron EB 308, QA 5; keuze van 2 uit 14 opties). Medio 2009 was het volksdeel dat diploma’s belangrijk leek om werk te vinden wel relatief groot (64 om 52%: keuze van 2 opties uit 6; EB 316, wave 71.2).

Naar rendement van het onderwijs qua betaald werk (25-65j) hielden ondanks de kredietcrisis relatief veel laag opgeleiden een baantje. In 2010 betrof het 55% (08 ook 55%; EU van 57 naar 54%). Onder middelbaar opgeleiden lag het deel met werk iets onder de Eu normaal (68,5 om 73%) en bij hen zakte het iets (69,5% in 08, -2%, EU 75%, -2,5%). Relatief veel hoog opgeleiden hadden in 2008 een baan (87 om 85%) en  de daling bedroeg bij hen 2% (85,3% in 2010: EU 85%, -1%). Ook qua werkloosheid werden laag opgeleiden gespaard. Landelijk lag ze in 2010 op 7,6% (6,1% in 08). Bij laag opgeleiden (alleen leerplicht onderwijs) zakte ze tegen de Eu trend in van 8,6 naar 7,2% (EU van 12 naar 16%), bij middelbaar opgeleiden steeg ze van 6 naar 8,3% (EU van 6,5 naar 9,1%) en bij hoog opgeleiden verdubbelde ze van 2,7 naar 5,4%, bijv. door de ontslagen in de onderwijssector (Eu van 4 naar 5.5%). Naar inkomen is het verschil tussen hoog en laag opgeleiden in Roemenië thans veel groter dan in NL en BE. Een hoog opgeleide verdiende in 2010 naar koopkracht in Roemenië netto bijna 3 x zoveel als een laag opgeleide (NL 50% meer, BE 60% meer). In Roemenië verdiende (aldus berekend) een laag opgeleide p/m €200 en een hoog opgeleide €600 (NL €1350 en €2070; BE €1200 en €1950 netto naar koopkracht). Dit betekent dat een doorsnee hoog opgeleide Roemeen met werk minder te besteden heeft dan een “dopper” in BE of NL (de bijstand in Roemenië lag naar koopkracht rond €2 pp p/d en dat vereist overlevingskunst).