Sport

Voorgeschiedenis en organisatie van de sport

Als bergland behoort Oostenrijk bij skidisciplines tot de wereldtop. Het Oostenrijkse Olympisch comité ÖOC werd in 1908 opgericht. Volgens Sport in Europe valt sport op federaal niveau (nationale teams en sporters) onder het ministerie van publieke diensten en sport. Verder speelt de organisatie van overheidswege zich, net als in Duitland, m.n af op het niveau van deelstaten. NGO’s spelen echter een hoofdrol met als overkoepelende organisatie de in 1969 opgerichte federale sportbond BSO (Bundes Sport Organisation). De BSO verdeelt de fondsen van federale budgetten en de opbrengst van loterijen. De gewone BSO leden zijn 59 landelijke sportfederaties, de 3 koepelorganisaties ASKÖ, Sportunion en ASVÖ en de federatie voor gehandicapten sport ÖBSV. De ASKÖ (Arbeitsgemeinschaft Sport und Körperkultur Östtereichs; 4559 verenigingen en 1,17 miljoen leden per 1-1-2009) is de bond voor sport en lichamelijke opvoeding met een nadruk op jeugdsport en wedstrijdsport; Sportunion (4238 clubs, 1,1 miljoen leden) begon als de gymnastiekbond en de ASVÖ (Allgemeiner Sportverband Österreichs; 5342 clubs, 1,1 miljoen leden) richt zich op breedtesport. Onder de buitengewone BSO leden vallen diverse faciliteiten en instellingen zoals het ÖOC en de 9 provinciale sportbonden. In 2009 telde Oostenrijk 14.400 sportclubs met gemiddeld 280 leden. Doordat er hele grote tussen zitten met meer dan 1000 leden heeft ruim de helft er minder dan 200.   

Opinie over sport

Van 14 opgesomde voordelen van sportbeoefening onderschreven in 2004 naar EU25 maatstaven de Oostenrijkers er 7 vaker dan gemiddeld in de EU. Deze lagen m.n in de sfeer van het cultiveren van kracht en presteren, sterker in je schoenen staan en plezier en vriendschap en ze kregen t.o.v een jaar eerder meer aanhang. Voor argumenten als gezondheid, ontspanning en nieuwe contacten gold het omgekeerde (relatief weinig en minder aanhang; bron Eurobaromètre special 213/ vague 62.0). Bij de sociale waarden die men via sport kan ontwikkelen scoorden 7 van de 12 naar verhouding goed. Deze waren naast teamgeest, tolerantie en sportiviteit (fair play), zelfbeheersing, discipline en je aan regels houden en ze stegen in populariteit t.o.v 2003. M.n inzet, maar ook solidariteit, respect voor anderen en vriendschap kregen (wat) minder steun dan gemiddeld en zakten wat in populariteit. De groep die sport een goed middel leek voor integratie (53%) was het op 2 na kleinst binnen de EU (73%) en ook het deel dat het een goed middel achtte tegen discriminatie was relatief klein (48 om 64%). Het gedeelte dat sport geschikt vond om mensen bij beeldschermen vandaan te houden was met 89% tamelijk groot (EU 86%). De aanhang voor meer gymles op school was ook aan de grote kant (81% om 77%; scholieren krijgen al tamelijk veel gymles). De groep voorstanders van meer samenwerking tussen onderwijs en sport (72 om 82%) of van meer waardering voor sportprofessionalisme (57 om 62%) was klein naar EU maatstaven.

Het volksdeel dat de stelling onderschreef dat het voor een jongere die faalt in sport moeilijk is om zich te herpakken in een andere activiteit was erg klein (29%, EU 46%). Van een 10tal andere mogelijke nadelen van sportbeoefening werden naar er EU25 maatstaven 6 relatief veel onderschreven; m.n exploitatie (van kinderen 36%, van mensen uit ontwikkelingslanden 26%), seksueel misbruik (37%), overtraining (27%) en gebruik van voedingssupplementen (28%). Vooral corruptie (33%), doping (64%) en teveel nadruk op geld (46%) kregen relatief weinig steun. De Oostenrijkers zijn als het om sportbeleid gaat relatief weinig Europees gericht (meer samenwerking tussen Europese en landelijke organisaties 48 om 63%; meer EU bemoeienis met het EU sportgebeuren 36 om 51%, Europese strijd tegen doping 71 om 80%, EU stimulering van de link onderwijs sport 58 om 65%, Europese promotie van ethische en sociale waarden van sport 54 om 59% en opname van sport in de Europese grondwet 47 om 62%).

Breedtesport en bewegen

Qua georganiseerde sport groeide het aantal sportclubs in Oostenrijk tussen 2005 en 2009 met 5% naar 14.429 en het ledental van de clubs in de 3 grote BSO koepels ging met 4% omhoog naar 3,38 miljoen. Sinds 2007 is het VAVÖ (Oostenrijks verband van Alpinistenverenigingen) met 12 bonden en 500.000 leden niet meer in deze statistieken opgenomen. Het betreft hier liefhebbers van bergbeklimmen en bergwandelen. De grootste bond ervan, de sinds 1862 bestaande ÖAV, telde 345.000 leden. Daarmee komt het aantal leden van sportbonden tegen de 4 miljoen op een bevolking van 8,3 miljoen. Dat is naar Eu maatstaven wel erg veel en er zit ongetwijfeld een flink gedeelte overlap in. Begin 2009 waren binnen de BSO de grootste bonden de voetbalbond (525.000 leden;  +12% t.o.v begin 05), gevolg door de tennisbond (171.500; -2%), de skibond (146.000; -3%), de ijs en stokschietbond (118.000, -9%; stokschieten is een oude sport die op curling lijkt, uit Scandinavië stamt en populair is in de Alpenlanden), de golfbond (104.000; +20%) en de gymnastiekbond (96.000; -1%).

Het merendeel der beoefenaren (58% in 2002, EU 47%) doet aan sport buiten georganiseerd verband. Skiën wordt vaak genoemd als volkssport nummer één. Kinderen leren het al zodra ze kunnen lopen. Veel Oostenrijkers gaan pas skiën in het naseizoen omdat het dan lekkerder weer is en er minder toeristen zijn. Vooral als kijksport zijn auto, motor en cartraces po­pu­lair. M.b.t. actieve sportbeoefening zijn (naast skiën in al zijn varianten) snowboarden, sleeën, joggen, mountainbiken, bergsporten, wandelen (incl. zwerfroutes lopen), tennis (ook op tafels), golf en watersporten (zeilen, zwemmen, kanoën op meren of wildwater, vissen) geliefd. Populaire teamsporten zijn voetbal, op afstand gevolgd door volleybal en handbal.

In 2004 deden qua fysieke activiteit relatief weinig Oostenrijkers minstens 3 keer per week aan sport (12%, +21% t.o.v 03; EU25 17%, +2%). Ook het deel dat het minstens eens p/w deed lag iets onder de EU normaal (34 om 38%, bron Special Eurobarometer 213/ wave 62.0). Het deel dat nooit sportte (34%) lag echter ook onder deze standaard (34%, EU 40%, NL 31%, Be 36%). Bij hen was de groep die tijdgebrek als reden opgaf toen het kleinst binnen de EU (21 om 34%). Eind 2005 lag deze groep echter iets boven de Eu normaal (55 om 53%), maar relatief weinig Oostenrijkers gaven toen de omgeving de schuld van hun inertie in dezen. Het deel dat vond dat hun leefomgeving veel gelegenheid bood tot fysieke activiteit (82 om 75%) en het deel dat beaamde dat er genoeg sportvoorzieningen waren (80 om 68%) lag boven de EU25 standaard (bron eurobarometer 246/ wave 64.3). Bij nadere beschouwing waren in de week voor de vraagstelling vrij weinig Oostenrijkers op andere manieren fysiek flink bezig geweest (werk 17%, EU25 19%; onderweg 8 om 22%; in of rond het huis 16 om 27%; in de vrije tijd 12 om 15%). Het deel dat zich nooit inspande lag bij duchtig boven de Eu25 normaal (nooit duchtig 54%; EU15 46%) en bij matig daaronder (28 om 36%). Bij duchtig hield de doorsnee duur en frequentie van inspanningen niet echt over, maar bij matig scoorde men boven de EU normaal. Verder zat er een stijgende tendens in de inspanningen. Het volksdeel dat nooit langer dan 10 minuten liep lag boven het EU25 gemiddelde (19 om 13%) en men bracht dagelijks 5u3 min stilzittend door (EU 5u12min).

Folkloristische sporten

Bij het stokschieten of Beiers curling (eisstockschiessen) wordt een schijf waaraan een stok is bevestigd met een slinger over het ijs geschoven om een doel te raken of om hem zo ver mogelijk weg te krijgen. Vroeger werd de sport ook in de lage landen beoefend, want de 1e afbeelding ervan is te zien op een 16e eeuw schilderij van Pieter Breughel. Het is de populairste folkloristische sport in Oostenrijk, al zakt de populariteit wel. Vuistbal (faustball), één van de oudste teambalsporten ter wereld, bestond al in de Romeinse tijd. Ze is in Oostenrijk populair en de Oostenrijkers zijn er erg goed in, want ze winnen vaak het WK of EK. Het Italiaanse bocce (een soort jeu de boule) staat in Oostenrijk bekend als bootchen. Een Alpenvariant op armdrukken is fingernageln. Bij deze krachtsport trekt men de tegenstander over de tafel naar zich toe door de wijsvinger achter diens riem te haken. Om onregelmatigheden te voorkomen dienen zowel riem als tafel van degelijke kwaliteit te zijn en beide kennen voorgeschreven maten. Het Oostenrijkse gezegde “Iemand over de tafel trekken”, dat zoveel wil zeggen als iemand op slinkse wijze verslaan, is er aan ontleend. Het duidt erop dat, net bij de meeste krachtsporten, ook behendigheid een rol speelt. Aperschnalzen wordt tussen driekoningen en eind vastentijd her en der op het platteland groepsgewijs beoefend. Het hangt tussen sport en folklore in. De deelnemers knallen om beurten met een zweep en de sterkste knaap met de langste zweep geeft de hardste knal aan het eind.

Sportvoorzieningen en evenementen

Het Ernst Happel stadion in Wenen, vernoemd naar de bekendste Oostenrijkse voetballer en voetbaltrainer, kreeg na diens overlijden in 1992 de huidige naam. Het werd geopend in 1931 als Praterstadion. Thans kunnen er zo’n 51.000 toeschouwers in, maar vroeger wel 90.000. Het stadion wordt gebruikt voor internationale voetbal wedstrijden van topteams uit heel Oostenrijk en voetbalinterlands, maar er vinden bijv ook atletiek en popevenementen plaats. De in 2008 geopende Hypo groep Arena in Klagenfurt is met 32.000 het 2e voetbalstadion van het land, de Red Bull Arena in Salzburg (2003) staat met 29.000 plaatsen 3e en het Tivoli-Neu in Innsbruck 4e. Al deze stadions werden gebruikt bij het EK voetbal 2008 in Oostenrijk en Zwitserland. Innsbruck in Tirol had de Olympische winterspelen enkele keren te gast en in en rond deze stad zijn tal van goede sportvoorzieningen. Daartoe behoren 2 skischansen; de Bergiselschanze en de Toni Seelos Olympiaschanze. De Paul Ausserleitnerschanze in de buurt van Salzburg is qua grootte de 4e ter wereld. Deze schansen hebben zo’n 25.000 stadionplaatsen, maar er komen vaak aanzienlijk meer mensen kijken. De belangrijkste skiwedstrijd is de Hahnenkammrennen in Kitzbühel. In de Wiener Stadthalle, de grootste evenementenhal van Oostenrijk met 16.000 plaatsen, vinden qua sport internationale ijshockey, zwem en tennisevenementen plaats. De A1 of Österreichring in Stiermarken is het bekendste formule 1 auto en motorracecircuit met de Salzburgring als 2e racecircuit.

Topsport

Bij het voetbal behoorde het nationale mannen voetbalelftal tussen 1993 en 2009 tot de middenmoot op de FIFA wereldranglijst (gemiddeld 54e onder ruim 200 landen; hoogste positie 17e in mei 1999; laagste 105e in juli 2008; 58e in oktober 2009). De beste positie ooit was een 3e plaats bij het WK van 1954. In 1934 werd men 4e en 2 jaar later verloor men bij de Olympische spelen de finale. In het topjaar 1954 speelde Ernst Happel (1925-1992) mee als verdediger. Nadien werd hij m.n als trainer beroemd. Net als in Oostenrijk verwierf hij in Nederland icoonstatus. Tussen 1962 en 1973 trainde hij eerst ADO en daarna Feyenoord. Met die club won hij in 1970 de Europacup voor landskampioenen. In 1977/78 coachte hij het Nederlands elftal, waarmee hij de finale van het WK haalde (de enige keer dat het Nederlandse nationale team zover kwam). Van hem stamt de gevleugelde uitdrukking “Kein geloel, fussballen”. Bij het clubvoetbal zijn FK Austria Wien, SK (sportclub) Rapid Wien en Austria Salzburg (sinds 2005 FC Redbull Salzburg naar de sponsor) ook over de grens de bekendste namen. Alledrie de clubs brachten het tot (verliezend) finalist van de Europacup voor bekerwinnaars; Austria in 1977/78; Rapid 2 keer, in 1984/85 en 1995/96 en Salzburg in 1994. In het seizoen 2009/10 stond Salzburg er in december 09 onder de Nederlandse trainer Huub Stevens (daarvoor Ko Adriaanse) in de Europa league nog het beste voor.     

Op de ranglijsten aller tijden van de WK’s Alpine skiën, dat 9 verschillende disciplines kent, staat Oostenrijk op de landenlijst van beide geslachten samen veruit bovenaan met 252 medailles, waarvan 81 keer goud. Op de individuele ranglijst staat Toni Sailer 4e met tussen 1956 en 1958 11 medailles en 7 keer goud en Annemarie Moser-Pröll 8e met tussen 1970 en 1980 9 medailles en 5 keer goud. Bij de WK’s schansspringen bezet Oostenrijk een 4e plaats op de wereldranglijst. Bij de mannen stond Wolfgang Loitzl hier 2e met tussen 2001 en 2009 6 keer goud. Bij het sleeën presteren de Oostenrijkers het best bij skeleton (waarbij de sporter op de buik ligt) en rodelen, het ruggelings per slee van een steile (kunst)helling afglijden. Oostenrijk heeft ook buiten het skiën veel wereldkampioenschappen te gast gehad, het vaakst in Wenen. Men organiseerde 8 keer het WK kunstrijden op schaatsen. Tussen 1891 en 1968 werd dit WK 30 keer gewonnen door een Oostenrijkse man, 8 keer door Karl Schäfer en 6 keer door Willy Böckl. Het WK ijshockey speelde zich 6 keer af in Oostenrijk en het WK zwemmen 3 keer. Grote formule 1 autocoureurs uit het land zijn Jochen Rindt (1942-1970; postuum wereldkampioen in zijn sterfjaar), Niki Lauda (geb. 1949, wereldkampioen in 1975 en 1977) en Gerhard Berger (1959; hij overleefde met 210 het grootste aantal races van een formule 1 rijder ooit). Tennisser Thomas Muster werd in 1996 als 1e Oostenrijker aanvoerder op de ATP wereldranglijst. In 2003 werd Werner Schlager wereldkampioen tafeltennis.

De Oostenrijkers presteren goed bij de moderne Olympische spelen en dan vooral bij de winterspelen. Ze won­nen t/m 2008 in totaal 271 medailles. Daarvan werden 185 (51 x goud) binnen­gehaald bij de winterspelen. Dit resulteerde in een  21e plaats in het totaal klassement (winterspelen 5e van 44 landen die ooit medailles wonnen, zomerspelen 39e van ruim 130 van zulke landen). Zowel in 1964 als in 1976 von­den de Olympische winterspelen plaats in Innsbruck. Bij de laatste winterspelen, die van 2006 in Turijn, was men het meest succesvol. Er werden 23 medailles gewonnen, waaronder 9 gouden. Hiermee behaalde men een 3e plaats in het eindklassement. Grote uit­blinkers waren hier de skisterren Felix Gottwald (2x goud, 1xzilver) en Michaela Dorfmeister (2x g). Bij de zomerspelen haalde men in 1936 in Berlijn het meeste eremetaal binnen; 13 medailles, waarvan 4 keer goud. Bij winterspelen had men veruit het meeste succes bij de Alpine skinummers (101 medailles, 30 x g); op afstand gevolgd door kunstschaatsen (20, 7 x g), schansspringen (20, 5 x g), rodelen (16, 4 x g) en Noordse combinatie (10, 2 x g). Bij  zomerspelen staat kanoën bovenaan (14, 3 x g), gevolgd door gewichtheffen (9, 3 x g), zeilen (7, 3 x g), judo (5, 2 x g) en zwemmen (12, 1 x g). Het meest succesvol bij alle winterspelen waren Alpine skiër Toni Sailer (geb. 1935, in 1956 Olympisch winnaar bij 3 skidis­ciplines), Noordse combinatie skiër Felix Gottwald (geb. 1976; 6 medailles in 2002 en 2006, w.v 2 keer goud) en Alpine skiër Her­mann Maier (geb. 1972, 4 medailles in 1998 en 2006, w.v 2x goud). Alpine skisters Michaela Dorfmeister (1873) en Trude Jochum Beiser (geb. 1927, ook 2 x g en 1 x z) deelden hier een 4e plek. Op de lijst van de zomerspelen staat turner Julius Lenhart (1875-1962) bovenaan met 2 x g en 1x z.