Staatsvorm

Geschiedenis en grondwet

In 1790 kreeg het België van nu voor het eerst iets wat op een eigen staatsvorm leek. Dit kwam voort uit een opstand tegen keizer Jozef II van de Oostenrijkse Habsburgers onder wiens domein het gebied toen viel. Hij wilde hervormingen invoeren op basis van ideeën van de Verlichting en in 1789 kwam, om te beginnen in Brabant, de heersende klasse daartegen in opstand (m.n. adel en geestelijkheid die de meeste grond bezaten en de opkomende industriële burgerij). Zo kon het gebeuren dat in januari 1790 de zuidelijke Staten Generaal een Verenigde Nederlandse Staten uitriep met Brabander Hendrik van der Noot als leider. Daarbij doken voor het eerst de naam België en de kleuren van het latere nationale dundoek op. Voor de republiek dienden als voorbeelden de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring uit 1776 (naar letter en niet naar geest) en die van de 7 Verenigde Nederlanden t.o.v. Spanje uit 1581. Het betrof een statenbond van 9 autonome provincies met een om de 3 jaar vernieuwbaar soeverein congres voor federale belangen als leger, munt en buitenlandse zaken. In dec. 1790 stelde Oostenrijk formeel orde op zaken, maar wel met inwilliging van alle opstandelingen eisen. Ook dat was geen lang leven beschoren, want in 1794 werd het gebied ingelijfd door Frankrijk.

Daarmee begon de Franse tijd met bij het gezag de Franse revolutie als inspiratiebron. Het gebied werd een Frans departement en een opstand tegen de bezetter in 1798 leidde aanvankelijk slechts tot meer onderdrukking. Al voordat Napoleon zijn Waterloo vond besloten de geallieerden tegen Napoleon dat de voormalige noordelijke en zuidelijke Nederlanden samengevoegd dienden te worden als buffer tegen Frankrijk. Zo ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden In deze constitutionele monarchie had de koning veel en het parlement, dat uit notabelen bestond, weinig macht. De grondwet stuitte in het zuiden m.n. uit de Franstalige hoek op verzet en werd er door de notabelen verworpen. Het verzet richtte zich eerst tegen de gelijke bescherming van godsdiensten. Verder wilde men ministeriële verantwoordelijkheid (verschuiven van macht van de koning naar de kamer), scheiding der machten (m.n. onafhankelijke rechtelijke macht) en vrijheid van onderwijs (ruimte voor roomse instellingen) en pers. Toch drukte koning Willem I de wet er via “Hollandse rekenkunde” door. Wel kreeg op zuidelijk verzoek het parlement 2 kamers; één om wetten te maken en één om ze goed of af te keuren.

De Belgische revolutie, die eind augustus 1830 begon onder het Franstalige volksdeel, vormde de aanzet voor de definitieve onafhankelijkheid en het ontstaan van België. In november kwam er via directe verkiezingen een Nationaal Congres dat dezelfde maand nog als staatsvorm een grondwettelijke monarchie invoerde binnen een parlementaire democratie met als decreten met grondwettelijke waarde de onafhankelijkheidsverklaring en uitsluiting van het huis van Oranje Nassau van het koningschap. De grondwet zelf werd een synthese van Franse grondwetten van 1791, 1814 en 1830, de grondwet van NL van 1815 en die van Engeland en is in febr. 1831 aangenomen. Ze viel onder de meest liberale ter wereld en kent scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Veel ervan geldt nog, maar anders dan nu was België een centralistisch georganiseerde eenheidsstaat naar Frans model met als niveaus rijk, provincie en gemeente. Wijziging van de grondwet is in België een ingewikkelde procedure die sinds de aanname niet is veranderd. Voor 1970 waren er 2 wijzigingen, beide in verband met het stemrecht. Tussen 1970 en 2014 waren 6 wijzingen nodig om de taalstrijd tussen Vlamingen en Walen in te dammen. Via deze staatshervorming veranderde België van een eenheidstaat in een federale staat. Mede vanwege mogelijke conflicten bij zulke hervormingen kreeg België in 1948 als college van bestuursrecht en advieslichaam een Raad van State en in 1980 een Grondwettelijk Hof. Begin 1831 besloot men in navolging van Frankrijk dat het staatshoofd als titel “Koning der Belgen” (vs. van België) zou krijgen. Nu is België de enige constitutionele volksmonarchie ter wereld hetgeen betekent dat de koning zijn titel draagt bij de gratie van grondwet en volk. Op aanraden van de Britten koos men op 21 juli 1831 een telg uit het Duitse geslacht Saksen-Coburg en Gotha tot koning. Pas in 1838 accepteerde koning Willem I de onafhankelijkheid en dat kreeg vorm in het scheidingsverdrag van 1839.

Qua evolutie van het stemrecht kende België tussen 1830 en 1948 alleen kiesrecht voor mannen. Tussen 1830 en 1893 betrof het censusstemrecht (stemrecht afhankelijk van hoeveel belasting men betaalt en van bepaalde capaciteiten) zodat nog geen 2% van de bevolking (46.000 Belgen) kon stemmen. M.n. door toedoen van de socialisten voerde men in 1893 algemeen meervoudig stemrecht in voor mannen vanaf 25j tezamen met een opkomstplicht. Hierdoor steeg het aantal gerechtigden naar 1,3 miljoen, maar beter opgeleiden en vermogenden kregen per persoon wel meerdere stemmen. In 1919 is dit veranderd in een enkelvoudig stemrecht (1 stem pp voor iedereen) voor 21plussers. Ook voerde men in dat 10 van de 60 senatoren uit taalgroepen worden gekozen (6 Vlaams, 4 Waals). De veranderingen in 1893 en 1920 gingen gepaard met grondwetswijziging. Sinds 1948 kent België algemeen enkelvoudig stemrecht voor beide geslachten waarbij in het kader van passief kiesrecht de kieslijst voor de helft uit vrouwen moet bestaan. In 1981 is de actieve stemleeftijd op 18 jaar gebracht en sinds 2014 kunnen 18jarigen zich ook kandidaat stellen (passief kiesrecht). Sinds 1999 mogen, conform EU wetgeving niet Belgische EU burgers meestemmen bij gemeenteraadsverkiezingen en sinds 2004 geldt dit ook voor andere migranten, zij het alleen actief. De opkomstplicht (geen stemplicht,  blanco stemmen mag) geldt tot op heden (2016), maar wordt nauwelijks gehandhaafd. Toch lag bij federale Kamerverkiezingen in 2014 de opkomst landelijk nog op 89%.

De taalstrijd tussen Vlamingen en Walen is van grote invloed geweest op de Belgische staatsinrichting. Uit verzet tegen de Nederlandse tijd, waarin in Vlaamstalig België het standaard Nederlands enigszins als voertaal werd opgedrongen, werd de Belgische staat na de onafhankelijkheid feitelijk eentalig Frans. Vlaams werd door instanties gezien en behandeld als een boers spraakgebrek. Zodoende kwam vanaf 1860 via kunstenaars & intellectuelen de Vlaamse beweging op. Deze droeg bij aan wetgeving waarmee het Nederlands gestaag terrein terugveroverde. De invoering in 1919 van het enkelvoudig kiesrecht hielp daarbij omdat Vlaamstaligen beter vertegenwoordigd raakten in de politiek. In 1873 en 1878 werd in Vlaanderen bij gemeenten en in de rechtspraak Nederlands mogelijk. Vanaf 1883 kon middelbaar onderwijs weer in het Nederlands, in 1898 werd Nederlands 2e officiële landstaal via de gelijkheidswet (al is de grondwet pas in 1967 vertaald) en in 1930 kreeg Gent als eerste een Nederlandstalige universiteit. In België koos men niet voor 2taligheid, maar voor taalgebieden. Sinds 1932 geldt de streektaal als bestuurstaal. In 1935 werd dat zo in de rechtspraak en in 1938 in het leger. In de 50er en 60er jaren werd bij veel kwesties (koningskwestie, 2e schoolstrijd, eenheidswet & stakingen, taligheid universiteit Leuven, taalgrens, taalwet) duidelijk dat het perspectief van Vlaams en Franstaligen erg verschilt (de kwesties leidden meer dan eens tot de val van een kabinet). Wetten haalden het vaak dankzij de Vlaamse meerderheid en de Waalse invalshoek raakte zo ondergesneeuwd. Wallonië dat economisch terrein verloor op Vlaanderen en Vlamingen die het achterhaalde 19e eeuwse beeld van taalachterstelling bleven koesteren werkten als olie op het vuur. Tussen 1970 en 2012 werd via een 6tal staatshervormingen gepoogd de spanningen te beheersen. Deze leidden tot een gestage ontwikkeling van eenheidsstaat naar federale staat.

De eerste staatshervorming in 1970 behelst de invoering van de grendelgrondwet die er in voorziet dat een aantal wetswijzigingen alleen kan met een tweederde meerderheid in het parlement tezamen met een meerderheid in elke taalgemeenschap. Op aandrang van de Vlamingen werden cultuurgemeenschappen (Vlaams, Frans & Duits) en taalgroepen in het parlement (cultuurraden) in het leven geroepen met ieder beperkte wetgevende bevoegdheid via decreten en een eigen minister van cultuur. Op Waals verzoek wordt het idee van 3 sociaal economische gewesten (Vlaams, Waals en Brussels) alvast in de grondwet opgenomen. Het Egmontpact uit mei 1977 is nooit uitgevoerd, maar bevatte stappen naar een federale staat. Bij de tweede hervorming (1980) wordt het beginsel ingevoerd dat de federale overheid niet in bevoegdheden treedt die ze kan overlaten aan lagere overheden. Via een basiswet op de vorming van instellingen krijgen gewest & gemeenschap een eigen regering & parlement (bij gewesten de gewestraad) en worden gemeenschapsbevoegdheden uitgebreid naar persoonsgebonden aangelegenheden. Vlaanderen kreeg één regering & parlement voor gemeenschap & gewest (in Wallonië hielden beide een eigen regering en parlement). Teneinde toe te zien op naleving van bevoegdheidsverdeling en toetsing aan de grondwet kwam er het arbitragehof (sinds 1948 is er al de Raad van State als advieslichaam en rechtscollege). Om hardnekkige problemen in de Voerstreek en de Brusselse kieskring BHV te tackelen voorzag de Pacificatiewet van 1988 er in dat bepaalde gemeenten in een taalgebied diensten en faciliteiten ook in een andere taal mogen aanbieden. T/m 1988 vigeerde de z.g. wafelijzerpolitiek om spanning tussen gewesten af te kopen (bij gewestelijke federale overheidsinvestering verplichte compensatie-investering in ander gewest). Via de derde hervorming (1988/89) werden gewesten zelf verantwoordelijk voor uitgaven zodat de noodzaak hiertoe vaak wegviel. Ook werden gemeenschapsbevoegdheden uitgebreid naar onderwijs en kreeg het Brussels hoofdstedelijk gewest een regering & parlement.

Via de vierde hervorming op 29 sept. 1992 werd België formeel een federale staat met wederom uitbreiding van bevoegdheid van de Vlaamse & Waalse deelparlementen en regeringen; o.m. in de sfeer van buitenlands beleid (exportpromotie, verdrag sluiten) en inrichting van hun staatsinstelling. Verkiezingen van Vlaamse & Waalse gemeenschap & dito gewest worden rechtstreeks. De provincie Brabant werd opgesplitst in een Vlaams & Waals deel (Brussel valt daar buiten). Tegelijk lid zijn van het federale parlement en een deelstaatparlement werd verboden. Daarom wordt federaal het aantal Kamerleden teruggebracht van 212 naar 150 en het aantal rechtstreeks gekozen senatoren van 70 naar 40 van de 71. De senaat krijgt minder bevoegdheden en kan de federale regering niet meer laten vallen. De vijfde staatshervorming van 2000/2001 kreeg gestalte via een 3tal akkoorden. De gewesten kregen er bevoegdheden bij op het vlak van landbouw, lokaal & provinciaal bestuur, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. Ook kregen ze meer ruimte qua pecunia en besteding daarvan. Verder kreeg de Brusselse gewestraad meer zetels (van 75 naar 89; waarvan Vlaams van 11 naar 17) en er werd in voorzien dat het Vlaams Blok de werking ervan in de Vlaamse taalgroep niet zou kunnen verlammen. Door deze akkoorden viel de Vlaamse Volksunie uiteen en daaruit ontstond o.m. de N-VA. Sinds de zesde hervormingvan 2011/12 (na de langste kabinetsformatie ooit) zijn er federaal 11 kieskringen en wordt de Senaat niet meer rechtstreeks gekozen. Leden ervan worden veelal aangewezen door deelstaatparlementen en de bevoegdheden ervan worden verder ingeperkt. Brussels gewest en Duitse gemeenschap krijgen dezelfde bevoegdheid voor eigen staatsinrichting als Walen & Vlamingen, Brussel krijgt een eigen gemeenschap, de Brusselse kieskring BHV wordt gesplitst en er gaan heel wat federale bevoegdheden (incl. financiering) naar gewesten & gemeenschappen.

De taalstrijd en de tendens naar federalisering hadden ook hun weerslag op de politieke partijen. Tot ver in de 20e eeuw waren de 3 traditionele hoofdstromingen aanwezig in 3 unitaire landelijke partijen. De liberalen kenden achtereenvolgens de liberale partij (LP; 1848-1961) en de partij voor vrijheid en vooruitgang (PVV; 1961-1972). Bij de confessionelen waren dit de katholieke partij (KP; 1869-1921), de katholieke unie (KU, 1921-1936), het katholiek blok (KB; 1936-1945) en het CVP/PSC (1945-1972) en socialisten waren verenigd in de Belgische werkliedenpartij (BWP, 1885-1940) en de Belgische socialistisch partij (BSP, 1945-1978). De enige partij die unitair bleef is de communistische PvdA/PTB. De partij werd in 1971 opgericht als AMADA, een afsplitsing van de CPB (sinds 1921; later KPB). Ze kent een, zeker naar Belgische maatstaven, grensdoorbrekende geschiedenis. De grote partijen splitsten zich in een zelfstandige Vlaamse en Waalse pendant. Bij de liberalen werden dit in 1971 respectievelijk de PVV en PLPW. In 1992 veranderde dit in Vlaanderen in de rechts liberale Vlaamse Liberalen & Democraten (VLD) en in 2007 in de meer links liberale Open VLD. De Waalse pendant PRL ging na enkele eerdere fusies (PRLW 1976; PRL 1979) in 2002 op in de Mouvement Réformateur (MR). De christendemocraten splitsten in 1972 in de CVP (Vlaams) en de PSC (Waals). De CVP werd in 2001 CD&V (christendemocratisch en Vlaams) en de PSC veranderde in 2002 in de centrumlinkse cdH (Centre démocrate humaniste). In 1978 splitste de socialistische BSP zich in de Vlaamse SP en de Waalse PS (Parti socialiste). In 2001 werd de SP de sp.a (socialistische partij anders). In 1979 is het Vlaamse Agalev opgericht als eerste groene partij. In 2003 werd de naam veranderd in “Groen!” en in 2012 in Groen (zonder uitroepteken). De Waalse (en tevens Duitstalige) zusterpartij Ecolo is opgericht in 1980. De hier beschreven partijen zijn vertegenwoordigd in federaal parlement en deelparlementen. Vanouds zijn christendemocraten het sterkst in Vlaanderen en socialisten in Wallonië. In 2001 en 2004 voerde de regering Verhofstadt een kiesdrempel van 5% in voor Vlaamse, federale en Europese verkiezingen.

Ook taalgroep partijen zijn vertegenwoordigd in zowel Kamer als deelparlementen. De grootste daarvan stammen uit het Vlaams-nationalisme dat streeft naar meer Vlaamse autonomie, veelal binnen een confederatie of de Belgische staat. Het in 1919 opgerichte Vlaamse Front werd in 1933 omgevormd tot het VNV en nam in 1936 voor het eerst deel aan verkiezingen als Vlaams Nationaal Blok. De partij collaboreerde met de Nazi’s en ging na de oorlog ter ziele. In 1954 volgde oprichting van de Volksunie die een veel breder politiek spectrum besloeg. In 1977 scheidde naar aanleiding van het streven naar een federaal België de rechtse anti-Belgische vleugel zich af en hieruit ontstond in 1978 het Vlaams Blok. Deze ultrarechts nationalistische partij kreeg veel aanhang, geraakte onderhevig aan een cordon sanitaire, werd in 2004 qua naam verboden wegens racisme en ging verder als Vlaams belang. De Volksunie zelf viel in 2001 uiteen in o.m. het linkse Spirit (in 2009 opgegaan in Groen) en de rechts nationalistische Nieuw Vlaamse Alliantie (N-VA). Deze trok veel kiezers van Vlaams Belang en was rond 2016 grootste partij in federale Kamer en Vlaams parlement. De partij is economisch neoliberaal en ethisch vrijzinnig. Partijen die Waals nationalisme aanhangen zijn parlementair minder sterk vertegenwoordigd. Het vooroorlogse Rex (1936) dat het fascisme van Mussolini was toegedaan, was in Wallonië relatief populair maar werd door de Waalse beweging niet erkend en is na de oorlog verboden. Onder de naoorlogse exponenten met relatief veel invloed vallen het in 1964 opgerichte Brusselse FDF (DéFI sinds nov. 2015) en de RW (1968-1985 met regeringsdeelname in de jaren 70, in 2011 heropgericht). Rond 2016 waren DéFi en PP aanwezig in Kamer en Waals parlement en de Union des Francophones zat in het Vlaamse parlement voor de Franstaligen in Vlaams Brabant. De Duitstalige gemeenschap (0,7% van de Belgen) beschikt sinds 1974 over een eigen parlement (25 leden, verdeeld over eigen partijen) en sinds 1984 over een dito regering (4 leden in 2016). De gewestelijke bevoegdheden vallen echter onder het Waalse gewest.

Staatsvorm, grondwet, federale  overheden & hoe ze er komen

Door de taalstrijd kreeg België een unieke staatsvorm; de ingewikkeldste binnen de EU. Zoals alle EU landen is het land een parlementaire democratie, maar het is als zodanig in naam de enige resterende constitutionele volksmonarchie (volksmonarchie met een grondwet). Met “volksmonarchie” wordt er op gedoeld dat de monarch heerser is van en niet over het volk (de Belgen) en dus het volk dient. Sinds 1993 is België ook één van de 27 bondsstaten die de wereld telt, d.w.z. staten waarin soevereiniteit is verdeeld tussen een nationale centrale regering en deelstaat regeringen, maar in de wijze waarop is het land tevens uniek. Zo hebben de deelstaten (in België vaak regio’s genoemd) naast de federale grondwet eigen grondwettelijke bevoegdheden (confederalisme) en naast de federale regering & parlement (hoogste niveau) hebben regio’s (eerste decentrale laag) 2 vormen van eigen parlement en regering; de 3 Gewesten en 3 gemeenschappen (bipolair federalisme). Gewesten zijn op hun beurt ingedeeld in provincies en gemeenten (2e en 3e decentrale laag). De Grondwet kent scheiding der machten. Ze beschrijft de grondrechten van burgers, politieke instellingen, rechtelijke macht (deze is nog volledig federaal) en verdeling van bevoegdheden & taken onder instanties, incl. die tussen de diverse overheidslagen zoals die m.n. tussen 1970 en 2014 tot stand kwam via een 6tal staatshervormingen (die resulteerden in even zoveel grondwetswijzigingen). Wijziging van de grondwet kent een ingewikkelde procedure die sinds de aanname in 1831 niet is veranderd. Eerst moet de wetgevende macht (regering & parlement) het over de wijziging eens zijn. Bij stemming is een meerderheid nodig in beide kamers van het federale parlement & vervolgens ontbinding van beide kamers, nieuwe verkiezingen & aanname in beide nieuwe kamers met tweederde meerderheid. In de procedure ter voorkoming van bevoegdheidsconflicten tussen overheden wordt voor advies de Raad van State en voor advies & bemiddeling een overlegcomité ingeschakeld. Als dat niet volstaat kan het wetsvoorstel worden voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof. Alle federale en deelstaatwetten worden gepubliceerd in het Belgisch staatsblad.

Voor actief en passief kiesrecht moet men veelal 18 jaar zijn en (behalve bij gemeenteraadsverkiezingen) de Belgische nationaliteit hebben. Een voorwaarde voor kandidaatstelling is vaak een minimum aantal handtekeningen van kiezers.

In België wordt de staatsmacht uigeoefend door de instanties die de grondwet aanwijst (wetgevende macht; koning & parlement). Daardoor is zonder grondwetswijziging geen referendum mogelijk; uitgezonderd op provinciaal of gemeentelijk niveau. Wel biedt de grondwet volkenrechtelijke organisaties als de EU eigen ruimte.

Aan federale overhedenkent België de monarch (sinds 1992 kan deze in België ook van vrouwelijke kunnen zijn), federale regering & parlement (Kamer en Senaat) en verder Raad van State & Grondwettelijk hof. De opdracht van de federale overheid betreft zaken van het land als geheel die niet uitbesteed zijn aan lagere overheden als buitenlandse zaken, defensie, economische & monetaire unie, ambtenarij, openbare orde (rijkspolitie); belasting, pensioen & ziekteverzekering; sociale zekerheid, vervoer en onderwijs. Formeel is de monarch (sinds juli 2013 koning Filip I; de functie is erfelijk) hoofd van wetgevende & uitvoerende macht en mag deze wetsvoorstellen indienen. Ook in België is de koning echter onschendbaar en zijn de ministers verantwoordelijk wat feitelijk betekent dat de koning in zijn eentje niks kan beslissen. De monarch vervult zo vooral een protocollaire & representatieve rol als boegbeeld der natie. Als symbool van de eenheid van regering ondertekent hij wetten die het parlement reeds gepasseerd zijn, geeft hij zijn mening bij een regeringsvorming en benoemt hij ministers. Zowel de koning als zijn gesprekspartners brengen geen inhoud van gesprekken naar buiten (zwijgplicht). Zijn secretariaat, het kabinet van de koning, houdt zijn agenda bij.

Ook ministers en burgemeesters van grote steden hebben in België een kabinet en derhalve onderscheidt men een kabinet van een regering. Door de versnippering is federaal alleen een coalitie regering mogelijk. Aan de hand van de uitslag van federale verkiezingen volgt (via bemiddeling van de koning) een oriëntatie & informatiefase en de benoeming van een formateur die een programma en regering samenstelt. Meestal is dit de a.s. premier of eerste minister (de titel minister-president is in België weggelegd voor de leider van een deelstaatregering). Daarna worden de door de formateur voorgestelde ministers (max. 15) door de koning benoemd. Buiten de premier moet de regering evenveel Frans als Vlaamstaligen tellen. In de praktijk draagt de federale regering de uitvoerende macht via koninklijke & ministeriële besluiten. Ze bestaat uit ministerraad, regeringsraad (ministers &  staatssecretarissen) en bij hoge uitzondering de kroonraad en wordt vernoemd naar de premier. In okt. 2014 trad de regering Michel aan.

De grondwet bepaalt hoe wetgeving in zijn werk gaat. Federaal ligt de wetgevende macht feitelijk bij het parlement met een Kamer van afgevaardigden van 150 leden (in NL de 2e kamer) en een Senaat (60 leden; in NL de 1e kamer). Beide kamers kennen een voorgeschreven indeling naar taalgroepen. Sinds 2014 vinden om de 5 jaar rechtstreekse verkiezingen voor federale Kamer, deelstaat parlementen en Europees parlement tegelijk plaats. Senatoren worden sindsdien niet meer direct gekozen, maar veelal aangewezen uit regioparlementen. Kamer & Senaat kennen recht op initiatief, vragen & amendement. Recht op interpellatie &  onderzoek is voorbehouden aan de Kamer. Sinds 1993 heeft alleen de Kamer volledige wetgevende bevoegdheid en bevoegdheid tot controle van de federale regering. Daar wordt veel voorbereidend werk gedaan in commissies. De Senaat dient m.n. ter verdieping van wetsvoorstellen (bijv. rond maatschappelijk & ethisch gevoelige kwesties) en als ontmoetingsplaats van de deelstaten. België kent veel types wetten. Kamer & Senaat zijn verplicht nodig bij o.m. grondwetswijziging, bijzondere wetten (deze vereisen tweederde meerderheid in het parlement tezamen met een meerderheid in elke taalgemeenschap); wetten rond samenwerking tussen staat, gemeenschap en gewest; (internationale) verdragen en wetten op de Raad van State of de rechtelijke macht. Wetten kunnen door de Kamer alleen en door Kamer & Senaat samen worden gemaakt (de senaat mag bijv. op eigen verzoek in besluitvorming worden betrokken) en o.m. bij wetten rond begroting, naturalisatie verlening, aansprakelijkheid van ministers en getalsterkte van legeronderdelen is alleen de Kamer betrokken.

Het Rekenhof (in NL de Algemene Rekenkamer) valt onder het federale parlement en controleert de boekhouding van federale staat, gemeenschappen, gewesten en provincies.

De Raad van State (RvS) adviseert de regering over wetsvoorstellen en is het hoogste bestuursrechtcollege. De 44 leden worden op voordracht van de raad zelf door de koning benoemd voor het leven. Het Grondwettelijk Hof toetst wetten aan de Grondwet. Het Hof van cassatie is het hoogste rechtscollege van gewone rechtbanken en hoven. De Rechtelijke macht in België telt sinds 2014 op het eerste niveau 187 gerechtelijke kantons met 226 z.g. Vredegerechten en 34 politierechtbanken. Een niveau hoger komen de 12 gerechtelijke arrondissementen; elk met een rechtbank van eerste aanleg (met diverse kamers; incl. een 6tal met een strafuitvoeringsrechtbank als kamer), een arbeidsrechtbank & een rechtbank van koophandel en om over geschillen te beslissen nog een arrondissementsrechtbank van voorzitters van de andere 3. Op het 3e niveau komt men tot 5 gerechtelijke gebieden met ieder een Hof van beroep (ook weer met kamers) en een Arbeidshof. Op dit niveau komen raadsheren tot arresten. In de buitencategorie vallen naast het Hof van cassatie (voor vormfouten) 11 Hoven van Assisen (1 per provincie + 1 in het Brussels gewest) voor bijzondere strafzaken met een volksjury zonder beroepsmogelijkheid (met de zaak Dutroux als bekendste voorbeeld). Aan internationale gerechtshoven is het Benelux Gerechtshof in Brussel gevestigd. Leden van de rechtelijke macht worden door de regering benoemd voor het werkende leven. Ter controle van de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht heeft men in 1999 de Hoge Raad voor de Justitie in het leven geroepen.

Sinds 1995 kent België diverse ombudslieden (federaal, regionaal, stedelijk en bij semioverheidsbedrijven).

Decentrale overheden & hoe ze er komen

Doordat men gewesten en gemeenschappen in het leven heeft geroepen (met provincies en gemeenten daarbinnen) kent België uitzonderlijk veel decentrale overheden met gewesten en gemeenschappen als hoogste decentrale laag. Qua pecunia zijn beide nog grotendeels afhankelijk van federaal geld, maar m.n. sinds 2001 werden ze vrijer in de bestedingen en heffen ze meer eigen belasting. De 3 gewesten zijn het Vlaams, Waals en Brussels hoofdstedelijk gewest en de 3 gemeenschappen de Vlaamse,  Franse en Duitstalige gemeenschap. Qua opdrachten gaan gewesten over plaatsgebonden aangelegenheden als ruimtelijk ordening & stedenbouw, economie, werkgelegenheid, landbouw, openbare werken, transport & buitenlandse handel en o.m. bestuur van provincie & gemeenten binnen het gewest. De gemeenschappen gaan over zaken die de inwoners direct raken als taal, onderwijs, welzijn, sport, media & cultuur. Gewesten en gemeenschappen hebben recht op een eigen regering en (1kamer) parlement. Doordat men in Vlaanderen heeft besloten het parlement en de regering van gewest & gemeenschap samen te voegen en doordat de Duitstalige gemeenschap onder het Waalse gewest valt komt het land tot 5 regionale parlementen en 5 regioregeringen. In Wallonië zijn parlement van gewest & gemeenschap gescheiden, maar parlementariërs van het Waalse gewest zetelen ook in het parlement van de Frans(talig)e gemeenschap. Daarom zijn daar geen aparte verkiezingen voor nodig

De verkiezingen voor regioparlementen vallen samen met die voor het Europese en federale parlement en zijn bijgevolg om de 5 jaar. De partijen die er aan meedoen zijn veelal dezelfde als bij federale verkiezingen. Ook deze parlementen kennen commissies voor het voorbereidend werk. Wetten die ze uitvaardigen heten veelal decreten (in het Brussels gewest ordonnanties vanwege andere mogelijkheden van rechtelijk toezicht en van de federale overheid om in te grijpen). De 5 parlementen zijn het Vlaams parlement (vestigingplaats Brussel; 124 leden, 118 Vlaams & 6 Brussels), Waals parlement (Namen; 75 leden) & parlement van de Franse gemeenschap (Brussel; 94 leden: Waals parlement 75, Brussels parlement 19), het parlement van de Duitstalige gemeenschap (Eupen; 25 leden) en het Brussels hoofdstedelijk parlement (van het Brussels gewest; Brussel, 89 leden; 72 Franstalig, 17 NL talig). Ook de 5 regioregeringenkennen een zitting van 5 jaar. Het betreft de Vlaamse regering (incl. de minister-president max. 11 ministers, gevestigd in Brussel), de regeringen van Waals gewest (max. 8, Namen) & Franse gemeenschap (7, Brussel), de regering van de Duitstalige gemeenschap (5, Eupen) en de Brusselse hoofdstedelijke regering (5 ministers & 3 staatssecretarissen met een gelijke verdeling naar taalgroep bij een Franstalige meerderheid). De Vlaamse regering moet de 5 jaar uitdienen (een motie van wantrouwen kan slechts leiden tot vervanging van ministers). De regering van Waals gewest & Franse gemeenschap zijn in principe apart, maar soms maken ministers deel uit van beide regeringen waaronder gewoonlijk de minister van financiën. De Brusselse regering moet over een meerderheid beschikken in beide taalgroepen. Het Brussels hoofdstedelijk gewest kent als gemeenschapsregering nog 3 gemeenschapscommissies met eigen bevoegdheden en voor federale & regioregeringen is er een overlegcomité voor onderlinge afstemming

De 10 provincies van België vormen de 2e decentrale bestuurslaag. Sinds 2011/12 vallen provinciesonder de bevoegdheden van gewesten. Het Vlaams en het Waals gewest tellen er ieder 5 met als Vlaamse provincies Antwerpen, Limburg, Oost & West Vlaanderen & Vlaams Brabant en als Waalse equivalenten Waals Brabant, Henegouwen, Luik, Luxemburg & Namen. Het Brussels hoofdstedelijk gewest valt hier buiten en kent geen provincies, maar wel weer een gouverneur (in België wat de Commissaris van de Koning is in NL). De provincies en Brussel zijn verdeeld in 3 types arrondissementen; over het land als geheel 43 bestuurlijke, 12 gerechtelijke en 18 kiesarrondissementen (de laatste vallen in Vlaanderen samen met de 5 provincies). Op basis van art. 5 van de Grondwet kan via een bijzondere meerderheidswet de indeling van provincies worden gewijzigd. Dit gebeurde m.n. in 1963 en 1977 vanwege taalstrijd en taalgrens. De opdrachten van provincies zijn ruim omschreven en betreffen het gezagsgebied tussen gewest en gemeente. Vaak gaat het om taken toevertrouwd door hogere overheden of ondersteunende taken op verzoek van lagere overheden. Bevoegdheden zijn vastgelegd in de federale provinciewet van 1836 en een aantal zijn immuun voor staatshervorming. O.m. via federale opdrachten liggen deze op het vlak van bestuur, pecunia, rechtspraak, pensioenen, politie, onderwijs, milieu, economie, toerisme en gezondheid

Qua bestuur heet het provinciale parlement (de vroegere provinciale staten) de provincieraad. In Vlaamse provincies telt deze raad veelal 72 leden (Limburg 63) en in Wallonië 56 (Luik, Henegouwen) of 37 (Namen, Luxemburg, Waals Brabant). De raad vergadert minimaal 10x p/j (veelal eens p/m) en brengt zodoende wederom decreten voort. Gecombineerde raadsverkiezingen (provincie & gemeente) zijn om de 6 jaar. De provincieraad kiest uit zijn midden een dagelijks bestuur; de deputatie (uitvoerende macht in de provincie met per provincie 4 à 6 leden). Als voorzitter dient een door de gewestregering benoemde gouverneur zonder stemrecht (te vergelijken met monarch of burgemeester). Deze vertegenwoordigt tevens de federale en gewestregering en draagt als zodanig dus meerdere hoofddeksels. De 43 bestuurlijke arrondissementen kennen ieder een arrondissementscommissaris als adjunct van de gouverneur. Deze is ook benoemd door de gewestregering en draagt m.n. openbare orde, veiligheid, het bevolkingsregister en soms taalgebruik in bestuurszaken in zijn portefeuille.

De gewesten gaan in België ook over gemeenten. Ze regelen het gemeente bestuur, maar hebben het toezicht uitbesteed aan het provinciebestuur. Via herindeling en fusie zakte het aantal gemeenten van ruim 2700 in 1830 naar 589 in 1983, waarvan 308 in het Vlaams gewest, 262 in het Waals gewest en 19 in het Brussels gewest. Gemeenten vormen de laagste direct gekozen bestuurslaag, maar elke gemeente kent als eigen bestuurslagen een OCMW voor hulpbehoevenden & minima (incl. leefloon, de Belgische bijstand) en een kerkfabriek voor uitoefening van erediensten. Samenwerkingsverbanden van gemeenten voor nuts & leefvoorzieningen (intercommunales) vormen tevens zo’n bestuurslaag en Antwerpen kende rond 2015 als enige districten met een eigen bestuur (deelgemeenten in NL). De taakstelling van gemeenten is ruim. In principe kunnen ze alles doen wat niet verboden is binnen het toezicht van de vele hogere bestuurslagen. Openbare werken, ordehandhaving, sociale bijstand, burgerlijke stand, huisvesting en onderwijs vallen er onder. Veel gemeenten worden bijgestaan door adviesraden uit diverse maatschappelijke geledingen. In Vlaanderen laat men het organiseren en financieren van het bestuur zoveel mogelijk over aan gemeenten zelf. Zo starten ze daar zelf procedures bij de gewestregering indien ze zich onbestuurbaar achten

De rommelige indruk die België nogal eens maakt op o zo ordentelijke Nederlanders komt mede doordat het land tot 1962 geen ruimtelijke ordening kende. Thans is dit een zaak van de gewesten, maar gemeenten hebben wel een vinger in de pap.

Qua bestuur is de gemeenteraad parlement en algemeen bestuur van de gemeente. Ze telt een oneven aantal leden, naar grootte van de gemeente tussen 7 en 55. In België maakt het dagelijks bestuur; het college van burgemeester & schepenen (wethouders) deel uit van de raad zodat wetgevende en uitvoerende macht hier door elkaar lopen. Een maand voor installatie draagt de raad uit haar midden bij meerderheid een burgemeester voor aan de provinciegouverneur en na goedkeuring wordt deze benoemd door de gewestregering (bij uitzondering benoemt het gewest een ander). In principe zit de burgemeester voor 6 jaar, maar aan raadsverkiezingen doen in België naast landelijke vaak lokale partijen mee. Deze heten (net als in NL) nogal eens Gemeentebelangen, maar anders dan in NL ook wel LVB (of de Waalse dan wel Duitstalige equivalent) om de burgemeester te laten aanblijven. De burgemeester is hoofd van gemeentebestuur en lokale politie (of lid van een politieraad) en doorgaans gekozen voorzitter van raad en college. Ten tijde van een conflicterende dubbelfunctie (bijv. premier) neemt een waarnemer de taken over, bijv. de eerste schepen. Deze rangorde is bepaald bij de installatievergadering van de raad. Normaal kiest deze dan via een geheime stemming schepenen uit haar midden; behalve in de 6 faciliteitengemeenten van de Vlaamse rand rond Brussel waar de direct gekozen schepen vigeert. Het aantal ligt (in Vlaanderen) tussen 1 en 9 naar grootte van de gemeente. Een schepen heeft vaak beleidsterreinen (portefeuilles), maar het college als geheel bepaalt het beleid. De schepen kan niet uit het college worden ontslagen, maar wel bevoegdheden verliezen. De districten in Antwerpen kennen als equivalenten een districtsraad en districtscollege.

De verdeling van de macht

In België is de scheiding van wetgevende, uitvoerende & rechtelijke macht (de Trias Politica) meer naar de geest dan naar de letter van de wet ingevuld, hetgeen naar bevinding van betrokkenen tevens ruimte biedt voor vormen van samenwerking. De wetgevende macht ligt bij parlementen, maar bijv. het federale parlement kent ook rechtelijke bevoegdheden als opheffing van parlementaire onschendbaarheid, instellen van een onderzoekscommissie en voordracht & benoeming voor functies bij Raad van State en Grondwettelijk Hof. De uitvoerende macht ligt bij de regering (federaal bij ministers en staatssecretarissen zoals benoemd door de koning), maar deze machten kunnen ook met initiatiefwetten komen. Verder benoemt de koning formeel de rechters en vonnissen/ arresten worden in naam des Konings uitgevoerd. Op het niveau van provincie en gemeente is scheiding der machten eveneens betrekkelijk. De gouverneur van een provincie vertegenwoordigt ook de federale en gewestregering en het bestuur van een gemeente, het college van burgemeester & schepenen, maakt deel uit van de raad. Tenslotte zijn daar ook in België nog als niet te onderschatten schaduwmachten media, ambtenaren, adviseurs en Ngo’s (incl. lobbyisten). De enorme administratieve versnippering van het land maakt voldoende afstemming tussen instanties vrijwel ondoenlijk. Dit geeft ook criminelen veel macht en werd bijv. (politiehervormingen ten spijt) een heet hangijzer tijdens de naweeën van de IS terreur aanslagen in Parijs in november 2015 (met daders uit de Brusselse wijk Molenbeek) en op 22 maart 2016 in Brussel waarbij tientallen doden en honderden gewonden vielen. Het Brussel gewest telde 6 politiezones en 19 burgemeesters en dat maakte ontwijkende actie voor geboefte (incl. degenen onder hen die de “Koran for dummies” lazen) gemakkelijker.

Vertrouwen in politieke instellingen

Het vertrouwen in politieke instellingen, rechtsstelsel en politie lag rond mei 2014 en mei 2015 in België naar EU maatstaf iets boven gemiddeld. Toelichting: instanties: politieke partijen, landsregering & parlement, regionale & lokale overheden samen; rechtssysteem en politie (beide laatste in 2014 nog niet meegenomen); percentages met vertrouwen, +/-: vergelijking met de meting van een half jaar eerder, 3e kolom bij België: plek in de EU28 rangorde. Bronnen: Eurobarometers Annex; QA9 (2014) en Annex;QA8 (2015).

Instantie

Juni 2014 in %

Mei 2015 in %

België

EU

België

EU

Pol. partijen

29

+3

8e

17

+3

20

+2

10e

16

+2

Regering

43

-5

9e

27

+4

42

+9

8e

31

+2

Parlement

44

-4

7e

28

+3

43

+7

9e

31

+1

Regio + Lok

57

-8

8e

44

0

58

+8

8e

47

+4

Rechtsstelsel

53

+7

12e

52

+3

Politie

71

+2

12e

69

+1