Taal

Plaats in de talenstamboom en geschiedenis

Met het Tsjechisch, Russisch en Bulgaars behoort het Pools tot de West Slavische tak van de Baltoslavische taalgroep binnen het Indogermaans. De taal heeft zich tussen de 6e en 9e eeuw ontwikkeld vanuit de dialecten van stammen in west en midden Polen. Voor de ker­ste­ning in 966 is er niets in het Pools opgeschreven en tot in de 16e eeuw was het Latijn in Po­len de officiële schrijftaal. In 1136 kwamen in een pauselijke bul voor het eerst een reeks Poolse namen voor. Het Pools van voor 1500 wordt oud Pools genoemd, het Pools tot rond 1750 heet midden Pools en daarna spreekt men van nieuw Pools. Sommigen noemen het Pools van na 1990 modern Pools. Naast Latijnse leenwoorden kent het Pools leenwoorden uit andere talen; grofweg qua tijdvolgorde uit het Tsjechisch (bijv het woord sejm parlement), Duits, Jiddisch, Hongaars, Italiaans, Turks, Frans, Russisch (slechts een paar woorden), Oekraïens en recentelijk uit het Engels. Men heeft een voorkeur voor leenwoorden met een Latijnse oorsprong uit andere talen en veel leenwoorden worden verpoolst (bijv korupcja van het Engelse corruption). 

Enkele kenmerken van het Pools

Het Pools heeft nog veel kenmerken van het oud Slavisch (de term Lechitische taal verwijst daarnaar). Net als de meest Slavische talen kent de taal geen lidwoorden. Wel heeft men mannelijke, vrouwelijke en onzijdige naamwoorden. Men beschikt over 7 naamvallen wat het Pools er niet makkelijker op maakt. In de vervoeging van een werkwoord wordt uitgedrukt of men ergens mee bezig was of is, of men iets al gedaan heeft of dat men iets nog moet doen. De klemtoon valt bij een lang woord bijna altijd op de één na laatste lettergreep. Het Pools kent 32 letters, waaronder veel met een z.g.n. diakritisch teken (die sommigen niet eens op­vallen) met een iets andere uitspraak. Zo klinkt de ą (een a met een ogonek, staartje) als de nasale o in het Franse “bon”, de ę als de nasale e in het Franse pain, de ó (o met een kreska; streepje) en de u als oe in hoed en de y als i in niks. In het Pools worden vaak medeklinkers gebruikt (sommige taalkundigen vinden dit een be­wijs voor een ver ontwikkelde taal). De g klinkt als de g in goal, c wordt uitgesproken als ts en ć als tsj, ń als nj, ś als sj, rz en ź als de zj in journalist, cz als een harde tsj en szcz als sjtsj (vergelijk de uitspraak van de stad Szcze­cin). De taal valt zodoende op door het veelvuldig drukken van de tong tegen de voortanden en de voorkant van het verhemelte (palatalisatie; hetgeen resulteert in veel harde en zachte sisklanken en d’s). De medeklinkers v en x komen in het oorspronkelijke Pools niet voor. Wel kent het Pools de medeklinker ł die buiten Polen vrijwel altijd geschreven wordt als een gewone l, maar uitgesproken wordt als een w. Daarom wordt de Poolse naam van de Weichsel, Wiszła, uitgesproken als Wiswa en Łodź als Wodzj.

Verbreiding van het Pools

Na de holocaust, het verschuiven van Polen naar het westen en de daarmee gepaard gaande uittocht van Duitstaligen, werd Polen qua taal meer eenvormig. De verschuiving bewerkstelligde dat in Oekraïne, Wit-Rusland en Litouwen langs de huidige Poolse grenzen grote Poolstalige minderheden achterbleven. Zo beheerste in 2001 een kwart van de bevolking van de Litouwse hoofdstad Vilnius nog de Poolse taal. Het aantal Pools sprekenden wordt wereldwijd geschat op 42,7 miljoen. Daarvan wonen er zo’n 5 miljoen buiten Polen. Van de 11 miljoen VS Amerikanen van Poolse afkomst spraken in 2000 zo’n 650.000 thuis nog Pools en hetzelfde gold in 2006 voor 243.00 Poolse Canadezen (waarvan bijna de helft in en rond Toronto). Ook in een aantal andere emigrantenlanden, enkele voormalige Sovjet landen en een flink aantal EU landen wonen thans heel wat Polen; in Duitsland zo’n 400.000 en in NL meer dan 60.000.

   

Streektalen en immigrantentalen

Het Pools kent meerdere dialecten, maar men kan elkaar veelal beter verstaan dan in veel andere landen. Vaak kunnen alleen Polen zelf het onderscheid maken. De dialecten zijn terug te voeren op verschillen die al minstens 1000 jaar bestaan. Vanouds onderscheidt men 5 grote dialectgroepen; het Grootpools en het Silezisch in het westen, het Kleinpools rond Krakow, het Mazovisch rond Warschau en het Kasjoebisch in het Pommerense merengebied ten westen van Gdánsk. Dit dialect wijkt samen met zuidelijke dialecten in delen van Galicië en langs de voet van de Tatra (bijv het dialect rond Zakopane) het sterkst af van standaard Pools. De dialecten langs de Poolse zuidgrens lijken op Tsjechische en Slowaaks. In regio met een afwijkende streektaal kent men bijv 2talige plaatsnaamborden. Immigrantentalen spelen in Polen een ondergeschikte rol.

Talenkennis en opinie over talen in Polen

Volgens Eurobarometer 243, wave 64.3 zag eind 2005 98% van de Polen de landstaal als de moedertaal (veel naar EU maatstaven), 1% zag een andere erkende EU taal en 1% een taal van buiten de EU als zodanig. Van de Polen sprak toen 43% geen vreemde talen (EU25 44%), 57% (EU 56%) kende er minstens 1, 32% (EU 28%) minimaal 2 en 21% (EU 11%) 3 of meer. Als reden om geen vreemde taal te leren kwam “geen geld” het vaakst uit de bus (42%, EU 30%; andere opties “geen zin” en “geen tijd”). De 3 vreemde talen die het vaakst werden beheerst waren Engels (29%), Russisch (26%) en Duits (19%). In 2003 kon 20% van de 14plussers (toen laagste EU; EU niet Engelstalig 42%) naar eigen bevinding een beetje tot uitstekend Engels lezen. De kennis van vreemde talen (voldoende om een gesprek te voeren) lag eind 2005 iets boven het Eu gemiddelde. Desondanks was het deel dat een hoge pet op had van de talenkennis in eigen land relatief klein (34%, EU 44%). Hetzelfde gold voor het gedeelte Polen dat liever ondertitels dan nasynchronisatie ziet op TV (28 om 37%; op TV is nasynchronisatie dan ook gebruikelijk). Het deel dat vond dat er in de eigen omgeving genoeg gelegenheden waren om talen te leren week weinig af van de EU normaal (50 om 51%).

Het aandeel Polen dat het erg nuttig leek voor de eigen zelfontplooiing en carrière om vreemde talen te kennen lag in 2005 met 79% iets onder de Eu normaal (EU25 82%), het deel dat talenkennis erg belangrijk vond voor de carrière vooruitzichten van kinderen lag daar met 75% precies op en het deel dat vond dat taalonderwijs politieke prioriteit verdient lag er iets boven (69%, EU25 66%). Van de Polen vond 52% het aanbod aan vreemde talen in hun onderwijs voldoende divers (EU 61%). Eind 2005 vond 66% (EU 55%) 6-12 jaar en 20% (EU 39%) 0-5 jaar een goede leeftijd om met vreemde taalles te beginnen. Voor het leren van een 2e vreemde taal scoorde 6-12 jaar 72% (rond EU normaal). Het deel dat op de basisschool les had gekregen in een 1e vreemde taal lag met 49% flink boven het Eu gemiddelde (EU 24%) en het deel dat in het secundaire onderwijs buitenlandse taalles kreeg lag daar iets onder (54%, EU 59%; Eurobarometer 243, wave 64.3). Relatief veel Polen kenden vreemde talen van school (81 om 65%), maar het deel dat dit een effectieve manier vond om ze te leren lag iets onder het Eu gemiddelde (55 om 57%). Vooral jongeren hebben vaak Engels geleerd op school en veel Polen hebben familie in Angelsaksische immigrantenlanden. Toch valt de kennis van het Engels vaak wat tegen. Het onderwijs in deze taal liet in de communistische tijd veel te wensen over omdat contacten met Engelstalige landen werden afgehouden. In een aantal streken in Po­len (m.n. in Silezië en in het voormalige Pruisen in het noordoosten) kan men zich vooral bij ouderen goed met het Duits redden. Bij leerlingen van nu liggen de percentages flink hoger. In 2006 kreeg volgens Eurostat 90% van de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs Engels (EU 27 84%) en 64% Duits (EU27 24%). Verder kregen leerlingen in het lager vervolgonderwijs gemiddeld les in 1,1 vreemde taal (EU27 1,4 taal) en in het hoger vervolgonderwijs in 1,7 buitenlandse taal (EU 1,3 taal).

Eind 2005 had 20% van de Polen (EU 18%) in de 2 jaar vooraf gewerkt aan verbetering van hun talenkennis over de grens en 19% (EU 21%) was van plan om dit in het komende jaar te doen. Op de vraag naar 2 voorkeurstalen voor zichzelf koos 72% Engels (EU 68%), gevolgd door Duits (46%, EU 22%), Russisch (9%, EU 3%) en Frans (5%, EU 25%). Voor hun kinderen gaf 90% (EU 77%) de voorkeur aan Engels, wederom gevolgd door Duits (69%, EU 28%), Russisch (10 om 3%) en Frans (7 om 33%). Van de Polen was 75% voorstander van één taal die iedereen in de Eu spreekt (Eu 70%) en 89% (EU 84%) onderschreef de stelling dat iedereen in de EU minstens één taal over de eigen grens moet kunnen spreken. Het aandeel voorstanders van kennis van 2 van zulke talen was ook groot (75%; EU 50%), evenals het deel dat voor gelijke behandeling was van alle talen in de EU (90 om 72%) of voor één vaste voertaal bij alle EU instellingen (69%, hoogste EU, EU55%). Het gedeelte voorstanders van meer steun aan regio en minderhedentalen lag maar weinig boven de EU normaal (65 om 63%). Van de Polen heeft 2% een minderhedentaal als moedertaal.