Taal

Geschiedenis en plaats in de talenstamboom van Iberische talen

De talen die in het 1emillennium voor Chr. binnen de Indo-europese taalgroep in Italië en omgeving werden gesproken worden Italische talen genoemd. In de Romeinse tijd bleef van deze taalfamilie alleen het Latijn over. Van daaruit hebben alle Romaanse talen (Italiaans, Frans, Roemeens en de meeste talen van het Iberisch schiereiland) zich ontwikkeld. Op het Iberisch schiereiland kon het volkslatijn gedurende 700 jaar Romeins bestuur een vaste plek verwerven. De talen van het schiereiland vallen onder de West-Romaanse tak van de Romaanse talen. Deze kent een Gallo Romaanse en een Ibero Romaanse afsplitsing. De laatste wordt weer opgesplitst in de uit 2 talen bestaande Pyrenees Mozarabische groep waarvan het met uitsterven bedreigde Aragonees nog over is en de 30 talen tellende Gallo-Iberische groep. Het Catalaans hoort bij de oostelijke tak. Deze aan het Frans verwante taal (ze sluit aan bij de dialecten van de Franse Provence) wordt ook wel geclassificeerd als overgang tussen Gallo en Ibero Romaans (Occitaans Romaans). Het oud Castiliaans (de voorloper van het huidige Spaans) valt samen met Portugees, Galicisch, Leonees en Asturisch en het thans in Spanje uitgestorven joods Spaanse Ladino onder de westelijke tak. Sprekers van deze talen kunnen elkaar redelijk verstaan. Qua woordenschat deelt het Castiliaans van nu 89% met het Portugees en 82% met het Italiaans (het Catalaans 87%). Het Baskisch staat geheel buiten deze taalfamilie. Het is veel ouder en vormt als oud Aquitaanse taal een erfenis van volken die al voor de komst van Kelten en Romeinen in de huidige Baskische regio leefden. Het zou wel eens de oudste EU taal kunnen zijn, d.w.z. nog ouder dan de Fins Oegrische talen.

 

In de middeleeuwen is het Castiliaans, de taal van de christelijke adel van het centraal Spaanse Castilla (kastelenland), de officiële voertaal geworden in Spanje en sindsdien heet het Spaans. Dit is sterk in de hand gewerkt door de reconquista (herovering van het land op de moren). Het allereerste Spaans dateert naar schatting van rond de 10eeeuw en verscheen als aantekeningen tussen de regels van Latijnstalige manuscripten. De eerste pogingen tot standaardisering van de taal werden in de 13eeeuw gedaan door koning Alfons X van Castillië. In 1492, het jaar dat Columbus uitvoer, werd het 1eCastilliaanse grammaticaboek van de hand van Antonio de Nebrija gepresenteerd aan koningin Isabella. Ze leek als vooruitziend opdrachtgeefster te begrijpen dat taalregels de hegemonie van haar koninkrijk konden bevorderen. In de 17eeeuw ontstonden in het Spaanse Castiliaans een aantal klankverschuivingen die grotendeel aan Latijns Amerika voorbij gingen. De in 1713 opgerichte Spaanse koninklijke academie publiceerde later in de 18eeeuw en daarna nog heel wat edities van woorden en grammaticaboeken. In 1951 sloegen de intussen in andere Spaanstalige landen ontstane academies de handen ineen met de oprichting van een bond van Spaanse taalacademies. In het Spanje van Franco was het Castiliaans de enige officieel erkende en toegestane taal.

 

Verbreiding van het Spaans

De gezaghebbende bron the Ethnologue bestempelde het Castilliaanse Spaans voor 2009 met 438 miljoen moedertaalsprekers als 2e taal ter wereld na het Chinees. Volgens het CIA worldfactbook is het de 4egesproken taal na Chinees, Hindi en Engels. De Miniwatch market group meldde dat Spaans in 2007 na Chinees en Engels de 3etaal was op het internet. Met degenen die het Spaans later in hun leven leerden meegerekend komt het aantal sprekers tussen 450 en 500 miljoen uit. Bijv in de VS is het op scholen de meest gekozen vreemde taal en in de staten Nieuw Mexico en PuertoRico is het officieel erkend. De immigratie naar de VS vanuit Spaanstalige landen groeit enorm en in 2006 was Spaans voor meer dan 34 mil­joen van de 44,3 miljoen aldaar wonende Latino’s (ruim 12% van de bevolking) de moedertaal. Buiten Spanje is Spaans de officiële spreektaal in 19 Latijns Amerikaanse landen. Brazilië, de Guyana’s, een aantal Caribische eilanden en Belize vormen uitzonderingen (het Papiaments van de Antillen is bijv meer verwant aan Portugees), maar kennen wel aanzienlijke Spaanstalige gemeenschappen. In Equatoriaal Guinee zijn Spaans en Frans beide officieel en op de Filippijnen had de taal een officiële status tot in 1973. Veel ouderen daar kunnen de taal nog spreken. Hetzelfde geldt voor veel al dan niet in ballingschap levende inwoners van de door Marokko bezette voormalige Spaanse Sahara. In Zwitserland is Spaans moedertaal voor 1,7% van de bevolking en daarmee de grootste minderhedentaal. In 2008 telde het Spaanse CBS in Europa buiten Spanje 470.000 Spanjaarden met de grootste gemeenschappen in Frankrijk 160.600, Duitsland 84.000 en Zwitserland 70.200. De grootste Spaanstalige landen zijn Mexico (103 miljoen), Spanje (46 m), Colombia (44 m) en Argentinië (41 m).    

 

De in 1713 door de aristocraat Juan Manuel Fernándeze Pacheco in het leven geroepen Real Academia Española en de sinds 1951 bestaande bond van Spaanse taalacademies (http://www.asale.org/ASALE/asale.html) bewaken de zuiverheid van de taal en geven woorden en grammaticaboeken uit. Het Instituto Cervantes is een in 1991 in Spanje opgerichte vereniging ter bevordering van de taal en cultuur van de Spaanstalige wereld. Het instituut organiseert naast cursussen Castiliaans Spaans culturele activiteiten. Het adres in Utrecht ishttp://utrecht.cervantes.es/nl/default.shtm) en dat in Brusselhttp://bruselas.cervantes.es/nl/default.shtm.

 

Dialecten, regiotalen en immigrantentalen

In 1714 werden andere talen dan Castiliaans Spaans via de opkomst van het koningshuis van Bourbon verboden en nu en dan vervolgd. Tijdens het bewind van Franco was het anti regiotaal beleid aanvankelijk erg streng. Hij liet bijv wel anderstalige bibliotheken verbranden en de Guardia Civil deelde boetes uit aan wie een regiotaal sprak. Tussen de 50eren 70erjaren liet men de teugels geleidelijk vieren door het spreken van Catalaans, Baskisch of Galicisch en folkloristische artikeltjes in de eigen taal in de lokale pers etc te gedogen. In veel landen die officieel Spaanstalig zijn is Spaans lang niet voor iedereen de taal waar ze van kindsbeen af mee opgroeiden. In Latijns Amerikaanse landen vervult een indianentaal of een andere immigrantentaal dan Spaans (bijv Italiaans of Duits) en in Spanje zelf één van de regiotalen vaak deze rol. Het Spaans van Latijns Amerika kent, mede onder invloed van de oorspronkelijke indianentalen, eigen dialecten, een eigen ontwikkeling en het aantal eigen uitspraakregels. Zo worden de Y en de ll in Spanje beide uitgesproken als lj, in Argentinië en Uruguay als sj en in de rest van Latijns Amerika als j. Ook gebruikt men in Latijns Amerika i.p.v vosotros (jullie) het iets formelere ustedes (ook u in het meervoud) en in de Cariben en Midden Amerika voor het woordje “je” vos i.p.v tu (wellicht te vergelijken met een Vlaming die zijn vrouw met u aanspreekt). Het Caribische Spaans is vaak slecht te verstaan doordat men veel medeklinkers inslikt, net als in het zuiden van Spanje. In het Castiliaans van Spanje valt qua accenten het noordzuid verschil het meest op. In bijna het hele Spaanse binnenland domineert het Castiliaans (uiteraard met de nodige varianten) en de regiotalen worden het meest gesproken langs de randen van het land (kusten en grenzen). Catalaans, Baskisch, Galicisch en Aranees (een Franse occitaans dialect met slechts 4000 sprekers) zijn landelijk officieel erkend en Asturisch en Leonees regionaal. Verder kent het land nog een aantal niet erkende streektalen die deels al dan niet terecht onder de noemer dialect worden gerangschikt. Deze dialecten staan los van regionale accentverschillen in de uitspraak van het Castiliaans en zijn ook voor veel Castillianen moeilijk te volgen.

 

Regiotalen worden gesproken door bijna 25 miljoen Spanjaarden; 55% van de bevolking. De grootste, het Catalaans, wordt gesproken door 17% van de Spaanse bevolking. Het bestaat op Spaans grondgebied in de regio Catalonië, Valencia (waar het Valenciaans heet) en de Balearen. Volgens de volkstelling van 2001 verstond bijna 90% van de bevolking in deze regio de taal; in Valencia rond 75% en elders bijna iedereen. In Catalonië kon 85% haar spreken en op de Balearen 75%. In 2004 kon in de regio Valencia 76% de taal verstaan, 53% kon haar spreken, 47% lezen en 25% schrijven. De belangrijkste dialectgroepen zijn het West Catalaans van Valencia en het Catalaanse binnenland en het Oost Catalaans van de kust en de Balearen. De 2eregiotaal is het sterk aan het Portugees verwante Galicisch. Het Galego en het Portugees hebben zich vanaf de 14eeeuw ge­scheiden ont­wikkeld vanuit dezelfde brontaal. De taal wordt gesproken door ruim eenderde van de Galicische bevolking van 2,8 miljoen (platteland rond 90%, steden rond 30%) en door tussen een kwart en een half miljoen emigranten uit Galicië in m.n Latijns Amerika (bijv Cuba en Argentinië) en West Europa. Het Galego wordt bedreigd met uitsterven. Ruim de helft van de 16 tot 25 jarigen in Galicië kan de taal niet of nauwelijks meer spre­ken. Ze kent een oostelijke, een centrale en een westelijke dialectgroep, waarbij men het er niet over eens is of de oostelijke variant van Asturië (het Eonavia) al dan niet gezien moet worden als een aparte taal.

 

In 2006 spraken van de 2,7 miljoen in Spanje woonachtige Basken ongeveer 1 miljoen Baskisch (Euskera; 2% van de Spaanse bevolking) en voor ruim 600.000 (bijna een kwart van de Basken) was het de 1etaal. De meeste sprekers wonen in een brede kuststrook. Om verwatering te voorkomen (de taal kent veel di­alecten) is in 1968 een officiële standaardgrammatica ingesteld. De 4eerkende taal, het Occitaanse Aranees, is verwant aan Catalaans. De zwaar bedreigde taal wordt nog slechts gesproken door zo’n 6000 voornamelijk oudere mensen in de Aran vallei op de grens van Catalonië en Frankrijk. De 4 landelijk erkende regiotalen worden in de betreffende regio’s op school onderwezen. Regionaal erkende talen die eveneens worden bedreigd zijn het Asturisch of Bable met tussen 100.000 en 400.000 sprekers en het verwante Leonees met zo’n 50.000 sprekers. In Portugal zijn beide talen erkend als onderdeel van het Mirandees. Beide talen zijn in hun regio (Asturië en Castillië Leon) keuzevak op scholen.

 

De grootste onder de niet erkende talen en dialecten is het Andalusisch (Andaluz) met 7 miljoen sprekers. Het Spaans van de Canarische eilanden is beïnvloed vanuit Andalusië en lijkt op het Spaans van de Cariben. Van de gefloten taal Silbo van het Canarische eiland La Gomera (men kan haar daar op school leren) wordt beweerd dat het een erfenis is van de Guanches, de uitgestorven oorspronkelijke bewoners van de eilanden. Het ook aan Andalusisch verwante Extremeens van Extramadura wordt door rond 200.000 mensen gesproken. Deze regio kent daarnaast het Fala met nog maar 6500 sprekers dat bij dezelfde taalgroep hoort als Asturisch, Leonees en Mirandees. Het evenzeer bedreigde Aragonees in de Pyreneeën van Aragon telt nog 10.000 sprekers en 30.000 mensen die het verstaan. Het Cantabrisch is ook een bedreigde bergtaal. In de dialecten van Murcia zitten zowel Catalaanse als Arabische invloeden. De taal van de Iberische zigeuners, de Gitanos, heet romani en heeft bijna 500.000 sprekers. Ze kent veel invloeden uit het Sanskriet. Tot de grote immigrantentalen van Spanje behoort de Berbertaal Tarifit of Riffijns. Onder rijke EU immigranten zijn Engels en Duits het belangrijkst en het Roemeens is als nieuwkomer in 2007 en 2008 met stip gestegen.

 

Kenmerken van het Castilliaanse Spaans

Het Castiliaans van nu is het sterkst verwant aan het dialect van Toledo. Specifiek eraan is de eigen uitspraak en de invloeden van Visigothen (zo’n 100 woorden), moren en onder de moren levende christenen (ruim 4000 woorden). Daar­naast zijn er Baskische, Franse, Italiaanse, inheems Amerikaanse (Indiaanse) en (meer recentelijk) Engelse woorden in de taal op­genomen. Het Castiliaans Spaanse alfabet kent 30 letters; naast de letters van het Nederlandse alfabet worden de CH, LL, Ñ en RR als aparte letter gezien. De belangrijkste uitspraakregels zijn te vinden ophttp://nl.wikipedia.org/wiki/Spaans. Het Castiliaans kent duidelijke regels voor de klemtoon en waar de basisregels geen uitsluitsel bieden voorkomen klémtoonstreepjes vergissingen. Bijv in filmtitels in dit Spaans springen de dubbele leestekens nogal in het oog (met de rechter Alt knop een omgekeerd vraag of uitroepteken aan het begin een zin en aan het eind een gewoon teken; zie bijv hieronder bij “proost!” en “spreekt u Engels?”).

 

Een paar woorden Spaans

Ja

Nee

Welkom

Hallo

Smakelijk eten

Bedankt

Proost!

Tot ziens

Ik heet…

Leuk kennis te maken

Spreekt u Engels?

Ik begrijp het niet

Sorry, ik ken geen Spaans

Si

No

Bienvenida

Hola

Buen provecho

Gracias

¡Salud!

Nos vemos

Soy…..

Gusto en conocerlola

¿Hablas Inglés?

No entiendo

Perdón, no habla español

 

Talenkennis en opinie over talen in Spanje

Eind 2005 zag in Spanje 89% van de inwoners het Castilliaanse Spaans, 9% Catalaans, 5% Galicisch en 1% Baskisch als moedertaal; 1% zag een andere erkende EU taal en 2% een taal van buiten de EU als zodanig (Eurobarometer 243, wave 64.3). In Spanje was het volksdeel dat geen vreemde talen sprak groot naar EU25 maatstaven (58%, EU 44%), 44% kende er minstens 1 (EU 56%), 17% (op 2 na kleinste aandeel EU; EU 28%) minimaal 2 en 6% (EU 11%) 3 of meer. Als reden om geen vreemde taal te leren kwam “geen tijd” het vaakst uit de bus (28%, EU 34%; andere opties “geen zin” en “geen geld”). De 3 vreemde talen die het vaakst werden geleerd waren Engels (27%), Frans (12%) en Spaans (10%). De kennis van vreemde talen (genoeg om een gesprek te voeren) lag eind 2005 flink onder het Eu gemiddelde en het deel dat een hoge pet op had van de talenkennis in eigen land lag daar iets onder (39%, EU 44%). Het volksdeel dat liever ondertitels dan nasynchronisatie ziet op TV of bij films was relatief klein (27 om 37%; men is nasynchronisatie gewend). Het deel dat vond dat er in de omgeving genoeg gelegenheid was om talen te leren (50 om 51%) of gebruik zou maken van een talencentrum als dat in de buurt kwam (33%, EU 36%) was ook aan de kleine kant.

 

Het volksdeel dat het nuttig leek voor de eigen zelfontplooiing en carrière om vreemde talen te kennen lag in 2005 met 80% (+10% t.o.v 2001) nog iets onder de EU normaal (82%), maar het deel dat talenkennis erg belangrijk vond voor de carrière vooruitzichten van kinderen lag daar met 77% wat boven EU (75%). Het gedeelte dat vond dat taalonderwijs politieke prioriteit verdient lag verder boven de Eu standaard (75%, EU25 66%), maar het deel dat het aanbod aan vreemde talen in hun onderwijs voldoende divers achtte lag daar een fractie onder (60% om 61%). In Spanje begint men al vroeg met vreemde taalles. Eind 2005 vond 56% (hoogste EU25 met het VK: EU 39%) 0-5 jaar en 31% (EU 55%) 6-12 jaar een goede leeftijd om met vreemde taalles te beginnen. Voor het leren van een 2evreemde taal scoorde 0-5 jaar 39% en 6-12 jaar 41% (EU 72%). Het deel dat op de basisschool les had gekregen in een 1evreemde taal was met 43% dan ook relatief groot (EU 24%) en het deel dat in het secundaire onderwijs buitenlandse taalles kreeg relatief klein (43%, EU 59%). Het deel dat vreemde talen van school kende lag flink onder het Eu gemiddelde (45 om 65%) en het deel dat dit een effectieve manier vond om ze te leren lag daar ook iets onder (54 om 57%). In 2006 kreeg volgens Eurostat 95% van de leerlingen in het secundair vervolgonderwijs Engels (EU27 87%); 27% Frans (EU27 22%) en 1% Duits (EU 24%). Verder kregen leerlingen in het lager vervolgonderwijs gemiddeld les in 1,4 vreemde taal (EU27 gemiddelde) en in het hoger vervolgonderwijs in 1,2 vreemde taal (EU 1,3).

 

In 2005 had in Spanje 14% in de 2 jaar vooraf gewerkt aan verbetering van hun talenkennis over de grens (EU 18%) en 17% (EU 21%) was van plan om dit in het komende jaar te doen. Op de vraag naar 2 voorkeurstalen voor zichzelf koos 73% Engels (EU 68%); gevolgd door Frans (33%, EU 25%), Duits (11 om 22%), Spaans (bijv vanwege de regio en immigrantentalen: 5 om 16%) en Italiaans (1%, EU 3%). Voor hun kinderen gaf 85% de voorkeur aan Engels (EU 77%), wederom gevolgd door Frans (44 om 33%), Duits 14 om 28%, Spaans (4 om 19%) en Italiaans (1 om 2%). Het gedeelte voorstanders van één taal die iedereen in de Eu spreekt lag met 70% precies op de EU25 normaal en het deel dat onderschreef dat iedereen in de EU minstens één taal over de eigen grens moet kunnen spreken lag daar wat onder (79 om 84%). Het gedeelte voorstanders van kennis van 2 van zulke talen lag echter flink boven deze standaard (63 om 50%). Het gedeelte dat voor gelijke behandeling was van alle talen in de EU (70 om 72%), één vaste voertaal bij alle EU instellingen (55%) of meer steun aan regio en minderhedentalen (65 om 63%) was (vrijwel) gemiddeld.