Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

Van de Duitsers is 1% (veel 1e generatie vrouwen van Turkse herkomst) analfabeet. Leerplichtperiode: 9 of 10 jaar. Hoogste opleidingsniveau 15-65j in 2002: 17% (EU15: 35%) lager vervolgonderwijs of minder, 61% (Eu 43%), secundair vervolgonderwijs (meestal een beroepsopleiding), 22% (EU 22%) HBO of universitair onderwijs. In 2006 onder 15plussers: 0,7% onbekend; 3,4% geen school afgemaakt; 4,6% nog op school, 41,2% secundair vervolgonderwijs (Volks/ Hauptschule); 27,2% voortgezet secundair vervolgeducatie (Polytechnische Oberschule 6,5%; Realschule 20,7%), 22,9% HBO/ Universiteit (7,5% universiteit). In 2007 had 84,4% van de 25-65 jarigen (EU27 70,8%) een secundair vervolgonderwijsdiploma of meer op zak. Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen die stopten met school voordat ze een diploma hadden waarmee ze naar het secundair vervolgonderwijs kunnen) lag op 12,7% (EU 14,8).

Het Duits is de voertaal. In 2006 kregen leerlingen in het vervolgonderwijs gemiddeld les in 1,2 vreemde taal (EU27 1,4 taal). In 2003 kon 62% van de bevolking vanaf 15 (EU15 niet Engelstalig 58%) naar eigen bevinding een beetje tot uitstekend Engels lezen. Sinds 2004 wordt al op de basisschool begonnen met vreemde taalles. Turks is de grootste minderhedentaal. Tot de andere minderhedentalen en dialecten van Duitsland behoren de taal van de Roma zigeuners, Platduits (een Saksische dialect), Noordfries; Deens (in SleeswijkHolstein) en Sorbisch (in Brandenburg en Saksen). In het basisonderwijs mogen minderhedentalen worden gevoerd en er mag ook les in worden gegeven. Het aantal internationale hoger onderwijsinstellingen waar andere talen dan Duits worden gesproken of gevoerd (meestal Engels) groeit.

Algemeen/ onderwijsdeelname

De Duitse uitgaven voor onderwijs lagen in 2005 op 5,4% van het BBP (EU27 5,7%; overheid 4,5%; EU 5%; huishoudens 0,9%, EU 0,7%). In 2006 ging 51% van de bestedingen via de deelstaten, 23,5% via huishoudens en private instellingen, 16,5% via gemeenten, 8,4% via de federale overheid en 0,3% via het buitenland. Omdat de deelstaten een zekere vrijheid genieten in de vormgeving van educatie en cultuur is in Duitsland het onderwijsstelsel niet overal gelijk. De volledig leerplichtige leeftijd duurt in 11 van de 16 deelstaten 9 jaar en in de overige 5 deelstaten 10 jaar. Voor leerlingen tus­sen 16 en 18 bestaat overal een gedeeltelijke leerplicht. Door de dalende geboortecijfers daalde tussen 2003 en 2007 in Duitsland het aantal leerlingen en leerkrachten in het basisonderwijs. De kleuter en basisscholen (2 types) en de onder en bovenbouw van het gymnasium vormen het algemeen vormend onderwijs. Met beroepsvorming worden leerwerktrajecten in het secundair vervolgonderwijs bedoeld.

Onderwijstype

Leerlingen 07/08

Docenten 06/07

Algemeen vormend

9,2 miljoen

668.000

Vakscholen

2,8 miljoen

124.000

Beroepsvorming

1,6 miljoen

Hoger onderwijs

1,9 miljoen

249.000

Volwassenenonderwijs

816.000

Peuter en kleuteronderwijs

De kleuterschool (Kindergarten) is een 19e eeuwse Duitse uitvinding van de Duitse pedagoog Friedrich Fröbel (1782-1852) en vanaf hun 4e kunnen kleuters er terecht. De kosten zijn inkomensaf­hankelijk en ondanks het niet verplichte karakter steeg de deelname aan het kleuteron­derwijs tussen 1970 en 2000 van 65 naar 81%. Sinds 2004 wordt gewerkt aan uitbreiding van de kinderopvang. In 2006 ging 93% van de 4 jarigen (+8,5% sinds 2005) naar de kleuterschool (EU27 86,8%). In West-Duitsland ligt de groepsgrootte (steeds vaker naar leeftijd) rond 23 en in Oost-Duitsland rond 20 kleu­ters. In 2007 had 29% van de West-Duitse kleuters op de kleuterschool een immigranten achtergrond. Soms is het laatste jaar van de kleuterschool als Vorklasse onderdeel van een scholengemeenschap. In 2005/06 telde het voorschoolse onderwijs 2,44 miljoen peuters en kleuters. Daarvan ging ruim 60% naar een private (bijv antroposofische) bewaarschool. In 2007 waren op kleuterscholen 326.000 leidsters werkzaam (+2,9%; steeds vaker in deeltijd).

Leerplichtonderwijs

Oost-Duitsland kent een andere voorgeschiedenis qua onderwijs dan West-Duitsland. Daardoor zotten de meeste schooltypes binnen de leerplichtleeftijd er bijv in een scholengemeenschap. In 2006/07 ging landelijk 7,3% van de leerlingen naar een private school (+2,3%, veelal in het vervolgonderwijs). De deelstaten zien er daarbij scherp op toe of de programma’s aan de eisen voldoen. Het leerplichtige openbare onderwijs is op de leermiddelen na gratis. Scholen met dagopvang (Ganztagschule) raken steeds meer in zwang, m.n in het basisonderwijs en in Oost-Duitsland. In 2007 ging het landelijk al om eenderde van alle scholen binnen het leerplichtonderwijs. Buiten dat werken veel Duitse scholieren (meestal vrijwillig) in vrijetijdsinstellingen voor jeugdigen. Deelstaten hebben veel invloed op het leerplan. Wel zijn in 2004 meer landelijke standaarden ingevoerd; op de basisschool voor Duits en rekenen en in het vervolgonderwijs voor bijna alle algemene vakken. Het aandeel zittenblijvers in het leerplichtonderwijs lag in 2007 gemiddeld op 2,3% (in latere fasen meer). In 2006 had 10% van de leerlingen in dit onderwijs een buitenlandse achtergrond (in west en zuid Duitsland met uitzondering van Rijnland-Pals 15 tot 40%, in noord en oost Duitsland m.u.v Berlijn, Hamburg en Bremen minder). In 2006/07 kreeg 5,8% van de leerlingen (485.000) bijzonder onderwijs (Förderunterricht, vaak op Sonderschule); 16% vanwege integratieproblematiek (m.n taalachterstand).

Overal in Duitsland (ook op de basisschool) duurt een lesperiode 45 minuten. Meestal wordt ’s morgens les gegeven, vaak ook op zaterdagochtend. De indeling van het schooljaar is echter deelstaat afhankelijk (exacte informatie is te vinden op eurydice onder country/ calender). Schoolkinderen hebben jaarlijks 12 weken vakantie. Van de 16 deelstaten kennen er 12 een carnavalsvakantie en 11 een mei of junivakantie (beide maximaal 12 dagen). De herfstvakantie in oktober/ november en de paasvakantie duren 4 tot 13 dagen en de kerstvakantie 11 tot 18 dagen. De zomervakantie (ergens tussen eind juni en half september) is 6 weken lang. Verder zijn er tot 10 publieke en religieuze feestdagen waarop de kinderen vrij zijn van school.

De beoordeling loopt in Duitsland van 1 (die blanke Eins; uitmun­tend) tot 6 (onvoldoende). Wie een 5 of een 6 heeft is gezakt.

De basisschool

Tijdens de leerplichtige fase begint 98% van de kinderen op de openbare basisschool. De rest (2%) gaat naar een private school (vaak een antroposofische Waldorfschule). De basisschool (Grundschule) is bestemd voor kinderen tussen 6 en 10 (in 2 deelstaten tussen 6 en 12). Het aantal wekelijkse lesperiodes loopt tussen het 1e en 4e jaar op van 19 naar 27. Vroeger vielen ze in de ochtend zodat de kinderen ’s middags thuis huiswerk konden ma­ken. Thans bieden steeds meer scholen kinderen ook op middagen onderdak en activiteiten. De jaarklassen telden in 2005 gemiddeld 22 leerlingen (volgens Eurostat behoorde men in 2006 met 18,8 leerlingen per leerkracht tot de EU27 top). Naast de vaste leer­kracht krijgen de kinderen geleidelijk aan meer vakleer­krachten, bijv voor gym en creatieve vakken. Het vak HSU (Heimat und Sa­chunterricht) is een combinatie van de geschiedenis, aardrijkskunde en biologie van de schoolregio. De progressie van leerlingen wordt nauwgezet bijgehouden en in de meeste deelstaten krijgen ze vanaf de 2e of 3e klas cijfers en rapporten. De overgang is op basis van het eindrapport (Zeugnis). De doorstroming naar vervolgonderwijs geschiedt, afhankelijk van de deelstaat, op basis van schooladvies en/of rapportcijfers. In 2005 telden de 16.800 basisscholen 3,2 miljoen leerlingen en 160.000 leerkrachten.

Vervolgonderwijs leerplicht

Na de basisschool komen alle Duitse kinderen tussen 10 en 12 terecht in de 2 jaarlijkse brugklas (Orientierungstufe). Ze krijgen daar wekelijks 28 tot 30 periodes les; m.n in algemene vakken waaronder buitenlandse taal en maatschappijleer. De brugperiode is bedoeld ter oriëntatie, maar bij 91% van de scholen is ze al onderdeel van een bepaald schooltype. Dit kan een Hauptschule  of Realschule zijn. De Haupt­schule (19% brugklassers in 2006/07), qua niveau de laagste basisopleiding, is gericht op algemene vorming en beroepenoriëntatie. De Realschule (14% brugklassers) is een vorm van middelbaar technisch en handelson­derwijs. De onderbouw van het algemeen vormende gymnasium (40% brugklassers) is een vooropleiding voor de dito bovenbouw en het HO. De Gesamtschule, een mix van de 3 schooltypes, staan in diverse deel­staten bekend onder namen als Mittelschule, Regelschule, Secundar­schule; Integrierte, Verbundende of Regionale Schule of Erweiterte Realschule. Ze kennen vaak parallelle niveauklassen. Landelijk ging 8% van de brugklassers naar een scholengemeenschap voor alle leerplichtigen, maar dat kwam bijna geheel op het conto van Oost-Duitsland (bijna 60%). In 2006/07 veranderde slechts 3% van de leerlingen na de brugfase van schooltype (tweederde naar een lager schooltype).

De Hauptschulen en gemengde Haupt en Realschulen hebben kleinere groepen (rond 21 leerlingen in 2005) dan Realschulen, Gymnasia en Integrierte Gesamtschulen (rond 27 per groep).

In de 3 of 4 jarige 2e fase van de onderbouw loopt het aantal lesperiodes op naar 32 p/w. Na de brugklasfase krijgen leerlingen in 30 tot 33 wekelijkse lesuren naast verplichte vakken ook keuzevakken waarmee ze zich kunnen oriënteren op een beroepsopleiding of vervolgstudie. Afhankelijk van het schooltype behoort tot de laatste categorie een 2e vreemde taal of één van de expressievakken. Lesprogramma’s variëren per deelstaat. Verplicht vervolgonderwijs buiten het gymnasium wordt af­gesloten met een getuigschrift op basis van cijfers, in sommige deelstaten aangevuld met een mondeling en schriftelijk eindexamen. Dit kan na 3 jaar (Hauptschulabschluss) of 4 jaar, waarbij na 4 jaar de mogelijkheden om verder te leren uitgebreider zijn. Om daar gebruik van te kunnen maken moet echter bijna overal eerst examen worden gedaan voor een Mittlerer Schulabschluss of Realschulabschluss. Op het gymnasium blijft de afsluiting na 4 jaar veelal beperkt tot een overgangsbewijs voor doorstroming naar de bovenbouw.

De leerkrachten in het Duitse vervolgonderwijs zijn naar EU maatstaven oud. In 2005 was 4% (EU 10%) onder de 30, ruim 30% (EU ruim 50%) was tussen 30 en 50 en maar liefst 60% (EU 30%) was ouder. De rollen en posities op school zijn in Duitsland duidelijker afgebakend dan in Nederland. Leerkrachten worden bijv nooit met “je” of met de voornaam aangesproken.

De prestaties van Duitse leerlingen op de internationale PISA toets zijn tussen 2000 en 2006 verbeterd. In 2006 scoorden ze onder de 15jarigen uit de 29 rijke landen van de OECD gemiddeld (14e) op leesvaardigheid en wiskunde en hoog (8e) op natuurkunde. De taalachterstand van kinderen met 2 allochtone ouders was op deze toets relatief groot in Duitsland. In 2005 telden de bijna 14.500 scholen in het vervolgonderwijs binnen de leerplicht tegen de 5 miljoen leerlingen en ruim 302.000 FTE docentenplaatsen.

Schooltypes en aandelen scholen, leerlingen en leerkrachten in het verplichte vervolgonderwijs in % in 2005

Schooltype

scholen

leerlingen

Docenten FTE

Niet type gebonden brugklassen

9

2

2

Hauptschule

34

20

24

Haupt en Realschule combi

10

7

9

Realschule

20

27

23

Gymnasium

21

34

31

Integrierte Gesamtschule

5

9

10

Vrije scholen (Waldorfschulen)

1

1

1

Secundair vervolgonderwijs

De leerlingen die doorstromen naar het secundair vervolgonderwijs zijn bijna allemaal tussen 16 en 19 jaar oud. Na de Hauptschulabschluss kunnen ze meedoen aan een leerwerktraject van 3 jaar dat opleidt tot één van 355 erkende beroepen (het z.g.n. “duale System”, opgebouwd uit een Berufsschule en een stageplaats). Onder de 1,55 miljoen deelnemers aan deze leerwerktrajecten in 2005 waren de industrie en handels vakken het meest populair (54,5% deelnemers), gevolgd door ambachten 30,5%, vrije beroepen 8,5%, ambtenarenbanen 3%, landbouw 2,5%, boekhouden 0,8% en scheepvaart 0,2%. Dit circuit geeft tevens recht om alsnog op te komen voor de Mittlerer of Realschulabschluss. Soms kunnen leerlingen ook naar de 1 tot 3 jaar durende Berufsfachschule. Deze gespecialiseerde voorbereidende voltijd beroepsopleiding beidt een combinatie van theorie en praktijklessen. Ze leidt meestal op werk in de zorg en welzijnssector of voor officieel erkend technisch of handelsassistent. Ook vormt ze een voorbereiding op de Fachschule of een Zweiter Bildungsweg voor volwassenen.

De Realschulabschluss geeft altijd recht op deelname aan een Berufsfachschule of aan een 1 tot 2 jaar durende Fachoberschule, een gerichte vakopleiding met in lestijd een theoriepraktijk verhouding rond 1 op 4. Het met goed gevolg afgelegde eindexamen resulteert in Fachhochschulreife, een stadium dat recht geeft op HBO onderwijs aan een vakhogeschool. De Realschulabschluss tezamen met 2 jaar gerichte werkervaring geeft in een aantal deelstaten toegang tot de 2 jaarlijkse Berufsoberschule. De Oberstufe (bovenbouw, laatste 2 jaar) van het algemene gymnasium vormt het eigenlijke VWO. Het wordt afgesloten met het Abiturexam dat resulteert in Allgemeine Hochschulreife. Deze staat van zijn opent deuren naar de meeste HBO en universitaire opleidingen. Er bestaat echter ook een vakgymnasium bovenbouw. Met het diploma van vakgymnasium of Berufsoberschule kan men naar een vak HBO, maar examen in een 2e vreemde taal daarbij leidt ook tot Allgemeine Hochschulreife. In 2005 telden de algemeen vormende opleidingen in het secundaire vervolgonderwijs 823.000 leerlingen (algemene Gymnasia 89,5%; integrierte Gesamtschule 9%, vrije scholen 1,5%) en ruim 61.500 leerkrachten (gymnasia 90%, scholengemeenschappen 8%, vrije scholen 2%). De 7352 beroeps opleidingen telden ruim 2,6 miljoen leerlingen en ruim 107.000 FTE docenten.

Schooltypes en aandelen scholen, leerlingen en leerkrachten in het secundaire beroepsonderwijs in % in 2005

Opleidingstype

scholen

leerlingen

Docenten FTE

Beroepsscholen leerwerktraject

22,5

64

40

Voltijd beroepsscholen

20

5

9

Berufsfachschulen

34

21

35

Fachobersculen

11

5

6

Vakgymnasium

7,5

4

8

Beroeps/ technische Oberschule

2,5

0,8

1

Overige

1,5

0,2

1

In 2006 nam volgens Eurostat 64,9% (EU27 57%) van de jongens en 53,2% van de meisjes (Eu 46,3%) deel aan de beroepsstroom in het secundaire vervolgonderwijs. Volgens een overzicht van Destatis (het Duitse CBS) nam in dat jaar van de 1,3 miljoen nieuwe leerlingen uit het leerplichtonderwijs 43,5% (+0,9%) deel aan het duale systeem, ging 16,8% naar een voltijd vakschool en koos 39,7% (-0,8%) vanuit algemeen vormend onderwijs voor aan een overgangsjaar naar een beroepsopleiding. De deelname daaraan varieert sterk per deelstaat. Het overgangsjaar is m.n populair op het West-Duitse platteland. Bij de Berufsfachschulen deed 60% van de 205.000 leerlingen een opleiding in de zorg en welzijnssector (voor driekwart vrouwen).

Hoger onderwijs

Kort na 1990 werd in het Duitse hoger onderwijs een duidelijker onderscheid ingevoerd tussen praktijkgerichte en wetenschappelijke studies en de diverse instellingen werden meer autonoom. In 2003 bereikte de keus voor het volgen van hoger onderwijs na het secundaire vervolgonderwijs met 39% van de leerlingen een piek. Daarna daalde ze tot 36% in 2006 en in 2007 lag ze weer op in 37%. Rond 2006 boden alle Duitse HO instellingen samen ruim 6300 verschillende opleidingen voor een beroepskwalificatie. In 2005/06 waren de populairste afstudeerrichtingen rechten, economie en sociale wetenschappen (ruim 30%), talen 21%, natuurwetenschappen 18% en techniek 16%; op afstand gevolgd door medicijnen 5%, kunststudies 4% en landbouwwetenschappen 2%. Ook in Duitsland is in 2004 de internationale verdeling Bachelor (BA, het oude kandidaats), Master (MA; de Magistergrad, dikwijls met 2 vakken en de Diplomgrad met 1 vak) en Doktor (PhD) als standaard ingevoerd. In de winter van 2005/2006 telde het hoger onderwijs 378 erkende instellingen met bijna 2 miljoen studenten. Daaronder vielen 123 instellingen waarbij men kan promoveren tot Dr (universiteiten en technische en pedagogische hogescholen met 1,4 miljoen studenten). Sinds 2002 kent men als hoogste graad de Habilitation, de opleiding tot uni­versitair docent. De oudste universiteit van Berlijn is de in 1810 opgerichte Humboldtuniversiteit. In 2003 telde ze ruim 37.000 studenten. Er studeerden 29 Nobelprijswinnaars aan af. In 2006 studeerden aan de Fernuniversität (afstandsuniversiteit) van Hagen bijna 43.000 studenten schriftelijk (veelal 25plussers). De voertalen in het Duitse HO zijn Duits en (steeds vaker) Engels.

Onder de niet universitaire instellingen vielen 55 conservatoria en kunstcolleges (32.000 studenten in 05/06) en 200 vakhogescholen (568.000 studenten). De Fachhochschulen; incl. de 30 Verwaltungsfachhochschulen voor de ambtenarij, zijn een Oost-Duitse erfenis. De studie aan een Fachhochschule duurt 2 à 4 jaar. Het einddiploma van deze opleiding  heet FH. Beide types leiden op tot BA en MA niveau. Tot het HBO stelsel (dat opleidt tot  BA) behoren de 3jaarlijkse Berufsakademien, een leerwerktraject met Studienakademien en betaalde stagebanen. Fachhochschulen bieden echter ook steeds vaker zo’n traject. Ook de 160 Fachschulen voor landbouw, design, technologie, business, sociaal werk en gezondheidszorg vallen onder het HBO. Dit zijn gespecialiseerde vakopleidingen van 2 tot 3 jaar op manage­ment niveau met 2/3e van de tijd theorie en 1/3e praktijk. De titel waar ze in uitmonden heet Diplom + vak + Berufsakademie (bijvoorbeeld Diplom. Ingenieur BA). In 2005/06 waren er 1390 vakscholen met 152.000 studenten en 8000 docenten. Daarbij zat 30,6% van de studenten op één van de 463 private vakscholen.

Om tot het HO te worden toegelaten moet men überhaupt via daartoe strekkende fysieke bescheiden “fachgebundene of allgemeine Hochschulreife” kunnen aantonen (met zijnstoestanden neemt men geen genoegen). In 2006/07 moesten een 6tal universitaire studierichtingen selecteren vanwege overinschrijving. De criteria daarbij variëren per universiteit/ deelstaat. De meeste vakhogescholen selecteren op basis van eindexamencij­fers. Bij kunstacademies moet men werk laten zien en wie naar de sportacademie wil moet komen opdraven om fysieke kunsten te demonstreren. Eind 2006 lag in Duitsland het aandeel voorstanders van selectieve deelname aan het HO iets boven het Eu gemiddelde (51 om 47%) en het gedeelte voorstanders van open HO laag daar op (43%). Studenten in het hoger onderwijs betalen in Duitsland colle­gegeld en soms inschrijfgeld en/of een bijdrage voor dienstverlening. Sinds 2005 moet in een aantal deelstaten €500 collegegeld per semester worden gedokt. In een aantal andere deelstaten beslissen de instellingen zelf of ze collegegeld willen innen. Wel bestaan er studietoelagen voor lage inkomens en studieleningen (deels als beurs, deels rentevrij). Veelal hoeven ze pas te worden afgelost als de ex student redelijk verdient. Internationaal behoorde in 2007 het gedeelte studenten bij wie de ouders meebetaalt aan de studie (83%) tot de Eu top. Ouders droegen eenderde bij aan de €1092 p/m waar de doorsnee student van rondkwam (ouders van studerende kinderen krijgen extra kinderbijslag en belastingaftrek). De bijdrage uit eigen baantjes (61% van de studenten verdiende zelf bij) lag iets onder eenderde en die van overheden lag er iets boven. Slechts 29% van de studenten kreeg overheidsgeld, erg weinig naar Eu maatstaven.

Volwassenen onderwijs

Het Duitse volwassenenonderwijs begon in de 19e eeuw met Volkshochschulen. Het huidige streven is er op gericht om dit onderwijs lokaal en regionaal te centraliseren, de kwaliteitscontrole te verbeteren en deelname via het internet te bevorderen. Onderwijs voor volwassenen wordt ondermeer aangeboden gegeven via schriftelijke cursussen (196.000 cursisten in 2005) en aan volkshogescho­len, avondscholen die opleiden tot een schooldiploma (63.000 deelnemers, 3660 leerkrachten in 2005) en bedrijfsopleidingen. Deelnemers betalen een deel van de kosten, bij volkshogescholen afhankelijk van de deelstaat 23 tot 56%. Voor deelnemers onder de 30 die een schooldiploma willen halen bestaan gesubsidieerde trajecten. In 2005/06 waren aan de 978 volkshogescholen 3500 voltijdleerkrachten en bijna 300.000 deeltijd leerkrachten verbonden. Ze organiseerden 547.000 cursussen, gemiddeld ruim 11 keer per jaar (in totaal 6,5 miljoen cursussen). Het aandeel Duitsers tussen 15 en 65 dat zo’n cursus volgde daalde tussen 1997 en 2005 van 48 naar 41%. In 2003 deed 26% van de bevolking een vakopleiding en 26% een algemene cursus, met als toppers computer en taalcursussen (beide 5%) en gezondheidscursussen (4%). In 2007 lag volgens Eurostat de deelname aan levenslang leren op 7,8% van de bevolking van 25+ (Eu27: 9,7%).

Tevredenheid met het onderwijs

Met de tevredenheid over het eigen onderwijsstelsel was in 2003 onder de Duitsers iets opmerkelijks aan de hand. Men beoordeelde het eigen stelsel in 2003 op zich met een 7,5 (3 na hoogste EU25), maar indien nagevraagd in combinatie met een oordeel over het eigen pensioenstelsel (dat men doorgaans slecht vond) was de waardering ineens een stuk lager (een 6,4). Veel Duitsers vinden onderwijs erg belangrijk voor het maken van carrière. Eind 2006 was het deel dat goed onderwijs tot de 2 beste manieren rekende om verder te komen in het leven het 1 na grootste binnen de EU (81 om 62%)