Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

Op http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/index_en.php is veel info te vinden over onderwijsstelsels in de EU landen. Ook Eurostat, de OESO (education at a glance) en het Ierse ministerie van onderwijs (http://www.gov.ie/en/, departments) beschikken over de nodige cijfers en info. Ierland kent een leerplicht van 10 jaar; i.e. voor 6 t/m 15 jarigen. De schoolverwachting steeg tussen 2001 en 2007 sterker dan in de EU landen (van 16,4 naar 17,4 jaar; EU27 van 16,9 naar 17,2 j; bron Eurostat). Qua niveau van opleiding telt het land relatief veel hoog opgeleiden. Het gedeelte 25-65 jarigen met een beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) steeg tussen 2000 en 2008 naar verhouding flink, i.e. van 57,6% naar 70% (+12,4%; EU25 van 64 naar 71%; +8%) en het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n kwalificatie) zakte tussen 2002 en 2008 behoorlijk (van 14,6 naar 11,3%; -3,3%; EU27 14,9% in 08; -2,1%). Daarbij is het manvrouw verschil in Ierland wel groot ten nadele van de mannen (v 8%; m 14,6%; EU v 13%, m 17% in 08). Het volksdeel tussen 25 en 65 met hooguit lager vervolg onderwijs lag in 08 met 30% nog een fractie boven de EU normaal, maar zakte na 2000 relatief sterk (toen 42,4%, d.w.z. -12,4%; EU27 28,5% in 08; -7,1%). OECD Education at glance kwam voor 2007 op 32% van de 25-65 jarigen met lager vervolgonderwijs (15% alleen basisschool; 19 Eu landen in de OESO club 29%), 41% met secundair vervolg onderwijs (EU19 46%) en 32% met hoger onderwijs (EU19: 24%). Eind 2005 beschouwde qua talen 94% van de Ieren Engels en 11% Iers (tevens) als moedertaal. Verder zag 2% een andere erkende EU taal en 0,2% een andere taal (ook) als zodanig. In Ierstalige regio (m.n. in het westen van het land) zijn basisscholen waar het Iers de voertaal is. Verder zijn alle basisscholen 2talig (Iers en Engels). Begin 2006 sprak 20% naar eigen idee genoeg Frans (EU25 11%), 9% voldoende Iers en 7% (EU 8%) voldoende Duits om een gesprek te durven voeren (Eurobarometer 243, wave 64.3: zie ook onder communicatie, taal). In 1998 is men in Ierland begonnen met onderwijs op scholen in andere talen dan Engels of Iers.

Onderwijs: achtergrond, organisatie en beleid

In de voorchristelijke periode kenden de Kelten z.g. bardenscholen. Op deze scholen werd de Ierse cultuur mondeling overgedragen en de leerlingen werden opgeleid om een maatschappelijke rol te vervullen als dichter of conservator van tradities of in de recht­spraak. De groeiende belangstelling voor de eigen achtergrond mondde in 2002 uit in de oprichting van het Díseart onderwijsinstituut in de Keltische cultuur door presidente Mary Mc Aleese. De directeur ervan is een roomse geestelijke. Tijdens de middeleeuwen wa­ren de kloosterscholen de educatieve centra van het land en nog steeds speelt de roomse kerk een hoofdrol. Toen de Engel­sen in de 18e eeuw rooms on­derwijs verboden, gingen veel Ierse kinderen naar “hagen­scholen”. Hier kregen ze, ana­loog aan de hagenpreken tijdens de vervolging van het 16e eeuwse protestantisme in NL, stiekem buiten les zonder schoolboeken terwijl er iemand op de uit­kijk stond om te waarschuwen als er Engelsen kwa­men. De docenten gaven hun kennis uiteraard door uit hun hoofd. De eerste onderwijs­wet van het VK dateert uit 1870. Aangezien de Engelsen toen de dienst uitmaakten, kreeg ook Ierland formeel leerplicht.

Sinds 2000 zijn kinderen van 6 t/m 16 leerplichtig. Leerplichtige kinderen dragen op school schooluniformen. De Ierse scholen in het leerplichtonderwijs zijn meestal privébezit van de roomse kerk en op basisscholen is dan da­gelijks een half uur godsdienstles ver­plicht. Beroepsonderwijs en buitenge­woon on­derwijs zijn veelal niet op confessionele basis. Het bestuur is in handen van gemeenten. In 2008 ging 2% van de leerlingen en studenten naar privéscholen. Die zijn vaak duur omdat ze het zonder overheidssubsidie moeten stellen. Qua organisatie biedt het ministerie van onderwijs een globaal wettelijk raamwerk voor scholen die overheidsgeld krijgen. Hoger onderwijs instellingen zijn wettelijk autonoom. De onderwijswet van 1998 ligt aan de basis van het huidige stelsel en zoekt de balans tussen de rechten en plichten van leerlingen, ouders, docenten, kerk, staat en andere betrokkenen. Ze geeft verplichte regels voor bestuur, leerplan en tijdsindeling. De school is werkgever van de docenten, maar in het beroepsonderwijs vervullen plaatselijke onderwijscomités deze rol. De scholen zijn grotendeels vrij qua toelatingsbeleid en keus van lesmateriaal en methoden. De inspectie doet de evaluatie en adviseert m.b.t. overheidsmaatregelen, voorzieningen en beleid.

Qua ontwikkelingen en hervormingen vond tussen 1996 en 2000 veel nieuwe onderwijs wetgeving plaats, mede om ruimte te creëren voor de toene­mende verschillen in achtergron­den en behoeften van groepen. Via het youth reach program werd extra geld gestoken in achterstandgroepen als kinderen van travellers (de Ierse equivalent van zigeuners) en immigranten, voortijdige schoolverlaters en jeugdwerklozen. Ook ging men werken vanuit ont­wikkelingsplannen met doel­stellingen. Het opkrikken van het onderwijsniveau van de bevolking als geheel vormt een hoofddoelstelling en volwassenenedu­catie is daar een belangrijk middel voor. In 2004 volgde meer wetgeving over speciaal onderwijs. Meer recentelijk wordt gedacht aan leerplanontwikkeling voor kinderen tussen 0 en 6, mede om vroegtijdig achterstanden te voorkomen. In 2007 volgde wetgeving om schoolvorderingen in het basisonderwijs nauwkeuriger bij te houden. Ook werkt men aan introductie van vreemde taalonderwijs op basisscholen en aan de opzet van een landelijke psychologische schooladviesdienst.

Het aandeel leerlingen op bijzondere scholen buiten het hoger onderwijs lag tussen 2000 en 2007 op minder dan 1% (0,8% in 2007; in de Eu27 zakte het van 19,1 naar 13,5%). Het betreft m.n. privéscholen. De deelname lag in 2006 op basisscholen op 1,1%. In het vervolgonderwijs vroeg 5% van de scholen extra schoolgeld, bijv. om kleinere groepen mogelijk te maken. Deze vallen echter binnen het gesubsidieerde onderwijs. Wel zijn er ongesubsidieerde privé instellingen die hogere eindexamencijfers beloven, het vaakst via bijles (grind schools). In het hoger onderwijs lag de deelname aan ongesubsidieerd onderwijs op bijna 5% van de studenten.

Onderwijsstelsel: kenmerken

De opbouw begint met de niet verplichte kleuterschool voor 3 t/m 5 jarigen. De leerplichtfase wordt geheel doorlopen aan de 10 jarige basisschool voor kinderen van 6 t/m 15. Leerplichtige kinderen gaan tot hun 12e naar de basisschool (primary school) en daarna tot hun 15e naar de junior highschool, de 1e fase van het secundaire onderwijs. Hier ligt de nadruk op algemene vorming, waarbij via keuzevakken toegewerkt wordt naar een oriënterende specialisatie. Men biedt een pakket van 8 vakgroepen met 26 vakken. De leerlingen krijgen les in 6 verplichte hoofdvakken en 2 keuzevakken. Ze  kunnen in de meeste vakken op 2 of 3 niveaus staatseindexamen doen. Het begeerde papiertje heet Junior Leaving Certiificate. Na het eindexamen volgen leerlingen de 3 jarige senior cycle van het vervolgonderwijs. Dit bouwt voort op in de onderbouw verkregen kennis. Wel is de keus groter. Leerlingen moeten minimaal 5 vakken kiezen uit de in totaal 36 vakken binnen 5 vakgroepen. Iers is daarbinnen het enige verplichte vak voor iedereen. De opleidingen bereiden zich voor op het behalen van het Leaving Certificate. Daarvan bestaan 3 vormen. Via een 1 of 2 jarige MBO opleiding mondt verdere specialisatie uit in een Post Leaving Certificate (PLC). Aan hoger onderwijs kent men HBO instellingen met 2 tot 4 jarige opleidingen (Institutes of Technolgy) en universitaire instellingen. De HBO instellingen bieden echter vaak ook de mogelijkheid om door te studeren tot op de universitaire niveaus. Uiteraard kan men na het voltooien van universitaire opleidingen ook nog promoveren.

De schoolkeuze ligt in 1e instantie bij de ouders. Wel moeten ze het (veelal roomse) geloof van de school accepteren. Wanneer scholen geen plek meer hebben kunnen ouders in beroep gaan. Dat wordt beoordeeld door een onafhankelijke commissie. De kleuterschool zit, net als in NL, bij de basisschool in. Tijdens de leerplicht zijn leeftijd en nabijheid ook criteria. De leerlingen moeten in het 1e schooljaar van de basisschool 6 worden en voor inschrijving bij een junior highschool moeten ze voor 1 januari van het schooljaar 12 zijn. Voor toelating tot de senior cycle moeten leerlingen beschikken over een Junior Leaving Certiificate. Ook moet het toelatingsbeleid van deze scholen publiekelijk bekend zijn en toelating kan bij onenigheid eventueel tot voor de rechter worden uitgevochten. Protestante middelbare scholen zijn vaak kostscholen omdat er weinig van zijn. Het Senior Leaving Certificate geeft in principe toegang tot hoger onderwijs, maar vaak hangt deze af van vakkenpakket en vooral cijfers. Daar mogen HO instellingen die te weinig plek hebben op selecteren.

Volgens Key data on education in Europe 2009 vallen stages van docenten zowel binnen als na de opleidingen. Kleuterleidsters hebben in principe dezelfde opleiding als onderwijzers, een HBO opleiding met een duur van 3 tot 4½ jaar. Daarvan staan ze minimaal een derde deel voor de klas (NL een kwart). Leraren in het vervolgonderwijs (onder en bovenbouw) hebben een 4 jarige lerarenopleiding op HBO niveau met 25% stage. Ze hebben vaak 1 vakspecialisatie, maar geven ook nogal eens les in verwante vakken. Universitaire docenten moeten gepromoveerd zijn (DR graad). Beginnende leraren krijgen een proefaanstelling van een jaar. Ze krijgen steun in de vorm van planning en beoordeling van lessen en men kent formele structuren voor steun m.b.t. persoonlijke problemen, problemen met lesgeven (incl. aanvullend speciaal onderwijs) en conflicten. Bijscholing is voor docenten verplicht. In 2006 was voor leerlingen met leesproblemen geen extra steun beschikbaar (EU voor 25% van de leerlingen wel). Bij voltijddocenten is de werkdruk alleen beschreven in aantal lesuren (leerplicht onderwijs 26u; vervolgonderwijs 22u in 2006). Naar Eu maatstaf is dat veel. Docenten zijn werknemer op contractbasis. Ze kunnen met pensioen na 40 dienstjaren, op zijn vroegst met hun 60e en officieel op hun 65e. Op de basisschool zijn docenten jonger dan 30 en ouder dan 55 relatief sterk vertegenwoordigd. Net als in NL was op de basisschool 3% en in het vervolgonderwijs 5% van de docenten 60 j of ouder (België 2 en 3%). Voor schoolhoofden is in basis en vervolgonderwijs 5 jaar leservaring vereist. Op de basisschool hebben de leerlingen één vaste onderwijzer voor alle vakken en in het vervolgonderwijs zijn vakdocenten gebruikelijk.

Op kleuter en basisscholen kent men leeftijd groepen. De maximale groepsgrootte lag in 2009 voor de basisschool op 27. In dat jaar telden basisscholen 24 leerlingen per groep en 15,9 leerlingen per docent, 5 minder dan in 1997. In 2006 kwam het secundair vervolgonderwijs op 14,6 (NL 15,8; BE 10,2) en in 2007 op 12,3 (-3,7 t.o.v. 1997). M.n. doordat in 2005 ruim de helft van de basisscholen minder dan 100 leerlingen telde, zat 40% van hen in een klas met meer jaargroepen. Vroeger gaven naar rooms internaatgebruik jongens en meisjesklassen de toon aan, maar het aandeel leerlingen in een gemengde groep steeg op basisscholen tussen 1985 en 2002 van 64 naar 75% en in het vervolgonderwijs tussen 1980 en 2003 van 42 naar 62%. Wel zijn deze aandelen naar EU maatstaf nog altijd erg klein.

Het Ierse schooljaar duurt in het basisonderwijs van september tot eind juni en beslaat 183 dagen. In het vervolgonderwijs duurt het van 1 september tot 1 juni (daarna komt de examentijd) en beslaat het 167 dagen. De leerlingen hebben zo een lange zomervakantie (2 maand). Onderwijs instellingen zijn open op maandag t/m vrijdag en hebben veel vrijheid om hun tijd in te delen. Gangbare vakanties zijn de Halloween break tijdens de laatste week van oktober, 2 weken kerstvakantie, een carnavalsvakantie in februari (basisscholen 3 dagen, vervolgscholen een week) en 2 weken paasvakantie. Verder zijn scholen dicht op 17 maart (St. Patrick) en de 1e maandag van mei, juni en augustus. Op de meeste Ierse kleuter en basisscholen zijn maaltijden en voor en naschoolse opvang waar ouders voor betalen. Qua lestijden loopt de duur van en lesperiode op van 30 minuten op de basisschool naar ±40m in het vervolgonderwijs. Op basisscholen moeten minstens 915 lesperiodes per jaar worden gegeven. Meestal betreft het zo’n 28 uur p/w, verdeeld over ochtenden en middagen. In het vervolgonderwijs is 35 tot 42 uur p/w gangbaar. Basisschool leerlingen krijgen huiswerk mee voor 20 minuten tot 3 kwartier, oplopend met de leeftijd. De tabel hierna toont hoe bij 15 jarigen de werkdruk aan huiswerk zich verhield tot die in NL, Vlaams België en de Eu als geheel.

Aandeel leerlingen van 15 in % dat in 2006 p/w 2 uur of meer besteedde aan huiswerk voor de vakken

Ier

NL

Vla BE

EU27

Taal

33

20

20

35

Wiskunde

34

26

36

38

Natuurkunde

20

21

20

30

Het huidige leerplan is meer kindgericht dan geënt op vakken. Qua lessenpakket is de invulling in handen van de schoolleiding. De basisschool kent de 6 vakgebieden taal (Iers en Engels), rekenen, geschiedenis, SESE (aardrijkskunde en biologie), expressievakken, gym en SPHE (sociaal, persoonlijk en gezondheid). Op de junior highschool krijgen alle leerlingen les in de 6 kernvakken Iers, Engels, wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde, godsdienst en CSPE (burgerschap, sociaal en politiek) en in 2 keuzevakken uit 26 vakken (31% van de lestijd in 06). Daaronder vallen vreemde talen (keus uit 7, waaronder 3 klassieke talen), natuurkunde, huishoudeconomie, business, ICT, muziek en kunst, ambacht en ontwerp. Behalve bij CSPE kunnen de leerlingen op 2 of 3 niveaus eindexamen doen. Les in één vreemde taal is verplicht. In de senior cycle kiezen leerlingen minimaal 5 vakken uit de in totaal 36 vakken binnen de 5 vakgroepen talen (12 keuzes, incl. Engels en Iers), natuurwetenschap (6), zakelijk (4), toegepast (8) en sociaal (6). Iers is hier het enige verplichte vak. Daarbij wordt de keus van 3 vakken uit één vakgroep geadviseerd. Talen is de meest gekozen vakgroep, gevolgd door sociaal, natuurwetenschap en business. Hier kan men doorgaans examen doen op 2 niveaus (bij Iers en wiskunde op 3). Overal is sprake van een mengsel van algemene en vakvorming en praktijk waarbij de dosering afhangt van het type opleiding.

De tabel die nu komt geeft een indruk van de aanbevolen verdeling van lestijd in basis en vervolgonderwijs binnen de leerplicht vergeleken met de standaard verdeling binnen de 19 EU landen in de landenclub van de OESO in 2006/07. Bij de EU19 groep betrof het 9 t/m 11 jarigen en 12 t/m 14 jarigen. Voor Ierland betreft het leerlingen van dezelfde leeftijd en gesubsidieerd onderwijs.

Vak

Basisschool %

Vervolg %

Ier

EU19

Ier

EU19

Lezen, schrijven moedertaal

19

25

7

16

Rekenen/ wiskunde

13

17

10

13

Natuurkunde/ biologie

4

9

12

Geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappij

11

7

13

12

Vreemde talen

9

5

13

Technologie

1

4

Creatief

12

13

10

9

Gym

5

9

2

8

Godsdienst

11

4

2

4

ICT

Verplichte keuze

31

Overig

16

3

10

4

Verplicht vast

91

97

90

94

Verplicht flexibel

9

3

10

6

ICT les is verweven in andere vakken, maar leerlingen kunnen zich er in specialiseren. Het aandeel 15-75 jarigen dat in het kwartaal voor de vraagstelling internette op een onderwijs instelling lag in 2009 onder de EU normaal (6%, NL 13%; EU15/25 en België 9%). Docenten bepalen zelf hun methode en gebruiken meerdere methodes. Leergangen doen een steeds groter appel op hun vermogen om naast inhoudelijke kennis allerlei vaardigheden bij te brengen. Basisscholen kiezen lesmateriaal uit een lijst van het ministerie. Bij technische en vakopleidingen bestaat meer speelruimte bij de keus van lesmateriaal. Qua beoordelen is de schaal van A (hoogste) naar G het meest gangbaar met D als laagste voldoende. Sinds 2006 krijgen basisschoolleerlingen in groep 4 en groep 8 een gestandaardiseerde test op reken en leesvaardigheid. Verder doen de docenten de beoordeling. Meestal krijgen leerlingen één (eind)rapport. Het aandeel zittenblijvers lag in 2005 bij de basisschool rond 1% en in het secundair vervolgonderwijs rond 4,5%. Men kent geen basisschool diploma. In het vervolgonderwijs zijn toetsperiodes voor kerst en Pasen en voor de zomervakantie gangbaar. De eindexamens hier zijn staatsexamens. Voor het Junior Certificate is het alleen schriftelijk, behalve bij Iers en Engels. Als einddiploma’s van de Senior cycle zijn het algemeen vormend (Leaving certificate of LC) en het vakcertificaat (LCVP: Leaving Certificate Vocational Program) het meest gangbaar. Daarbij kende men de beoordelingen uitmuntend, verdienstelijk en geslaagd. In 2007 deed 19% van de leerlingen een overgangsjaar (72% van de scholen bood de mogelijkheid). Voor hen duurt de senior cycle 2 jaar en mondt ze uit in het LCA (Leaving Certificate Applied). Bij het internationale Pisa schoolon­derzoek van 2006 scoorden Ierse 15 jarigen op wiskunde 11e, op natuur wetenschap 15e en op begrijpend lezen 2e onder 25 EU landen. Naar cultuur en sfeer is het onderwijs persoonsgericht met veel ruimte voor aanslui­ting bij de individuele leerlingen.

Speciaal en achterstandsonderwijs

In 2004 is via een wet op het speciale onderwijs een nationale raad voor speciaal onderwijs ingesteld. In Ierland wint het streven om leerlingen met handicaps en achterstanden in het gewone onderwijs te houden aan invloed. Dit gebeurt via aanvullend onderwijs (extra uren), remedial teachers en onderwijs assistenten (samen rond 20.000 in 2005) en speciale groepen (bijv. voor autisten, daar zijn ook speciale kleuterklasjes en thuisprogramma’s voor). Ondertussen houdt men oog voor faciliteiten die op speciale scholen nodig zijn. Uiteraard zijn de groepjes in het speciale onderwijs veel kleiner dan op gewone scholen. In 2008/09 telden speciale groepjes op gewone scholen 9700 leerlingen en er gingen 6650 leerlingen naar speciale scholen. Scholen in achterstandsgebieden kunnen in aanmerking komen voor extra fondsen voor leerkrachten en voorzieningen. Op deze DEIS scholen kan de maximale groepsgrootte terug gebracht worden tot 15 leerlingen. In 2009 vielen 310 basisscholen met 67.000 leerlingen en 203 vervolgscholen met 93.000 leerlingen onder deze regeling. Vervolgscholen kregen €38 extra per leerling te besteden. In 2008 bereikte het aantal vreemdelingen in Ierland met 533.000 een hoogtepunt en in 2009 lag het op 504.000. De meesten van hen zijn Brits of Noord-Iers, maar er is ook een flink contingent gastarbeiders uit voormalige Oostbloklanden, incl. in 2006 ruim 12.000 kinderen onder 15j. Het aandeel leerlingen uit etnische minderheden was in 2005 nog klein. In het vervolgonderwijs betrof het 13.500 leerlingen; nog geen 4% van het totaal (junior cycle 11.200; 32% uit het VK, 17% uit Afrika en 10% uit het voormalige Oostblok). In 2008 werden echter 2100 docenten aangesteld om bijles Engels te geven aan kinderen van nieuwkomers. Ook kregen 12.000 niet Engelstalige volwassenen cursussen Engels.

Betaling van en in het onderwijs

De onderwijsuitgaven van de Ierse overheid liepen tussen 2001 en 2007 op van 4,3 naar 4,9 van het BBP en kwamen daarmee op de EU15 normaal. De privébijdrage zakte iets en kwam in 07 op 0,24% (EU15 0,56%). Daarmee kwamen de totale onderwijs uitgaven op 5,1% van het BBP (EU15 5,5%). Naar EU27 maatstaf ging een gemiddeld deel van het BBP naar privaat of bijzonder onderwijs (0,5% in 07). Een relatief groot deel van de uitgaven kwamen uit publieke bron (94%, Eu27 87,5%; privaat 6 om 12,5% in 06). De uitgaven per leerling/ student lagen in 2007 naar koopkracht bijna 6% boven het EU15 gemiddelde (basisonderwijs 110%, vervolgonderwijs 104% en hoger onderwijs 103% van deze standaard). Van de publieke uitgaven ging niks naar kleuteronderwijs (EU15 0,51% BBP), relatief veel naar basisonderwijs (1,7 om 1%; daar zit de kleuterschool bij in), vrij weinig naar vervolg onderwijs (2 om 2,2%) en een gemiddeld deel naar hoger onderwijs (1,1%). Bijna al het onderwijsgeld kwam van de centrale overheid (98,5%; EU15 50,8%) en de rest van gemeenten (1,5%, EU15 12,9%). Daarvan gaf de centrale overheid 84% uit (Eu15 48%) en gemeenten 16% (om 16%). Van de bestedingen ging een gemiddeld deel naar kapitaalsuitgaven (8,4%, EU27 8,1% in 06), een vrij klein deel naar andere lopende uitgaven (17,3 om 20%) en tamelijk veel naar staf (74,2 om 72%).

Het deel van de publieke onderwijsuitgaven aan beurzen en leningen voor leerlingen/ studenten was naar EU maatstaf groot (10,3%, EU15 6,6% in 2007; hoger onderwijs 13,9 om 16,1%: overig onderwijs 9,2 om 4,3%). T.o.v. 2000 was het naar Eu15 maatstaf flink hoger (toen 6,3%, d.w.z. +4%, EU15 +1,6%) en bij het overig onderwijs was de stijging opvallend groot (+5,6%; EU15 +1,5%). Daar kende men, net als in België, voor ouders steun in de vorm van gezinsuitkeringen, belastingaftrek en beurzen. De kleuterschool is als onderdeel van de basisschool gratis. Kinderopvang en naschoolse opvang kan echter duur uitvallen. Het leerplichtonderwijs (incl. schoolvervoer) wordt bekostigd door de over­heid. Waar nodig vergoedt de overheid leerboe­ken, schoolkleding en maaltijden. Veel ouders doen vrijwilligerswerk voor de school. Ouders met genoeg geld geven een bijdrage voor boeken, kleding, maaltijden, naschoolse opvang en uitstapjes. Studenten betalen een bijdrage voor studentenvoorzieningen (€1500 in 2010), maar voor lage inkomensgroepen kende men overheidssteun voor kosten van levensonderhoud (maintenance grant) en korting op deze bijdrage. Postdoctoraal studenten betalen collegegeld, maar ook hier kan voor lage inkomens de overheid soelaas bieden. In het volwassenenonderwijs worden alfabetisering, 2e kans onderwijs en re-integratie trajecten etc. veelal gesubsidieerd en men mag er aan deelnemen met behoud van uitkering. In sommige gevallen krijgt men een bonus voor deelname.

De docenten salarissen waren in 2006/07, uitgedrukt in BBP per hoofd, vooral in het middelbaar en hoger onderwijs wat lager dan in NL en België. Het verschil tussen minimum en maximum was naar de maatstaf van NL en België in het basisonderwijs tamelijk groot. Bij schoolhoofden viel dit verschil weg, maar bij hen was het verschil tussen minimum en maximum op alle niveaus groter. De grootte van de school maakte daarbij, anders dan in het basisonderwijs van NL, geen verschil.

Kleuter en leerplichtonderwijs

Formele opvang voor kinderen onder 3 jaar is in Ierland duur en ook voor naschoolse opvang moeten ouders meestal betalen. De aanhang van opvang van kinderen tussen 0 en 3j in de privé sfeer was in september 2009 groot. Naar verhouding velen vonden publieke opvang voorzieningen niet noodzakelijk en hooguit wenselijk. Relatief weinigen waren tevredenheid over de kwaliteit van de kinderopvang en het volksdeel dat tevreden was over de betaalbaarheid ervan was zelfs het kleinst binnen de EU (zie voor meer details onder bevolking op deze website). In 2008 werd dan ook weinig gebruik gemaakt van formele kinderopvang (onder 3 j: 8%, Eurolanden 18%; 3-6j 15%, laagste EU27, EL 47%, 6-12j: 45 om 53%). Kleuterscholen zijn hooguit tot half drie ’s middags open, zitten in bij de basisschool, maar vallen buiten de leerplicht. Het segment 3 jarigen dat er heen gaat is erg klein (1,7%) en zakte tegen de EU trend in t.o.v. 2000 (EU27 75%, +14%; NL 0%, België bijna 100%; EU doelstelling voor kinderen t/m 3j: 33%). Hetzelfde geld voor het aandeel 4 jarigen (44%, -5%; EU27 84%, +5%; NL en BE 99%). Het gedeelte 5 jarigen lag echter op 99,9% (+2,3%; EU 77%, +5%; NL en BE 99%). Het programma vormt een voorbereiding op de basisschool en de kleuters krijgen spelenderwijs les in dezelfde vakken waar ze op de basisschool les in krijgen.

In Ierland gaan alle kinderen in het jaar dat ze 6 worden naar de basisschool (primary school). Het aantal basisschoolkinderen steeg tussen 2000 en 2009 tegen de EU trend in; m.n. door de relatief hoge geboortecijfers. In 2008 lag het op 498.000 (+10%, Eu27 -9% tussen 2000 en 2007), maar het aantal leerlingen per docent zakte naar verhouding sterk (van 21,5 naar 17,9 tussen 2000 en 07). In 2005 werkte maar 0,7% van de leerkrachten in deeltijd, maar in 2006 lag dit op 22,7% en in 07 op 22,3%. Men stelde veel assistentie aan voor aanvullend onderwijs en extra taalles (bijv. voor kinderen van arbeidsimmigranten). De kinderen zijn zo’n 5½ u p/d op school; tussen 9 en 14.30 u (plattelandsscholen beginnen wat later). Ze hebben een ochtendpauze van 10 min. en een lunchpauze van een half uur. In de regel wordt van de 28 uur 20 uur besteed aan vakonderwijs en 8 uur aan godsdienstles, kringgesprekken, pauzes en recreatie.

De junior highschool voor leerlingen tussen 12 en 15 vormt de 2e fase van de leerplicht. Men kent hier reeds de types voluntary (rooms of protestant), comprehensive (middenschool), community (brede school; i.e. een basis en middenschool in één) en vocational (vakschool). Deze verdeling blijft in het hele secundair vervolgonderwijs bestaan. Bij alle types ligt op de junior highschool nog nadruk op verplichte algemene vorming. Verschillen komen tot uiting in accenten die worden gelegd en in het perspectief van waaruit vakken worden benaderd. Voor het verplichte keuzepakket was in 06 ruim 30% van de lestijd beschikbaar. De populairste keuzevakken zijn natuurkunde, Frans, business en kunst, ambacht en ontwerp. Les in 1 vreemde taal is verplicht. In 2007 kregen leerlingen in de 2e fase gemiddeld les in 1,0 vreemde taal (EU27 1,5 taal). Het Junior certificate draagt maar voor 40% bij aan de eindbeoordeling. De rest wordt gebaseerd op het programma dat de leerling volgde tijdens de hele opleiding. Het aantal leerlingen in de 2e fase van de leerplicht zakte tussen 2000 en 2007 van 186.000 naar 174.000 (-6%, EU27 -2%). In 2007/08 maakte 4,6% van de jongens en 3,2% van de meisjes de junior highschool niet af (bij vakscholen wat meer).

Secundair vervolgonderwijs

Na de leerplichtfase kunnen de dan doorgaans 16 jarigen terecht in de 3 jarige senior cycle die een voortzetting vormt van de junior cycle. Deze kent een algemeen vormende, een vak en een praktijkrichting. Onder de verplichte vakken vallen altijd Iers en een vreemde taal. Leerlingen die zich voorbereiden op het algemeen vormend einddiploma (Leaving certificate established) blijven zich breed oriënteren en doen examen in 6 of 7 vakken. Ze moeten minstens 5 vakken kiezen uit de 37 vakken in 5 vakgroepen. Het diploma bereid in de 1e plaats voor op hoger onderwijs. Bij de programma’s voor het vakdiploma (LCVP: Leaving Certificate Vocational Program) of het LCA (Leaving Certificate Applied: praktijkdiploma), ligt meer nadruk op specialisatie. Het LCVP kent 5 tot 7 examenvakken, waarvan 1 moderne Europese vreemde taal, 4 algemeen vormende vakken en 2 beroepsspecialisaties, te kiezen uit 15 groepen waarvan 9 specialismen en 6 groepen in de dienstensector. Verder vormen loopbaanvoorbereiding en ondernemingsles hier verplichte modules. Dit certificaat bereid voor op gespecialiseerd vakonderwijs op middelbaar en hoger niveau of op een baan. Stages, verslaggeving en presentaties vormen onderdeel van de opleiding. Het LCA (Leaving certificate applied) geldt in de 1e plaats als praktijkdiploma. Ze bereid voor op een baan of op verdere specialisatie op MBO niveau (met optie op een HBO opleiding) en houdt het sterkst rekening met individuele verschillen. De leerlingen doen eerst het overgangsjaar om zich te oriënteren en volgen in de 2 jaar daarna 44 modules van ieder 30 uur (vak onderwijs 14, vak voorbereiding 12, algemene vorming 14, keuzevakken 4 modules). Leerlingen kunnen daarbij kiezen uit 11 vakrichtingen. Verder moeten ze 7 opdrachten uitvoeren. Het LCA examen toetst vooral toegepaste kennis van Engels, wiskunde, Iers en een vreemde taal, sociale vaardigheden en 2 vakspecialismen. De eindbeoordeling is voor 31% gebaseerd op het gevolgd hebben van modules, voor 35% op voldoendes voor de 7 taken en voor 34% op het examen. In 2008 deed 6% van de kandidaten het LCA examen en in 2007 deed 19% van de leerlingen een overgangsjaar (72% van de scholen bood de mogelijkheid). In 2007/08 maakte 23% van de jongens en 14% van de meisjes de senior cycle niet af (op de vocational schools 31% van de jongens en 17,5% van de meisjes). Van de 55.500 LC kandidaten deed ruim 3% het examen voor de 2e keer.

Na het LC examen kan men zich via leerwerk trajecten van een jaar verder bekwamen in de gekozen vakrichting en opgaan voor het PLC (Post Leaving Certificate) examen. Aan deze opleidingen doen naast 18 of 19 jarigen relatief veel volwassenen mee. Naast de gewone scholen bieden de HBO opleidingen (Institutes of Technology) zulke trajecten en dan zijn ze tevens een opstapje naar het hoger onderwijs. Er vallen algemeen vormende, vakopleidingen en werkervaring trajecten onder.

In 2008/09 ging van de 341.000 leerlingen in het hele vervolgonderwijs, i.e. van  junior highschool t/m PLC opleidingen, 54% naar een voluntary school, 15,5% naar een comprehensive of community school en ruim 30% naar een vocational school. In 2007/08 deed 9% van de leerlingen in het vervolgonderwijs een PLC opleiding (30.000 in getal).

Volgens Eurostat steeg de onderwijs deelname onder 18 jarigen tussen 1998 en 2007 van 73 naar 94% (hoogste EU27). Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder beroepskwalificatie is na 2002 behoorlijk gezakt en relatief klein (11,3% in 2008, -3,3%; EU27 14,9%; -2,1%). Daarbij is het manvrouw verschil in Ierland wel groot ten nadele van de mannen (v 8%; m 14,6%; EU v 13%, m 17% in 08). Ook het deel van de leerlingen dat een vakopleiding doet was klein naar EU maatstaf (mannen 31,7% in 07; EU 56,8%; vrouwen 35,2 om 46%). Wel bleef het in Ierland na 2004 vrijwel gelijk, terwijl het in de EU flink zakte. In 2007 kregen leerlingen in het secundair vervolgonderwijs gemiddeld les in 0,9 vreemde taal (EU27 1,3 taal). Van hen kreeg 59,6% Frans (EU 21,8%) en 18,3% Duits (EU 22,5%). De belangstelling voor beide talen zakte na 1998 wat doordat er meer keus aan talen in het pakket kwam. Volgens Eurostat zakte het aantal geslaagden in het secundair vakonderwijs tussen 2005 en 2008 van 68.400 naar 33.500. In 2005 waren de 3 meest populaire richtingen hier bouw, techniek en industrie; sociale wetenschap, business, recht en economie en dienstverlening (ieder 13 tot 13,5%). Het aandeel met gemengde pakketen was groot (30%) en is nadien gegroeid. Bij hogere vervolgopleidingen (8700 geslaagden in 05 en 7000 in 08) was bouw, techniek en industrie met 58% in 2008 erg populair, gevolgd door diensten (8%) en landbouw (4,5%). In het vervolgon­derwijs deed in 2007 ruim 90% van de leerlingen eindexamen in een richting die toegang geeft tot hoger onderwijs (hoogste van de 19 Eu landen in de OESO landengroep na Finland; EU19 62,6%), maar slechts 44,3% stroomde daadwerkelijk door naar het HO (EU19 55,2%; education at a glance 2009).

Hoger Onderwijs

In 2010 telde Ierland aan publieke hoger onderwijsinstellingen 7 universiteiten en 31 vakhogescholen, waaronder 14 institutes of technolgy, 7 lerarenopleidingen (colleges of education) en een 10tal andere gespecialiseerde instellingen. Ze worden autonoom bestuurd, maar voornamelijk betaald uit overheidsgeld. Daarnaast waren er 28 private HO instellingen waarvan de graden deels worden erkend. De HEA (http://www.hea.ie/) gaat over het beleid en de fondsen m.b.t. het hoger onderwijs. HO instellingen heten in Ierland veelal college. Colleges zijn vaak ontstaan uit middeleeuwse kloosterscholen en werden dan als zodanig gesticht door een vorst of filantroop. Meerdere colleges in een stad sloten zich bij elkaar aan om een universiteit te stichten. Studenten en docenten woonden dan gezamenlijk op een campus. De oudste universiteit van Ierland, de universiteit van Dublin, is in 1592 gesticht door koningin Elisabeth I van Engeland. Deze kent maar 1 college, het Trinity college. De in 1908 opgerichte nationale universiteit van Ierland NUI is een federatie van 4 universiteiten en 5 erkende vakhogescholen. Begin 2010 kondigde de minister van onderwijs de opheffing van de federatie aan. De invoering van de Europese Bologna opleidings­structuur met als marke­ringspunten de graad van Bachelor (BA), Master (MA) en Doctor (PhD) is in Ierland (vrijwel) afgerond. De BA graad (1e fase) wordt bereikt na 3 of 4 jaar en staat gelijk aan een HBO diploma, de MA graad (2e fase) na 5 of 6 jaar en de PhD fase (3e fase) na 8 of 9 jaar.

Het aantal voltijd studenten aan publieke instellingen steeg tussen 1998/99 en 2008/09 van 108.000 naar 140.000 (+30%, universiteit 56,5%, technology sector 37%, lerarenopleiding 6%, overig 1% in 2008/09 bron: ministerie van onderwijs (http://www.gov.ie/en/, departments, statistics). In 2006 telde men daarnaast 31.000 deeltijdstudenten (universiteit 51%, technology 47,5%,). Eurostat kwam voor 2007 op 190.000 studenten, 33% meer dan in 1998 en naar EU27 maatstaf een behoorlijke toename (EU +22%). In 2008 zakte het aantal studenten echter voor het eerst sinds 1998 en het kwam op 178.500. Daarvan was naar EU maatstaf een groot deel bezig met een vakopleiding op HBO of universitair niveau (27%, EU 13% in 07) of met een promotieonderzoek (3,3 om 2,7%). Het aandeel vrouwen (55%) en het aandeel deeltijdstudenten (18,3 om 19%) week weinig af van de EU normaal. In 2008 waren de populairste studierichtingen sociale wetenschap, business, recht en economie (30%, Eu 33,5%), kunsten en letteren (15,5 om 13%), zorg en welzijn (15,5 om 12,5%), techniek en bouw (12.8 om 13,5%), β vakken (12,5 om 10,5%), onderwijs (6,3 om 8,5%) en diensten (5 om 4%). Na 2000 groeide de belangstelling voor onderwijs (+70 om +25%), sociale wetenschap etc. (65 om 35%) en zorg en welzijn (130 om 55%) relatief sterk en die voor dienstverlening (80 om 110%) en kunst en letteren (16 om 40%) naar verhouding weinig. De interesse voor β vakken zakte tegen de EU trend in (-20 om +35%). Eind 2006 was in Ierland het aandeel voorstanders van vrije toelating tot het HO groot naar EU maatstaf (52%, EU 43%; voor selectie 39%; EU 47%; bron EB 273, wave 66.3). De instroom van buitenlandse studenten vanuit EU landen en rijke landen naar Ierse universiteiten steeg tussen 2000 en 2007 van 2,4 naar 3,2% (EU27 landen gemiddelde van 2,4 naar 3,1%). De uitstroom van Ierse studenten naar HO instellingen in deze landen is naar verhouding groot en ging van 9,4 naar 14,2% (EU27 van 2,1 naar 2,8%). Veel Ierse studenten studeren in het VK of de VS.

Volwassenenonderwijs

Ierland kent sinds juni 2007 een staatssecretaris voor volwassenenonderwijs. Deze valt onder het ministerie van onderwijs en het ministerie dat over werkgelegenheid gaat. Dit onderwijs is dan ook sterk gericht op verbetering van de positie op de arbeidsmarkt. Te denken valt aan 2e kansonderwijs, om en bijscholing, re-integratie trajecten, onderwijs voor achterstandsgroepen als travellers (Ierse zigeuners) met 33 trainingscentra)en cursussen voor immigranten (bijv. Engels voor Oost Europeanen). Men werkt daartoe met ontwikkelingsplannen met doelstellingen. Er zijn opleidingen in voltijd (vaak voor jongeren) en in deeltijd. In 2007 stak het ministerie van onderwijs er €387 miljoen in. Ook andere (vak)ministeries leveren een bijdrage. In 2007 had het ministerie van onderneming, handel en werk (FÁS) 21 trainingscentra en het ministerie van kunst, sport en toerisme 4. Het ministerie van landbouw, visserij en voeding beschikte over 33 van zulke centra en daarnaast nog 5 trainingsunits voor de kustregio en visserijsector. Ook het ministerie dat over regio ontwikkeling gaat heeft met EU geld infrastructuur opgezet. De grootste NGO op dit gebied, het NTDI, heeft ruim 50 trainingscentra en richt zich m.n. op gehandicapten. De volkshogeschool heet in Ierland People’s College. Verder doen bibliotheken, gevangenissen, vakbonden en werkgevers aan volwassenenonderwijs en er is afstandsonderwijs, o.m. via TV cursussen. Veel opleidingen worden geheel of gedeeltelijk vergoed door de overheid, werkgevers en werknemers en stichtingen.

De deelname aan volwassenenonderwijs is in Ierland naar de maatstaf van de EU27 en de Eurolanden klein (7,1% in 2008; EU27 9,5%, Eurolanden 8,4%). Hetzelfde gold voor het deel van de leerlingen/ studenten dat in deeltijd een opleiding deed voor een regulier school of hoger onderwijsdiploma (2e kansonderwijs; 6,5% in 2008, EU27 9% in 2007). De deelname van laag geschoolden (al dan niet met baan) tussen 25 en 65 jaar was in 2003 relatief groot (34,5%, Eu25 23,1%). In 2005 lag het aandeel bedrijven dat opleidingen aanbood boven de EU25 normaal (59 om 49%), maar het was t.o.v. 1999 tegen de EU trend in gedaald (toen 71 om 36%; bron Eurostat). Tegelijk was het aandeel werknemers dat er aan meedeed tegen de EU trend in gestegen (49%, +8%; EU25 34%, -5%). In 2005 besteedden bedrijven er 2,2% van hun budget voor arbeid aan (2,4% in 99, d.w.z. -0,2%; EU 1,6%, -0,6%).

Evaluatie van het onderwijs

Het toelatingsbeleid in het leerplicht en vervolg onderwijs is (de roomse denominatie daargelaten) behoorlijk open en ouders kunnen tegen beslissingen in beroep gaan. Doordat de hele leerplichtfase binnen de basisschool en een soort middenschool plaatsvindt hoeven leerlingen zich niet snel vast te leggen m.b.t. beroeps en algemeen vormend vervolgonderwijs en het aandeel voorstanders van vrije toelating tot hoger onderwijs is relatief groot. Alle onderwijs voor jeugdigen is qua kosten voor iedereen toegankelijk. Onderwijs aan volwassenen is veelal betaalbaar. Nazomer 2009 achtten relatief weinig Ieren eigen onderwijs bijdragen belangrijk voor goed onderwijs (14%, EU 23%, EB 321, wave 72.1, QA 25b). De tevredenheid over basisscholen in de buurt was naar Eu maatstaf redelijk, maar die over de naschoolse opvang liet te wensen over (in 2006: opvang 43 om 55%, scholen 78 om 71% tevreden. sept. 2009: opvang kwaliteit 42 om 54% tevreden, betaalbaarheid 15% tevreden, laagste EU, Eu 41%). In 2006 was de groepsgrootte nog boven gemiddeld, maar ze is relatief sterk gedaald. Nadien is er veel extra onderwijs assistentie bijgekomen. Les in het Iers werd in het hele leerplicht onderwijs verplicht. De deelname aan onderwijs in vreemde talen is naar EU maatstaf klein, maar sterk gegroeid. Naar verhouding veel kinderen krijgen Frans op school. Vreemde talen zijn in het vervolgonderwijs verplicht en de keus is groter geworden.

In het hele onderwijs is naar EU maatstaf de belasting voor leerlingen/ studenten niet al te groot, maar voor docenten mogelijk wel. De docenten salarissen liggen daarbij naar koopkracht iets onder die van NL en BE. De resultaten van 15 jarigen bij de PISA toets zijn naar internationale maatstaven redelijk tot goed. De belangstelling voor de beroepsrichting in het secundair vervolg onderwijs (versus algemeen vormend) is bij beide geslachten klein naar Eu maatstaf. Het rendement van het onderwijs qua betaald werk leek in Ierland, bezien vanuit de werkloosheid onder 25-65 jarigen, redelijk naar de maatstaf van Eurolanden. In 2009 was de werkloosheid onder laag opgeleiden boven het gemiddelde (15,4%, EL 13,4%), bij middelbaar opgeleiden lag ze daar verder boven (11,3 om 7,4%), maar bij hoog opgeleiden viel de schade naar verhouding mee (6,1 om 5%; Eurostat). Erg veel middelbaar opgeleiden verloren hun baan door de kredietcrisis.

Qua niveau van opleiding telt het land relatief veel hoog opgeleiden. Het gedeelte 25-65 jarigen met beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) steeg tussen 2000 en 2008 naar verhouding flink, i.e. van 57,6% naar 70% (+12,4%; EU25 van 64 naar 71%; +8%) en het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n kwalificatie) zakte tussen 2002 en 2008 behoorlijk (van 14,6 naar 11,3%; -3,3%; EU27 14,9% in 08; -2,1%). Daarbij is het manvrouw verschil in Ierland wel groot ten nadele van de mannen (v 8%; m 14,6%; EU v 13%, m 17% in 08). Het volksdeel tussen 25 en 65 met hooguit lager vervolg onderwijs lag in 08 met 30% nog een fractie boven de EU normaal, maar zakte na 2000 relatief sterk (toen 42,4%, d.w.z. -12,4%; EU27 28,5% in 08; -7,1%). OECD Education at glance kwam voor 2007 op 32% met hoger onderwijs (EU19: 24%). Ook de hoger onderwijs deelname steeg relatief sterk tussen 1998 en 2007 (+33%, Eu27 +25%), m.n. onder volwassenen. De deelname aan het volwassenenonderwijs is klein, maar in het HO gemiddeld.

De Ieren bleven in 2003 met hun beoordeling van het genoten onderwijs met het cijfer 7.0 op de EU15 normaal, maar in 2007 lagen ze daar met een 6,8 iets onder (EU15: 7,3; Eurlife indicator). Het cijfer voor de kwaliteit van het onderwijsstelsel ging echter tegen de EU15 trend in wat omhoog (van 6.9 naar 7,3; EU15 van 6,4 naar 6,3). Uit EB 273/ wave 66.3 TNS opinion & social konmt naar voren dat het volksdeel dat onderwijs eind 2006 tot de 3 grootste punten van zorg rekende op of iets boven de EU25 normaal lag (voor zichzelf 16 om 13%; voor de komende generatie 17 om 18%). Het deel dat goed onderwijs tot de 2 beste manieren rekende om verder te komen in het leven was daarbij relatief groot (74 om 62%). Medio 2009 lag het deel dat diploma’s belangrijk leek om werk te vinden ook boven de EU normaal (64 om 52%: keuze van 2 opties uit 6; EB 316, wave 71.2). Eind 2008  was het segment Ieren dat het onderwijsstelsel koos als punt van zorg voor hun land (7%, EU27 7%) of voor zichzelf (8 om 9%, bron EB 70, QA 8) vrijwel gemiddeld (keuze van 2 uit 14 opties).