Sport

Nederlandse sportgeschiedenis en identiteit

Engelstalige wikipedia bronnen met info over sport in NL zijn het artikel sport en de categorie sport. Bij sportgeschiedenis (met een link naar sportcanon) ligt de nadruk op de details in de geschiedenis. Ook in NL wordt al sinds mensenheugenis genoten van activiteiten waarbij men in beweging is (al dan niet in competitief verband). Te denken valt aan jagen, vissen & verzamelen; zwemmen & zeilen, activiteiten met paarden (riddertoernooien, draverijen, ringsteken etc.), speerwerpen, boogschieten, hardlopen, touwtrekken, dorp & stadsfeesten met bijv. ook muziek & dans en religieuze processies (vaak over aanzienlijke afstanden). Kinderen waren veel meer buiten dan nu. Ze hielpen mee op het land, maar speelden ook veel buiten. Op het platteland kan men zich daar van alles bij voorstellen en m.n. in dorp of stad deden ze bijv. ook aan balspel, hoepelen en tollen. Meer specifiek is de oudste info over glijdijzers voor schaatsen & sleeën van rond 1250 (eerder al werd bot of hout voor dit doel gebruikt) en werd rond 1400 al veel gekaatst en gekolfd (een voorloper van golf; veel te zien op geschilderde ijstaferelen uit de gouden eeuw) en aan klootschieten (een soort van kogelstoten) gedaan. Kaatsen was een variant op versies uit andere Europese landen en is als tennis zonder racket tevens voorloper van tennis. Het Friese veldkaatsten van nu is in de 16e eeuw geïntroduceerd. Anders dan kaatsen is de kolfsport wellicht een Nederlandse uitvinding. Wedstrijden in dit alles werden vaak georganiseerd door kasteleins (kroegbazen) die ook prijzen uitloofden.

Toen in 1815 het koninkrijk der Nederlanden werd ingesteld golden in m.n. Holland en Friesland (paarden)drafsport en schaatsen naast zeilen & roeien als nationale vermaken (opkomst); maar dat was voordat het framewoord sport in zwang raakte. Dit gebeurde vanuit de Engelse elitejeugd cultuur die oversloeg naar de jeugd uit de elite van NL. De decadente elite kon zich als eerste veroorloven om voor het plezier bewegen op die wijze te cultiveren. Zo schoten naast het voetbal sporten als tennis, rugby, cricket, bandy (een soort ijshockey), roeien en atletiek wortel. In 1865 werd een eerste voetbalwedstrijd gespeeld (in Enschede tussen 2 Britse teams). De veelzijdige Pim Mulier (1865-1954; uitspraak Muljé) werd de voornaamste pionier. Hij maakte in Engeland o.m. kennis met voetbal, atletiek en bandy en in NL sloeg vanuit de laatste sport m.n. veldhockey aan. Schaatsen kende onze Pim van huis uit al. Hij stamde uit Friese adel en aantekeningen over zijn schaatstocht langs de 11 Friese steden vormden een inspiratiebron voor de officiële Elfstedentocht. Er werden naar Engels voorbeeld in NL clubs opgericht en later in de 19e eeuw mondde dat geleidelijk aan uit in sportbonden. In die tijd waren sportclubs erg elitair. De ballen (en later ook gleuven) van de studenten corpora introduceerden veel van het Engelstalige vakjargon dat tot op de dag van vandaag gangbaar is in diverse sporten en wie bij een sportclub wilde moest eerst een ballotagecommissie passeren. Om de sport zuiver te houden (waarmee naast vrij van financieel belang & eerlijk ook elitair werd bedoeld) vond de elite de amateurstatus erg belangrijk. Prof en amateursport bleef zo gescheiden en de amateurstatus was lang norm voor grote internationale competities. In 1954 begon in NL de eerste profvoetbal competitie (voordien werden Nederlanders die elders betaald voetbalden verbannen uit het Nederlands elftal) en pas na 1972 ging men bij de Olympische spelen soepeler om met de amateurstatus. Min of meer buiten de elite om kreeg na 1852 vanuit Duitsland & Zweden (school)gym/ turnen geleidelijk voet aan de grond. Vanaf 1869 ging dat vanuit Frankrijk/België & Engeland met fietsen sneller, want in NL schoten nadien fietsenfabrieken als paddenstoelen de grond uit.

Alras werd sport onderdeel van de jongerencultuur. Menige sportclub werd opgezet door tieners (sommigen van nog geen 15) uit verzet tegen ouders & docenten die sport als onfatsoenlijk of onchristelijk bestempelden. Voetbal & wielrennen werden van de nieuwkomers het snelst volkssport. Toen na de eerste wereldoorlog jongens er via de diensplicht mee in aanraking kwamen drongen ook andere sporten tot het volk door. De invoering van de 8urige werkdag en de vrije zaterdagmiddag vormden een verdere stimulans. Qua georganiseerde sport is onduidelijk wanneer de eerste sportclub in NL het levenslicht mocht aanschouwen (de term sport raakte pas na 1850 in zwang). Als oudste is wel het Haags departement van het Hollands schaakgenootschap uit 1803 genoemd dat in 1808 weer ter ziele ging. Daarna zijn soms studentenclubs opgericht rond fysieke activiteiten anders dan “het glas heffen”. Van studenten gym & scherm vereniging Olympia uit Utrecht is bijv. bekend dat zulks in 1840 gebeurde (turnen). In 1848 volgde Amsterdam met handboog schutterij Concordia en in 1855 Rotterdam met de Anglo-Dutch “tannis” club (al is de laatste datering omstreden). Vast staat wel dat de oudste bond, die van zeil en roeiverenigingen, van 1847 is. Rond die tijd werden ook de eerste ijsverenigingen opgericht om baanvegers te betalen en zo ongestoorde schaatstochten mogelijk te maken (De). Het in 1879 in Haarlem door Pim Mulier opgerichte HFC geldt als oudste zuivere voetbalclub (er kwamen al eerder 2 clubs voor meerdere veldsporten). In 2013 vierde de Amsterdamse turnclub Olympia van Epke Zonderland haar 150jarig jubileum en de Amsterdamse zwemclub uit 1870 is naar verluidt eerste in zijn soort van Europa. Veel bonden van sporten waarin Nederlanders excelleerden zijn opgericht na 1880. Ze verwierven meestal verderop in hun bestaan het predicaat koninklijk. Het betreft m.n. schaatsbond KNSB (1882), een studentenroeibond (1883, Varsity) en verder een gymbond (1886, sinds 1999 KNGU; 1), zwembond (1888), voetbalbond (in 1889 als Nederlandse voetbal & atletiekbond, sinds 1895 NVB en sinds 1929 KNVB), hockeybond (1898) en Wielerbond (1898; sinds 1928 de KNWU) en de atletiek unie (1901). In 1892 is in Scheveningen de internationale schaatsbond ISU opgericht en sinds 1912 kent NL een nationaal Olympisch comité (NOC). NL is tot op heden (2014) één keer (in 1928) gastland geweest van de Olympische spelen.

Typisch Nederlands was de sterke verzuiling van samenleving & sport, m.n. tussen de eerste wereldoorlog en de 60er jaren. Calvinisten, roomsen en socialisten leefden in gescheiden werelden. Om na de dood de kans op geween & tandengeknars in het hellevuur te verkleinen werd door calvinisten op de dag des Heren aanwezigheid bij wedstrijdsport gemeden en actieve deelname werd uit den boze geacht. Daarom trof men bij zondagse sportreuring (behoudens een enkele wat schichtige calvinist) m.n. roomsen, socialisten en liberalen aan. De calvinistische zuil had zijn competities op zaterdag. Dit alles had zijn weerslag op clubs & bonden. Vanaf de 70er jaren fuseerden de eerste verzuilde bonden. Na 1995 raakte dit in een stroomversnelling en nu moet men zo’n bond met een kaarsje zoeken. Wel leeft onder calvinisten bijv. zaterdagvoetbal nog sterk en wie alle marathon wedstrijdschaatsers die het niet op zondag doen de kost wil geven houdt er best een dure liefhebberij aan over. Bij het wereldkampioenschap (WK) voetbal van 1934 dook voor het eerst de term oranjegekte op en sinds het WK voetbal van 1974 kreeg dit creatief uitdossen in de kleur van het koninklijk huis door sportfans een vaste plek in de sport. Het valt het meest op bij voetbal & schaatskampioenschappen op internationaal niveau. Bij bedrijfsleven & neringdoenden bleef het fenomeen uiteraard niet onopgemerkt en de economische betekenis ervan is dan ook aanzienlijk.

Onder de sporten die als typisch Nederlands te boek staan is korfbal de grootste (de bonden fuseerden al in 1973). Deze balsport met gemengde teams is in 1902 ontwikkeld vanuit het Zweedse ringboll door de Amsterdamse onderwijzer Nico Broekhuizen. Thans wordt de sport in 61 landen gespeeld, maar van de 200.000 spelers wereldwijd komt de helft uit NL. Veldkaatsen dat in Friesland wordt beoefend is daar in de 16e eeuw geïntroduceerd door dijkwerkers uit Holland. Het kan worden gezien als eigen variant op een internationaal spel. Het polsstok verspringen (fierljeppen) heeft zich in Friesland ontwikkeld vanuit de lentetraditie van het zoeken naar kievitseieren. Daarbij springt men al sinds mensenheugenis met polsstokken over boerensloten. Nu zijn er officiële wedstrijden in weiderijke gebieden in NL en Vlaanderen. Andere voorbeelden zijn klootschieten dat thans nog in oost NL en in het aansluitende deel van Duitsland wordt beoefend. Het feit dat de Ierse variant road bowling daar populairder is dan klootschieten in NL bewijst temeer dat deze sport niet uniek Nederlands is. De kolfsport telt in NL rond 600 georganiseerde beoefenaars. Zuid NL en Vlaanderen kennen nog het hieraan verwante beugelen en het krulbollen dat het samen met o.m. schoonrijden (zwieren op de schaats, vaak in klederdracht) voor NL gebracht heeft tot voorlopig immaterieel Unesco erfgoed. Hoewel het langebaanschaatsen wereldwijd wordt beoefend en een Olympische sport is, is deze sport sterk vernederlandst. In strenge winters zijn in NL schaatsmarathons op natuurijs ongekend populair (met eenElfstedentocht als summum) en bij de laatste Olympische spelen (2014 in Sochi) wonnen deelnemers uit NL zoveel medailles bij het hardrijden op de schaats (23 van de 36 die beschikbaar waren) dat er stemmen opgingen om het hele Olympische programma hierbij maar om te gooien.

Qua sportprijzen kent NL sinds 1951 een jaarlijkse verkiezing van een sporter van het jaar. In 1959 bracht men hierin manvrouw onderscheid aan en sinds 1968 wordt er ook een sportploeg van het jaar gekozen. In 1999 kwam er een equivalent bij voor sportbesturen en in 2002 voor gehandicapte sporters & voor een sportcoach. De verkiezingen vinden aan het eind van het jaar plaats tijdens een sportgala georganiseerd door het NOC/NSF en de nationale omroep NOS. Behalve bij het langebaanschaatsen doen Nederlanders het internationaal goed bij het zwemmen (57 van de 266 Olympische zomermedailles die NL t/m 2012 ooit behaalde, waarvan 20x goud), wielrennen (43, 16xg), paardensport (26, 10xg) en roeien (27, 5xg). Ook bij veldhockey, voetbal, volleybal en honkbal doet het land op de lange termijn serieus mee op wereldniveau. T/m 2013 ging de prijs voor de beste Nederlandse sportploeg het vaakst naar voetbal (12x), gevolgd door veldhockey (10x) en (beach)volleybal (6x). Bij de mannen van het jaar springen schaatsers (17x) en wielrenners (16x) er uit en bij  vrouwen wielrennen en zwemmen (beide 14x). Ook Nederlandse sportcoaches staan internationaal vaak goed aangeschreven (details/ namen straks onder topsport). Onder de (bijna) 60 Europese kampioenschappen (EK’s) en 80 WK’s in NL waarover zomer 2014 wikipedia artikelen in het Nederlands bestonden sprong schaatsen er uit, maar bij de WK’s waren dammen, veldhockey en wielrennen ook sterk vertegenwoordigd (sport, op deze pagina volgen straks meer details onder voorzieningen & evenementen).

Organisatie van de sport in Nederland

Qua organisatiestructuur is thans (zomer 2014) het verantwoordelijke ministerie dat van VWS (volksgezondheid, welzijn en sport) met minister Edith Schippers als bewindspersoon voor sportbeleid. Volgens het jaarverslag over 2013 (Rijk; p79 e.v.) is de sportsector in NL in hoge mate zelfregulerend en zelf organiserend waarbij het ministerie haar rol omschrijft als stimulerend en faciliterend. Hoofdspelers in de sector zijn het NOC*NSF met haar netwerk van 76 aangesloten sportbonden die samen 27.700 clubs tellen en de gemeenten die verantwoordelijk zijn voor hun eigen sport, beweeg & voorzieningenbeleid. Zowel het breedtesport als het topsportbeleid wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met de bonden van het NOC*NSF en ook met de ministeries van onderwijs, cultuur & wetenschap en van binnenlandse zaken (pecunia voor sport in het gemeentefonds). NL heeft als 1e land ter wereld alle takken van gehandicaptensport geïntegreerd in de valide sportbonden, zowel op het vlak van topsport als breedtesport. Dit is ook bestuurlijk een unieke verrichting (bron: Erica Terpstra).

Qua breedtesport hanteert het ministerie een combi beweegnorm: 30 minuten matig intensief bewegen per dag op minstens 5 dagen per week en 20 minuten intensief bewegen op minstens 3 dagen (de fitnorm). Het volksdeel van 18j en ouder dat voldoet aan deze norm bereikte in 2007 een dipje (64%), ging tussen 2008 en 2010 naar 66 à 68% en lag in 2012 op 70% (doel 2016: 75%). Om dit doel te halen wil de overheid bewegen in de buurt stimuleren via aanstelling van buurtsportcoaches. In 2013 hadden 377 van de ruim 400 gemeenten zulke coaches in dienst (2761 voltijdbanen). Ze waren nog grotendeels werkzaam in de combi sport, onderwijs & cultuur; maar mogen breder worden ingezet en kunnen zo meer verbindingen maken met de zorg & welzijnssector en het bedrijfsleven. Men werkt met een projectmatige opzet. In 2013 zijn 177 projecten gerealiseerd en 166 nieuwe gepland, waaronder bijv. 20 voor kinderen met overgewicht. De sportdeelname (incl. de bijdrage van vrijwilligers) valt in NL onder de Eu top (details: zie breedtesport). In de topsport is NL in de wereld top10 streefdoel (bijv. in de medaillespiegel van Olympische spelen of op de FIFA wereldranglijst). Daartoe zijn er fondsen voor coaches en beurzen voor topsporters. In nov. 2013 is een nationaal topsport netwerk opgezet om ervaring van topsporters te bundelen. Bij topsport evenementen ligt nadruk op economische & maatschappelijke spin-off.

In 2013 waren de financieringsbronnen van de sport in volgorde van grootte huishoudens (rond €6 miljard), gemeenten (€1 miljard), bedrijfsleven (€600 miljoen), overheid €135m), lotto (€52m), media (€50m) en provincies (€17m, Web: Engelstalige pagina). Van de rijksbijdrage ging 64% naar breedtesport, 28% naar topsport en 8% naar onderzoek & ontwikkeling (Rijk p83 e.v.). Tussen 2005 en 2012 vielen de overheidsuitgaven voor sport & recreatie met rond 0,6% bbp van het onder de Eu top; Oracle, economy, government, annual by function), maar bij huishoudens lagen de uitgaven voor recreatieve & culturele diensten (recreatie & sport, cultuur & gokken) in 2012 onder het Eu gemiddelde (2,6% van het huishoudbudget, EU 3,3%; Oracle, economy, annual national accounts, detailed breakdown).

Opinie over sport

In een EU opinieonderzoek uit 2004 kregen 11 van 12 nagevraagde sociale waarden die men via sport kan ontwikkelen in NL een boven gemiddelde aanhang. Dat gold het sterkst voor inzet (50%, EU 36%), respect voor anderen (44 om 32%) en zelfbeheersing (44 om 33%) en opmerkelijk genoeg scoorde in NL alleen sportiviteit (erg) laag (17 om 32%; the p20/21 e.v.). Sport als middel voor integratie haalde een doorsnee aanhang (73%), maar als manier om discriminatie te bestrijden bleef ze onder gemiddeld (45 om 64%). Ook de aanhang van versterking van de link sport & onderwijs bleef toen naar EU maatstaf aan de lage kant evenals meer waardering voor sportprofessionalisme (54 om 62%) en sport als middel om mensen bij beeldschermen vandaan te houden (80 om 86%). Qua mogelijke nadelen van sportbeoefening kreeg de stelling dat het voor een jongere die faalt in de sport moeilijk is zich te herpakken in een andere activiteit de laagste aanhang binnen de EU (25 om 44%). Van een 10tal andere mogelijke nadelen werden in NL 6 duidelijk vaker dan gemiddeld aangevinkt met als uitschieters exploitatie van mensen, kindermisbruik, geweld & discriminatie. Zorgen rond doping (65 om 72%) of corruptie (33 om 41%) waren toen onder gemiddeld verbreid. In NL was men m.b.t. sportbeleid relatief weinig Europees gericht. EU stimulering van de link onderwijs sport (60 om 65%) en opname van sport in de EU grondwet (58%) kregen een iets onder gemiddelde steun. De aanhang van meer samenwerking tussen Europese en landelijke organisaties (51 om 63%) en EU bemoeienis met Europees sportgebeuren (37 om 51%) bleef relatief klein en steun voor EU promotie van ethische & sociale waarden van sport (42%) of Europese strijd tegen doping (66 om 80%) viel onder de laagste binnen de EU.

In maart 2013 vond m.n. op basis van media berichtgeving (bijv. over agressie tegen voetbal scheidsrechters) 63% van de Nederlanders tussen 15 en 80j dat geweld & agressie in de amateursport was toegenomen. In 2012 meldde 42% van de sportverenigingen dat men te maken had met ongewenst gedrag (samen).

Eind 2013 waren naar EU maatstaf in NL plezier (56%, EU 30%), ontspanning (56 om 36%), conditie verbeteren (54 om 40%), gewicht op pijl houden (38 om 24%), nieuwe contacten (9 om 5%) en competitie aangaan (8 om 5%) populaire motieven om aan sport te doen (Report QD8). Gezonder worden (61%), fysiek meer kunnen (22%), onder vrienden zijn (21%), veroudering vertragen (14%) en nieuwe vaardigheden ontwikkelen (7%) scoorden rond gemiddeld. Er beter uitzien (14 om 23%), maar ook zelfvertrouwen  verhogen (7 om 10%), maatschappelijke aanpassing (2 om 3%) en mensen uit andere culturen tegenkomen (1 om 2%) waren voor relatief weinigen reden om te sporten. Bij de redenen om niet vaker te sporten scoorden “ik doe het al regelmatig” (33 om 14%) en overige (9 om 6%) in NL als enige 2 hoog. Een doorsnee segment vinkte een kwaal (13%), geen geld (8%), hekel aan competitie (5%) en angst voor blessures (4%) aan en geen tijd (29 om 42%), zin (15 om 20%), faciliteiten (1 om 4%) of sportmaatjes (1 om 4%) dan wel discriminatieangst (0 om 1%) golden voor weinigen als motief.

Breedtesport en bewegen

Opmerkelijk was dat in NL eind 2013 t.o.v. 5 jaar eerder (Report) bijna alle motieven om aan sport te doen een veel hogere aanhang kregen terwijl dit in de EU als geheel weinig veranderde. Qua fysieke activiteit groeide in NL het volksdeel dat veel (3xp/w of vaker) sportte dan ook (van 21 naar 28%, Eu blijvend op 21%). Het matig sportende volksdeel werd wat kleiner (1xp/m tot 2x p/w van 43 naar 34%, EU blijvend 26%) en het deel dat (vrijwel) nooit sportte werd iets groter, maar bleef duidelijk in de minderheid (minder dan eens p/m van 36 naar 38%, Eu van 54 naar 53%; QD1). Het volksdeel dat in de vrije tijd veel aan fysieke activiteit buiten sport doet (fietsen, dansen, tuinieren etc.) viel in NL onder de EU top, terwijl het ook nog wat groeide (in de Eu werd het flink kleiner: minstens 3xp/w: van 62 naar 64%, EU van 44 naar 28%). Het segment dat dit (vrijwel) nooit doet bleef erg klein (van 9 naar 11%, EU van 25 naar 43%).

Frequentie

Sport %

Anders actief %

NL

EU

NL

EU

013

009

013

009

013

009

013

009

Minstens 5xp/w

8

5

8

9

43

42

15

27

3 of 4xp/w

20

16

13

12

21

20

13

17

1 of 2xp/w

30

35

20

19

19

22

20

21

1-3x p/m

4

8

6

6

6

7

9

9

Minder dan 1xp/m

9

8

11

15

5

4

13

11

nooit

29

28

42

39

6

5

30

14

Al met al was het deel dat vrijwel dagelijks fysiek actief is het grootst binnen de Eu (van 44 naar 47%, Eu van 30 naar 19%). Wellicht draagt hier toe bij dat NL een echt fietsland is (fietsland Denemarken valt ook onder de EU top, maar verloor wel terrein). NOC*NSF kwam in haar sportersmonitor voor 2012 (met uitgebreide en gedetailleerde info) op een sportdeelname (12xp/j of vaker; 5-80j) van 69%. Men wilde deze graag verhoogd zien naar 79% in 2016. Naar leeftijd lag ze tijdens de leerplicht boven 80% om gestaag te zakken naar 63% op de pensioenleeftijd (bij 75jarigen zou het altijd nog om 50% gaan). De deelname neemt verder af naarmate opleiding of inkomen lager zijn. Etniciteit, woonplek en geslacht maken weinig uit. In de week voor de vraagstelling was eind 2013 in NL 41% 1-3xp/w flink fysiek actief (EU 29%, vaker 17 om 16%, minder vaak 42 om 54%). Bij deze groep scoorden naar duur per keer zowel kort (minder dan ½ uur: 22 om 16%) als lang (meer dan 1½u; 26 om 22%) boven gemiddeld (Q3). Qua matige activiteit p/w (lopen in wandeltempo niet meegerekend) zat NL qua frequentie in de EU top (op 4 tot 7 dagen 53 om 25%, 1-3d 33 om 30%, nooit 14 om 44%) en hier was de groep die zulks lang deed aan de grote kant (>1½u 23 om 18%, <½u 21 om 24%). Qua volkdeel dat meer dan 10min. p/d wandelt was de verdeling in NL heel gemiddeld (nooit 14%, op 1-3d 27%, vaker 59%) en naar duur per keer scoorde lang wederom iets boven gemiddeld (>1½u 13 om 10%, <½u 42 om 41%). Nederlanders bewegen dus veel, maar naar EU maatstaf besteden ze tegelijk erg veel tijd aan het kweken van zitvlees (QD6). Het volksdeel dat p/d minder dan 4½u zittend of liggend op de bank doorbracht viel onder de kleinste binnen de EU (24 om 46%) en het deel dat dit soort fysieke lethargie langer dan 5½u ten toon spreidde onder de grootste (61 om 37%).

NL kent een uitgebreid netwerk van sportvoorzieningen. Het volksdeel dat bevestigde dat de eigen omgeving voldoende gelegenheid biedt om fysiek actief te zijn was het grootst  binnen de Eu (95 om 76%) en het segment dat vond dat de gemeenten te weinig deden aan sportvoorzieningen was het kleinst (18 om 39%, QD11). Qua plek waar gesport werd vinkte een doorsnee segment buiten (37%), thuis (35%) of op het werk (13%) aan en alle andere opties scoorden naar EU maatstaf boven gemiddeld (onderweg 29 om 25%, sportclub 23 om 13%, fitness 18 om 15%, sportcentrum 10 om 8%, onderwijs instelling 6 om 5%, elders 5 om 4%). T.o.v. 5 jaar eerder verloren onderweg, buiten, elders, fitness en sportclub terrein en m.n. werk ging vooruit (van 9 naar 13%; QD7). Het volksdeel dat lid was van een club rond fysieke activiteit viel onder de grootste binnen de EU bij een relatief klein verlies t.o.v. 2009 (46 om 26%, -7 om -3%; sportclub 27 om 12%, fitness 19 om 11%, andere club 3 om 3%). Dat komt heel aardig overeen met de deelname die NOC*NSF in haar sportersmonitor (p44) noemt. Deze bron meldt ook dat de plek zich met de leeftijd ontwikkelt van binnenaccommodaties (jeugd) via buiten accommodaties naar de vrije open ruimte (buiten, onderweg; m.n. 30plus), dat voor 80% de accommodatie/ plek niet verder dan een kwartier van huis ligt en dat tekorten zich m.n. in stedelijke gebieden voordoen (Sport).

Het segment sportvrijwilligers (QD12-14) viel in NL eveneens onder de Eu top (18%, gedeeld hoogste na Zweden, EU 7%) en ze staken er relatief veel tijd in (p/m <5u 54 om 64%, >5u 45 om 35%). De meest frequente bijdrage in dezen bestond in organisatie (38 om 35%), gevolgd door bestuur (32 om 22%), vervoer (30 om 15%), trainer coach (28 om 29%), kantinewerk (25 om 20%), administratie (20 om 16%) en scheidsrechter/ official (19 om 9%). Onderhoud van faciliteiten (5 om 10%) of uitrusting (6 om 8%) en overige (5 om 10%) bleven in NL wat achter (QD14, meer antwoorden mogelijk). NOC*NSF maakte rond 2013 melding van 1,5miljoen sportvrijwilligers en 10 miljoen actieve sporters, waaronder 5,4m leden van een sportclub. Over heel 2013 stond in NL fitness met 16% bovenaan de top10 van meest beoefende sporten onder alle leeftijden, gevolgd door wandelen 12%, zwemmen 11%, hardlopen/ joggen 10%, voetbal 8%, wielrennen/ fietsen 7%, aerobics etc. 4%, dansen 3%, gym/ turnen 3% en tennis 3% (Sport p13; sportersmonitor biedt vanaf p81 uitvoerige info per leeftijdgroep). In 2012 voerde voetbalbond KNVB met 1,2 miljoen leden de top10 van sportbonden aan, op afstand gevolgd door de tennisbond (674.000), golfbond (388.000), gymbond (241.000), veldhockeybond (232.000), hippische bond (213.000), zwembond (145.000) en atletiekbond (137.000), volleybalbond 116.000) en bridgebond 116.000. De FIFA (Country Info) telde voor NL 1,14m geregistreerde en 607.000 niet geregistreerde spelers (samen 1,75m); 4856 clubs en 11.238 officials (scheids & grensrechters).

Onder de 40.000 sportaanbieders die het NOC*NSF voor 2010 telde vielen 27.000 (2 van de 3) verenigingen, 10.200 overige organisaties (26%), 2000 fitnesscentra (5%) en 800 zwembaden (2%). In NL was het segment sportverenigingen dat slechts één enkele sport aanbiedt naar EU maatstaf met 81% erg groot (2 sporten 14%, meer sporten 5%). Een doorsnee vereniging had bijna 200 leden, voor 60% man. Bij grote verenigingen en buitensporten is de groei het sterkst. De helft van de verenigingen had leden met een handicap, 84% onderkende een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid en 88% meldde samenwerking met andere organisaties (gemeente 57%, andere vereniging 50%, school 47%, sportbond 34%; samen). Rond 20% kende een tekort aan vrijwilligers en 53% werkte met vrijwilligersvergoedingen (salaris 20%, vergoeding 37%, werkelijke onkosten 12%). Verder werkte 84% met gediplomeerde trainers/ coaches (grote vaker dan kleine) en 65% was financieel gezond (kleine vaker dan grote).

Sportvoorzieningen en evenementen

Zomer 2014 dateerde de nieuwste info van het CBS over sportvoorzieningen van 2009 (Vrije tijd). Men telde voor dat jaar 710 zwemvoorzieningen met gemiddeld 114.000 bezoeken per stuk p/j (overdekt 123.000, openlucht 43.000). Na 2000 zakte het aantal openlucht & combibaden en ook de bezoekersaantallen vertoonden een dalende tendens. Verder telde men aan accommodaties 2370 overdekte (2110 in 2000) en 3750 in de open lucht (4040 in 2000). De tabel biedt nadere info over de overdekte accommodaties in 2009 met bezoekersaantallen p/w en de veranderingen t.o.v. 2000 (+/- in %).

Accommodatie met:

aantal

+/- %

Bezoek p/w

+/- %

sportzalen

500

+21

110.000

+57

sporthallen

1005

+13

610.000

+49

tennishallen

230

-23

230.000

-36

overige

535

-12

330.000

+10

De 3750 accommodaties in de open lucht van 2009 kwamen tot 21.240 wedstrijdvelden & banen (20.300 in 2000; +5%). Voetbal had hierin het grootste aandeel met 1130 complexen (-11%) met 7040 velden (-10%), gevolgd door tennis met 480 equivalenten (-20%) met 5590 banen (-13%). Verder vielen er 330 complexen onder voor 1 soort andere buiten/ veldsport (-22%). De resterende (1810) complexen waren dus bedoeld voor meerdere sporten en deze variant groeide in aandeel van 43 naar 48%. Hoeveel velden of banen deze telden vermeldde het CBS niet, maar men deed nog wel kond van het bestaan (in 2009) van 850 hockeyvelden (+9%), 820 korfbalvelden (-14%) en 410 handbalvelden (-20%). Qua watersporten kwam het CBS op 1105 clubs (1070 in 2000) met 183.000 leden (185.000 in 2000; per club van 175 naar 165 leden).

Via Sports zijn de belangrijkste voorzieningen in NL wel te achterhalen. Er is o.m. een lijst met de 36 voetbal stadions met meer dan 2000 plaatsen. Vroeger hadden ze vaker een wielren of atletiekbaan, maar nu zijn (anders dan in veel andere landen) weinig grote voetbalstadions in NL qua sportgebruik nog multifunctioneel. Uitzonderingen zijn bijv. het Goffertstadion in Nijmegen, de Galgenwaard in Utrecht en het ADO stadion in Den Haag (nu het Kyocera stadion naar de Japanse sponsor). Soms zijn ze onderdeel van een sportcomplex zoals het Abe Lenstra stadion in Heerenveen. Ook probeert men vaak bij te verdienen met verhuur van (para)medische of commerciële voorzieningen (winkels, horeca, kantoren, zalen etc.) rondom. Ze worden verder veel gebruikt voor evenementen (m.n. popconcerten) en dan kunnen er heel wat meer mensen in dan bij voetbal. De grootste, waar ook belangrijke interlands etc. worden afgewikkeld, zijn de Amsterdam Arena (sinds 1996; voetbal capaciteit 53.000), het thuishonk van AFC Ajax en het Feyenoord stadion in Rotterdam (sinds 1937, bijnaam “de Kuip”; 51.000, uit te breiden naar 70.000). Deze hebben de hoogste UEFA beoordeling en kunnen wedstrijden op topniveau herbergen. Het Philips stadion van PSV in Eindhoven (1913, 35.000), de Grolsch Veste van FC Twente (1998, 30.200), het Gelredome in Arnhem (1998; 25.000; net als de Arena met schuifdak) en de Euroborg in Groningen (2005; 22.500) vallen onder de één na hoogste UEFA categorie. Ook in het Olympisch stadion van Amsterdam wordt nog wel gevoetbald, maar internationaal is het gebruik als atletiek stadion belangrijker. Voor het FBK stadion in Hengelo was dat ook heel lang zo. Onder de veldhockeystadions vallen het Wagener stadion in Amstelveen (15.000), sportpark Hazelaarweg in Rotterdam (10.000) en het Greenfields stadion in Den Haag (5000),

Veel multifunctionele sporthallen zijn in NL onderdeel van een evenementenhal. Van de grootste, de RAI in Amsterdam, is het paardensport evenement Jumping Amsterdam erg bekend. Ahoy Rotterdam heeft een sportpaleis en (sport)hallen (totale capaciteit 25.000) waar o.m. het tennistoernooi Rotterdam Open wordt gespeeld (met een capaciteit van 15.8000 4e op de wereldranglijst net boven Wimbledon, List) en tijdens de zesdaagse is er een wielerbaan. De Martiniplaza in Groningen kent een topsporthal waar 4500 à 6000 mensen in kunnen. Arnhem heeft naast het Gelredome de Rijnhal met een capaciteit van 5000 en Rotterdam naast het Feyenoord stadion een topsport centrum met 3400 plekken. Onder de hallen die in veel gevallen WK’s en EK’s herbergden (International) vallen ook sportpaleis Alkmaar (wielerbaan 4750), Omnisport Apeldoorn (wielerbaan 5000, volleybalhal 2000), Maaspoort Den Bosch (3000), topsport centrum Almere (3000), de Vijf meihal in Leiden (2000) en Landstede in Zwolle (1200). Sportpark Sloten herbergt o.m. de Velodrome van Amsterdam. De grootste hal voor wintersport (m.n. ijshockey en schaatsen) is in Thialf Heerenveen (12.500 à 15.000). Hier speelden zich veel WK’s en EK’s hardrijden op de schaats af (Lijst). Ook zijn daar het Silverdome in Zoetermeer (8000), sportcentrum Kardinge Groningen (ijsbaan 4000, excl. meer sportvoorzieningen waaronder sporthallen en zwembaden) en (last but not least vanwege de oude glorie) de Jaap Eden baan in Amsterdam. De bekendste drafsport baan is die van Duindigt in Wassenaar en de grootste auto en motor racecircuits zijn park Zandvoort en het TT circuit in Assen. Bekende internationale zwembaden zijn de Tongelreep in Eindhoven en het Sloterparkbad in Amsterdam. Grote roeiwedstrijden vinden plaats op de Bosbaan in Amsterdam (bijv. het WK van 1977 en dat van 2014).

Nationaal sportcentrum Papendal bij Arnhem met de modernste faciliteiten voor training, begeleiding, bijeenkomsten en onderdak is het centrum voor topsport & onderwijs van het NOC*NSF.

Onder de populaire breedtesport evenementen zijn in NL qua deelname meerdaagse wandelmarsen erg populair. In navolging van het grootste evenement, de Nijmeegse vierdaagse met jaarlijks rond 40.000 deelnemers, komen 4daagsen het meest voor, al is er bijv. ook een strandzesdaagse. Jaarlijks terugkerende wedstrijd & recreatielopen trekken vele honderdduizenden deelnemers (atletiek). Onder de drukst bezochte vallen de Dam tot Dam loop in Amsterdam (deelname 55.000 of meer), de CPC loop bij Den Haag (35.000), de Amsterdam marathon (35.000 op alle afstanden), de Zevenheuvelen loop bij Nijmegen (30.000), de Rotterdam Marathon (25.000), de 4mijl van Groningen (17.500) en de halve marathon van Egmond (17.000). Wie bedenkt dat deze lopen vaak een veelvoud aan publiek trekken (w.o. veel supporters van deelnemers, de Rotterdam marathon claimt bijv. bijna een miljoen toeschouwers) kan zich een beeld vormen van de massaliteit ervan. De deelname aan wielerwedstrijden is minder massaal, maar ook hier zijn er erg veel van en ze trekken veel publiek. Recreatieve fietstoertochten trekken meer deelnemers en minder publiek; maar komen minder frequent voor.

Onder de nog niet nader genoemde topsportevenementen waren zomer 2014 rond 60 Europese kampioenschappen (EK’s) en 80 WK’s in NL waarover wikipedia artikelen bestonden. Daarbij sprong schaatsen er uit, maar m.n. dammen, hockey, wielrennen, volleybal en judo zijn ook sterk vertegenwoordigd (sport, Eng). In 1928 had Amsterdam de Olympische zomerspelen te gast en in 1980 waren de Paralympics in Arnhem (naar verluidt omdat de toenmalige Olympische gastheer Sovjet Unie claimde dat daar geen gehandicapten waren). Onder de belangrijkste jaarlijkse evenementen vallen bij atletiek de FBK games (waarvan de toekomst in 2014 onzeker was) en de Rotterdam marathon op één van de snelste parkoersen ter wereld. Bij het badminton kent NL de Dutch Open en bij het golf m.n. het KLM open. De Amstel Gold race en de Eneco tour zijn jaarlijkse wielren evenementen in NL die onder de UCI World Tour vallen. Bij de vrouwenvariant (UCI Women) valt sinds 2007 de ronde van Drenthe onder dit circuit. Grote evenementen als de rondes van Frankrijk (Tour), Italië (Giro) en Spanje (Vuelta) zijn een aantal keren in NL van start gegaan. Ondanks dat ze bij de UCI minder hoog staat aangeschreven heeft Olympia’s tour (mannen) al 62 edities gekend. Op de global sport nations index (sportcal), die bijhoudt waar de 450 grootste sportevenementen ter wereld plaatsvinden, stond NL in 2014 met 22 evenementen op plek 13 van 78 landen (plek 6 EU). Op de stedenranglijst haalden 5 plaatsen in NL de top100 (Rotterdam 16, Heerenveen 29, Den Haag 42, Amsterdam 61, Valkenburg 100). Buiten dit alles zijn er uiteraard de jaarlijkse (top)competities en nationale kampioenschappen bij alle mogelijke sporten.

Topvoetbal in Nederland

Bij het voetbal stond het mannenelftal van NL (bijgenaamd Oranje naar de kleur van het Koninklijk huis) tussen 1993 en zomer 2014 op de FIFA ranglijst gemiddeld 7e onder ruim 200 landen (hoogste: 1e in aug. 2011; laagste 25e in febr. 1998; 3e in juli 2014 na het WK; Neth, ranking). Dit nationale team (NL) won in 1905 zijn eerste interland tegen België (1-1, na verlenging 4-1) en in 1908 werd men bij deelname aan een eerste officiële toernooi, het voetbal van de Olympische spelen in Londen, 3e. Van 1905 t/m het WK 2014 werden 751 interlands gespeeld. Daarvan eindigden 358 in een overwinning, 168 in een gelijk spel en 205 in verlies (Voetbalstats). In 2013 is de 1500ste treffer gescoord door Ruben Schaken tijdens een WK kwalificatie wedstrijd tegen Estland. Bij de 20 WK’s voetbal sinds 1930 haalde Oranje 10x de eindrondes. NL was 3 keer verliezend finalist (1974 Duitsland, 1978 Argentinië en 2010 Zuid-Afrika), een keer 3e (2014 Brazilië) en een keer 4e (1998, Frankrijk). Bij de 14 EK’s tussen 1960 en 2012 deed het elftal 10 keer mee en in 2000 was NL samen met België gastland. In 1988 werd NL in Duitsland Europees kampioen, in 1976 werd men in het Joegoslavië van toen 3e en men bereikte 3x de halve finales; in 1992 in Zweden, in 2000 (deels) in eigen land en in 2004 in Portugal. Een nationaal elftal van NL kwalificeerde zich 8x voor de Olympische spelen. In 1908, 1912 en 1920 won het daarbij brons, in 1924 werd men 4e en bij de meest recente deelname (Peking 2008) bracht Jong Oranje het voor NL tot de kwartfinale. De vrouwen van NL stonden tussen 2003 en 2014 gemiddeld 15e op de FIFA ranglijst met zo’n 150 landen (hoogste 13 in aug. 2011, laagste 20 in juli 2002). Ze haalden t/m 2014 nooit de eindrondes van WK of Olympische spelen. Bij 2 van de 11 edities van het EK haalden ze die wel en in 2009 brachten ze het tot de halve finale.

In het clubvoetbal begon de betaalde competitie in 1954 met 56 clubs in 4 districten. In 1956/57 kwam er een verdeling in een eredivisie met 18 clubs, 2 eerste divisies met ieder 16 clubs en 2 tweede divisies met ieder 15. Daarna is hier flink het mes ingezet en sinds 1970/71 zijn er in het betaald voetbal een eredivisie met 18 clubs (sinds 2002 gesponsord door Holland casino) en een eerste divisie met 20 clubs (met sinds 2006 het Belgische biermerk Jupiler als sponsor). Het amateurvoetbal kent op alle niveaus een zaterdag en een zondagcompetitie. De topklasse is de hoogste en alle klassen daaronder (de hoofdklasse, gevolgd door een 1e t/m 6e klasse) kennen een indeling in regio’s (de overgang van prof naar amateur voetbal is overigens vaag, want ook in de topklasse krijgen spelers betaald). In de eredivisie gaat de strijd om het landskampioenschap. Daarnaast organiseert de KNVB een beker toernooi waar profclubs en amateurclubs aan meedoen (buiten dat is er een bekertoernooi voor vrouwen en een aparte variant voor amateurclubs). Voor NL mag de landskampioen rechtstreeks deelnemen aan de hoogste Europese competitie, de Champions league en de bekerwinnaar aan de Europa League. (als dit de landskampioen is wordt de verliezend finalist deelnemer). Rond 2014 waren ook de nummers 2, 3 en 4 van de competitie zeker van Europees voetbal en de nummers 5 t/m 8 moesten onderling uitmaken wie laatste deelnemer werd. Tussen 1970 en 1995 konden clubs uit NL Europees nog goed meekomen doordat transfer beperkt mogelijk was. Na 1995 veranderde dat (Bosman-arrest) en nu worden spelers met opvallende kwaliteiten steevast verkocht aan rijkere clubs in het buitenland zodat het voor een Nederlandse club vrijwel onmogelijk is de Europese top te halen. Wel ziet veel jong buitenlands talent de Nederlandse eredivisie als een aantrekkelijk tussenstation.  

Tussen 1888 en 2014 is 125 keer gestreden om het landskampioenschap. De titel werd het vaakst gewonnen door Ajax (33x), gevolgd door PSV (22x), Feyenoord (14x) en het Haagse HVV (10x, thans een amateurclub). Het bekertoernooi is tussen 1899 en 2014 95 keer gespeeld. Hier is de volgorde Ajax (18), Feyenoord (11) en PSV (9). PSV won het vaakst (9 van de 25 edities) de wedstrijd tussen de winnaars van beide toernooien (sinds 1996 om de Johan Cruijff schaal); gevolgd door Ajax (8x) en Feyenoord & Twente (beide 2x). Eind juli 2014 stond NL in de competitie coëfficiënt van de UEFA, die de prestaties van nationale competities rangschikt, met 5 of 6 teams in de Champions & Europa league 9e van 54 Europese landen (Full). In de internationale clubrangorde kwam Ajax het verst (plek 26), gevolgd door PSV (29), AZ (36), Twente (41), Feyenoord (121), Utrecht 123, Vitesse 151, PEC Zwolle & Heerenveen (166/167), ADO Den Haag 180 en FC Groningen 190. De Champions League (of een voorloper ervan) bestaat sinds 1955. T/m 2014 zegevierde Ajax 4 keer (in 1971, 1972, 1973 en 1995) en in 1969 en 1996 was men verliezend finalist. De beker met de grote oren is verder nog 2 keer gewonnen door een Nederlandse club, door Feyenoord (1970) en door PSV (1988). Daarmee komt NL op plek 5 in de landenrangschikking van 10 landen. De huidige Europa League (sinds 1971) kreeg 4 keer een Nederlandse winnaar; 2 keer was dat Feyenoord (1974 en 2002) en verder Ajax (1992) en PSV (1978). De UEFA Super Cup tussen de winnaars van beide toernooien is 3 keer door Ajax in de wacht gesleept (1972, 1973 en 1995).

De bekendste rivaliteit in het clubvoetbal van NL is die tussen de aanhang van Ajax & Feyenoord (De), maar er zijn meer voorbeelden van spanning & emotie in die sfeer (voetbal).

Als meest legendarische voetballers van voor de oorlog worden Abe Lenstra (1920—1985) en Faas Wilkens (1923-2006) het vaakst genoemd. Ze vallen niet onder de top20 van spelers met de meeste interlands doordat er destijds veel minder interlands werden gespeeld dan tegenwoordig, maar ze zijn desondanks terug te vinden in de top10 van topscorers van het Nederlandse elftal. Hetzelfde geldt voor Beb Bakhuys (1909-1982),  de meest efficiënte spits ooit van het landsteam met tussen 1928 en 1937 28 goals in 23 interlands. Onder de naoorlogse exponenten die thans niet meer actief zijn geldt Johan Cruijff (1947) als beste Nederlandse voetballer aller tijden. Hij is voor de 20e eeuw o.m. gekozen tot Europees voetballer en 2e voetballer ter wereld (na Pelé) en zijn naam is in alle uithoeken van deze aardkloot bekend bij jong & oud. Na een 20jarige carrière als speler bij m.n. Ajax & Barcelona en in de VS boekte hij tussen 1985 en 2013 ook grote successen als trainer van Ajax, Barcelona en het (niet door de FIFA erkende) Catalaanse elftal. Hij kreeg veel (inter)nationale onderscheidingen en verrijkte o.m. de Nederlandse taal met de term “Cruijffiaanse wijsheden”. De productieve spitsen Marco van Basten (1964, bekend als speler van Ajax en AC Milan en als trainer van het nationaal elftal, Ajax en Heerenveen, in 2014/15 van AZ) en Ruud Gullit (thans ook trainer) zijn beide 2x gekozen tot wereldspeler van het jaar. Marco van Basten werd (net als Johan Cruyff) 3x Europees voetballer en Ruud Gullit 1 keer. Record international van NL doelman Edwin van der Sar hoort zeker ook thuis in de buitencategorie van Nederlandse voetballers. Tussen 1995 en 2008 kwam hij 130 keer voor het nationale elftal uit. In meer dan de helft daarvan (72) wist hij zijn doel schoon te houden. Hij voert thans (zomer 2014) het lijstje van 7 spelers met 100 of meer caps aan. Op plek 2 komt ex Ajax speler (in een team dat alle grote internationale prijzen won) en huidige Ajax trainer Frank de Boer (112), gevolgd door de (nog spelende) Rafael van der Vaart (109 sinds 2001), Giovanni van Bronckhorst (106 tussen 1996 en 2010), Wesley Sneijder (105 sinds 2003), Dirk Kuijt (103 sinds 2004) en Philip Cocu (101 tussen 1966 en 2006). Ook zij en de spelers hierna speelden (of spelen nog) bij meerdere internationale topteams.

De speelstijl van het Nederlands elftal van de 70er jaren o.l.v. coach Rinus Michels werd bekend als totaalvoetbal. De coach ontwikkelde deze stijl tussen 1965 en 1971 bij Ajax.

De huidige topscorer van het Nederlands elftal met 47 goals, Robin van Persie, kwam na het WK van 2014 met 91 deelnames sinds 2005 al dicht in de buurt (rendement: 0,52 per interland). De 2e op dit lijstje Patrick Kluivert schoot er tussen 1994 en 2004 in 79 wedstrijden 40 in (0,51), Dennis Bergkamp kwam in evenveel interlands tussen 1990 en 2000 tot 37 (0,47) en Faas Wilkens was met 35 goals in 38 wedstrijden tussen 1946 en 1961 erg efficiënt (0,92 per mach). Hij deelt zijn 4e plek met Klaas Jan Huntelaar (die er sinds 2006 65 interlands voor nodig had: 0,54) en Ruud van Nistelrooij (1998-2011: 0,50). Op plek 7 en 8 komen Abe Lenstra (1940-1959, 33 goals, 0,70) en Johan Cruyff (1966-1977, 33; 0,69) gevolgd door Beb Bakhuys (28 tussen 1928 en 1937; 1,22 per mach) en de nog actieve Wesley Sneijder (27 in 105 sinds 2005; 0,26 per mach) die met Robin van Persie, Arjen Robben en verdediger Ron Vlaar onder de meest aansprekende spelers van het WK van 2014 in Brazilië valt. Veel van deze toppers zijn verkozen tot voetbaltalent van het jaar, een eretitel die sinds 1984 bestaat en sinds 2003 Johan Cruijff prijs heet. Onder de bondscoaches van eigen bodem liggen qua aantal wedstrijden Dick Advocaat (55), Rinus Michels, Marco van Basten & Bert van Marwijk (beide 52) dicht bij elkaar. Naar rendement springt Marco van Basten er uit met 2 van de 3 keer winst (67%), gevolgd door Louis van Gaal (43 matches, 60%), Guus Hiddink (38; 58%; vanaf 1 aug. 2014 wederom coach), Rinus Michels (57%) en Dick Advocaat (56%). Op Rinus Michels (1928-2005) na zijn deze coaches nog actief en ze waren buiten bondscoach van NL ook bondscoach van andere landen (Lijst) of van m.n. Europese topploegen. Onder de nog niet genoemde trainers van faam vallen verder Co Adriaanse, Leo Beenhakker, Wiel Coerver (1924-2011), Foppe de Haan, Kees Rijvers, Fred Rutten en Piet de Visser die allen werden beloond met de Rinus Michels Award voor de Nederlandse coach van het jaar. Veruit de meeste trainers waren voor hun trainerscarrière zelf profvoetballer.

Andere teamsporten

De andere volbloed teamporten waarin Nederlanders excelleren zijn m.n. veldhockey, volleybal, honkbal en (uiteraard) het niet Olympische korfbal. De sportploeg van het jaar prijs van NL (sinds 1968) ging 10 keer naar veldhockey (het vaakst na voetbal). Incl. alle toptoernooien voerden de vrouwen uit NL de wereldranglijst van de FIH aan en de mannen kwamen op plek 3. NL stond zomer 2014 in de Olympische medaillespiegel met 5 keer goud, 5 keer zilver en 6 keer brons na India op plek 2 (bij de vrouwen op 1 en bij de mannen op 3; hock). Bij het WK voerden de vrouwen met 7 van de 13 titels ook de wereldranglijst aan en NL kwam hier bij de mannen met 3 van 13 titels op plek 2. Ook bij clubtoernooien op Europees niveau zijn de vrouwen uit NL door de tijden heen absolute heerser en hier zijn de mannen 2e na Duitsland (Veld). De speler van het jaar prijs voor de beste veldhockeyspeler ter wereld, die de FIH sinds 1998 kent (Player), ging 3 keer naar Teun de Nooijer, 2x naar Maartje Paumen en 1 keer naar Naomi van As (gedeeld) en Minke Booi en de in 2001 ingestelde prijs voor beloftes ging 4x naar NL (Robert van der Horst, Maartje Goderie, Maartje Paumen, Maria Verschoor). Teun de Nooijer won in 2013 ook de in 2005 ingestelde sport carrièreprijs van NL (Fanny). Jhr. Jaap Quarles van Ufford (1991-1971) was ook volgens de FIH een vooraanstaand coach en bestuurder. Andre Bolhuis is een belangrijke (ex) coach & sportbestuurder uit de hockeywereld. In 2014 volgde Marc Lammers Paul van Ass op als trainer van het vrouwenteam.

Een volleybal team kreeg 6 keer de sportploeg van het jaar prijs (incl. 1 keer in 2013 voor het beachvolleybal duo Alexander Brouwer & Robert Meersen dat in 2013 het WK won). In de 80er en 90er jaren viel NL onder de wereldtop. De mannen wonnen toen 5x eremetaal bij EK’s en 1x bij de Olympische spelen (mede dankzij het Bankras model van coach Arie Selinger en spelers Peter Blangé & Edwin Benen die later ook coach werden) en de vrouwen wonnen bij het EK goud en brons. In 2007 wonnen ze de wereldbeker en Manon Flier werd toen gekozen als beste speelster van het toernooi. De prestaties zijn op termijn echter minder uitgesproken dan bij veldhockey. Op de FIVB wereldranglijst met rond 175 landen stond NL in 2014 bij de vrouwen op plek 18 en bij de mannen op plek 25. De mannen van NL wonnen bij Olympisch spelen 1 keer goud & zilver en daarmee kwam NL op plek 8 op de landenranglijst (Sum). Bij het honkbal is het Nederlandse mannenteam Europees de absolute topper. Wat echt tot de verbeelding sprak is het winnen van de WK titel in 2011 door Cuba te verslaan. Onder de sterspelers vallen honkslag recordhouder & topinternational Dirk van ’t Klooster en Marcel Joost. De sportcoach van het jaar titel ging in 2007 (gedeeld) naar Robin Eenhoorn en in 2011 naar Brian Farley. Bij het waterpolo is het vrouwenteam het meest succesvol. Bij 11 WKedities tussen 1986 en 2013 wonnen ze 1 keer en werden ze 3 keer 2e (3e van 9 landen in de medaillespiegel), bij 15 EK edities vanaf 1985 werd 10x eremetaal behaald en 4x gewonnen (2e van 8 landen). In 2008 won men in Peking de Olympische titel en Robin van Galen streek toen met de hoogste eer bij zowel de coach van het jaar prijs als de pas door het NOC*NSF ingestelde Olympische coachmedaille (2.5). Sinds 2002 (jeugdteam) is Iefke van Belkum uit een echte waterpolo familie een belangrijk ankerpunt in het team. De mannen werden in 1950 Europees kampioen (8e van 13 landen EK medaillespiegel) en wonnen 2 keer Olympisch brons (1948 & 1976).

Individuelere topsport

Bij zaalsporten ging de sportprijs voor teams 2x naar het vrouwen turnen (o.m. zilver bij het EK van 2002), maar in 2011 (en daarna) klaagden de dames publiekelijk over de trainingsmethoden destijds (turnsters). In 1928 won bij gymnastische sporten (olymp) een damesteam van NL al eens Olympisch goud. In 1981 en 1982 haalden Marjo van Diemen & Jacqueline de Ruiter een EK & een WK titel binnen met synchroon trampoline springen, maar vanaf 2005 raakte de sport in NL in een stroomversnelling; m.n. door toedoen van Yurivan Gelder (1983) op het onderdeel ringen (tussen 2005 en 2009 4xEK & 1xWK; comeback vanaf 2011) en Epke Zonderland op de rekstok (1986; tussen 2011 en 2014 2xEK, 1xWK en 1x Olympisch kampioen en tussen 2006 en 2012 14 x goud op wereldbekerwedstrijden). Met schaatser Ard Schenk en judoka Anton Geesink is hij reeds 4x gekozen tot sportman van het jaar. In 2012 won NL ook nog 2 EK en 2 WK titels.

Bij de vechtsporten is NL international het meest succesvol bij de zelfverdedigingsport judo. In de medaillespiegels stond men zomer 2014 Olympisch op plek 7 van ruim 50 landen (22 x eremetaal, 4xg) en bij WK’s op plek 7 van ruim 60 landen (74, 14xg; Eng). Europees kwam NL individueel met 91x goud op 2 na Frankrijk (32 landen) en als team met 6xg op plek 5 (12 landen; Eng). Judoka Anton Geesink (1934-2010; tussen 1961 en 1967 1xg OS, 2xWK en de 1e WK van buiten Japan, 21xEK; Eng, tussen 1987 en 2010  IOC lid) is samen met schaatser Ard Schenk en turner Epke Zonderland het vaakst (4x) verkozen tot sportman van het jaar. Ook Wim Ruska won veel internationale titels (1967-1972: 2xg OS, 2xWK, 6xEK; tevens zwaargewicht & alle categorieën) en beide zijn opgenomen in de Hall of Fame van de IJF. Bij de vrouwen (List) wonnen Irene de Kok (in 1987, 2xWK, 3xEK) en Angelique Seriese (in 1995, 1xWK, 8xEK) de sportvrouw titel. Andere internationale grootgrutters bij de vrouwen zijn Jessica Gal (±55kg; o.m. 4x een EK rond 1995), Edith Bos (70kg; 2005-2012 o.m. 1WK en 4 EK titels) en Kim Polling (EK 2013 & 2014) en bij de mannen Mark Huizinga (90kg, 1996-204: 1xOS, 5xEK, Eng), Henk Grol (100kg; 2008-2013 9x eremetaal bij OS, WK of EK) en Dennis van der Geest (boven 100 kg; 1997-2006: 1xWK, 2xEK; 16x eremetaal bij OS, WK & EK). Meerdere van deze toppers zijn getraind door zijn vader Cor van der Geest (geb. 1945). Bij het boksen staat NL laag op de medaillespiegels (OS 33e bij 76 landen; 6x eremetaal, 1xg, in 1928 gewonnen door vedergewicht Bep van Klaveren die in 131 ook EK werd; Lijst). Amateur zwaargewicht Arnold Vanderlyde leverde tussen 1984 en 1992 de grootste bijdrage met 3x brons. Hij won ook 3 EK titels en werd in 1991 sportman van het jaar. Met schermen staat NL met 5x brons 28e van 33 landen. Tussen 1912 en 1924 won een sabelteam, uit NL 3x brons (Med). Teamlid Arie de Jong won daarnaast 2x individueel brons.

Bij racket & batjessporten is de teamprijs 2 keer (1993 & 1998) gewonnen door de tennissers JaccoEltingh (1970; hoogste ATP: enkel 19 in 1995, dubbel 1 in 1995) en Paul Haarhuis (1966; hoogste ATP: 18 in 1995, dubbel 1 in 1994). Ze wonnen bij het dubbel o.m. 6 grandslam titels (Eng). Hoog op wereldranglijsten scoorden verder Tom Okker (1944, 7 jaar in de top10, plek 3 in 1974; in 1979 op plek 1 bij het dubbel) en Richard Krajicek (1971; winnaar Wimbledon 1996; ATP: 4 in 1999, dubbel 45 in 1993). Bij de vrouwen kwamen Betty Stöve (1945, sportvrouw 1977 na verlies Wimbledon finale, 6 grandslam titels in het dubbel) en Brenda Schulz (1970; hoogste WTA: 7 enkel, 9 dubbel) het verst. In aug. 2014 stond op de ATP ranglijst Robin Haase (1987) op 72 (33 in 2012) met vlak daarachter Igor Sijsling (1987; 74). Op de WTA lijst (Web) was Kiki Bertens (1991) hoogste op 85 (63 in 2012). Dit alles is hooguit een borrelglaasje bier vergeleken met de absolute wereldtopper bij het rolstoeltennis Esther Vergeer (1981). Ze won tussen 1998 en 2011 42 grandslams en 4 Olympische titels (bij single & dubbel), eindigde haar carrière in 2013 en is 5x verkozen tot gehandicapte sporter van het jaar.  Bij het badminton staat NL op de EK ranglijst met 32 x eremetaal en 3xg (gewonnen door vrouwen) op plek 5 van 15 landen. Bij het WK kon men tot dusverre geen potten breken (1xz, 1xb sinds 1977) en Olympisch (sinds 1992) won NL een keer zilver. Het meest succesvol waren Joke van Beusekom (1952), de uit Indonesië overgekomen Mia Audina (3 EK titels, zilver OS) en de uit China genaturaliseerde Yao Jie (1977; 2xEK). M.n. Chinezen zijn op wereldniveau dominant in de sport, net als bij het tafeltennis. Veel Europese landen haalden daarom Chinese speelsters op, zo ook NL. In 2004 kreeg Li Jiao een NL paspoort en ze won daarna 2 individuele EK titels (2007, 2011) en 4x het Europese top12 toernooi. Ook maakte ze deel uit van het team uit NL dat tussen 2008 en 2011 4x achtereen de EK titel pakte. Al veel eerder scoorde de iconische speelster Bettine Vriesekoop (1961) o.m. 3 EK titels. In aug. 2014 had NL 3 speelsters in de ITTF top100 (Li Jjiao op 16, Li Jie op 40 en Brit Eerland op 70). In de medaillespiegel van het WK staat NL met 2x brons ergens onderaan (plek 26 van 33 landen).

Bij watersporten ging bij het zwemmen de teamtitel 3 keer (1999-2004) naar een estafetteploeg op de 4x100m vrije slag. Het betrof 2 x (in 1999 en 2004) de herenploeg waar 3voudig winnaar van Olympisch goud Pieter van den Hoogenband deel van uitmaakte en één keer (in 2009) een damesploeg met 3voudig Olympisch winnares Ranomi Kromowidjojo. Pieter van den H won 7x Olympisch eremetaal en 17 Europese en (slechts) 1 wereldtitel (in 1999 als startzwemmer op de 4x200m). De in 2014 nog lang niet uitgezwommen Ranomi K (1990) kwam t/m 2013 tot 5 Olympische medailles en 7 wereld & 12 EK titels. Ook Rie Mastenbroek (1919-2003) won op OS 3 titels. Inge de Bruin (1973), die in 2007 na 20 jaar aan de top vond dat het mooi geweest was, kwam in haar carrière 4x met Olympisch goud thuis. Ze behaalde 8x Olympisch eremetaal en 6 wereld & 7 EK titels. Een iconische en veelzijdige zwemster uit de 60er jaren is Ada Kok (1947, 3x sportvrouw van het jaar). Bij zomerspelen won NL met zwemmen het meeste goud (19) en het meeste eremetaal (56). Daarmee kwam men na de OS van 2012 in Londen bij deze sport op plek 6 van 53 landen in de Olympische medaillespiegel (vrouwen 4e, mannen 12e). Zwemcoach Jacco Verhaeren (sinds okt. 2013 Australisch bondscoach) kreeg de gouden Olympische coach medaille terwijl hij in 2008 al zilver kreeg. Ook Marcel Wouda traint een team van topzwemmers. Bij paralympische spelen won zwemster Marijke Ruiter (1954) voor NL het meeste eremetaal; 10x goud in 1972 en 1976 en ook nog brons bij het rolstoelbasketbal in 1988 (Succes). Veruit het meeste eremetaal werd behaald op de kortere afstanden vrije slag. Wel boekte NL bij het EK open water 2014 opmerkelijk succes op 5 en 10km (3xg en 1xz; Ital).

In 1981 was bij het roeien de 2 zonder stuurman en in 1991 de dubbel2 winnaar van de teamtitel. Olympisch was t/m 2012 het aantal deelnemers uit NL hier het grootst (398), maar de oogst bleef daar wat bij achter (NL met 27m en 5xg 15e van 43 landen in de OS medaillespiegel van het roeien). De 2voudige winnaars van goud zijn Nico Rienks (1962) en Ronald Florijn (1961, beide in 1988 in de dubbel2 en in 1996 als lid van de Holland acht die in 1994 en 1995 als 2e werd bij het WK). Tussen 2000 en 2012 won een 8 uit NL bij OS 5x eremetaal (Lijst). In de WK medaillespiegel staat NL met 75 keer eremetaal en 11x goud ook op 15. NL was het meest succesvol in de lichte skiff (bijv. 2005-2007 Marit van Eupen 3x WK) en in nummers met 4 roeiers (m/v). Bij het kanoën staat NL laag in de medaillespiegels (Olympisch 32e van 39 landen met 3xz & 5xb). De grootste bijdrage kwam hier van de kajak sprint (K1 500m) bij de vrouwen (Lijst). Bij het zeilen & surfen ging in 2005 de teamtitel naar Lobke Berkhout en Marcelien de Koning omdat ze in de 470 klasse de wereldtitel behaalden. Lobke Berkhout won in haar klasse 5 wereldtitels en Olympisch zilver (2008) en brons (2012). In de OS medaillespiegel staat NL met 18x eremetaal en 5x goud op plek 11 van 43 landen. Het goud komt voor 40% (lijst) op conto van windsurfers Stephan van den Berg (1984) en Dorian van Rijsselberghe (2012).

In 1977 won paardensport de teamprijs omdat de 4 springruiters uit NL toen Europees kampioen werden. In 1978 werd dezelfde ploeg 2e bij wereld ruiterspelen (het WK) en in 2006 won zo’n Nederlands team goud bij dit WK. Hier staat NL met 28x eremetaal (11xg) op plek 4 in het landenklassement met 24 landen. Olympisch komt de sport voor NL met 26 plakken ook op plek 4 (vlak achter roeien) en qua goud (10 x) op plek 3. Een flink deel van deze oogst komt op naam van 3 vooroorlogse cavalerie officieren. Charles Pahud de Mortanges (1896-1971; 4xg, 1xz) valt onder de 5 Nederlanders die 4x Olympisch goud wonnen. Het betrof 2 individuele titels en 2 titels met een team waar ook Dolf van der Voort van Zijp (3xg, 1x individueel) en Gerard de Kruyff (2xg, 1xz) deel van uit maakten. Veel recenter won dressuurruiter Anky van Grunsven 3x Olympisch goud, maar haar totale oogst was met 9 medailles aanzienlijk groter en de grootste die iemand uit NL ooit binnen haalde. Ze won o.m. ook 2 WK’s, 4 EK’s en 1 WK indoor. Haar leerling Edward Gal behaalde o.m. in 2009 2 EK en in 2010 3 WK titels. Menner IJsbrand Chardon (1961) valt onder de wereldtop bij het vierspan rijden. Tussen 1988 en 2014 werd hij 12 keer wereldkampioen, waarvan 8x met een team en 4x individueel.

Ook de moeder aller sporten atletiek kent veel onderdelen die al vanaf het begin op het programma staan van de moderne Olympische spelen. Qua OS deelname staat de sport voor NL met 317 atleten op plek 3. Het rendement hield tot op heden (2014) echter niet over met op de OS medaillespiegel plek 30 (15 x eremetaal, 6x goud) en op die van het WK plek 51 (beide met ruim 100 landen: Ned; Eng). Op het EK doet NL het wat beter (plek 12 van 41 landen die ooit eremetaal wonnen, 56m, 20xg; Eng), mede dankzij de medailleoogst van het EK van 2014. Van de 6 Olympische titels komen er 4 op naam van “vliegende huisvrouw” Fanny Blankers-Koen (1918-2004) die ze in 1948 won op sprintonderdelen (80m horden, 100m, 200m en 4x100m estafette). Ze behaalde op die nummers ook 5 EK titels en wereldrecords op 80m horden, 100 m, ver & hoogspringen en vijfkamp. Wel lijkt ze na ruim 6 decennia een mogelijke opvolgster gekregen te hebben in Dafne Schippers (1992) die in 2010 wereld jeugdkampioene werd op de 7kamp en tussen 2011 en 2013 3x gekozen is tot KNAU atleet van het jaar. In 2014 werd ze EK op de 100m en 200m (beste wereld seizoen prestatie) en werd ze als eerste uit NL ooit gekozen tot Europees atlete van het jaar. Sportvrouw van het jaar in Nl werden ook discuswerpster Ria Stalman (OS goud 1984), sprintster Nellie Cooman (in 1986, o.m. 2 WK en 6 EK indoor titels op de 60m), Ellie van Hulst (in 1989; 2 WK en 3 EK indoor titels op 1500m en 300m) en Ellen van Langen (in 1992, OS goud op de 800m) en de sportman titel ging o.m. naar Jos Hermens (in 1975; 5 wereldrecords op minder courante lange afstanden & sportmanager voor toplopers) en Gerard Nijboer (in 1982; EK & OS zilver marathon). Sprinters Chris Berger (in 1934), Tinus Osendarp (1938) Gerda Koudijs (1946, tevens verspringster) en Churandy Martina (2012), afstandloopster Sifan Hassan (2013 & 2014) en meerkamper Eelco Sintnicolaas (2013) wonnen meerdere EK titels (lijsten in Atletiek). De enige WK titel tot dusverre (2014) kwam in 2005 op naam van polsstok hoogspringer Rens Blom.

De sportploeg titel ging 2x naar het wielrennen. In 1980 betrof het de Ti Raleigh ploeg (1974-1983) van Peter Post nadat Joop Zoetemelk (1946) voor die ploeg de Tour de France won. Een jaar eerder won hij de ronde van Spanje (Vuelta) en in 1985 werd hij op zijn 38e wereldkampioen (tot op heden de oudste). Zijn ploeg won in grote rondes veel ploegentijdritten. Ook Jan Janssen (1940) won de Tour (in 1968), de Vuelta (in 1967) en het WK (in 1964). In 1982 ging de titel naar een amateurploeg die wereldkampioen werd op de 100km ploegentijdrit. Bij de 80 edities van het WK wielrennen op de weg bij de mannen zegevierde 7 keer een Nederlander met Theo Middelkamp (1914-2005) in 1947 als eerste. Daarmee staat NL 4 op de wereldranglijst. Bij de equivalent voor vrouwen (53 edities) is NL met 9 keer goud samen met Frankrijk lijstaanvoerder. Hierbij zegevierde de in 2014 nog behoorlijk actieve Marianne Vos (1987) 3 keer (2006, 2012 & 2013; tevens 7voudig winnares WK veldrijden en in 2012 Olympisch kampioene op de weg) en 2voudig winnares werden Keetie Hage (1949) en Leontien van Moorsel (1970; 1991 & 1993). De laatste won tot op heden (2014) de meeste titels bij het vrouwenwielrennen; in totaal 9 wereldtitels (7x met tijdrijden) en 4 Olympisch titels (2000 & 2004; weg & tijdrijden; de meeste titels bij vrouwenwielrennen). Samen met kunstschaatsster Sjoukje Dijkstra is ze het vaakst (6x) gekozen tot sportvrouw van het jaar. Met andere successen erbij kwam NL met 85x eremetaal (31xg) op plek 5 van de WK medaillespiegel aller tijden bij het wielrennen (43 landen). De sport komt voor NL met 43 medailles (16xg) in de OS medaillespiegel op 2 na het zwemmen en NL is hiermee land 4 in de wielerrangorde. Mountainbiker Bart Brentjens won in 1996 bij de 1e Olympische editie van zijn sport goud. Willy Kanis is erg succesvol bij het BMX (3xg, 1xz bij het WK).

Bij de gemotoriseerde snelheidssporten zijn Nederlanders het meest succesvol in enkele takken van motorsport. Bij de WK’s wegrace (veelal sinds 1949; Lijst) staat NL met 6 overwinningen op plek 11 in een landenklassement met 21 landen. Drie kwamen er op naam van berijders van gesofisticeerde ballenjeukers van het merk Kreidler (50cc;Jan de Vries in 1971 en 1973; Henk van Kessel in 1974) en 3 achtereenvolgende (tussen 1984 en 1986) op conto van zijspancoureur Egbert Streuer (1954) & bakkenist Bernard Schnieders. Bij het WK motorcross staat NL in het landenklassement met 35x eremetaal en 6 overwinningen 7e van 23 landen (Eng). De grootste bijdrage met ieder 2x goud kwam van John van de Berk (1987 & 1988) en de in 2014 nog actieve Jeffrey Herlings (2012 & 2013, 1xEK). Bij de zijspancross valt NL onder de wereldtop, m.n. door toedoen van Daniël Willemsen met tussen 1999 en 2012 10 wereldtitels. In de autosport is er tot op heden (2014) nog nooit een Nederlander in geslaagd een overwinning te behalen in de hoogste klassen, de grand prix formule 1, 2 en 3 of in het WK of EK rally. Sommigen vestigden zomer 2014 de hoop op zoon Max van Jos Verstappen. In de GP2 series, de opstapklasse naar de formule 1, won Guido van de Garde 5x een wedstrijd. Het enige waar NL in excelleert is de World solar challenge voor zon voortgedreven vehikels.

Bij wintersporten telt NL internationaal maar bij een paar sporten mee. Het betreft  m.n. de schaatssport en daarbij is men toonaangevend bij het langebaanschaatsen. NL staat hiermee bovenaan in de medaillespiegel van de Olympische winterspelen en hoog of bovenaan in die van de diverse WK’s en EK’s. De tabel hierna toont de medailleoogst (t/g totaal aan eremetaal/gouden plakken, m/l klassering medaillespiegel/ aantal landen; bijv. 2/16: 2e van 16 landen die ooit eremetaal wonnen; bijgehouden t/m maart 2014).

Toernooi

Mannen

Vrouwen

Beide

t/g

m/l

t/g

m/l

t/g

m/l

Olympisch

69/20

2/16

36/15

2/16

105/35

1/23

WKallround

78/35

2/19

37/13

2/16

115/47

1/23

WKsprint

19/6

4/16

13/1

7/15

32/7

5/15

WK afstanden

104/43

1/15

55/15

2/14

158/58

1/18

EK allround

82/31

2/12

38/8

2/7

120/39

1/13

De meest gelauwerde topschaatsers uit NL op basis van goud bij de grote toernooien (OS, WK en EK samen met daarachter de Olympische resultaten apart genoemd) zijn tot op heden (2014) Sven Kramer (2003-nu; 29xg, 38; OS 3xg, 7), Atje Keulen-Deelstra (1963-1980; 20xg, 43; 0, 3); Ireen Wüst (2004-nu; 17xg, 39; 4xg, 8), Rintje Ritsma (1988-2008; 12xg, 30; 0xg, 6), Gianni Romme (1992-2006; 12xg, 18; 2xg, 3), Stien Kaiser (1964-1972; 11xg, 38; 1xg, 4); Ard Schenk (1964-1974; 9xg, 17; 3xg, 4), Bob de Jong (1995-nu; 8xg, 24; 1xg, 4, geen EK deelname), Ids Postma (1993-2003; 7xg, 17; 1xg, 2), Jorien ter Mors (2006-nu; 7xg, 14; 2xg, 2; 1xg bij EK shorttrack), sprintster Marianne Timmer (1993-2011; 6xg, 22; 3xg, 3), Jochem Uytdehaage (1996-2007; 6xg, 8; 2xg, 3), Kees Verkerk (1964-1974; 4xg, 13; 1xg, 4), Jan Blokhuijsen (2007-nu; 4xg, 13; 1xg, 3) en Yvonne van Gennip (1981-1992; 3xg, 11; 3xg, 3). Bij het shorttrack zijn Jorien ter Mors (1xg, 2), Niels Kersholt (1xg, 5; 0, 0) en Sjinkie Knegt (5xg, 13; 0, 1) het meest succesvol. In de medaillespiegels staat NL hier bij het WK op plek 7 van 11 landen (1xg, 9) en bij het EK op plek 6 van 10 (2xg, 8). Bij het kunstschaatsen verwierf Sjoukje Dijkstra (1954-1964, 15xg, 24; 1xg, 2) in NL icoonstatus. Dianne de Leeuw (1971-1976; 2xg, 7; 0, 1) won als enige andere ook aansprekend eremetaal. Vanuit nationaal folkloristisch heroïsch oogpunt kunnen meervoudige winnaars van de ElfstedentochtCoen de Koning (1912 & 1917), Auke Adema (1940 & 1941) en Evert van Bentum (1985 & 1986) hier niet onvermeld blijven. Reinier Paping won de zwaarste Elfstedentocht (1963) en Henk Angenent & Klasina Seinstra de meest recente (1997). Als schaatscoach is Gerard Kempkers 2 keer (in 2006 & 2013) verkozen tot Nederlands sportcoach van het jaar. Hoewel menselijk falen ook hem niet vreemd is (1.5) wonnen tussen 2002 en 2014 zijn “pupillen” o.m. 32x goud bij OS, WK of EK. In 2004 viel Jac Orie deze eer ten deel. Onder de bekende coaches uit het verleden vallen Leen Pfrommer (1935), Henk Gemser (1940) en Anton Huiskes (1928-2008).

In 2010 won snowboardster Nicolien Sauerbreij als eerste uit NL Olympisch eremetaal bij een andere wintersport discipline dan schaatsen (dit was ook nog de 100e keer OS goud voor NL).

Voor wie nu wel aan een borrel toe is geen nood; want Nederlanders doen het ook goed bij kroegsporten (zie List voor WK’s). De term biljart is in NL lang gelijkgesteld met carambolebiljart en dan m.n. de tak driebanden. NL scoort daar internationaal hoog op (medaillespiegel WK individueel 2e van 21 landen met 26x eremetaal en 8x goud, WK landen 5e van 14 landen: 12, 2xg; EK individueel 3e van 13 landen: 34, 8xg). De belangrijkste bijdragen komen van Dick Jaspers (1965; 3xWK, 2xWK landen, 2xEK), Henk Robijns (1883-1959; 3xWK) en Rini van Bracht (1947: 2xWK, 2xEK). Bij het kaderspel, een andere tak van carambolebiljart, blonk Hans Vultink (geb. 1937) uit in de variant ankerkader 47.2. De beste spelers uit NL bij het poolbiljart zijn Niels Feijen (1977, 1xWK, 4xEK), Nick van den Berg, Alex Lely en Huidji See (lijst). Bij het darten werd voormalig postbode Raymond van Barneveld (1967, o.m. 5voudig WK) de eerste (prof)speler die de Angelsaksische hegemonie doorbrak. Zijn voorbeeld vond navolging in NL, want in 2006 won Jelle Klaasen (1984) het WK door hem te verslaan. Hij werd daarna opgevolgd door Christian Kist (1986, WK 2012) en Michael van Gerwen (1989; o.m. WK 2014). Bij denksporten heeft NL bij het dammen 6 wereldkampioenen voortgebracht. Het betreft de intussen overleden Herman Hoogland, Bert Springer, Piet Roozenburg & Jannes van der Wal (1966-1996) en verder Ton Sijbrands (1947, ook 4xEK) en Harm Wiersma (1953; 1xEK). Ook won NL 2 van de 7 EK’s voor landenteams (1973 & 1978). In 2003 veroverde de in Wit Rusland geboren & getogen Olga Kamyshleeva de WK titel voor NL bij de vrouwen (Lijst) en Tanja Chub uit Oekraïne won in 2002 voor NL het in 2000 ingestelde vrouwen EK. Bij het schaken werd Max Euwe (1901-1981) tot nu toe de enige WK winnaar uit NL en in 2008 won de genaturaliseerde Rus Sergej Tiviakov als eerste voor NL het EK.

Bij de moderne Olympische spelen zond NL t/m 2014 een eigen afvaardiging naar 31 van de 33 edities van de zomerspelen en naar 21 van de 23 winterspelen. In de medaillespiegel  bracht men het met 377 x eremetaal, waarvan 115x goud, tot een 17e plek onder 144 landen die ooit medailles wonnen (zomerspelen 16e met 267x eremetaal en 78xg; winterspelen 12e met 110 en 37xg; Ned). Naar sport scoorde schaatsen het hoogst (105; 35g, 36z, 34b; Ned), op afstand gevolgd door zwemmen (57; 20, 18, 19), wielrennen (43; 16, 16, 11), roeien (27; 5, 11, 11) en paardensport (26; 10, 13, 3). Naar edities verliepen de zomerspelen van 2000 (25, 12xg; 8e in de medaillespiegel) en de winterspelen van 2014 (24; 8xg; 5e) het meest succesvol (2). Op de wereldranglijst van meervoudige Olympische kampioenen (alles gedeelde plekken; List) kwam in 2014 voor NL schaatsster Ireen Wüst het verst (plek 78 met 4xg, 3xz en 1xb; 2006-nu), gevolgd door zwemster Inge de Bruijn (84; 4, 2, 2; 2000 & 2004), wielrenster Leontien van Moorsel (106; 4, 1, 1; 2000 & 2004), ruiter Charles Pahud de Mortanges (116; 4, 1, 0; 1924-1936), atlete Fanny Blankers-Koen (155; 4, 0, 0; 1948), dressuuramazone Anky van Grunsven (191; 3, 5, 1; 1992-2012) en schaatser Sven Kramer (209; 3, 2, 2; 2006-nu) samen met o.m. zwemmer Pieter van den Hoogenband (209, 3, 2, 2; 2000-2004).