Onderwijs

Onderwijsniveau en talen

Op http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/index_en.php is info te vinden over onderwijsstelsels in de EU landen. Ook via Eurostat en het Litouwse CBS of ministerie van onderwijs (http://www.smm.lt/en/) is aan cijfers en info te komen. Litouwen kent een korte leerplicht (9 jaar; voor 7 t/m 15 jarigen), maar een lange schoolverwachting. Deze liep tussen 1998 en 2005 op van 14,4 naar 18 jaar en bleef daar t/m 2009 op hangen (EU27 van 16,7 naar 17,3 j; bron Eurostat). Het niveau van opleiding is in Litouwen hoog naar EU maatstaf. Het gedeelte 25-65 jarigen met een beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) of meer steeg tussen 2000 en 2010 van 84,2 naar 92% (+9%; EU van 64,5 naar 73%; +13%) en het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n diploma) zakte tussen intussen van 16,5 naar 8,1% (-50%, EU 14,1%; -17%). Het segment 25-65 jarigen met hooguit lager vervolgonderwijs was in 2010 met 8% het kleinst binnen de EU (EU27 34,5%) met een flinke daling (-52 om -21%). Van de leeftijdgroep had bijna 59,4% (-4%) een secundair vervolgonderwijs diploma (EU 47%, +4%) en 32,6% een hoger onderwijsdiploma als hoogste (+47%, EU 26%, +32%). Eind 2005 zag qua talen 88% Litouws, 5% EU taal Pools en 7% niet EU taal Russisch als moedertaal. In het openbaar onderwijs is Litouws de voertaal. In 2009/10 kreeg in het openbaar onderwijs 5,6% van de leerlingen les in een minderheden taal (Russisch 3,2%, Pools 2,3%). Ook zijn er veel 2talige scholen. Op alle niveaus is les in een minderhedentaal of meertalig onderwijs toegestaan  In 2005 sprak naar eigen idee 80% genoeg Russisch (EU25 6%), 32% genoeg Engels (om 38%), 15% genoeg Pools (om 1%), 14% genoeg Duits (om 14%) en 11% voldoende Litouws (m.n. Russisch en Poolstalig) om een gesprek durven te voeren (Eurobarometer 243, wave 64.3, D48T). Russisch gaat achteruit en Engels vooruit als gekende taal.

Achtergrond, organisatie en beleid

Kort nadat Litouwen al laatste EU land was gekerstend werd in 1397 in Vilnius een eerste kloosterschool geopend. In de 16e eeuw kwam vervolgonderwijs op en in 1579 kreeg Vilnius een eerste universiteit. Met de instelling van een onderwijs commissie in 1773  werd de educatie geleidelijk aan landelijk georganiseerd. De regionale vervolgscholen werden vanaf 1803 gymnasia genoemd. Tijdens de 19e eeuwse Russische overheersing werd de Litouwse identiteit onderdrukt en verkaste het hoger onderwijs naar Rusland. Er kwamen toen naast reguliere scholen met les in het Russisch geheime Litouwse scholen. Deze droegen bij aan de opzet ven een eigen onderwijsstelsel tijdens de eerste onafhankelijkheid. Omdat Vilnius toen bij Polen hoorde kreeg Kaunas een aantal hoger onderwijs instellingen. Men voerde in 1922 leerplicht in voor kinderen tussen 7 en 14j. Naast een 4jarige basisschool kende men een 4 en 8jarig gymnasium. Vanaf 1936 volgde in het vervolgonderwijs uitsplitsing in een alfa en een bèta richting. In de Sovjet tijd was er vanuit Moskou geregeld op communistische leest geschoeid staatsonderwijs (uiteraard los van de kerk en met weinig en selectief ruimte voor de Litouwse taal en cultuur). Klassen waren groot en lesmateriaal was propagandistisch en verouderd. Engelse les was, voor zover aanwezig, belabberd van kwaliteit. Vakonderwijs was gespecialiseerd, weinig algemeen vormend en sterk verweven met industrie en kolchozen. Hoger onderwijs was erg vakspecifiek en volwassenen educatie was vrijwel teruggebracht tot scholing van Sovjet kader. Vanaf 1949 kwamen de meeste basisscholen met 7 jarige gymnasia in één instituut. In 1962 werd de leerplicht 8 jaar. Tussen 1967 en 1986 was de basisschool 3jarig. Daarna werd ze via invoering van een leerplicht voor 6jarigen weer 4jarig. Aan het eind van de Sovjet periode kende men 12jarig onderwijs.

Na herstel van de onafhankelijkheid in 1990 ging het stelsel op de schop. Vaktechnische scholen werden omgedoopt in vakscholen met vanaf 1996 gestandaardiseerde diploma’s.  In 1997 had men een programma ontwikkeld voor 10 jaar algemeen vormend onderwijs. Ook kwamen er private instellingen bij. In 2000 kwamen er regionale opleidingscentra voor beroepsonderwijs en HBO instellingen. In 2002 werd het stelsel meer geënt op het individuele leerplan en dat is in 2009 verder wettelijk uitgewerkt. Sinds 2003 wordt toegewerkt naar een meer autonoom vakonderwijs, ook qua fondsen. Begin 2010 hadden van de 75 vakscholen 14 zelfbestuur. In 2004 is begonnen met een interne beoordeling bij algemeen vormende onderwijsinstellingen. Dit mondde in 2009 uit in een voorstel voor algemeen extern wettelijk beoordelingskader. Ook kwam er in dat jaar een nieuwe wet op het hoger onderwijs. Universiteiten zijn erg autonoom. De organisatie is in handen van het ministerie van onderwijs en wetenschap. Dit kent een aparte afdeling voor hoger onderwijs. Per 1 juli 2010 is het aandeel van de 10 regio (bijv. inspectie) overgegaan naar rijk en gemeenten. M.n. vakscholen (ook voor zover binnen de leerplicht) vallen direct onder het ministerie (soms dat van binnenlandse zaken). Het kleuter en algemeen vormend basis en leerplicht onderwijs is gemeentelijk.

Het ET 2020 raamwerk biedt Europese beleidsprioriteiten t/m 2020 en ook Litouwen krijgt daar geld voor. In het kader daarvan gaat men om volwassenen onderwijs en arbeidsmobiliteit te bevorderen informeel onderwijs serieuzer nemen, diploma eisen aanpassing aan Europese criteria en internationale studenten uitwisseling programma’s ruimte geven. Ter verbetering van kwaliteit en efficiëntie geldt 2talig onderwijs bij minderhedenscholen als prioriteit. Met vreemde taalles kan in jaar 1 van de basisschool worden begonnen. Vanaf jaar 3 is het verplicht (keus uit Engels, Duits of Frans). Er wordt geëxperimenteerd met lesprogramma’s om aan de Europese richtlijnen te voldoen (o.m. m.b.t. taal, rekenen, natuurkunde, ICT en individuele programma’s) en docenten opleidingen worden aangepast. Qua gelijke kansen, sociale samenhang en burgerschap is het aandeel voortijdige schoolverlaters in Litouwen al erg klein. Men wil meer rekening houden met onderwijsbehoeften van zwakke leerlingen, laagdrempelige faciliteiten opzetten en voorschools onderwijs op het platteland uitbreiden. Ter bevordering van creativiteit, innovatie en ondernemerschap wordt een programma voor ontwikkeling van jong ondernemerschap opgestart. Qua ICT educatie krijgt het vakonderwijs een landelijk onderwijsnetwerk en bevordert men uitwisseling tussen hoger onderwijsinstellingen en werkvloer (ook internationaal). Een aantal plannen waren in 2010 in uitvoering. Qua nationale prioriteiten zijn thans in het leerplichtonderwijs kerncompetenties en kennissamenleving gevleugelde begrippen. Men werkt aan verbetering van het schoolnetwerk, meer doorzichtige werkuren en salarissen voor docenten en aanpassing van nationale programma’s aan regiobehoeften. In het hoger onderwijs ligt nadruk op hervorming van management en financiering en vernieuwing van studieprogramma’s.

In 2009/10 kreeg volgens Eurydice in het onderwijs met overheidssubsidie 1,1% van de leerlingen (4900 in getal aan 28 instellingen) les aan een private instelling. Eurostat kwam op 3,7% van de onderwijsdeelnemers aan een private instelling (EU ruim 18%), allemaal ongesubsidieerd (EU 65%). Buiten het hoger onderwijs zat slechts 0,9% van de leerlingen op een privéschool (laagste aandeel EU na Ierland). In het hoger onderwijs was het aandeel van private instellingen groter (ruim 11% van de studenten aan 18 van de 46 instellingen). Private scholen mogen worden opgericht door individuen en bedrijven of instellingen. Ze zijn zelden op basis van geloof en veelal op basis van methode of afkomst/ taal. Ook zijn ze kleiner dan openbare instellingen.

Onderwijsstelsel: kenmerken

Het onderstaande geldt voor het gewone onderwijs (voor speciaal onderwijs volgt straks een apart kopje, voor de Litouwse namen van opleidingen wordt verwezen naar de Eurydice link hierboven). De opbouw van het stelsel begint met niet verplichte voorzieningen (dagopvang, kleuterschool) voor 1 t/m 6 jarigen. Ze zijn gemeentelijk (met een ouderbijdrage) of privaat. In de laatste 2 jaar van de 4 jarige kleuterschool ligt nadruk op schoolrijpheid met een speciale variant die daaraan werkt. Daarna wordt de leerplicht fase ingevuld aan een 4jarige basisschool (7 t/m 10j) met daarop aansluitend 6 jaar vervolgonderwijs. De eerste 4 jaar zijn algemeen vormend en in de laatste 2 jaar kan gekozen worden tussen een algemeen vormende (gymnasium) en een vakgerichte variant. De leerlingen zijn dan 15 en 16j, maar leerlingen zonder studiehoofd kunnen op hun 14e al beginnen aan een 1 tot 3jarige basis praktijkopleiding. Na de leerplicht is er een 2jarige voorzetting aan hetzelfde instituut. Daarin wordt een individueel leerplan van de leerling verder uitgewerkt met ter afsluiting een eindexamen (staats of schoolexamen) in 2 tot 6 vakken. Zo worden de secundaire vervolgopleidingen (gymnasium, vakopleiding) 4 jarig. Hierna zijn een gespecialiseerde vakopleiding (1 tot 1½j met 60 à 70% praktijk) of een opleiding op HBO (3 à 4j) of universitair niveau de opties.

Qua toelating tot dagopvang en kleuterschool kiezen ouders zelf een instelling, maar sommige voorzieningen hebben eigen regels. Wel hebben sinds 2003 gemeenten meer in de melk te brokkelen, bijv. bij handicaps, speciale groepen of een advies in verband met schoolrijpheid. M.n. op het platteland zijn te weinig crèches. Kinderen worden nadat ouders een met o.m. speciale wensen en pedagogische aanbevelingen gedocumenteerd verzoek hebben ingediend bij de gemeente, in principe geplaatst op een school in de buurt. Als ouders een andere school willen hangt het er vanaf of die plek over heeft. Bijzondere (in Litouwen vrijwel alleen privéscholen) en speciale scholen mogen eigen criteria hanteren. Voor toelating tot vervolgonderwijs is een basisschool diploma nodig. Ouders verzoeken toelating en scholen beslissen daarop. Speciale scholen voor leerlingen met een bepaalde begaafdheid hanteren toelatingsexamens. Ook gymnasia hebben soms eigen regels. Na het eindexamen kan via overleg door een toelatingscommissie het einddiploma toegang geven tot een gespecialiseerde vakopleiding. Na invoering van het staatseindexamen van de middelbare school in 2003 werden eerst wel toelatingsexamens van HO instellingen afgeschaft. In 2009 waren ze echter terug in een gedeelde vorm en een vorm van de instelling zelf. Toelatingseisen moeten in verband met studietoelages goedgekeurd worden door het ministerie. Daarbij spelen eindexamen resultaten (wel dan niet toelatingsexamen hoeven doen) en aantallen beschikbare plaatsen een rol. Vanaf 18 j kan men deelnemen aan volwassenenonderwijs (bijv. 2e kansonderwijs zonder basisdiploma). Ook bij afstandsonderwijs op hoger niveau tellen examen resultaten.

Volgens Key data on education in Europe 2009 (veldwerk 2006) lopen docenten van de kleuter en basisschool (HBO opgeleid) en docenten in sociale vakken tijdens de opleiding stage. Verder gebeurt dat na de opleiding of gemengd. Docenten doen een HBO of universitaire opleiding. Ze moeten altijd een pedagogische aantekening hebben, maar bij vakdocenten op LBO niveau kan praktijkervaring zwaarder wegen dan het diploma. Het aandeel vaktraining ligt laag (20 tot 30%, NL 20 tot 25%). Universitaire docenten zijn gepromoveerd (DR graad) of onderwijs assistent. Docenten worden na afstuderen op proeftijd of vast aangesteld en krijgen verplicht bijscholing. LT telt veel scholen die les geven in minderhedentalen en die worden steeds vaker 2talig. Aan de onderbouw van de leerplichtschool was 56% van de docenten meer dan 6 uur lang bijgeschoold in leesonderricht (EU 44%). Hier kreeg 2% van de leerlingen binnen de klas (EU 5%, NL 8,5%) en 46% buiten de klas (EU 15%, NL 29%) extra leesles van een specialist. Verder kreeg nog 2% (EU 5%, NL 4%) aanvullend les van een andere volwassene. Men kent slechts aanbevolen steun voor docenten bij problemen met lesgeven, conflicthantering en persoonlijke problemen en voor les aan leerlingen met handicaps/ achterstanden. Bij voltijddocenten is de werkdruk beschreven in totale werktijd en lestijd (36 en 18u van basisschool t/m vervolgonderwijs). Docenten zijn in Litouwen werknemer en kunnen worden ontslagen. Vrouwen kunnen met vol pensioen op hun 60e en mannen op hun 62e. In de Baltische staten valt buiten het hoger onderwijs het aandeel vrouwelijke docenten onder de Eu top (84% in LT). Litouwse scholen tellen weinig jonge docenten. Voor schoolleiding is 3j onderwijservaring voorgeschreven. De leiding besteedde van de tijd 37% aan management en administratie (EU 38%), 19% (om 12,5%) aan leerplan ontwikkeling, 12,5% (om 22%) aan lesgeven, 23% (om 22%) aan contact met ouders en leerlingen en 8 (om 6%) aan overige activiteiten. Op de basisschool zijn vaste onderwijzers gangbaar. De bovenbouw kent vakdocenten. De docenten salarissen waren in 2006/7 naar koopkracht veel lager dan die in NL en BE. Het beginsalaris was ook naar de maatstaf van de nieuwe lidstaten erg laag, maar het ging wel wat omhoog met de jaren. Ook kent men extra’s voor bepaalde groepen docenten en bonussen. Schoolhoofden verdienen naar verhouding iets beter.

In Litouwen is het volksdeel dat docent is van beroep (met dat in Malta) het grootst binnen de EU (3,2% in 2008).

In 2010 was de maximale groepsgrootte als volgt: crèche 15, kleuterschool 20,  basisschool 24 en vervolgschool 30 leerlingen (minimaal vaak 25, mede afhankelijk van vak, plek en methode; bij taal en mobiele lessen bijv. kleiner). Een basisschoolklas telde gemiddeld 17,5 leerlingen. Op de kleuterschool zijn groepen van dezelfde of gemengde leeftijd en soms naar nationaliteit (afhankelijk van wat ouders willen). In de voorschool groep zijn de kinderen 5 of 6j oud. Op basisschool en in vervolg onderwijs zijn leeftijd groepen standaard. In 2009 was in basis en vervolg onderwijs de docent leerling ratio met 1 op 8 het kleinst binnen de Eu (basisschool 1 op 9,3; vervolg onderbouw 1 op 7,6). In LT zijn kleutervoorzieningen vaak het hele jaar open (veel tussen 3 en 12u p/d). Het minimum aantal lesuren p/j ligt op 640. Het schooljaar duurt op de basisschool 32 weken (tussen 1 sept. en 1 juni) en in het vervolgonderwijs 32 t/m 36 (1/9-8/6). De basisschool kent voor leerlingen 13 weken en het vervolgonderwijs 11w  zomervakantie (begin juni-eind augustus). Verder kent men 1 week herfstvakantie (begin nov.), 2 weken kerstvakantie, 1 dag vrij op carnaval, een week paasvakantie en 3 publieke feestdagen. In het laatste jaar van de vervolgschool vallen de examens in juni. Docenten krijgen 8 weken betaald zomervakantie. Qua lestijden kennen scholen een 5 daagse week. In jaar 1 van de basisschool duren lesuren 35 minuten en daarna 3 kwartier. Op de basisschool liep het minimum aantal uren p/w op van 22 naar 24. Daarnaast zijn er 2 informele uren p/w voor individuele voorkeuren van leerlingen. In het vervolgonderwijs gaat het van 27 naar 32u. Daar komen p/w in de eerste 4 jaar 2 en in de laatste 2 jaar 3 informele uren bij. Het vakonderwijs komt op 32 tot 37u en buiten de leerplicht kan het aantal uren hier oplopen naar 40 bij stages. In het vervolgonderwijs loopt de maximale werkdag op van 5 naar 7 uur (beroepsonderwijs soms meer). Naar EU maatstaf loopt het aantal uren p/j bij 7 t/m 14 jarige leerlingen sterk op, maar is het totaal aantal lesuren niet al te groot. De tabel hierna toont hoe bij 15 jarigen de werkdruk aan huiswerk groot was vergeleken met NL, Vlaams België en de EU.

Aandeel leerlingen van 15 in % dat in 2006 p/w 2 uur of meer besteedde aan huiswerk voor de vakken

LT

NL

Vla BE

EU27

Taal

36

20

20

35

Wiskunde

34

26

36

38

Natuurkunde

30

21

20

30

Qua lessenpakket is er een landelijk leerplan en mogen docenten lesmateriaal kiezen uit een door het ministerie goedgekeurde lijst. Op minderheden scholen is thans les in het Litouws als 2e taal van het begin af aan verplicht. Dit maakt het aantal lesuren wat groter. De basisschool kent een vast pakket van 8 vakken met een vastliggend aandeel per vak. Buiten dat mogen scholen 1½ uur extra in vakken naar keuze steken en zijn er de 2 informele uren p/w. De moedertaal vakken zijn Litouws of een minderhedentaal (veelal Russisch of Pools). In het vervolg binnen de leerplicht kent de eerste 4 jaar een vast basispakket (eerste 2 jaar 14 vakken, daarna 16) en daarnaast opties voor uitdieping/ specialisatie. Deze kunnen variëren per school. Recentelijk zijn bijv. middenstand en ICT er als nieuwe opties bijgekomen. In de korte praktijkopleidingen worden de leerlingen zonder studiehoofd zo weinig mogelijk belast met algemene vorming (rond 15%). In de laatste 2 jaar gaat 60% van de lestijd op aan een basispakket (18 vakken, 9 tot 13 verplicht) en de rest is keuze pakket. De overgang tussen de algemeen vormende en de vakgerichte kant is niet erg scherp (er zijn gemengde pakketten). Na het eindexamen zijn gespecialiseerde vakopleidingen en hoger onderwijs opties. Vakopleidingen kennen 12 hoofdrichtingen en 84 specialisaties. De tabel hierna geeft een indruk van de nagestreefde verdeling van lestijd binnen de leerplicht in Litouwen (LT) in 2006 vergeleken met de standaard binnen 19 EU landen in de OESO in 2008. Het betrof 9 t/m 11 jarigen en 12 t/m 14 jarigen. Grote afwijkingen naar boven zijn vet en naar beneden cursief gedrukt. Aan de basisschool valt nadruk op taal, rekenen en gym op. Onder overige vallen de extra keuze lessen van de school en onder flexibel de verplichte keuzevakken ter verdieping.

Vak

Basisschool %

Vervolg %

LT

EU19

LT

EU19

Lezen, schrijven moedertaal

34

24

16

16

Rekenen/ wiskunde

21

16

12

13

Natuurkunde/ biologie

10

8

9

14

Geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappijleer

7

12

12

Vreemde talen

4

10

14

14

Technologie

1

4

4

Creatief

10

12

6

9

Gym

13

9

8

8

Godsdienst/ moraal

4

4

3

4

Praktisch/ vak/ ICT

1

2

1

Overig

2

4

6

3

Verplicht vast

98

97

92

95

Verplicht flexibel

2

3

8

5

ICT les is ook verweven in andere vakken en leerlingen kunnen zich er in specialiseren. Het aandeel 15-75 jarigen dat in het kwartaal voor de vraagstelling internette op een onderwijs instelling was in 2010 relatief groot (12%, NL 13%; EU27 8%, BE 9%) evenals het aandeel ervaren internet gebruikers (5 of 6 taken uitvoeren: 23%, hoogste EU, EU 10%, BE 8%, NL 6%). Docenten bepalen zelf hun methode (de variatie is erg groot) en hun lesmateriaal binnen de eisen en het keuzepakket van het ministerie. Qua beoordeling houdt men bij leerling en ouders regelmatig de vinger aan de pols. Ze geschiedt op de basisschool niet in cijfers, is toegespitst op het individu (bijv. via vergelijking met individuele leerdoelen) en wordt bijgehouden in een klassenboek. De basisschool wordt afgesloten met een diploma (indien onafgemaakt een inofficieel diploma). Ook in het vervolgonderwijs vermeldt het diploma hoe het is behaald (zoals bijv. via 2e kans onderwijs). In het vervolg is de ook in NL gebruikte schaal van 10 (hoogste) t/m 1 gangbaar, echter met 4 (“zwak”) als laagste voldoende. Alleen voldoende of onvoldoende komt echter ook voor. Men kent 2 of 3 tussenrapporten en een eindbeoordeling (het gemiddelde). Voor overgaan is een voldoende nodig op alle verplichte vakken. Bij onvoldoendes krijgt de leerling via taken een herkansing. Na zakken is voorlopig overgaan soms mogelijk. De onderbouw wordt afgesloten met een speciaal diploma (einde leerplicht). Het landelijk eindexamen (minimaal in moedertaal en een keuzevak, afgenomen op een centraal punt) drukt het resultaat uit in procenten. Bij een onvoldoende volgt herkansing via een extra schoolexamen. Daarnaast is er al een schoolexamen in 2 keuzevakken (cijfer: 10-1 schaal). Het vakonderwijs kent tussen examens ter afsluiting van modules. Bij een voldoende op alle benodigde modules volgt een eindexamen en diploma van vakbekwaamheid. Het einddiploma van de middelbare school heet mutura certificaat. Er staan cijfers op voor Litouws, een eventuele minderhedentaal, 1 vreemde taal en 3 keuzevakken. Het middelbare schooldiploma is voorwaarde voor toelating tot hoger onderwijs, maar daarnaast hanteren de meeste HO instellingen eigen criteria en toelatingsexamens. In het hoger onderwijs kent men naast de punten en graden van de Bologna structuur ook de schaal van 10 t/m 1.

Op http://www.oecd.org/dataoecd/54/12/46643496.pdf staan de resultaten van het Pisa schoolon­derzoek van 2009 onder 15 jarigen. Daarbij scoorden de Litouwse scholieren relatief laag. Op de diverse leesschalen werden ze 23e van de EU27 landen, op wiskunde 22e en op andere exacte vakken 16e. Qua cultuur en sfeer spelen in het Litouwse onderwijs beoordelingen en diploma’s een belangrijke rol, maar men legt daarbij niet teveel nadruk op afmeten van eigenwaarde aan anderen. Wel zijn voor toelating tot het hoger onderwijs en voor studietoelages cijfers belangrijk. Er ligt een zekere nadruk op exact en “ambacht”. In 2006/07 was het segment leerlingen dat in het 4e jaar van de basisschool bij de school melding maakte van diefstal erg klein (10%, EU 23,5%), maar pesten (37 in 25%) of verwonding door andere leerlingen (34,5 om 28%) scoorden hoog. Het gedeelte schoolhoofden dat voortgang beletten als serieus probleem zag was aan de grote kant (24,3%, EU 15%, NL 22%, Vlaanderen 11%) en het deel dat dit vond van spijbelen was het grootst na Roemenië en Bulgarije (43,5%, EU 15%, NL 6%, VL BE 3%). Onrust scoorde echter aan de lage kant (21 om 25%, NL 21%, VL BE 13%).

Speciaal en achterstandsonderwijs

Het Litouwse speciale onderwijs begon met school voor doven (1925) en blinden (1927). In de Sovjet tijd kwamen er ook speciale scholen voor geestelijk gehandicapte kinderen. Bij het begin van de 2e onafhankelijkheid (1991, 1992) werd, het gelijke kansen principe indachtig, nadruk gelegd op de noodzaak van speciale scholen voor geestelijk en lichamelijk gehandicapte kinderen. Veel ouders van deze kinderen zagen echter wel wat in integratie in het reguliere onderwijs om uitsluiting tegen te gaan. In verband met de EU toetreding kreeg kwaliteit nadruk. Met EU geld is en wordt gewerkt aan betere technische en pedagogische voorzieningen. Men wil in docentenopleidingen meer ruimte creëren voor het geven van speciaal onderwijs. Thans zijn er speciale scholen, speciale groepen op gewone scholen en aanvullend onderwijs. In 2010 is begonnen met een netwerk van speciale gemeentelijke en rijksscholen en dito klasjes binnen gewone scholen. Er werden toen 7 voorschoolse voorzieningen en 64 scholen en centra voor speciaal onderwijs geteld op alle niveaus van basis en middelbaar onderwijs (waaronder 2 private scholen). Men diagnosticeert op fysieke of mentale achterstand, lee vermogen en voorspelbaarheid van resultaten. Er is tijdelijk en blijvende begeleiding mogelijk. In 2010 kreeg op gewone scholen 10,4% van de leerlingen (47.000 in getal) een vorm van speciaal onderwijs, bij 7,2% vanwege een lichte handicap en bij 5,6% vanwege spraak en communicatie stoornissen (buiten doofheid). De 62 speciale openbare scholen telden 4600 leerlingen en de kleutervoorzieningen 3100. Uiteraard zijn de groepen in het speciale onderwijs kleiner en de methoden aangepast. In 2009 viel 16% van de Litouwse bevolking onder een etnische minderheid (6% Polen, 5% Russen, 1,5% Witrussen) en 5,6% van de leerlingen kreeg les in een minderhedentaal. Men ziet het niet beheersen van de Litouwse taal als een achterstand en in het openbare onderwijs worden alle scholen 2talig. Het aantal immigrantenkinderen is in Litouwen erg klein. Immigranten krijgen gratis les in Litouws.

Betaling van het onderwijs

In 2008 besteedde volgens Eurostat (onder population & social conditions) de Litouwse overheid 4,9% van het BBP aan onderwijs (EU 5,1%). Private bronnen droegen 0,5% BBP bij (EU 0,75%), waarmee het totaal op 5,4% BBP kwam (EU 5,9%). De uitgaven zakten tussen 2002 en 2008 van 16 naar 13,1% van de overheidsuitgaven (EU27 11% in 08). In geld uitgedrukt bedroegen ze naar koopkracht €2,56 miljard (€2,32m in 07). Het BBP aandeel voor privaat of bijzonder onderwijs is klein en zakte tussen 2004 en 2008 van 0,4 naar 0,2% BBP (EU van 0,3 naar 0,5% BBP). Het deel van de uitgaven uit publieke bron was relatief groot (90%, EU 86%; privaat 10 om 14% in 08). Hetzelfde geldt voor het aandeel van gemeenten in de bestedingen (59%, EU 28%; centrale overheid 41 om 45%). De uitgaven per leerling/student naar koopkracht stegen tussen 2005 en 2008 van 42 naar 55% van de EU27 normaal (basis en vervolg 53%, hoger onderwijs 51,5% ervan in 08). In koopkracht uitgedrukt kreeg het basisonderwijs in 2008 weinig (15 om 24% van de uitgaven), het hoger onderwijs een doorsnee deel (21 om 22%) en het middelbaar onderwijs veel (52 om 44%). In 2008 ging van de bestedingen in het publieke onderwijs een doorsnee segment naar kapitaalsuitgaven (9%, in 2005 nog 5,8%, EU toen 8,4%). Van de lopende uitgaven (de rest) was de verdeling over staf/ personeel (79 om 78%) en andere lopende uitgaven (21 om 22%). ook gemiddeld. Het Litouwse BBP aandeel voor onderzoek en ontwikkeling (R&D) zakte tussen 2004 en 2010 van 1,09 naar 0,42% BBP (EU rond 1,5% BBP, NL 1,8%, BE 1,2% in 2010). De bijdrage erin van het hoger onderwijs is relatief groot en ging tussen 2006 en 2009 van 5,3 naar 11,6% (8,3% in 2010; EU 1%, NL 0,3%, BE 3,2% in 2009).

Tussen 2007 en 2013 krijgt Litouwen €7,3 miljard meer aan Europees geld dan dat het aan de Eu betaalde. Daarvan gaat €215 miljoen naar modernisering basisscholen (€190m) en van crèches en kleuterscholen, €84 m naar afstemming van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt, €118 m naar universitair onderzoek en koppeling ervan aan het bedrijfsleven, €150 m naar infrastructuur voor volwassenen educatie, €170 m naar vergroting van de deelname daaraan en €51 m naar ICT infrastructuur.

Het deel van de publieke onderwijsuitgaven aan beurzen en leningen voor leerlingen/ studenten zakte tussen 2005 en 2008 van 8,4 naar 4,3% van alle onderwijsuitgaven en kwam daarmee onder de EU normaal (EU van 5,2 naar 6,4%; leerlingen: van 7,1 naar 1,9% uitgaven, EU van 2,9 naar 3,7%; studenten; van 17 naar 14% HO uitgaven, EU van 14,5 naar 16,7%). In 2009 lagen de studiekosten p/j voor BA studenten tussen €900 en €5000 p/j en voor MA studenten tussen €2100 en €6300. Er zijn veel goedkope of gratis studentenvoorzieningen. Voor studenten kent men beurzen uit overheid of markt (m.n. voor begaafde en gehandicapte studenten, studenten van families uit de lage inkomensgroep en doctoraalstudenten), staatsleningen (voor collegegeld), gesubsidieerd lenen (collegegeld, levensonderhoud) en belastingaftrek voor ouders en werkstudenten. Werkstudenten komen veel voor. In 2009 studeerde bijna de helft alle studenten in deeltijd (Eu 21,5%), waarvan veruit het grootste deel (bijna 90%) extramuraal. Toen kreeg van de eerstejaars aan universiteiten 42% een beurs en 58% betaalde studiegeld. In het HBO kreeg in 2010/11 van alle studenten 15% een volledige beurs, 26% betaalde de studie volledig zelf en de rest (59%) had een mengvorm. Privé onderwijs is veelal op eigen kosten. In basis en algemeen vormend vervolgonderwijs maken ouders gebruik van belastingaftrek. Lesboeken zijn tijdens de leerplicht gratis (daarna deels) en er moet voor gratis onderdak (gespecialiseerde scholen, bij vakscholen gedeeltelijk gratis) en bij afstanden boven 3km voor gratis vervoer worden gezorgd. Men kent op middelbare scholen ouderbijdragen voor aanvullende activiteit en voorzieningen (incl. schoolmaaltijden). Op de basisschool zijn schoolmaaltijden en aanvullende benodigdheden gratis voor laagste inkomens. Op kleuterscholen betalen ouders schoolgeld (maaltijden zijn gratis). Voor speciale groepen springt de overheid soms bij.

Kleuter en leerplichtonderwijs

De kleutervoorzieningen zijn in Litouwen veelal gemeentelijk. Het betreft een combinatie van crèche en kleuterschool voor 1 t/m 6 jarigen en voorzieningen voor 3 t/m 6 jarigen. Soms zitten de voorzieningen bij de basisschool in. Het laatste jaar heeft een speciale status omdat het er op is gericht kinderen schoolrijp te maken (in 2009/10 ging 95% van de 6jarigen er heen). Deelname is niet verplicht. De eigenaar bepaalt de ouderbijdrage. Er zijn grote verschillen in deelname tussen stad en platteland (75 om 24% bij de hele groep, 32 om 6% bij de kinderen onder3j in 2008). Ze varieert ook met geboortecijfer en werkgelegenheid. Tussen 2001 en 2009 lag de deelname p/j rond 89.000. Het aandeel van private instellingen is erg klein (0,3% van de kinderen in 08). In 2008 was op 85% van de scholen Litouws de enige voertaal (3% Russisch, 1,5% Pools, 10,5% meertalig). De methodes zijn kindgericht met nadruk op spelend leren (in het voorschool jaar meer uitdagen). De aanhang van formele opvang van 0 t/m 6 jarigen was in sept. 2009 erg klein voor 0-3 jarigen (12%, laagste EU, EU 44%), maar boven gemiddeld voor 3-6j (68 om 63%). Een (iets) onder gemiddeld deel (64%) vond publieke voorzieningen voor de leeftijdgroep nodig of was tevreden over kwaliteit (42 om 54%) en betaalbaarheid van formele kinderopvang (35 om 41%, Special Eurobarometer 321, wave 72.1). Tussen 2005 en 2009 was het segment onder 3j dat naar formele opvang gaat erg klein (tussen 20 en 5%, 10% in 09; veelal meer dan 30u p/w; EU25 van 26 naar 29%, BE 33%, NL 49% in 09, maar veelal minder dan 30u p/w). Bij kinderen tussen 3 en 6 was het gebruik het laagst binnen de EU (tussen 54 en 61%, 54% in 09, veelal 30+u; EU 95%, +15%, 45% 30+u; NL 87%, 12% 30+u; BE 99%, 69% 30+u). In 2009 was het segment 3 t/m 5 jarigen op de kleuterschool ook erg klein (64%, EU 77%, NL 0%, BE 99%, EU doel voor kinderen t/m 3j: 33%). Bij 4 jarigen betrof het 69% (EU 86%, NL en BE 99%) en bij 5 jarigen 72% (EU 78%, NL 99%, BE 98%). Bij 6 jarigen steeg het tussen 2000 en 2009 door de invoering van de schoolrijpheid doelstelling echter van 61 naar 91% (EU 25%, BE 5%, NL 0%; Eurostat, education indicators, participation).

In Litouwen brengen kinderen de eerste 4 jaar van hun leerplicht periode (7 t/m 15j) door aan de basisschool. Het aanbevolen aantal lesuren p/j (incl. p/w 2 individuele keuzeuren en 1½u verplichte keuzeles extra van de school) liep in 2009 op van 768 in jaar 1 naar 832 in j 4. De leergang is sterk gekoppeld aan het nationale leerplan en verdeeld in 2 x 2j (met weinig verschillen). De onderwezen vakken zijn (in volgorde van totale lestijd) moedertaal 29%, rekenen 17,5%, gym 10,5%, wereldbegrip, kunst/ technologie, muziek en eigen keus (ieder 7,5%), verplichte keus school 5% en vreemde taal (vanaf j 2) en godsdienst/moraal ieder 4%. Getalenteerde kinderen kunnen naar een school met extra ruimte voor muziek of kunst (ruim 1% van de leerlingen in 2009/10). Tussen 2000 en 2009 zakten door de geboortecijfers de aantallen leerlingen flink (van 212.000 naar 122.000). In 2009 was Engels met 89% van de leerlingen de meest voorkomende vreemde lestaal, gevolgd door Russisch 41%, Duits 11%, Pools 3% en Frans 2,6% (Russisch en Pools mede door 2talige scholen). Aan private scholen zijn er vrije, Waldorf, Montessori en Suzuki scholen in het land.

Na de basisschool moet eerst 5 jaar vervolgonderwijs binnen de leerplicht worden vol gemaakt door de 11 t/m 15 jarige leerlingen. Het wordt gegeven aan 4 types scholen, veelal onderdeel van scholen gemeenschappen. Voor de hele periode van 5 jaar zijn er 2 types instellingen. Voor de achterstandsleerlingen en uitvallers van de basisschool is er de jeugdschool. Deze kent een aangepast programma. Daarbij is meer praktijkopleiding en minder algemene vorming mogelijk of dezelfde hoeveelheid algemene vorming in langere tijd. De andere leerlingen krijgen een 4 jarig algemeen vormend programma en beginnen op een soort middenschool. Daar kunnen ze de leerplicht vol maken, maar dat doen de meesten niet. Vanaf hun 14e kunnen ze bijv. het programma vervolgen aan een vakschool. Deze kent een korte opleiding van 2 jaar met 60% praktijk en 15% vakkennis, maar bijv. ook de onderbouw van een opleiding die op vak HBO voorbereidt. Op hun 15e stroomt een deel van de leerlingen door naar de algemeen vormende gymnasiumonderbouw. Binnen de leerplicht is ook op de onderbouw van gymnasium en beroepsonderwijs algemene vorming nog toonaangevend met een tamelijk uniform pakket. Het aantal vakken loopt op van 13 naar 17. In alle jaren worden Litouws, wiskunde, 1 vreemde taal, geschiedenis, kunst, muziek, gym, technologie en veiligheid gegeven en zijn er eigen keuzeuren (2 p/w). In het 2e jaar komen er een 2e vreemde taal en aardrijkskunde bij, in het 3e jaar biologie en natuurkunde en in jaar 4 en 5 scheikunde, staatsinrichting, economie & middenstand en ICT. Scholen kunnen ook hier wat extra tijd steken in bijv. vreemde talen, expressievakken en gym. Op scholen voor etnische minderheden is Litouws deels vervangen door de minderhedentaal en er volgt geen 2e vreemde taal. Het aantal leerlingen in de leerplichtfase van het vervolgonderwijs zakte tussen 2001/02 en 2010/11 van 332.000 naar 228.000 (-34%), volgens Eurostat echter nog 32% van alle leerlingen/ studenten in 2009 (EU 20,5%). Daarbij kwam het aandeel van jeugdschool (van 1800 naar 1500) en vakschool (van 7500 naar 6900) samen op ruim 3%. Deze stoppen wanneer de leerlingen 16 zijn en hun leerplicht hebben vol gemaakt. Het aandeel leerplicht leerlingen in het vervolgonderwijs dat les krijgt in 2 of meer vreemde talen is groot in Litouwen (80% in 2010, NL 75%, EU 58% in 09).

Secundair vervolgonderwijs

Na de leerplichtfase duren de algemeen vormende opleiding aan middenschool of gymnasium of de basis vakopleiding nog 3 jaar tot het Matura eindexamen. In deze periode komt steeds meer ruimte voor specialisatie. Er bestaat een grote variatie aan lesmethodes met naast nadruk op het aanleren van zelfwerkzaamheid (bijv. via projectonderwijs) ook aansluiting bij het individu (m.n. op jeugdscholen en korte praktijkopleidingen). In de laatste 2 jaar van de algemeen vormende opleidingen gaat 60% van de lestijd op aan een basispakket (dezelfde 18 vakken als in de basis, 9 tot 13 verplicht) en de rest is keuze pakket (een twaalfde deel eigen vrije keuzeuren). De leerling kan per vak een niveau kiezen (meer of minder lesuren). Kunst en muziek scholen hebben hier een eigen programma. In het beroepsonderwijs is het programma van nu tot stand gekomen in nauw contact met bedrijfsleven en arbeidsmarkt en afgestemd op de EU eisen. Het is competentiegericht en vindt veelal plaats aan de 78 regionale opleidingscentra (81 in 09). Het leerplan kent een algemeen vormend (57% van de tijd) en een vakmatig deel. In het laatste deel moet 60 à 70% van de lestijd bestaan uit praktijk training. In het laatste jaar is een stage van 15 weken verplicht in een echte of gesimuleerde werksetting. Verder wordt 10 à 15% van deze lestijd besteed aan aanvullende competenties die aansluiten bij de behoeften van regio of tijdsgewricht. De algemene vorming sluit aan bij die van de algemeen vormende opleidingen met extra nadruk op economie, business, veiligheid, milieu, ICT en vreemde (vak)taal. In 2008 is een kwaliteitssysteem ingevoerd met 187 kwaliteitsstandaarden. Er zijn ook korte vakopleidingen met veel meer praktijk en minder algemene vorming. Na het matura eindexamen is buiten het hoger onderwijs een post secundair vervolg mogelijk aan gespecialiseerde vakscholen (technologie en business scholen of ROC’s). Deze kennen de 12 hoofdrichtingen bouw/architectuur, industrie, techniek, ICT, kunst; dienstverlening in de private, veiligheid, sociale of transportsector; zorg, administratie en agrarisch. Daarbinnen zijn er 84 specialisatie programma’s.

Volgens het Litouwse CBS (http://www.stat.gov.lt/en/, statistical database, population) lag de deelname aan vervolgonderwijs na de leerplicht tussen 2006/07 en 2009/10 rond 113.000 en in 2010/11 op 108.500. Daarvan deed ruim 71% (77.600 in getal) de algemeen vormende variant en de rest de beroepsvariant. Deze is bij jongens meer in trek dan bij meiden (20.100 om 10.600 in 2010/11). De postsecundaire opleiding is in opkomst en de deelname steeg van 8700 in 2008/09 naar 13.700 in 2010/11. De MV verschillen zijn hier niet groot. In 2010 ging van de schoolverlaters uit het algemeen vormend onderwijs 25,2% naar het HBO (23,6% in 09), 42% naar de universiteit (om 50,5%) en 8% naar post secundair vakonderwijs (om 6,7%). Het segment dat niet verder leerde werd groter (van 19 naar 24,8%). Van de leerlingen uit het vakonderwijs ging 4,4% (om 5%) naar een HO instelling (universiteit 1,1%, HBO 3,3%) en 6,6% (om 1,3%) verkoos post secundair vakonderwijs boven een baan zoeken (door de krediet crisis steeg de werkloosheid). Volgens Eurostat steeg de onderwijs deelname onder 18 jarigen in Litouwen tussen 1998 en 2006 flink (van 67 naar 93%; EU van 68 naar 78%). Daarna zakte ze een fractie (91,5% in 2009). Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder vervolgdiploma) lag tussen 2005 en 2010 rond 8% (EU van 16% in 05 naar 14% in 09). Daarbij bestaat een relatief groot manvrouw verschil ten nadele van mannen (v 6%; m 10%; EU v 12%, m 16% in 2010). Het deel van de leerlingen dat een vakopleiding doet is klein. Bij jongens ging het tussen 2004 en 2009 van 30 naar 33% (EU van 64 naar 55%) en bij meiden lag het rond 19% (19,5% in 09, EU van 48 naar 43%). Algemeen vormend en vakonderwijs zijn in Litouwen niet scherp gescheiden, want ook in het algemeen vormend onderwijs is een vakgericht keuzepakket mogelijk. In 2010 kreeg ruim 92% van de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs Engels (EU 94,5% in 09), 16,5% Duits (om 26,5%) en 3,5% Frans (om 26%, Eurostat). T.o.v. 2004 steeg het deel dat Engels kreeg sterker dan in de EU (18 om 11%) en het deel dat Duits (-48%, EU +5%) of Frans (-40 om +4%) kreeg zakte tegen de Eu trend sterk.

Hoger Onderwijs

In 1579 werd in Vilnius als eerste hoger onderwijs instelling de Alma academie en universiteit opgericht met de faculteiten filosofie en theologie (nu de universiteit van Vilnius). In de 17e eeuw kwam daar een rechtenfaculteit bij. In 1832 werd het instituut door de tsaar verplaatst naar Rusland. Doordat tijdens de eerste onafhankelijkheid Vilnius Pools was kreeg de hoofdstad van toen Kaunas HO instellingen. In 1939 kreeg Litouwen Vilnius terug en de universiteit werd heropend. In de Sovjet tijd groeide het aantal studenten sterk. In 1990 (begin 2e onafhankelijkheid) begonnen instellingen zelf met hervormingen. In 1995 en 96 werd kwaliteit gestandaardiseerd. Er kwamen veel nieuwe instellingen bij, incl. “Kolegija” (HBO instellingen) met in 1999 een eerste private universiteit. Ook volgde in dat jaar reeds de aanname van het Bologna stelsel met zijn punten en graden. Dit is nu dan ook volledig ingevoerd. Via een wet op het hoger onderwijs richtte men zich vanaf 2000 verder op westerse standaarden met vanaf 2005 nadruk op inpassing in EU regels en systemen. Sinds 2006/07 kunnen aan alle HO instellingen alle graden worden behaald. Tussen 2007 en 2013 is en wordt tevens gewerkt aan regels en procedures voor staatsbudgetten, toelating, studiefinanciering en programma’s en personeelsbeleid/ beloning. Thans wordt in het hoger onderwijs bezuinigd en toelating wordt mede door sterk gestegen studenten aantallen moeilijker.

Onder alle leerlingen en studenten die er zijn valt het aandeel (HO) studenten in Litouwen onder de EU top (26,1 om 17,6% in 2009, Eurostat). Tussen 2000 en 2009 groeide het volgens Eurostat gestaag door van 122.000 naar 210.000 (+72%, EU +28%). Het Litouwse CBS kwam op een daling na 2008/09 (van 208.000 naar 184.000 in 2010/11). In het laatste jaar telde dit 46 HO instellingen met 187.000 studenten (23 kolegija: 53.300; 23 universiteiten: 133.600). De meeste instellingen zitten in Vilnius (19 met 92.000 studenten) en Kaunas (8 met 46.000). In 2010 waren de grootste de universiteit van Vilnius (21.000 studenten), de Mykolas Romeris universiteit (sinds 2004: 19.900) en de Gedeminas Technische universiteit (1956, 14.000) in de hoofdstad en de technologische universiteit van Kaunas (1922, 13.400). Het Vilnius (8200) en Kaunas college (7900) en de international law & business school van Vilnius (5400, tevens grootste private instelling) waren de grootste HBO instellingen. In LT studeren opvallend veel studenten in deeltijd en extramuraal (d.w.z. via afstandsonderwijs: universiteit 42%, voor 86% extramuraal; kolegija 61% en 93% in 2009). Aan private instellingen telde men toen 8 universiteiten met 6% van de universiteitsstudenten en 10 Kolegija met 28% van de HBO studenten. Het aandeel studenten dat de studie zelf betaalde (veel werk/ afstand studenten) lag hier hoger. Ondanks het grote aandeel werkstudenten was de doorsnee leeftijd niet hoog (15% jonger dan 19j, EU ook; 85% onder 29j in 09). Het segment bezig met een promotie onderzoek was klein (1,4 om 2,6%). In Litouwen is het aandeel vrouwelijke studenten groot. Tussen 2000 en 2009 lag het rond 60% (EU van 53,5 naar 55,5%, Eurostat). Bij de sector zorg en welzijn (83 om 74%) was het aandeel vrouwen het grootst, gevolgd door onderwijsopleidingen (77%. Eu idem), kunst en talen (72 om 66%), sociale wetenschap, business en rechten 68 om 58,5, landbouw 52 om 50% en dienstensector (46 om 50%). Het aandeel vrouwelijke studenten bij natuurwetenschap/ ICT (van 43 naar 34%, EU van 39 naar 37%) en techniek, fabricage en bouw (van 31 naar 21%, EU van 23 naar 25%) zakte sterk, mogelijk nog uit aversie tegen het opgedrongen Sovjet stelsel waarin vrouwen tweeslachtig (zowel stoer en werkend als lieve verzorgster) moesten zijn en mannen alleen man hoefden te zijn.

In 2009 waren de studierichtingen in volgorde van populariteit sociale wetenschap, business, recht & economie (46%, EU27: 35%), techniek, fabricage & bouw (18 om 14,3%), onderwijs (10 om 8,2%), zorg & welzijn (8.5 om 14%), kunsten & letteren (7,1 om 12,5%), β vak/ ICT (5 om 10%), dienstverlening (3 om 4%), en landbouwsector (2 om 1,7%). De deelname bij onderwijs zakte relatief sterkt en ook techniek/bouw, landbouw en diensten verloren flink terrein. Alleen sociaal, business & recht (+40%, Eu vrijwel gelijk gebleven) werd duidelijk populairder. Eind 2006 was in Litouwen het aandeel voorstanders van vrije toelating tot het HO naar EU maatstaf klein (36%, EU 43%; voor selectie 57%; EU 47%; bron EB 273, wave 66.3). De instroom van buitenlandse studenten vanuit Europese landen naar het Litouwse HO is (wellicht mede door de taal) erg klein (0,2% in 09, 0,5% in 08; EU27 3,1% in 09). De uitstroom van Litouwse studenten naar instellingen in Europese landen verdubbelde tussen 2001 en 2009 naar 4% en werd daarmee relatief groot (EU27 stijging van 2,1 naar 2,7%).

Volwassenenonderwijs

Na 1850 vielen groepen die vanwege een Russisch taalverbod clandestien les kregen in het Litouws onder het eerste volwassenen onderwijs. Tijdens de eerste onafhankelijkheid kwamen van daaruit avondonderwijs en volkshogescholen op. Het 2e kansonderwijs (van alfabetisering tot VWO niveau) werd opgezet door de afdeling basisonderwijs van het ministerie en deels betaald uit liefdadigheid. In 1939 telde men 789 publieke organisaties die zich bezig hielden met training en kwaliteitsverbetering van vakonderwijsspecialisten. Ze kregen geld uit liefdadigheid en van cultuurclubs. In de Sovjet tijd werd het stelsel van ideologische scholing hierop gestoeld. Na 1990 (2e onafhankelijkheid) werd de draad weer opgepakt met een actief aandeel van NGO’s (m.n. de Lithuanian Adult Education Association LAEA die lid is van de Europese EAEA). Volwassenen educatie is opvallend aanwezig in de nationale onderwijs strategie voor 2003 t/m 2012. Daarbij dienen de Lissabon doelen van de Europese commissie als leidraad (men krijgt geld uit het Europese Sociaal Fonds) en vormt afstemming van de diverse ministeries en instanties om de toegankelijkheid te bevorderen een hoofddoel. Men wil de deelname verhogen van 4,5% van de 25-65 jarigen in 2009 naar 15% in 2012. Zowel reguliere instellingen als speciale scholen en centra voor volwassenen bieden 2e kans avondonderwijs vanaf 21jarige leeftijd. Vanaf 18j is deelname aan arbeidsmarkt gerichte training mogelijk. Vaktraining wordt ook door bedrijven gegeven. In het hoger onderwijs is de deelname aan afstandsonderwijs groot. In 2010 verzorgden 1145 publieke (148) en private instellingen (1097) informeel volwassenenonderwijs. In 2010 telde men 33 formele en 36 informele educatie scholen en 54 instellingen die om en bijscholing verzorgen. Ze zitten allemaal in steden. In 2009/10 bestond 2,6% van de deelname aan vervolgonderwijs buiten het hoger onderwijs uit volwassenen. In 2010 konden volwassenen deelnemen aan 554 vakopleidingen, bijna de helft van de geregistreerde vakopleidingen.

Volgens Eurostat zakte onder 26-65 jarigen de deelname aan levenslang leren in de maand voor de vraagstelling tussen 2010 en 2010 van 6 naar 4% (m 3,2%, v 4,8%; EU 9,1%; m 8,3%, v 10%. Ze steeg met niveau van opleiding (beroepskwalificatie zonder HO 2,6%, EU 8%; HO 7,4 om 16,7%). Onder werklozen van de leeftijdsgroep lag ze op 3,2% (EU 9,2%; 2,4 om 8,6% in 09), maar onder jeugdwerklozen (15-25j) zakte de deelname tussen 2008 en 2010 van 33 naar 17% (EU van 26,9 naar 26,3%). De deelname onder 25-75 jarigen aan een opleiding voor een regulier school of HO diploma zakte tussen 2005 en 2010 van 3 naar 2,2% (EU 2,7% in 2010) en die aan informeel onderwijs van 2,4 naar 1,3% (EU van 6,8 naar 6% in 2010). In 2007 lag de deelname aan arbeid gerelateerde informele educatie met 89% boven de EU normaal (83,4%). Onder de motieven scoorden minder kans op baanverlies (31%, 1 na hoogste 24 EU landen), diploma (41%, 3e), nuttige kennis (42%, 9e), betere carrièreperspectieven (77,5%, 3e) en verplichte deelname (26%, 9e) relatief hoog. Interesse (51%), meer kansen op werk (17,5%), nieuwe mensen/ leuk (12%) of eigen zaak beginnen (3,4%) scoorden gemiddeld. In 2005 was het aandeel bedrijven dat opleidingen aanbood klein (46%, EU25 60%, 43% in 1999, EU toen 61%; bron Eurostat) evenals het segment werknemers dat er aan meedeed (15%, EU25 34%; 10 om 39% in 1999). In 2005 staken bedrijven er 1,2% van hun budget voor arbeid in (EU 1,6%). In Litouwen komt men soms op veel gunstiger cijfers. Zo telt het land opvallend veel studenten in deeltijd en extramuraal (d.w.z. via afstandsonderwijs: universiteit 42%, voor 86% extramuraal; kolegija 61% en 93% in 2009) en in 2006/07 zou van de bevolking tussen 25 en 65j 55% hebben deelgenomen aan een vorm van onderwijs (bron: Eurydice).

Evaluatie van het onderwijs

Qua toelating binnen de leerplicht hebben gemeenten en scholen relatief veel invloed Private scholen (al dan niet confessioneel) worden in het leerplicht onderwijs niet gesubsidieerd. Tijdens de leerplichtfase hoeven leerlingen zich niet snel vast te leggen op een beroeps of algemeen vormend vervolg. Na de leerplicht spelen toelatingsexamens en beperkte toelating vaak een rol en m.n. hoger onderwijs kan duur zijn. Nazomer 2009 vond een iets boven gemiddeld segment Litouwers dat eigen onderwijs bijdragen belangrijk zijn voor goed onderwijs, zelfs als dat de deelname zou kunnen beperken (26%, EB 321, wave 72.1, QA 25b) en het aandeel voorstanders van vrije toelating tot hoger onderwijs is relatief klein. Desondanks valt de deelname onder de EU top. Eind 2006 was de tevredenheid over aanwezigheid van basisscholen (62 om 71%) en naschoolse opvang (46 om 55%) in de buurt onder modaal verbreid en in 2009 was het segment tevredenen over kwaliteit (42 om 54%) en betaalbaarheid van formele kinderopvang (35 om 41%) klein naar EU maatstaf (Special Eurobarometer 321, wave 72.1). In 2006 waren de groepen op kleuterscholen relatief groot en op basisscholen klein. Scholen waren klein, maar werden groter. Deelname aan en aandacht voor schoolles in vreemde talen is groot. De belangstelling voor Russisch en Duits gaat achteruit en die voor Engels en andere talen vooruit. Cultuur en sfeer in het Litouwse onderwijs zijn nogal prestatiegericht. In 2006/07 was weinig melding van pesten of onrust, maar veel van molest door medeleerlingen en het segment schoolhoofden dat voortgang beletten of spijbelen als een serieus probleem zag viel toen onder de EU top.

In het hele onderwijs viel naar EU maatstaf de belasting voor leerlingen naar lesuren mee, maar ze krijgen wel veel huiswerk. Die voor docenten leek laag gemiddeld. Hun salarissen liggen naar koopkracht flink onder die van NL en BE. Salarissen lopen wat op met de jaren en men kent bonussen. Docenten zijn, op kleuterleidsters en sommige praktijkdocenten na, universitair opgeleid met niet al teveel praktijk. Men kende alleen geadviseerde en geen verplichte begeleiding. Schoolleiding besteedde veel tijd aan leerplan ontwikkeling en weinig aan lesgeven. In het secundair onderwijs is de interesse voor de beroepsrichting klein, maar de algemeen vormende richting beidt ook beroepsgerichte pakketten. Het niveau van opleiding is in Litouwen hoog naar EU maatstaf. Het gedeelte 25-65 jarigen met hooguit lager vervolgonderwijs was in 2010 met 8% het kleinst binnen de EU (EU27 27,3%) en is na 2000 sterk gedaald. Het deel met een beroepskwalificatie (een diploma van een secundaire vervolgopleiding) of meer steeg tussen 2000 en 2010 van 84 naar 92% (+9%; EU van 64,5 naar 73%; +13%). Daarvan had 59% (-4%) een secundair vervolgonderwijs diploma (EU 47%, +4%) en 32,6% een HO diploma (+47%, EU 26%, +32%). Het aandeel voortijdige schoolverlaters (18 tot 24 jarigen zonder zo’n diploma) zakte van 16 naar 8% (-50%, EU 14,1%; -17%),  met een wat groot manvrouw verschil ten nadele van mannen.

Via http://hdr.undp.org/en/data/build/ kan de lezer de positie vinden van landen op de onderwijspoot van de Human development index van de VN. In 2010 stond Litouwen daarop 9e in de EU27 rangorde. De resultaten van Litouwse 15 jarigen op de PISA toets waren in 2009 naar EU maatstaf echter erg matig (leesschalen 23e EU27, wiskunde 22e, andere exacte vakken 16e). De beoordeling van het gevolgde onderwijs ging onder Litouwers tussen 2003 en 2007 van 6,3 naar 6,5 (EU25 van 6,9 naar 7,2; Eurlife indicator) en het cijfer voor de kwaliteit van het onderwijsstelsel van 6 naar 6.1 (EU25 beide jaren 6,3). Uit EB 273/ wave 66.3 TNS opinion & social komt naar voren dat het volksdeel dat onderwijs eind 2006 tot de 3 grootste punten van zorg rekende groot was (voor zichzelf 22%, EU25 13%; voor komende generatie 41%, hoogste EU na Letland, EU 18%). Het deel dat goed onderwijs tot de 2 beste manieren rekende om verder te komen in het leven was toen aan de grote kant (67 om 62%). Begin 2009 was het segment dat het onderwijsstelsel koos als punt van zorg veel kleiner (voor het land 4 om 6%, voor zichzelf 6 om 9%; bron EB 308, QA 5; keuze van 2 uit 14 opties). Medio 2009 was het volksdeel dat diploma’s belangrijk leek om werk te vinden wel relatief groot (61 om 52%: keuze van 2 opties uit 6; EB 316, wave 71.2).

Naar rendement van het onderwijs qua betaald werk (25-65j) kenden na 2000 laag opgeleiden relatief veel werkloosheid. In 2010 had nog maar 32% van hen betaald werk (42% in 08; EU 54 om 57%). Laag opgeleiden zijn er echter maar weinig. Onder middelbaar opgeleiden lag het deel met werk in 2008 rond de Eu normaal (74%). Hier was de klap iets minder groot en in 2010 lag het aandeel op 64% (-14%, EU 73%, -2,5%). Relatief veel hoog opgeleiden hadden in 2008 een baan (89 om 85%) en de daling was bij hen klein (87% in 2010, -2%: EU 85%, -1%). Ook qua werkloosheid werden hoog opgeleiden gespaard. Landelijk lag ze in 2010 op 16,3% (5% in 2008). Bij laag opgeleiden (alleen leerplicht onderwijs) kwam ze op 37,5% (EU 14%), bij middelbaar opgeleiden op 20,5% (om 8%) en bij hoog opgeleiden op 6,8% (om 5%). Naar inkomen is het verschil tussen hoog en laag opgeleiden in Litouwen anders dan in NL en België. Laag opgeleiden en vak HBO opgeleiden verdienen relatief slecht.