Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

Op http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/index_en.php is veel info te vinden over onderwijsstelsels in de EU landen. Ook via Eurostat, de OESO (education at a glance) en het Deense CBS of ministerie van onderwijs (http://www.eng.uvm.dk/) is aan  cijfers en info te komen. Denemarken (DK) kent een leerplicht van 10 jaar; i.e. voor 6 t/m 15 jarigen. De schoolverwachting is langer dan gemiddeld in de EU en de stijging erin was tussen 2000 en 2008 2 keer zo groot dan in de EU (van 17,8 naar 18,8 jaar; EU27 van 16,7 naar 17,3 j; bron Eurostat). Qua niveau van opleiding telt DK veel hoog opgeleiden. Het gedeelte 25-65 jarigen met een beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) is groot, maar daalde tussen 2000 en 2008 tegen de EU trend in iets, i.e. van 78,5% naar 77,6% (-1,1%; EU15 van 61,1 naar 68,3%; +12%). Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n kwalificatie) is klein en bleef rond 10% hangen (10,6% in 09, EU15 15,9%; -18% t.o.v. 2000). Daarbij is het manvrouw verschil groot ten nadele van mannen (v 7,7%; m 13,2%; EU v 13,7%, m 18,1% in 09). Het volksdeel tussen 25 en 65 met hooguit lager vervolg onderwijs lag in 08 met 22,4% onder de EU normaal (31,7%), maar steeg na 2000 licht tegen de EU trend in (toen 21,5%, d.w.z. +4,5%; EU15 -18%). OECD Education at glance kwam voor 2007 op 25% van de 25-65 jarigen met lager vervolgonderwijs (19 Eu landen in de OESO 29%; 1% alleen basisschool, gedeeld laagste EU19), 43% met secundair vervolg onderwijs (EU19 46%) en 32% met hoger onderwijs (EU19: 24%). Eind 2005 beschouwde qua talen 97% Deens, 2% een andere erkende EU taal en 2% een niet EU taal als moedertaal. In 2006 sprak 86% naar eigen idee genoeg Engels (EU25 38%), 58% genoeg Duits (EU 8%) en 12% genoeg Frans (EU25 11%) om een gesprek te durven voeren (Eurobarometer 243, wave 64.3: zie ook onder communicatie, taal).

Onderwijs: achtergrond, organisatie en beleid

Al in 826 werd in DK door Duitse monniken een schooltje opgezet. Doordat het nog 150 jaar duurde voordat het christendom de toon aan gaf, bleef het daarbij. In de 12e en 13e eeuw begonnen Deense kathedralen Latijnse scholen en in 1479 kreeg koning Christiaan I toestemming van de paus om in Kopenhagen een universiteit te stichten. Al in 1814 kwam de 1e leerplichtwet met een 7 jarige leerplicht. De Latijnse scholen kregen meer vakken, er kwamen bewaarschooltjes, vakscholen, kostscholen, volkshogescholen (m.n. ter verheffing van boeren en buitenlui) en onafhankelijke scholen bij en sinds 1899 bestaat vrijheid van onder­wijs. Daarnaast werd de vakopleiding in handel en industrie geformaliseerd. De filosoof, theoloog, dichter en pedagoog Nikolaj Frederik Severin Grundvigt (1783-1872) was de ideoloog achter de volkshogeschool. In 1844 werd de 1e gesticht in Rødding. Deze vorm van volwassenenonderwijs verbreidde zich over m.n. Scandinavië, Duitstalige landen, NL en BE, Frankrijk en de VS. In 1903 werd vanuit gemeentelijke basisscholen en Latijnse scholen een verlengde basisschool gecreëerd. In 1956 verschoven vakopleidingen van avonden naar één dag p/w en in de 60er en 70er jaren werden ze uitgebreid met theoretische vakken. Dit mondde in 1991 uit in een samenhangend systeem van vakonderwijs. In 1971 werd de 9 jarige leerplicht ingevoerd. In 1975 volgde de samenvoeging van basis en vervolgschool tot folkeskole en de combi met een niet verplicht voorschools en een naschools 10e jaar. De huidige wet op het basisonderwijs is van 1994. Sinds 1999 kunnen kinderen die van huis uit taalachterstand heb­ben opgelopen in het voorschoolse jaar extra lessen Deens krijgen. In 2009/10 werd het voorschoolse jaar verplicht zodat de leerplicht werd verlengd naar 10 jaar. DK kent van­ouds een leerplicht maar geen schoolplicht en leerplichtige kinderen mogen elders (thuis, zeilboot etc.) via internet onderwijs volgen (dit gebeurt bij ongeveer 1% van de kinderen). Alle schooldiploma’s kunnen ook via volwasseneneducatie worden behaald.

De wetgeving dekt doelen, raamwerk en betaling van het stelsel en in sommige gevallen ook leerplan, examens en staf. Qua organisatie ziet het ministerie van onderwijs toe op de inhoudelijke kant van het gemeentelijke leerplicht en beroepsonderwijs, incl. HBO (goedkeuring van instellingen). Raden hebben een behoorlijke invloed en vrijheid, m.n. in het vakonderwijs. Hierin zitten vertegenwoordigers van gemeente, werkgevers en werknemers met stemrecht en van de instelling zelf (staf, leerlingen, studenten) zonder stemrecht. Bij het hoger onderwijs zijn het ministerie van cultuur en het ministerie van wetenschap, techniek en innovatie betrokken. In 2005/06 is een hervorming van het algemeen vormende vervolgonderwijs ingevoerd. Na de administratieve herindeling van het land in 2007 in 5 regio en 98 gemeenten gingen de organisatie van het algemeen vormend vervolgonderwijs en de centra voor volwasseneneducatie over naar de staat. Sinds 06/07 moeten de basisscholen individuele plannen ontwikkelen voor elke leerling (elevplaner). Voor de evaluatie van het onderwijs kent men het EVA als apart instituut. Ter evaluatie van het leerplichtonderwijs aan de Folkeskole heeft het ministerie daarnaast in 2006 een raad en een agentschap voor evaluatie en kwaliteitsontwikkeling opgezet. Deze moeten landelijke toetsen invoeren en jaarverslagen van gemeenten over de kwaliteit van hun scholen verwerken. Aan de hand daarvan moet men ieder jaar bij het ministerie een verslag met aanbevelingen indienen. In september 2009 zijn de landelijke toetsen getest op 900 scholen en men wilde ze in 2010 invoeren. Ook overweegt men het opzetten van een opleiding op universitair niveau voor folkeskole docenten. Bij het hoger onderwijs is de organisatie in handen van de instellingen zelf.

Qua bijzonder onderwijs ging volgens Eurydice (national summary sheet Denmark) in 2008/09 in het leerplicht onderwijs 18,4% van de leerlingen naar privéscholen (basisschool 13%) en deze kregen 85% van hun budget van de staat. Eurostat kwam voor 2008 buiten het hoger onderwijs op 13,4% leerlingen aan private instellingen en op een stijging na 2001 tegen de EU trend in (toen 9,4%, +43%, EU27 14%, -20%). Bijna alle leerlingen (13,1%) gingen naar een gesubsidieerde private instelling. De privé scholen werken op basis van levensbeschouwing, methode of afkomst (Duitstalige minderheid in Zuidwest Jutland, immigranten).

Onderwijsstelsel: kenmerken

De opbouw begint met de niet verplichte dagopvang (vuggestue) voor 0 t/m 2 jarigen  en de kleuterschool (børnehave) voor 3 t/m 5 jarigen. De leerplichtfase begint met de voorschool (børnehaveklasse) voor 6 jarigen en wordt daarna geheel doorlopen aan de 10 jarige basisschool voor kinderen van 7 t/m 15 (de folkeskole met 9 jaargroepen). Vanaf groep 7 krijgen de dan 13 jarige leerlingen naast verplichte vakken keuzevakken. De school wordt afgesloten met een examen over 7 vakken, waarvan 5 verplicht. De beide andere vakken worden gekozen via loting. Na het eindexamen is er voor de dan zonder doubleren 16 jarige leerlingen de keus tussen een vrijwillig 11e jaar van de folkeskole en algemeen vormend (gymnasium) of beroepsonderwijs (beide 4 jaar). Op het gymnasium specialiseren de leerlingen zich na een algemeen vormend 1e jaar. Er zijn 4 types examens; het STX (algemeen), het HHF (Højere Forberedelseeksamen) dat aansluit op de instroom vanaf het vrijwillige 11e jaar van de basisschool, het HHX (Højere Handelseksamen) en het HTX (Højere teknisk eksamen ). Het beroepsonderwijs kent 1 jarige productiescholen, basis vakopleidingen van 1,5 tot 3 jaar (EGU) en opleidingen van 1,5 tot 5 jaar (VET) met 3 hoofdrichtingen. Deze zijn de vakopleiding EUD, de sociale en zorgrichting SOSU en landbouw en zeevaart. Het gymnasium wordt afgesloten met een staatsexamen en de beroepsrichtingen met eigen examens (beide zowel schriftelijk als mondeling). Op alle einddiploma’s worden naast examenresultaten schoolbeoordelingen meegewogen. In het Deense hoger onderwijs onderscheidt men korte, middellange en lange opleidingen. De ehrvervsakademie is een 2 jarige HBO opleiding en de Mellumlange Viderregående Udannelser zijn gespecialiseerde HBO opleidingen van 3 tot 4 jaar. Hieronder vallen sinds 2008 ook 8 vakhogescholen (professionshøjskole) en 10 beroepsacademies. Daarnaast zijn er uiteraard universiteiten (Lange Viderregående Udannelser). Qua volwassenenonderwijs onderscheidt het ministerie formele vaktrainingen voor werk en informele vormen met nadruk op persoonlijke vorming.

De criteria voor toelating zijn bij dagopvang, kleuter en basisschool in handen van de gemeenten. Daarbij hebben de ouders een flinke stem in het kapittel. Private basisscholen kennen vaak eigen toelatingscriteria. Het einddiploma van de basisschool geeft toegang tot vervolgonderwijs. Op aanraden van de folkeskole of bij leerlingen uit het buitenland kan men in het vervolgonderwijs een toelatingsexamen afnemen. Toelating tot het middelbaar beroepsonderwijs is in principe vrij. Productiescholen en korte vakopleidingen krijgen vaak leerlingen via gemeenten (bijv. de sociale dienst). Basisvoorwaarde voor toelating tot het HO is het einddiploma van één van de 4 types gymnasium (uiteraard met een relevant vakkenpakket). Bij HBO opleidingen kan ook een met goed gevolg voltooide ter zake doende MBO opleiding met aanvullende algemene vorming (bijv. via cursussen) of werkervaring volstaan. In het HO wordt veel met quota, eindexamen cijfers en toelatingstoetsen gewerkt en de toelating is vaak beperkt.

Volgens Key data on education in Europe 2009 (veldwerk 2006) doen docenten in het kleuter en basisonderwijs tijdens de opleiding stage en in het vervolgonderwijs daarna. Kleuterleidsters doen een HBO opleiding met een duur van 3½ jaar. Daarvan staan ze minimaal 2 jaar voor de klas en het aandeel vaktraining ligt hoog (56%, NL 25%). Onderwijzers en leraren aan de middenschool krijgen een opleiding van 4 jaar met 1 jaar stage en 25% vaktraining (net als in NL). De opleiding voor leraar in het vervolgonderwijs (bovenbouw) duurt 5 jaar gevolgd door 2 jaar praktijk (incl. een half jaar stage en een jaar lesgeven en leren, NL 5j en 20% stage). Bij algemene vormende opleidingen is deze universitair en bij beroepsopleidingen HBO of universitair. Docenten met een HBO opleiding moeten wel 2 tot 5 jaar beroepservaring hebben. Docenten moeten hun kennis op pijl houden op basis van de richtlijnen van hun werkgever. Op de basisschool kreeg 52% van de leerlingen les van docenten die 6 u of meer extra training kregen in het geven van leesonderricht (NL 38%, VL BE 16%). In 2006 was voor 34% van de leerlingen met leesproblemen extra steun beschikbaar (EU 25%). Universitaire professoren zijn uiteraard gepromoveerd (DR graad). Docenten krijgen formele steun voor het werken met leerlingen met handicaps of achterstanden en informele steun m.b.t. persoonlijke problemen, problemen met lesgeven (incl. aanvullend speciaal onderwijs) en conflict hantering. Bij voltijddocenten is de werkdruk beschreven in aantal lesuren en werkuren (leerplichtonderwijs onderbouw 18 en 37u, bovenbouw 20 en 37u,; vervolgonderwijs 19 en 37u in 2006). Naar Eu maatstaf is dat gematigd. Docenten zijn werknemer op contractbasis. Ze kunnen met pensioen tussen hun 60e en hun 65e. Op de basis/ middenschool zijn relatief veel oude (50+j: 39%, hoogste EU na Italië, NL 34%, VL BE 19% in 08) en weinig jonge docenten (9,5%; NL 20,3%, VL BE 24,8%). A.s. Schoolhoofden moeten leservaring hebben, maar hoeveel blijft in nevelen gehuld. In DK besteedden ze net als in NL en Vlaanderen naar EU maatstaf erg weinig tijd aan lesgeven (4%, EU27 22%) en veel tijd aan management en administratie (53 om 38%). De tijd voor leerplanontwikkeling (15%), contact met ouders en leerlingen (21%) en overige activiteiten (8%) was ongeveer gemiddeld. Al vanaf de onderbouw van de basisschool hebben de leerlingen meerdere leerkrachten en vakdocenten zijn gebruikelijk. Daarbij vervullen klassenonderwijzers/ leraren een belangrijke coördinerende rol.

Op de folkeskole kent men leeftijd groepen, maar in de bovenbouw zijn ook niveaugroepen. De maximale groepsgrootte lag in 2009 op 28 (soms 30), maar groepen telden gemiddeld 19,6 leerlingen (10,7 leerlingen per docent). Op de private basisscholen zijn de groepen wat kleiner, maar docenten besteden er minder tijd aan achterstand leerlingen. M.n. op middelbare scholen wordt naast traditioneel klassikaal onderwijs bijv. projectmatig en met individuele of groepsopdrachten gewerkt. Hier zijn groepen vaak van gemengde leeftijd. In 2003 kwam het secundair vervolgonderwijs op 13,6 leerlingen per docent (NL rond 16, VL BE rond 10). Het Deense schooljaar kent op de basis/ middenschool zomervakantie van rond 23 juni (midzomerfeesten) tot ±10 augustus. In het vervolgonderwijs duurt de vakantie een week langer. Verder is er een week herfstvakantie (na half oktober), 2 weken kerstvakantie, 1 week krokus/ carnavals vakantie (in februari), een week Paasvakantie (meestal in april) en 4 dagen Pinkstervakantie. Op 20 mei en 2 juni zijn de scholen dicht vanwege officiële feestdagen. Scholen zijn open op werkdagen (5 dagen p/w). In 2006 ging 42% van de leerlingen van basisscholen naar een school met voor en naschoolse opvang (EU27 73%, VL BE 88%, NL 28%). Qua lestijden kent men lesuren van 3 kwartier. Het aantal lesuren in hele uren p/j loopt op van 600 op de kleuterschool via 660 op de basis/middenschool naar 840 in het (vrijwillige) 10e jaar. In het vervolgonderwijs hangt het aantal uren af van het type opleiding (meestal tussen 800 en 900 u, productieschool 40 weken van 30u). In 2006 kregen basisschool leerlingen relatief veel huiswerk mee voor taal en lezen (dagelijks 46%, EU27 31%, NL 0%, VL BE 1%; 2 tot 4 x p/w 52%, EU 53%, NL 23%, VL BE 45%). De tabel hierna toont hoe bij 15 jarigen de werkdruk aan huiswerk zich verhield tot die in NL, Vlaams België en de Eu als geheel.

Aandeel leerlingen van 15 in % dat in 2006 p/w 2 uur of meer besteedde aan huiswerk voor de vakken

DK

NL

Vla BE

EU27

Taal

48

20

20

35

Wiskunde

34

26

36

38

Natuurkunde

13

21

20

30

Behalve basiskennis en vaardigheden opdoen zijn het ontwikkelen van creativiteit, betrokkenheid en verantwoordelijkheid belangrijke doelen van het leerplicht onderwijs. Aansluiting bij de individuele leerling heeft hoge prioriteit. Qua lessenpakket is de invulling in handen van de schoolleiding. De Folkeskole kent de 3 vakgebieden humaniora (talen, godsdienst, geschiedenis), praktisch creatief en wetenschap (wis, natuur schei en aardrijkskunde). In de laatste 3 jaar krijgen de leerlingen ook verplichte keuzevakken. Na de leerplicht hangt het pakket af van de opleiding (zie secundair vervolgonderwijs). Vaak kan men een niveaupakket kiezen. Sinds 2008/09 kent het beroepsonderwijs 12 vakgebieden en kernvakken, keuzevakken en specialisaties. De tabel die nu komt geeft een indruk van de aanbevolen verdeling van lestijd in basis en vervolgonderwijs binnen de leerplicht vergeleken met de standaard binnen de 19 EU landen in de landenclub van de OESO in 2006/07. Bij de EU19 groep betrof het 9 t/m 11 jarigen en 12 t/m 14 jarigen.

Vak

Basisschool %

Vervolg %

DK

EU19

DK

EU19

Lezen, schrijven moedertaal

30

25

20

16

Rekenen/ wiskunde

19

17

13

13

Natuurkunde/ biologie

7

9

13

12

Geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappij

3

7

13

12

Vreemde talen

6

9

22

13

Technologie

6

1

3

4

Creatief

11

13

9

Gym

10

9

8

8

Godsdienst

5

4

2

4

ICT

Verplichte keuze

4

Overig

3

3

2

4

Verplicht vast

100

97

100

94

Verplicht flexibel

0

3

0

6

ICT les is verweven in andere vakken, maar leerlingen kunnen zich er in specialiseren. Het aandeel 15-75 jarigen dat in het kwartaal voor de vraagstelling internette op een onderwijs instelling was in 2009 het grootst binnen de EU met dat in Finland (14%, NL 13%; EU15/25 en België 9%). Docenten bepalen zelf hun methode en gebruiken meerdere methodes. Leergangen doen een groot appel op hun vermogen om naast inhoudelijke kennis allerlei vaardigheden bij te brengen. Men kent geen voorgeschreven lesmateriaal. Docenten kiezen hun materiaal zelf. Qua beoordelen komt op de Folkeskole slagen of zakken niet voor. Leerlingen blijven hier alleen zitten vanwege ziekte o.i.d. (in het vervolgonderwijs ligt dat anders). Beoordelingen zijn op de Folkeskole bedoeld om het niveau te bepalen. Sinds 2007/08 is overal een 7 puntsschaal schaal van 12 (uitmuntend) tot -3 gangbaar met 02 als laagste voldoende en 00 en -3 als onvoldoendes. Op de 9 jarige Folkeskole krijgt elke leerling een jaarlijks studieplan. Het individuele niveau wordt bepaald aan de hand van computertoetsen. De ouders worden 2 x p/j op de hoogte gehouden van de vorderingen. Er zijn verplichte tussentijdse toetsen in een aantal vakken. Het laatste jaar van de Folkeskole wordt afgesloten met een verplicht landelijk geijkt schriftelijk en een mondeling eindexamen met 5 verplichte en 2 keuzevakken. Het niet verplichte 10e jaar kan worden afgesloten met een vrijwillig examen dat moeilijker is dan dat van het 9e jaar. Ook voor deze examens kan de kandidaat niet slagen of zakken. Op gymnasia en beroepsopleidingen zijn beoordeling en examencijfers erg belangrijk. Voor de korte vakopleidingen geldt dat minder. Beroepsopleidingen kennen theorie en praktijkexamens.

Bij het internationale Pisa schoolon­derzoek van 2006 scoorden Deense 15 jarigen op wiskunde 5e, op natuur wetenschap 14e en op begrijpend lezen gedeeld 10e onder 25 EU landen. Naar cultuur en sfeer worden in het Deense onderwijs gelijkwaardige dialoog (leerlingen beslissen mee over hun beoordeling en zitten in de schoolraad) en het ontwikkelen van kritisch denken erg belangrijk gevonden. Behalve aan kennis en IQ wordt ook aandacht besteedt aan EQ (emotionele intelligentie) en sociale en communicatie vaardigheden In het hele onderwijs wordt veel nadruk gelegd op het aansluiten bij individuele behoeften en mogelijkheden. In 2006/07 lag het aandeel scholen waarvan het hoofd m.b.t. het 4e jaar van de basisschool melding maakte van ordeproblemen bij voortgang beletten (11,7%, EU 15%, NL 22%, Vlaanderen 11%) en spijbelen (11,5%, EU 15%, NL 6%, VL BE 3%) onder de EU normaal en bij onrust daar vrijwel op (24%, EU 25%, NL 21%, VL BE 13%). Naar EU27 maatstaven was in DK het aandeel leerlingen in dat basisschooljaar dat melding maakte van pesten (15%, Eu 25%, NL 31%, VL BE 38%), diefstal (8,5%, EU 23,5%, NL 13%, VL BE 18%) of verwonding door een medeleerling relatief klein (14,5 om 28% om 24% om 40%).

Speciaal en achterstandsonderwijs

In het Deense speciale onderwijs wordt nagestreefd om leerlingen met handicaps en achterstanden in het gewone onderwijs te houden. Methodes hiervoor maken onderdeel uit van de opleiding van docenten omdat men oog voor de individuele leerling hoog in het vaandel voert. Er zijn echter ook speciale groepen op gewone scholen en speciale scholen. Verder kent de Folkeskole aangepaste eindexamens en qua vervolgonderwijs zijn er speciale leerwerk trajecten (deelname: 2000 leerlingen in 2008). Leerlingen waarvan wordt vermoed dat ze speciaal onderwijs nodig hebben worden eerst getest. Daarna volgt invulling op basis van overleg tussen school, gemeente en ouders. In 2008 kreeg 8,4% van de leerplichtige kinderen (49.500; 72% jongens) speciaal onderwijs, waarvan 93% binnen de Folkeskole (55% in speciale klassen, 38% binnen gewone groepen) en 7% aan een speciale school (vaak onderdeel van een instelling). Tussen 2005 en 2008 behoorde ruim 10% van de leerlingen van de Folkeskole tot een etnische minderheid. Bij 75 tot 80% van de scholen is hun aandeel kleiner en 3% van de gemeentelijk en 6% van de private scholen zijn “zwarte scholen” (meer dan 50% allochtone leerlingen). De meeste kinderen uit etnische minderheden hebben ouders uit een Islamitisch land (niet westers 89%, Turkije 16%, Irak 9%, Libanon 9%, Somalië 6%, Pakistan, Afghanistan en Bosnië ieder ruim 4%). Vanaf de dagopvang voor peuters t/m de Folkeskole is ruimte voor aanvullend onderwijs in de Deense taal. Bij de minderheden ligt in het vervolgonderwijs de uitval 10 tot 15% hoger dan bij autochtone Denen (in vakopleidingen bij jongens veel hoger en bij meisjes veel minder hoog).

Betaling van en in het onderwijs

De onderwijsuitgaven van de Deense overheid lagen tussen 1995 en 2007 rond 8% van het BBP en waren daarmee het hoogst binnen de EU (7,8% in 07, EU25 5% BBP). De privébijdrage steeg iets en kwam in 07 op 0,53% (EU25 0,71% BBP). Daarmee kwamen de totale onderwijs uitgaven op 8,3% van het BBP (EU25 5,7%). Het BBP aandeel voor privaat of bijzonder onderwijs was het grootst binnen de Eu na dat in het VK (1,26% in 07, EU25 0,5%). Een relatief groot deel van de uitgaven kwam uit publieke bron (92,5%, EU25 86,5%; privaat 7,5 om 13,5%). De uitgaven per leerling/ student lagen in 2007 naar koopkracht 28% boven het gemiddelde van de Eurolanden (EL, basisonderwijs 146%, vervolgonderwijs 111,5% en hoger onderwijs 138% van deze standaard). Van de publieke uitgaven ging 0,9% naar kleuteronderwijs (EL 0,5% BBP), 1,9% naar basisonderwijs (EL 1%), 2,8% naar vervolg onderwijs (EL 2,2%) en 2,3% naar hoger onderwijs (EL 1,1%). Van de overheidsfondsen kwam 48,5% van de centrale overheid (EL 51,7%) en de rest (51,5%) van gemeenten (EL 12,6%). Van de bestedingen ging  relatief weinig naar kapitaalsuitgaven (5,1%, EL 8,7%) en andere lopende uitgaven (18,7 om 20,5%) en tamelijk veel naar staf/ personeel (81,3 om 79,5%; bron Eurostat).

Het deel van de publieke onderwijsuitgaven aan beurzen en leningen voor leerlingen/ studenten was het grootst binnen de EU (16,1%, EL 6,5% in 2007; hoger onderwijs 28 om 15,5%: overig onderwijs 10,4 om 4,2%).  Wel was het t.o.v. 2000 tegen de EU trend in gezakt (toen 23,1%, d.w.z. -30%, EL +30%; overig onderwijs -35 om +50%, HO -28 om +16%). In 2006 ging van deze uitgaven 18% op aan leningen (NL rond 60%, BE 0%). In 2008 kregen 315.000 leerlingen in het vervolgonderwijs (41%) en studenten (58%) een beurs (+7% t.o.v. 2000) en 89.000 leerlingen (20%) en studenten(80%) kregen een lening (-19%). De gemiddelde hoogte van de beurs lag in 08 bij leerlingen rond €3000 p/j en bij studenten rond €6000 (bij leningen: €2700 en €3250). Beurzen worden uitbetaald in de vorm van vouchers. Beursstudenten mogen zonder aftrek bijverdienen (fribeløbet, wel met een bovengrens). Voor studenten is er overheidssteun voor kosten van levensonderhoud. Ze betalen geen college en inschrijfgeld, maar wel lesmateriaal. Buiten het HO kent men voor ouders alleen steun in de vorm van gezinsuitkeringen (in NL ook als belastingaftrek). In het vervolgonderwijs kunnen scholen een eigen bijdrage vragen voor leermiddelen (max. rond €330 p/j), fotokopieën e.d. en eten tijdens uitstapjes (max. rond €7 per keer). De leerplichtschool is gratis. Bij crèches en kleuterscholen betalen ouders een inkomen afhankelijke bijdrage. In het volwassenenonderwijs ligt de eigen bijdrage bij vakopleidingen rond 15% (vaak betaalt de werkgever dat) en voor werklozen is deelname gratis (vaak verplichte trajecten). De docenten salarissen waren in 2006/07, uitgedrukt in BBP per hoofd lager dan in NL en BE en het verschil tussen minima en maxima was klein. Schoolhoofden verdienen op grote scholen iets meer dan op kleine, maar kennen bijv. geen periodieken.

Kleuter en leerplichtonderwijs

In Scandinavië is het beleid er op gericht dat kleine kinderen kind kunnen zijn en zonder bemoeienis van grote mensen kunnen spelen. Vrijheid en een uitdagende natuur (klimbomen, tuintjes, slootjes, schepnetjes. dieren om te verzorgen etc.) zijn vaak rijkelijk aanwezig in de faciliteiten en de kinderen spelen opvallend vaak buiten. Ze hebben veel vrijheid om op het terrein alleen of met anderen van alles te doen of uit te vinden en er zijn uiteraard geen leeftijdsgroepen. De laatste jaren brengt men er wel wat meer structuur in (meer gericht spelend leren, incl. taalbegeleiding voor allochtone kinderen). DK kent voor formele opvang van kinderen van een half t/m 3 jaar oud opvangouders (maximaal 5 kinderen) en crèches (vuggestue). De aanhang van de opvang van 0 t/m 6 jarigen was in september 2009 het grootst binnen de EU. Vaak zitten crèches bij kleuterscholen in. In de dagopvang tellen de groepen 11 of 12 kinderen met 3 of 4 begeleidenden. Deze is 10 tot 11u p/d open. Naar verhouding veel Denen vonden publieke opvang voorzieningen niet noodzakelijk en hooguit wenselijk, maar de tevredenheid over kwaliteit en betaalbaarheid van formele kinderopvang was wijdverbreid. In 2008 werd dan ook veel gebruik gemaakt van zulke opvang, bij kinderen onder 6j het meest binnen de EU (zie voor meer details onder bevolking op deze website). Kleuterscholen (børnehave) zijn 12 uur p/d open en vallen buiten de leerplicht. Het segment 3 jarigen dat er in 2008 heen ging is fors en steeg naar EU maatstaf sterk t.o.v. 2000 (94%, 72% in 2000; d.w.z. +30%, EU27 77%, +24%; NL 0%, België bijna 100%; EU doelstelling voor kinderen t/m 3j: 33%). Hetzelfde geld voor het aandeel 4 jarigen (95%, +5,5%; EU27 85%, +2,5%; NL en BE 99%, weinig verandering). Het gedeelte 5 jarigen was relatief klein en zakte tegen de Eu trend in (85%, -12,5%; EU 78%, +8%; NL en BE 99%), maar bij 6 jarigen was het weer groot (92%, -3,5%, EU 26%, -22%). Sinds 2009/10 vallen 6 jarigen onder de leerplicht en in augustus gaan ze naar het voorbereidingsjaar van de basisschool (børnehaveklasse).

In DK gaan kinderen van de leerplichtige leeftijd (i.e. van 6 t/m 15) naar de basisschool (Folkeskole). Het aantal basisschoolkinderen tussen 6 en 12 steeg tussen 2000 en 2006 tegen de EU trend in, maar in 2008 lag het wat lager dan in 07 (410.000, +7% t.o.v. 2000, Eu27 -9% tussen 2000 en 2008). In de bovenbouw steeg het aantal leerlingen van 206.000 naar 246.000 (+16%, EU27 -3%, Eurostat). Gemeentelijke basisscholen telden in 08 gemiddeld 380 leerlingen en privéscholen 190. Het aantal docenten (onder en bovenbouw) bleef tussen 2005 en 2008 rond 62.000 hangen. T/m het 4e jaar (er zijn er 10) zijn de kinderen maximaal 6u p/d op school; daarna kan dit oplopen tot 8 uur in de laatste 2 jaar (incl. pauzes). In alle jaren krijgen de leerlingen Deens (incl. extra taalles voor allochtone kinderen), rekenen/ wiskunde, godsdienst en gym. Alleen in de onderbouw (1e 7 jaar) krijgen ze muziekles, tekenen/ visuele expressie en kennis der natuur en technologie. Vanaf het 4e jaar volgt les in Engels en geschiedenis. In de jaren 5 t/m 8 komt ontwerp, hout en metaal bewerking en huishoudkunde in de plaats van tekenen. Les in aardrijkskunde, biologie, natuur en scheikunde en een 2e vreemde taal (Duits of Frans) volgt in de bovenbouw (laatste 3 jaar). In de laatste 2 jaar komen daar sociale wetenschappen en enkele verplichte uren p/w keuzevakken bij. Ook verkeersles (onderbouw), gezondheid en seksuele voorlichting en oriëntatie op vervolgopleidingen en arbeidsmarkt (bovenbouw) vallen onder het verplichte pakket. Er zijn verplichte tussentijdse toetsen in Deens (om de 2 jaar), Engels (jaar 7), wiskunde (j 3 en 6) en aardrijkskunde, biologie en natuurkunde (j 8). De verplichte eindexamenvakken zijn Deens (schriftelijk + mondeling, s + m), wiskunde, Engels en natuur/ scheikunde (s) en 2 vakken via loting (s + m). Alleen de laatste 2 jaar worden cijfers gegeven. In 2007 kregen leerlingen in de 2e fase gemiddeld les in 2 vreemde talen (EU27 1,5 taal).

In 2008 telde het laatste jaar bijna 68.000 leerlingen. Bijna 33.000 leerlingen volgden het aansluitende 11e vrijwillige extra jaar van de Folkeskole. Tussen 2005 en 2008 koos na de basisschool (10e of 11e jaar) 83% een vervolgopleiding (gymnasium 39%, beroepsopleiding 17%, vakopleiding 25%, anders 1,5%). Bij allochtone kinderen was het deel dat niet doorging groter dan bij autochtone kinderen (22 om 17%).

Secundair vervolgonderwijs

In het veelal 3 jarige secundaire vervolgonderwijs voor doorgaans 16 t/m 18 jarigen bestaat de keus tussen het gymnasium en beroepsopleidingen. Daarnaast zijn er korte vakopleidingen voor leerlingen zonder studiehoofd. Het gymnasium bereid voor op universitair of HBO onderwijs. Er zijn 2 algemeen vormende richtingen, het STX en het HF (146 scholen in 09). De laatste richting duurt als enige 2 jaar, omdat ze bedoeld is voor leerlingen die het extra 11e jaar van de Folkeskole deden. Daarnaast zijn er de handelsrichting (HHX; 60 scholen) en de technische richting (HTX, 38 scholen). Sinds 2005 kennen ze een gemeenschappelijke introductie periode van ½ jaar (STX en HTX) of een jaar (HF en HHX, bij het HF is dat het 11e jaar van de Folkeskole). Daarna kiezen de leerlingen een vakkenpakket met een specialisatie (meestal in 3 vakken) en met 3 niveaus (C als hoogste). Bij specialisaties is het niveau vrij. Kernvakken bij alle richtingen zijn Deens, Engels, een 2e vreemde taal, natuurkunde, geschiedenis, sociale studies, godsdienst, expressie, klassiek en gym. Verder zijn er verplichte en vrije keuzevakken (afhankelijk van de specialisatie). Een scriptie in het 3e jaar vanuit de 3 gekozen specialisaties bepaalt bij alle vier de richtingen mede de eindbeoordeling. Het gymnasium wordt afgesloten met een staatsexamen van 10 vakken. Er zijn schriftelijke, mondelinge en praktijkexamens. Ze monden uit in deelcertificaten en een eindcertificaat.

Onder de verplichte keuzevakken bij STX vallen één natuurwetenschap op B niveau (biologie, natuurkunde scheikunde of natuurkundige geografie), een expressievak op C niveau (beeldende kunst, drama, media of muziek) en een 2e vreemde taal (Frans of Duits A of B, Italiaans, Russisch of Spaans A). Bij de 2 jarige HF opleiding liggen bij de verplichte vakken de niveau eisen vaak hoger. Er wordt ook meer met groepen gewerkt (workshops, projecten). De handelsrichting HHX kent Deens, Engels, een 2e vreemde taal en wiskunde als verplichte vakken. Andere verplichte vakken (zakelijke en internationale economie, marketing, commercieel recht, hedendaagse geschiedenis, sociale wetenschap, wiskunde) zijn onderdeel van multidisciplinaire blokken. Ook zijn er uiteraard keuzevakken. Bij de technische HTX richting vormen naast Deens (A), techniek (A) en Engels (B) natuur, schei en wiskunde en technologie op B niveau en biologie, ICT, sociale wetenschap en geschiedenis van de technologie op C niveau het verplichte pakket. Ook hier bestaan multidisciplinaire pakketten. Bij techniek moet gekozen worden uit bouw & energie, ontwerp & productie/proces en voeding & gezondheid.

Bij beroepsopleidingen hebben naast schoolverlaters van de Folkeskole volwassenen een groeiend aandeel in de deelname. Ze werden in 2008 verzorgd door 117 instellingen (incl. 20 aparte instellingen voor sociale en zorgopleidingen). Ze herbergen vaak  opleidingen op alle niveaus tussen korte vakopleidingen en een aansluitend HHX of een HTX programma dat op het HBO voorbereid. Alle trajecten zijn flexibel van opzet. De I-VET programma’s vormen het grootste contingent. Ze kennen een basiscursus van 20 tot 40 weken (afgesloten met praktijkopdrachten en een mondelinge toets) met daarop aansluitend een hoofdopleiding van 1½ tot 5 jaar (meestal 3 of 3½j). Sinds 2008 zijn de basiscursussen van de ±125 vakrichtingen verdeeld in 12 hoofdclusters. Om aan het hoofdprogramma mee te doen moet de deelnemer een opleidingscontract hebben met een door de branche organisaties goedgekeurde instelling of dito bedrijf (het zijn leerwerk trajecten). Als dat niet lukt is een vervangende opleiding van de school mogelijk. Normaal gesproken wordt van de opleidingstijd 50 tot 70% op de werkvloer doorgebracht (tegen betaling van €1000 tot €1500 p/m) en de rest in “schoolbanken” in blokken van 5 tot 10 weken. Het aandeel algemene vorming is op de praktijk geënt. Alle vorderingen worden bijgehouden in een logboek. Voor de deelnemers bestaan begeleidingsvormen, waaronder een persoonlijke contact docent. De opleiding wordt afgesloten met een door bedrijf of beroepsgroep opgesteld theorie en praktijk examen (gezellentest). De basisvaktrainingen (EGU) zijn vergelijkbaar van opzet met een korter hoofdprogramma (1½ tot 3 jaar). Ze worden georganiseerd door gemeenten, zijn m.n. bedoeld voor voortijdige schoolverlaters die anders uit de boot dreigen te vallen en zijn sterk op het individu toegespitst. De stageplaatsen zijn veelal bij ondernemingen of instellingen die geen VET goedkeuring krijgen en de betaling ligt wat lager. De 88 Deense productiescholen zijn m.n. te vinden in kleinere gemeenten en richten zich op dezelfde doelgroep. Ze bieden opleidingen van een jaar en werken veel samen met vakopleidingen en centra voor volwassenen educatie. Deelnemers die niet in de WW of bijstand zitten krijgen schoolgeld uitgetaald. De deelname neemt af. De laatste 2 opleidingen kennen geen examens en zijn deels gericht op deelname aan de VET.

In 2008 deed van de 241.000 deelnemers aan het vervolgonderwijs (217.00 in 2000, d.w.z. +11%) 49% een gymnasiumopleiding (+26%; STX 30%, HF 4%, HHX 10%, HTX 4%) en 51% een beroepsopleiding (+0%). De gymnasium opleidingen trekken relatief veel meisjes (54%) en de vakopleidingen veel jongens (56,5%). Bij de vakopleidingen waren handel (23% van de deelname), bouwvak (19%) en zorg en onderwijs (16%) het populairst. Productiescholen kregen 9.500 leerlingen (4%). Bij gymnasiumopleidingen was de uitval het kleinst bij STX (16%), gevolgd door HHX (20%), HTX (25%, 30% in 2000, d.w.z. -17%) en HF (27%, -13%). Bij de vakopleidingen was de uitval veel groter (52%) en gegroeid t.o.v. 2000 (+27%). Van de drop-outs op het gymnasium (behalve HF) begon 60 tot 70% na ruim 2 jaar weer met een opleiding, maar bij het HF was dat 42% en bij de vakopleidingen maar 31%. Volgens Eurostat steeg de deelname onder 18 jarigen tussen 1998 en 2008 van 75 naar 80% (EU27 van 68 naar 77%) en lag het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder beroepskwalificatie) rond 10% (10,6% in 09; EU15 15,9%, -20% t.o.v. 2000). Daarbij was het manvrouw verschil aan de grote kant ten nadele van de mannen (v 8%; m 13%; EU15 v 14%, m 18% in 08). Het deel van de leerlingen dat een vakopleiding doet was bij vrouwen aan de kleine kant naar EU maatstaf (m 55% in 08; EU27 56%; v 41 om 45%). In 2007 kregen leerlingen in het secundair vervolgonderwijs gemiddeld les in 1,3 vreemde taal (EU27 idem). Van hen kreeg 93% Engels (EU27 83%), 36% Duits (om 22,5%) en 11% Frans (EU 22%). Tussen 2004 en 2006 kreeg nog de helft van de leerlingen Duits en 17% Frans. In 2007 deed in het vervolgon­derwijs 85% van de leerlingen eindexamen in een richting die toegang geeft tot hoger onderwijs (EU19 ook 85%) en 79% stroomde daadwerkelijk door naar het HO (EU19 67%; education at a glance 2009).

Hoger Onderwijs

De in 1479 gestichte universiteit van Kopenhagen is de oudste van het land en het was bijna 400 jaar lang de enige. In de 19e eeuw kwamen er gespecialiseerde HO instellingen bij en in de 20e eeuw volgden meer universiteiten en HO instellingen. In 2007 werd door fusies het aantal universiteiten teruggebracht tot 8 (5 algemene, 3 gespecialiseerde) en een jaar later werden via fusies 10 nieuwe middellange HBO opleidingen in het leven geroepen. De universiteiten van Kopenhagen (14.800 studenten in 07) en Aarhus (14.000) zijn veruit de grootste. In DK is de Bologna structuur (BA, MA, PhD graden) volledig ingevoerd. Sinds 2009 speelt het concurrentieprincipe een hoofdrol. Het geld dat universiteiten krijgen werd afhankelijk van resultaten en de helft van het onderzoeksgeld wordt verdeeld via open competitie. De programma’s worden beoordeeld vanuit internationale criteria en er wordt meer rekening gehouden met het bedrijfsleven. Het HO van nu kent korte (ehrvervsakademier, men wil hun aantal terugbrengen tot 10) en middellange HBO opleidingen (professionshøjskoler) en lange opleidingen op universitair niveau. Najaar 2009 telde DK 103 HO instellingen, veelal kleine vakopleidingen (32 kunst en cultuur, 19 politie en leger, 14 maritiem, bron (http://www.eng.uvm.dk/).

Volgens het Deense ministerie van onderwijs volgt rond 45% van de leeftijdsgroep in DK hoger onderwijs. Van de 206.000 studenten van 2008 deed 58% een universitaire MA (+14% t.o.v. 05), 32% een middellange (-6%) en bijna 10% een korte HBO opleiding (-3%). Het aandeel drop-outs ligt rond 27% (kort 28%, middellang 27%, universitair BA 26%, MA 16%). Het deel dat na ruim 2 jaar de draad weer oppakte varieerde in 2005 tussen 37% (HBO opleidingen) en 50% (universiteiten), maar bij MA programma’s was het slechts 11%. De doorsnee studieduur veranderde weinig en bedroeg in 2008 bij korte opleidingen 2,1 jaar, bij middellange 3,7j en bij universiteiten 6,5j (BA 3,4j, MA 3,1j). OECD education at al Glance 2010 kwam vanaf wie in 1997/98 begon op 84% die een HO opleiding voltooide (EU19 70%, veelal later startpunt van meting). Eurostat telde voor 2007 231.000 studenten (+26% t.o.v. 1998; EU27 +22%). Sinds 2005 schommelt het aantal echter rond 230.000. Daarvan studeerde nog geen 2% aan een private instelling (EU27 ruim 26%) en ook het aandeel deeltijd studenten was klein (11 om 19%). Wel was het aandeel vrouwen relatief groot (58 om 53%). Het deel dat bezig was met een vakopleiding op HBO of universitair niveau (12,2%) of met een promotieonderzoek (2,6%) was gemiddeld qua grootte. In 2008 waren de populairste studierichtingen sociale wetenschap, business, recht en economie (30,5%, Eu 35%), zorg en welzijn (21,5 om 13%), kunsten en letteren (15,5 om 13%), onderwijs (11 om 8,5%), techniek en bouw (10 om 14,5%) en β vakken (8 om 10,5%). Na 2000 groeide de belangstelling voor sociale wetenschap etc. en die voor zorg/ welzijn, kunst/ letteren en β vakken zakte tegen de EU trend in. Eind 2006 was in DK het aandeel voorstanders van vrije toelating tot het HO klein naar EU maatstaf (33%, EU 43%; voor selectie 62%; EU 47%; bron EB 273, wave 66.3). De instroom van buitenlandse studenten vanuit EU landen en rijke landen naar Deense universiteiten is relatief groot en steeg tussen 2000 en 2007 flink (van 2,6 naar 4,9%; EU27 van 2,4 naar 3,1%). De uitstroom van Deense studenten naar HO instellingen in deze landen lag rond 2,7% (EU27 van 2,1 naar 2,8%).

Volwassenenonderwijs

De stichting van de 1e volkshogeschool (een geesteskind van N.F.S Grundvigt) in 1844 in Rødding ter verheffing van boeren en buitenlui vormt het begin van het volwassenen onderwijs in DK. Dit schooltype werd tevens het bekendste Deense exportartikel op dit vlak. De crisis van de 30er jaren vormde een aanzet tot de opzet van scholing voor laag opgeleide werklozen. Dit mondde eind september 1960 uit in de stichting van de AMU. In 2009 nam meer dan een half miljoen Denen deel aan de arbeidsmarkt gerichte AMU cursussen die verbetering van vakmatige, algemene of leidinggevende vaardigheden en competenties als doel hebben. De huidige opzet en financiering kwam tot stand tussen 2001 en 2009. Qua 2e kans onderwijs (deelname open vanaf 18 jarige leeftijd) leggen AVU cursussen een basis, bieden GVU cursussen een vervolg (reguliere vakdiploma’s) en biedt het VVU korte HBO opleidingen. Ook kunnen volwassenen langere HBO en universitaire opleidingen doen (veelal in deeltijd). Veel wordt aangeboden via door de overheid gesubsidieerde autonome centra voor volwassenen educatie (VUC), maar ook reguliere onderwijsinstellingen leveren een belangrijke bijdrage aan de invulling. De deelname aan volwassenenonderwijs onder 25-65 jarigen in de maand voor de vraagstelling en de stijging daarin was in DK veruit het grootst binnen de EU27 (31,6% in 2009; +63% t.o.v. 2000; EU15 10,8%; +35%). Het deel dat een opleiding deed voor een regulier school of hoger onderwijsdiploma zakte (2e kansonderwijs 5,7% in 09, -22% t.o.v. 2004; EU15 3,3%, -7%) en de deelname aan informeel onderwijs steeg tegen de EU15 trend in flink (28%, +40% t.o.v.04, EU15 8%, -11%). De deelname van laag geschoolden (al dan niet met baan) tussen 25 en 65 jaar was ook veruit het grootst (23,2%, EU15 4,4%) en ze was sterk gestegen t.o.v. 04 (+41%, EU15 +5%). Ook hier ging het m.n. om niet formeel onderwijs (formeel 3,4 om 1,1%; niet formeel 20,5 om 3,5%, Eurostat). De rol van het bedrijfsleven in het volwassenen onderwijs is in DK  aanzienlijk. In 2005 was het aandeel bedrijven dat opleidingen aanbood groot (85%, EU25 60%), maar het was t.o.v. 1999 nogal gedaald (toen 96 om 61%; bron Eurostat). Het aandeel werknemers dat er aan meedeed was gemiddeld (35%; EU25 33%). Bedrijven staken er 2,7% van hun budget voor arbeid in (hoogste EU25, EU 1,6%).

Evaluatie van het onderwijs

Het toelatingsbeleid in het leerplicht en vervolg onderwijs is open en men kan tegen beslissingen in beroep gaan. Doordat de hele leerplichtfase binnen één school plaatsvindt hoeven leerlingen zich niet snel vast te leggen m.b.t. beroeps en algemeen vormend vervolgonderwijs. Het aandeel voorstanders van vrije toelating tot hoger onderwijs is relatief klein, naar de deelname aan volwasseneneducatie is erg groot. Alle onderwijs is voor iedereen qua kosten erg toegankelijk. Arbeidsmarkt gerelateerde cursussen worden soms opgedrongen. Nazomer 2009 achtten een ruim gemiddeld segment Denen eigen onderwijs bijdragen belangrijk voor goed onderwijs (26%, EU 23%, EB 321, wave 72.1, QA 25b). De tevredenheid over aanwezigheid van basisscholen in de buurt was naar EU25 maatstaf iets onder gemiddeld, maar die over naschoolse opvang was wijd verbreid (opvang 66 om 55%, scholen 69 om 71% tevreden in 06:, opvang kwaliteit 81 om 54% tevreden, betaalbaarheid 59% om 41% tevreden in sept. 09). In 2006 was de groepsgrootte naar EU maatstaf klein en scholen zijn ook niet al te groot. De deelname aan schoolonderwijs in vreemde talen is naar EU maatstaf groot, maar die aan Duitse en Franse les zakte nogal in 2008. Dat kwam deels doordat de keus groter werd.

In het hele onderwijs is naar EU maatstaf de belasting voor leerlingen/ studenten en docenten niet al te groot. De docenten salarissen liggen daarbij naar koopkracht onder die van NL en BE. De resultaten van 15 jarigen bij de PISA toets zijn naar internationale maatstaven redelijk tot goed. De belangstelling voor de beroepsrichting in het secundair vervolg onderwijs (versus algemeen vormend) is bij meisjes aan de kleine kant naar Eu maatstaf. Het rendement van het onderwijs qua betaald werk leek in DK, bezien vanuit de werkloosheid onder 25-65 jarigen, averechts. In 2009 was de werkloosheid onder laag opgeleiden relatief laag (7,3%, EU15 12,8%), bij middelbaar opgeleiden kwam ze dichter bij de normaal (5 om 7,1%) en bij hoog opgeleiden nog dichter (3,9 om 4,6%; Eurostat). Het beleid is er in DK echter op gericht om de schade m.n. bij laag opgeleiden te beperken omdat ze beschouwd worden als zwakste groep. Velen van hen krijgen (vaak via verplichte cursussen vooraf) overheidsbaantjes.

Qua niveau van opleiding telt het land relatief veel hoog opgeleiden. Het gedeelte 25-65 jarigen met beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) is groot, maar daalde tussen 2000 en 2008 tegen de EU trend in iets, i.e. van 78,5% naar 77,6% (-1,1%; EU15 van 61,1 naar 68,3%; +12%) en het segment voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n kwalificatie) is klein en bleef rond 10% hangen (10,6% in 09, EU15 15,9%; -18% t.o.v. 2000). Daarbij is het manvrouw verschil groot ten nadele van mannen (v 7,7%; m 13,2%; EU v 13,7%, m 18,1% in 09). Het volksdeel tussen 25 en 65 met hooguit lager vervolg onderwijs lag in 08 met 22,4% onder de EU normaal (31,7%), maar steeg na 2000 licht tegen de EU trend in (toen 21,5%, d.w.z. +4,5%; EU15 -18%). OECD Education at glance kwam voor 2007 op 32% met hoger onderwijs (EU19: 24%). De hoger onderwijs deelname steeg tussen 1998 en 2007 wat minder sterk dan in de EU (+21,5%, Eu27 +25%), m.n. onder volwassenen.

De Denen beoordeelden in 2003 en 2007 het genoten onderwijs met het cijfer 7,9; het hoogste cijfer binnen de EU25 (EU15 7,0; 7,3 in 07; Eurlife indicator). Het cijfer voor de kwaliteit van het onderwijsstelsel was ook hoog (van 7,5 naar 7,6; EU15 van 6,4 naar 6,3). Uit EB 273/ wave 66.3 TNS opinion & social komt naar voren dat het volksdeel dat onderwijs eind 2006 tot de 3 grootste punten van zorg rekende klein was (voor zichzelf 8%, EU25 13%; voor de komende generatie 13 om 18%). Het deel dat goed onderwijs tot de 2 beste manieren rekende om verder te komen in het leven was daarbij het grootst binnen de EU (83 om 62%). Medio 2009 lag het deel dat diploma’s belangrijk leek om werk te vinden maar iets boven de EU normaal (56 om 52%: keuze van 2 opties uit 6; EB 316, wave 71.2). Najaar 2008 was het segment Denen dat het onderwijsstelsel koos als punt van zorg voor hun land relatief groot (12%, EU27 7%) en voor zichzelf gemiddeld (9%, bron EB 70, QA 8; keuze van 2 uit 14 opties).