Taal

Talen in België en hun positie in de talenstamboom

In België zijn in volgorde van aantal sprekers Nederlands, Frans & Duits de officiële talen. Het Duitstalige segment leeft in een gebiedje met 0,7% van de bevolking dat Duitsland in 1919 via de vrede van Versailles aan België moest afstaan ter compensatie van tijdens de eerste wereldoorlog aangedaan leed. Belangrijker is de ruim 99% van de Belgen met Nederlands of Frans als officiële voertaal. Met dat laatste wordt de standaardversie van de talen bedoeld zoals die in het hele taalgebied in onderwijs & media en door instanties wordt gebruikt. Het officiële Nederlands stond tot in de 70er jaren bekend als ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands). Nadien werd het gekend als Algemeen Nederlands, standaardnederlands of Nederlandse standaardtaal. De kwaliteit daarvan wordt sinds 1980 bewaakt door de de Nederlandse Taalunie. De internationale bewaker van het officiële standaardfrans is de in 1635 opgerichte Académie française. De spreektaal van alledag wijkt evenwel af van de officiële taal. Zo ontstaan spreektalen die nog geen dialect zijn (tussentalen) en dialecten. De tussentaal van het Nederlands in Vlaanderen staat bekend als Belgisch Nederlands, verkavelingsvlaams of gewoon Vlaams en de Franse tussentaal in Wallonië & Brussel kan betiteld worden als Belgisch Frans. Onderlinge beïnvloeding in hun evolutie heeft bijgedragen aan de eigenheid van beide tussentalen. Ook kennen ze op hun beurt weer eigen dialecten, waarover straks meer.

Naar plek in de talenstamboom speelde de taalevolutie in België zich af binnen de Indo-Europese taalfamilie. Daarbinnen is Nederlands een Germaanse taal. Germaanse talen ontstonden wellicht in het 2e millennium v Chr. Vanaf 500 v Chr. kwam er onderscheid tussen Noord, Oost & West Germaanse talen. In de laatste groep evolueerden zich op hun beurt Anglo-Friese, Nederduitse (Saksische), overige (Middel, Opper & Hoog) Duitse en Nederfrankische (Nederlands, Limburgs en later Afrikaans) varianten. In de vroege middeleeuwen gingen oud Nederlands & oud Limburgs zich als Nederfrankische West-Germaanse talen onderscheiden van de andere west Germaanse talen Duits, Saksisch en Ingveoons (oud Fries, oud Engels & oud Nedersaksisch). Vanaf ca. 700 v Chr. werden grote delen van West Europa (incl. het België van nu) echter nog bewoond door Kelten die Proto-Keltisch spraken. Deze taalvariant geldt als uitgestorven, maar vermengde zich wel met de taal van de Romeinen die vanaf ca. 100 v Chr. grote delen van Keltisch woongebied (incl. het België van nu) gingen bezetten. De Romeinen spraken volkslatijn en daaruit ontwikkelden zich ter plekke Romaanse talen. Voor zover deze beïnvloed werden door Keltisch (of Gallisch) heten ze Gallo-Romaanse talen. Daarvan werd het Frans veruit de grootste en belangrijkste. Aloude Franse dialecten die ook in België worden gesproken zijn Waals, Picardisch & Lotharings. Het Germaanse taaldeel van wat later België zou worden (Vlaanderen, Vlaams Brabant & Limburg) was t/m de 15e eeuw belangrijker in de evolutie van het Standaardnederlands dan Holland en de rest van Nederland benoorden de Rijn. Op Belgisch grondgebied ontwikkelde zich reeds in de tijd van de Romeinen een taalgrens tussen Gallo-Romaanse & West-Germaanse talen.

Geschiedenis & evolutie van de talen van België

Veel over dit onderwerp is te traceren via de literatuurgeschiedenis (op deze website te vinden onder cultuur in engere zin). De originele 2taligheid van België is terug te voeren tot het Gallia Belgica waar het land zijn naam aan ontleent. Zo noemde Julius Caesar o.m. het gebied tussen Rijn & Seine dat de Romeinen vanaf de eerste eeuw v Chr. in bezit namen. Ook toen al vormde de bevolking hier geen eenheid. In het zuiden domineerden Keltische stammen en naar het noorden toe kregen Germaanse stammen dusdanig veel invloed dat er taalverschillen ontstonden. In Zuidelijk Gallia Belgica kwam een mengcultuur op van Romeinen & Kelten (Galliërs), de Gallo-Romeinen (Galliërs met een Romeinse leefstijl). Deze ontwikkelden een Romaanse taal waaruit later het Frans met regionale dialecten als het Waals zou ontstaan. Gallo-Romeinen is later verbasterd tot Walen door Salische Franken. De Romeinen stonden dit Germaanse volk rond 260 na Chr. toe zich te vestigen ten noorden van de heirbaan van het Boulogne-sur-Mer van nu naar Tongeren onder het beding dat ze het Romeinse rijk zouden verdedigen. Deze weg overlapte vrijwel de in 1962 officieel geworden Belgische taalgrens tussen het Nederlandstalige & Franstalige landsdeel. Het gebied rond het huidige Brugge dat de Salische Franken in beheer kregen heette Pagus Flandrensis (later het graafschap Vlaanderen) en hun Germaanse taal evolueerde uiteindelijk tot het Nederlands/ Vlaams. De term Vlaams stamt van het woord flâm (vloed, stroming) uit de Ingveoonse taal van aan Friezen verwante Noordzee Germanen die reeds tijdens het begin van de jaartelling het getijdengebied met terpen & heuvels bewoonden dat Vlaanderen destijds was.

Van de taal van de Franken die vanaf de 5e eeuw Gallia Belgica veroverden, het Oud-Frankisch, is buiten dat het een Germaanse taal was vrijwel niets bekend. Wel hebben vanaf de vroege middeleeuwen Franken meer hun stempel gedrukt op het ontstaan van Nederlands dan Friezen & Saksen omdat ze vanuit Doornik (vlak bij de Franse grens & de taalgrens) het machtscentrum vormden. Zo vallen de termen Oud-Nederlands (500-1150) en Oudnederfrankisch vrijwel samen en geschiedde de evolutie van deze taal grotendeels vanuit het huidige België. In deze periode werd vooral in het Latijn geschreven. Voor het overige omvat de geschreven nalatenschap veel tekstfragmenten waarvan niet echt duidelijk is in hoeverre ze als Nederlands moet worden aangemerkt. Er bestond nog geen standaardtaal en dialecten binnen een dialectcontinuüm vormden de spreektaal. Oud Nederlands was zo een samenraapsel van de Limburgse, Brabantse en (oost en West) Vlaamse dialecten van de tijd (de West Vlaamse dialecten met invloeden uit het Ingveoons van Noordzee Germanen en het Franse dialect Picardisch). Zo kregen Fries & West-Vlaams met het Engels bijv. sterker dan het Standaardnederlands de Ingveoonse klankverschuiving van rond 500 na Chr. mee.

Deze dialecten vigeerden ten zuiden van de grote rivieren in Nederland (met de Rijn nog tussen Utrecht & Katwijk), in Vlaanderen tot in noord Frankrijk en in een strookje Duitsland langs de aansluitende grens van het latere België & Nederland. De schrijfkunst was destijds vrijwel voorbehouden aan monniken en de meeste teksten zijn liturgisch. Ze werden geschreven in Latijns schrift en soms in runenschrift. Een gedeeld kenmerk van oud Nederlandse dialecten is een voorkeur voor klinkers (de w werd bijv. nog geschreven als uu en de v als u), ronde klinkers & naamvallen. Qua woordvolgorde kreeg oud Nederlands overeenkomsten met Duits. Tegelijk kreeg het een aantal veranderingen niet mee die oud Hoogduits en oud Nederduits of Oudsaksisch doormaakten. Het is daarom wel betiteld als een Germaans taalfossiel. Zo is zelfs het werk van Hendrik van Veldeke (ca. 1150-1190) uit het Limburgse Hasselt, dat volgens sommigen reeds geldt als onderdeel van het latere Middel Nederlands (wereldse minnezang en de eerste hoofse ridderroman in het Germaans maken er deel van uit), wel gezien als begin van zowel de Nederlandse, Limburgse als Duitse literatuur. Minnezang & hoofse literatuur stamden uit het Frans. Veel Oud Nederlandse tekstfragmenten zijn terug te vinden in het Corpus van de Vlaamse letterkundige Maurits Gysseling (een verzameling teksten van voor 1301).

Het “Hebban olla vogala” van ca. 1100 v Chr. is lang beschouwd als oudste Nederlandstalige zinnetje, maar nadien is ook de Nederlandse identiteit hiervan in twijfel getrokken en viel een tekstfragmentje uit de Salische Wet van koning Clovis I van rond 510 deze eer te beurt. Het luidt “Maltho thi afrio litho” (“ik meld je, ik bevrijd je, laat”; een laat was een horige, d.w.z. hafvrije, boer).

Het Nederlands van 1200 tot 1550 staat bekend als Middelnederlands of Diets (als term etymologisch verwant aan het Engelse Dutch en het Duitse Deutsch). Als criterium voor de overgang van oud naar middel wordt het gebruik van de stomme e gehanteerd (door taalkundigen sjwa genoemd). Zo werd vogala (vogels) bijv. vogele. Wel behield de taal veel naamvallen. Ook was het nog een verzameling dialecten met ieder hun eigen schrijftaal. De spelling was fonetisch en in de dialecten lagen spreek & schrijftaal dicht bijeen. De hoofddialecten waren Hollands, Brabants & Vlaams en het aan Duits verwante Limburgs & Nedersaksisch. Het Vlaams was binnen het Middelnederlands cultureel toonaangevend. In de loop van 13e eeuw werd in Vlaanderen de term Diets vervangen door Vlaams en vanaf de 15e eeuw werd deze term tevens gebruikt voor het Brabants dialect. Nedersaksisch en Limburgs (incl. Platdiets, het Limburgs dialect ten noordoosten van Luik) werden tot het Duitse taalgebied gerekend. Dialecten trokken zich ook toen weinig aan van landsgrenzen. De taalgrens tussen het Germaanse Nederlands en het Romaanse Frans was scherper. De uitvinding van de boekdrukkunst, met Dirk Martens in 1473 als eerste Vlaamse drukker, droeg bij aan een groeiend bewustzijn van nadelen van schrijftaalverschillen. Zo kwam rond 1500 vanuit het Bourgondisch hertogschap dat in Brussel zetelde, een streven naar een uniforme schrijftaal tot uiting. Uiteraard werden Vlaams & Brabants gezien als belangrijkste basis daarvoor. Een Goudse tekst uit 1482 is de oudst bekende waarin de term Nederlands opdook. In een tekst uit 1514 werd voor het eerst onderscheid gemaakt tussen Nederlands en Overlands (Noord-Duits).

in de 16e eeuw werd in rederijkerskamers nagedacht over uniforme spellingsregels en in 1550 bracht Gentenaar Joos Lambrecht “Nederlandsche Spellynghe” uit, een eerste boekje over dit onderwerp. In 1551 dook de term Nederduits op om Nederlands te onderscheiden van Hoogduits. De term groeide aan populariteit en bleef tot begin 19e eeuw in zwang. Het streven naar standaardisering vormde de opmaat naar de opkomst van Nieuwnederlands, het gesproken & geschreven Nederlands vanaf ca. 1500. Na de val van Antwerpen in 1585 vertrok veel Vlaamse elite naar de Noordelijke Nederlanden  (ca. 115.000 immigranten met een niet roomse religie). Vooral aanvankelijk had dit een onmiskenbare invloed op de taalevolutie. Tegelijk wonnen Hollandse stadsdialecten terrein als bron van spreektaal en groeiden spreek & schrijftaal uiteen. De Nederduits gereformeerde kerk werd in de 17e eeuw een soort staatskerk en haar landelijk bedoelde reformatorische geschriften (psalmboeken, de Drie formulieren van enigheid & de Statenvertaling van de Bijbel uit 1635) droegen zo bij aan standaardisering van de schrijftaal. Daarbij werd tussen Hollands, Brabants & Saksisch een middenweg gezocht. Via de religieuze basis & het vertaalwerk daarvan en geïmmigreerde elite uit de zuidelijke Nederlanden werd de schrijftaal beïnvloed door Latijnse grammatica & Franse woorden. Dat alles droeg er aan bij dat deze thans wat plechtstatig, deftig & elitair overkomt. Anderzijds werd de taal verrijkt met nieuwe woorden & uitdrukkingen die nu nog gangbaar zijn. In Nederland verloren naamvallen en wonnen medeklinkers gestaag terrein. Doordat standaardisering bijv. ook in Duitsland aansloeg, verdween in de officiële taal het dialectcontinuüm zodat het formele Duits & Nederlands uit elkaar groeiden. Het Duits behield bijv. naamvallen. Wel nam Nederlands o.m. werkwoordvervoegingen in de verleden tijd die eindigen op “acht” en het voornaamwoord “zich” over uit het Saksisch. Eerste woordenboeken verschenen in de 16e eeuw als vertaalhulp rond Latijn of Frans (bijv. een Vlaams Frans woordenboek van Lambrecht) en in de 17e eeuw rond Engels.

In de zuidelijke Nederlanden bleef de invloed van Standaardnederlands gering en die van de (soms sterk uiteenlopende) regionale dialecten groot omdat de geschoolde elite  Frans als voertaal bezigde. Dit gold voor Vlaanderen zelfs sterker dan voor Brussel. Rond 1500 was in Brussel ca. 5% maar in Gent & Brugge rond de helft van de stukken in de stadsarchieven Franstalig. In de periode daarna (Spaanse Nederlanden 1556-1715; Oostenrijkse tijd 1715-1794, Franse tijd 1795-1815) verfranste Brussel gestaag via inwijkelingen uit Franstalig gebied. Toch zou gedurende de hele 19e eeuw een flinke meerderheid van de Brusselse bevolking Vlaamstalig blijven. In & buiten Brussel was de gedachte wijdverbreid dat Frans nodig was om carrière te maken en dat het gebruik van Vlaamse of Waalse dialacten bij het informele leven hoorde. Begin 19e eeuw leverde de Leidse hoogleraar Siegenbeek een bijdrage aan een uniforme officiële spelling van het Nederlands (met o.m. de uniek Nederlandse lange ij ter vervanging van de y). Nadien riep de Nederlandse tijd (1815-1830) in het zuiden vooral het gevoel op dat Nederlands werd opgedrongen. Via het omstreden taalbesluit van koning Willem I werd in het gehele Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (de combi van België & Nederland van tussen 1815 & 1830) Nederlands als overheidstaal verplicht, terwijl in zowel het Vlaams als Franstalige deel van het latere België het Frans destijds de gangbare bestuurstaal was. In het Franstalige deel gold Nederlands weliswaar als 2e overheidstaal, maar dat betekende wel dat elke ambtenaar daar die taal moest leren. Dit werkte mede in de hand dat men bij het uitroepen van België als onafhanklijk land in 1830 Frans als enige officiële landstaal verkoos. Binnen het geschoolde volksdeel werden Vlaamse dialecten veelal gezien als boers & bekrompen.

Toch kregen na 1850 Vlaamse dialecten & Standaardnederlands erkenning terug door groeiende invloed van de Vlaamse beweging in combinatie met meer onderwijsdeelname. De Vlaamse beweging vormde de aanzet tot een taalstrijd tussen Nederlandstaligen in Vlaams België & Franstaligen in Wallonië & Brussel die uniek is in de wereld. Deze openbaarde zich in langdurig conflicten rond de taligheid van universiteiten & gemeenten bij de taalgrens (incl. de verfransing van Brussel) en rond taalwetgeving. Wat het vinden van oplossingen bemoeilijkte was dat Vlaamstalige gemeenschap de woonplaats als uitgangspunt nam voor de voertaal en de Fransstalige gemeenschap (het recht van) personen. Daarom werd uteindelijk gekozen voor het veranderen van België van een eenheidsstaat in een federale staat op basis van taal. Dit geschiedde op het vlak van zowel grondgebied (gewesten) als persoonsgebonden kenmerken (gemeenschappen). De taalgebieden werden tot in detail afgebakend, eerst via het vastleggen van de taalgrens in 1963 en daarna via een 6tal staatshervormingen tussen 1970 en 2012. Zo werd België een federale staat met 3 gewesten, 3(taal)gemeenschappen en 6 regeringen.

Wel werkten reeds vanaf midden 19e eeuw Nederlandse & Vlaamse taalkundigen samen aan een Nederlands woordenboek. In 1863 ontwierpen de Vries & te Winkel er speciaal een spelling voor met veel aandacht voor herkomst van woorden. Dit alles resulteerde in 1882 in deel 1 van een WNT. Er zouden nog 42 delen volgen (de laatste 3 in 2001). Met 350.000 à 400.000 woorden (vanaf 1500) werd dit het grootste woordenboek ter wereld. De spelling van de Vries & te Winkel werd in 1865 gepubliceerd in “De woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal”, de voorloper van het Groene boekje. Deze werd in Vlaanderen alras norm bij onderwijs & overheid. In 1872 werd ze gebruikt in de eerste dikke Van Dale. De woordenlijst ligt nog steeds aan de basis van de spelling, zij het met vereenvoudigingen. De eerste daarvan was de spelling Marchant in 1934 (bijv. zoo werd zo, visch werd vis en den man werd de man) met in 1946 verdere versimpeling (der, dezer en zijner vielen bijv. weg) die in 1954 resulteerde in een eerste groene boekje met o.m. voorkeursspelling van bastaardwoorden & extra wijzigingen in 1955. Recenter zijn de veranderingen van 1996 en 2006 onder auspiciën van de Nederlandse Taalunie, beide voor Nederland, Vlaanderen & Suriname en met een nieuw groen boekje. Deze waren niet onomstreden. Al eerder doken suggesties op voor alternatieve spellingen. In 1931 richtten bijv. een aantal taalpuristen het Genootschap Onze Taal op, destijds uit zorg over de vele germanismen. Thans biedt het Witte Boekje (sinds 2006) van dit genootschap alternatieven voor de officiële spelling van het Groene boekje (witte spelling), maar deze sloegen in Vlaanderen niet aan. Wel zag in 2015 in Vlaanderen het “Gele boekje” het levenslicht, een eigen variant op het Groene boekje met onderscheid tussen woorden die in de Nederlandse standaardtaal en enkel in het Vlaams vigeren. Vanuit het buitenland wordt Nederlands steeds meer beïnvloed door Engels en vooral in Vlaams België ook door Frans (veel gallicismen). In België heeft deze beïnvloeding tussentaal & geheel eigen taalpurisme doen ontstaan met o.m. Belgicismen; woorden die enkel in het Belgisch Nederlands of Belgisch Frans voorkomen (zie ook Lijst).

Het dialectcontinuüm van Gallo-Romaanse talen van tussen 700 en 1200 in het huidige België & noord Frankrijk staat bekend als de oïl-talen. Uit dit continuüm splitse zich het Oudfrans af dat zich evolueerde tot Standaardfrans. In het latere België onstonden ook Waals, Picardisch en als lokale variant van Lotharings Gaumais. De betiteling Waals voor het gesproken Gallo-Romaans van Luik e.o. duikt in de 12e eeuw voor het eerst op in het Latijn en in de 13e eeuw in het Waals. Vooral vanwege eigen Germaanse invloeden (9% van de woorden kent een Germaanse en 1% een Keltische oorsprong) wordt betwijfeld of Waals een Frans dialect is dan wel een aparte Gallo-Romaanse taal. Ook binnen het Waals ontstonden (sub)dialecten. Tussen 1990 en 2000 volgden eerste aanzetten tot standaardisering. Het Picardisch staat dichter bij Frans dan Waals en verwijzingen ernaar zijn ouder (van voor het jaar 1000). Sinds de 13e eeuw is in Romaanstalig België Frans weliswaar algemeen aanvaard als literaire taal, maar ook daarna bleven geschriften niet vrij van invloeden uit de eigen oïl talen (m.n. Waals en Picardisch). Door deze inheemse Romaanse talen & dialecten en omdat Frans in Brussel pas in de 20e eeuw m.n. via immigranten dominant werd, gingen het Frans van Brussel en dat van de rest van Franstalig België van elkaar verschillen. Ook Brabants, Vlaams & Duits hebben in de loop van de geschiedenis het Belgische Frans eigen kenmerken meegegeven. Net als Belgisch Nederlands ontwikkelde Belgisch Frans geheel eigen belgicismen & archaïsmen. In 1856 kwam vanuit Luik de eerste aanzet voor het ontstaan van een Waalse beweging en in 1920 volgde de oprichting van een koninklijke academie om de Franse taal & cultuur in België te stimuleren. O.m. de Waalse militant Maurice Piron (1914-1986) was daar lid van. Van hem bestaat tot op heden (voorjaar 2019) geen Nederlandstalige wikipedia pagina. Wel leverde hij een grote bijdrage aan de inventarisatie van Gallo-Romaanse literatuur uit België. Het begin van een Waalse literatuur wordt gezet rond 1600.

Status & verbreiding van de officiële landstalen in België

België kent Nederlands, Frans & Duits als officiële landstalen. In het Vlaams gewest is Nederlands de enige officiële voertaal. In het Waals gewest geldt dat voor Frans & Duits en het voornamelijk Franstalige Brussels hoofstedelijk gewest kent ook Nederlands als officiële taal (Trouw 2019). Deze verdeling heeft heel wat voeten in de aarde gehad (zie boven). Door toedoen van de Vlaamse beweging werd in 1898 via de Gelijkheidswet het Nederlands alsnog 2e officiële landstaal (in Nederland zelf verwierf het deze status pas in 1995) en in 1962 werd met het instellen van taalgebieden Duits de 3e officiële taal van België. Als intergouvernementele taalregulator voor o.m. Nederland & Vlaanderen (een in Europa unieke situatie) fungeert de Nederlandse Taalunie. Deze bewaakt de officiële spelling (Groene boekje), ontwikkelt naslagwerken, steunt onderwijs met expertise & bijscholing, reikt prijzen uit (de 3 jaarlijkse prijs der Nederlandse letteren en een jaarlijkse Toneelschrijfprijs) en bepaalt Europees beleid t.a.v. Nederlands. Voor het standaardfrans vervult de Académie française deze rol internationaal; o.m. via toezicht op grammatica & woordenboeken en het jaarlijks toekennen van ca. 60 literaire prijzen.

In 2012 schatte naar verbreiding Ethnologue (een overzicht van alle talen wereldwijd) voor België het aantal moedertaalsprekers van Nederlands op 6,2 miljoen (58% van de bevolking), van Frans op 4,3m (40%) en van Duits op ca. 50.000. Volgens een Eurobarometer poll in 2012 zag in België 55% Nederlands (56% in 2005, d.w.z. -1%) en 36% Frans (-2%) als moedertaal. Duits kwam hier op 0% (Annex D48a). Talen die bij deze enquête als moedertaal wel scoorden waren Arabisch 3% (+2%, m.n. Wallonië & Brussel), Italiaans 2% (m.n. Wallonië), Turks 2% (+1%), Portugees 1% (m.n. Wallonië) en overige talen 2% (+1%). Als vreemde taal met voldoende kennis ervan om een gesprek aan te durven haalde in België Frans 45% (m.n. in Vlaams België; -3%), Nederlands 13% (m.n. Wallonië & Brussel) en Duits 22% (-5%; D48T). In Franstalig België sprak slechts 13% van de bevolking voldoende Nederlands om een gesprek aan te durven (-2%) terwijl dat in Vlaams België voor Frans 45% was (-3%, Frans als keuzevak op school gaat in Nederland & België achteruit). Binnen dit criterium lag, vooral dankzij Vlaams België (hier is de talenkennis het best), landelijk de score voor Engels (52%; -7%; EU 38%, gelijk) of Duits (22%, -5%; Eu 11%, -3%) boven het EU gemiddelde (Annex D48T). Enig inzicht in de talenkennis in de gewesten boden Ginsburgh & Weber (2006 p4). Ze meldden voor 2000 bij 70% van de Belgen kennis van het Nederlands (Vlaanderen 100%, Brussel 59%, Wallonië 19%). In Vlaamstalig België krijgen kinderen in het vervolgonderwijs meer vreemde taalles dan in het Franstalige landsdeel (Eurostat). Wel is bijv. in Brussel Nederlands een bij velen weinig geliefd, maar wel verplicht schoolvak en rond 2017 kregen volgens de Taalunie in Wallonië 350.000 kinderen Nederlandse taalles (2019). Schattingen van het aantal 2e taal sprekers liggen voor Nederlands wereldwijd rond 5 miljoen (merendeels landverhuizers). Volgens Ethnologue is Frans globaal gezien voor 208 mln mensen een 2e taal en voor 77m de moedertaal. Het Vlaams van noordwest Frankrijk is vrijwel uitgestorven. Wel groeit in Frankrijk de deelname aan Nederlandse taalles.

Belgische varianten op Standaardnederlands en dito Frans

De spelling & grammatica van het Nederlands zijn ingewikkeld en de officiële varianten zijn niet onomstreden, mede doordat de taal leeft (woordenboeken sluiten zich bijv. aan bij veranderingen die ingeburgerd raken). Binnen dit gegeven bestaan er verschillen tussen Belgisch Nederlands (Standaardvlaams) & Standaardnederlands. Waar deze worden onderschat liggen serieuze alledaagse misverstanden alras op de loer (kijk bijv op zeelandnet.nl). Relatief subtiel zijn nog verschillen in spelling (NL vervoerbewijs, VL: vervoersbewijs; NL Slowakije, VL Slovakije) of uitspraak (therapeut: NL uitspraak: “terapuit”; VL: “terapeut”; handicap: NL uitspr. “hendicep”, VL “handicap”), waarmee evenwel niet gesteld wil zijn dat de uitspraak van Standaardvlaams voor elke Nederlander gesneden koek is. Verschillende woorden voor iets (NL bewaren, VL bijhouden; VL bank, NL harde zitbank, VL zetel, NL zachte zitbank etc.) en uiteenlopende zegswijzen (Lijst) maken Standaardvlaams er voor Nederlanders niet makkelijker op. Zo heet inloggen op zijn Vlaams aanmelden en wordt pinnen met je bankpas bij een pinautomaat in Vlaanderen niet begrepen, maar geld afhalen met je bankkaart bij een bancomat wel. Als je in Nederland iemand omhelst zal de Vlaming in alle onschuld vinden dat je diegene bent aangevlogen, maar als een Vlaming iets enerverend noemt betekent dat in Standaardnederlands irritant. Dergelijke verschillen komen uiteraard ook tot uiting in de informele spreektaal of tussentaal. Grammaticaal deelt Nederlands meer kenmerken met Duits dan met Engels, al neemt de invloed van Engels ook in België toe. Wel kent het Standaardvlaams veel meer gallicismen dan Standaardnederlands. Dat zijn leenwoorden of (bijna) letterlijk vertaalde woorden & uitdrukkingen uit het Frans in het Vlaams (bv. solden voor koopjes, camion voor vrachtwagen; goesting voor zin/trek, rondpunt voor rotonde, tas koffie voor kop koffie, eerste zorgen voor eerste hulp).

Het Belgische Frans kent op zijn beurt Nederlandse/ Vlaamse woorden en vertalingen uit het Nederlands of Vlaams. Zo kan men in Franstalig België een opschepper een dikkenek, een studentenkamer een kot & de burgemeester bourgmestre noemen en begrijpt de Waal wat een “fritkot” is. Ook houdt in Franstalig Brussel “manneken-pis” dezelfde naam en kan men in de hoofdstad in het Frans zonder probleem “une pintje” bestellen. Neerlandismen & galliscismen vallen onder de noemer Belgicismen; naar believen tezamen met geheel eigen vormen van Belgisch taalpurisme die e.a. wellicht heeft opgeroepen (bv. duimspijker voor punaise). Vanuit Standaarnederlands & Standaardfrans gezien kennen zowel Belgisch Nederlands als Belgisch Frans archaïsmen (gedateerde woorden & zegswijzen). Wat Belgisch Nederlands betreft valt bijv. te denken aan ajuin voor ui, kleed voor jurk, kuisvrouw voor schoonmaakster, schoon voor mooi, verwittigen voor laten weten & wenen voor huilen. Ook de Vlaamse spreektaal herbergt eigen archaïsche kenmerken als gebruik van persoonlijke voornaamwoorden (bv. Ge), incl. stapelvormen (zijdege); verkleinwoorden (vaak eindigend op ske) & geslacht. Zo bestaat nog het onderscheid mannelijk (ne bal, nen Hollander), vrouwelijk (een vrouw) & onzijdig (e kind). Belgisch Franse archaïsmen zijn bijv. déjeuner voor ontbijt i.p.v. middagmaal (zoals al eeuwenlang in Frankrijk) of septante (i.p.v soixante-dix) voor 70 & nonante voor 90. Waalse invloeden op Belgisch Frans maken de taal voor het gevoel van sommige Fransen enigszins onbeschaafd. Het Duits heeft Belgisch Frans eveneens eigen kenmerken meegegegeven (bijv. dringuelle voor fooi; Trinkgeld op zijn Duits).

Dialecten en talen van minderheden & immigranten

Voor Nederlanders kost het volgen van de Vlaamse tussentaal soms al enige moeite, maar wanneer de Vlaming overgaat op dialect is deze zonder ondertiteling voor de noorderbuur nauwelijks meer te volgen. M.b.t. Gallo-romaanse streektalen & Standaard Frans geldt dikwijls hetzelfde. België heeft het Europees handvest voor regio & minderhedentalen niet ondertekend. Bijgevolg kent men geen officieel erkende streektalen. Wereld taaloverzicht Ethnologue onderscheidt voor België binnen de 3 officiële talen Nederlands, Frans & Duits als regiotalen Vlaams, Limburgs, Luxemburgs, Picarisch & Waals. Het Europees bureau voor minderheidstalen (talen die vanouds in een bepaalde regio door minderheden worden  gesproken) noemt voor België (naast Duits) Limburgs, Luxemburgs, Oïl (oud-Franse) taalvarianten en West-Vlaams. Vanouds onderscheidt men in België aan Nederlandse dialecten of streektalen West-Vlaams, Oost-Vlaams, Brabants en Limburgs. Deze dialecten zijn grofweg onder te brengen bij de Nederfrankische West-Germaanse taalvariëteiten, al kent bijv. West-Vlaams ook kustgermaanse (oude Friese, Engelse & Saksische) trekken en invloeden uit het Gallo-Romaanse dialect Picardisch. In Vlaams België is dialect in de spreektaal van alledag meer wijdverbreid dan in Nederland en zeker de dialecten van Vlaams België  worden gesproken in alle sociaie lagen. Zo sprak eind 70er jaren een grote meerderheid van de Vlaamse studenten in het leven van alledag dialect (uit Brabant 70%, uit Limburg 84%; uit West Vlaanderen 98%). Desalniettemin wijst het Groot Dictee er op dat men de Standaardnederlandse schrijftaal wellicht beter beheerst dan in Nederland.

In de Franstalige gemeenschap daarentegen wordt Standaardfrans steeds belangrijker, is kennis van vreemde talen minder verbreid dan in Vlaams België en groeit de vrees voor de teloorgang van de eigen oïl of Gallo-Romaanse streektalen Waals, Picardisch, Gaumais & Champenois. De Franse taalgemeenschap in België heeft de laatste 3 streektalen naast Frankisch (lees: Luxemburgs) erkend als als regiotaal. Het Waals wordt vanwege de eigen Keltische (1% van de woorden) & Germaanse invloeden (9%) minder dan de andere Gallo-Romaanse streektalen gezien als variant van Frans. Binnen het Waals en Picardisch onderscheidt men ook weer een aantal (sub)dialecten.

Dialecten trekken zich weinig aan van landsgrenzen (dialectcontinuüm). Zo gaan de Nederlandse dialecten van België vrijwel naadloos over in die van aangrenzend Nederland en aan Duits verwante dialecten (bijv. Belgisch Limburgs) in die van over de Duitse grens. Hetzelfde geldt voor het eveneens aan Duits verwante Luxemburgs langs de grens met Luxemburg en de Gallo-Romaanse dialecten Picardisch, Gaumais (Lotharings) en Champenois in het zuiden van België langs de Franse grens. Beide laatste dialecten staan op uitsterven. Het Waals blijft buiten België beperkt tot een Franse uitstulping in het zuiden van België langs de oevers van de Maas en tot 15.000 à 20.000 oudere sprekers in de Amerikaanse staat Wisconson. Daardoor zal daar het Waals wellicht uitsterven. Binnen België zelf bestaan ook overgangsdialecten. Zo kent bijv. Oost-Vlaams een continuüm met West Vlaams & Brabants (met Gents als geval apart dan wel mengsel van alle drie), is Getelands een overgangsdialect van Brabants naar Limburgs en is onder de Brabantse dialecten van België het Brussels sterk beïnvloed door Frans.

In de meeste Vlaamse dialecten hanteert men als je of u vorm de min of meer neutrale varianten op ge, maar m.n. in het Oost-Vlaams wordt u veel gebruikt. Dat is daar geen bureaucratische manier om afstand te creëeren, want men spreekt er zelfs de eigen levenspartner dikwijls aan met u.

Het Limburgs kent in Nederland een zekere graad van erkenning als autochtone minderhedentaal; zij het met minder rechten dan Fries. Hoewel België het Europees handvest voor regio & minderhedentalen niet heeft ondertekend, kennen in Franstalig gebied buiten Brussel Waals, Picardisch en vooral Standaardfrans er in de praktijk soms rechten die voor de Vlaamse taal in Franstalig België niet zijn weggelegd. Zo worden door de Belgisch spoorwegen in Franstalig België plaatsen louter in het Frans omgeroepen. Wel kan treinpersoneel overal in België reizigers in beide talen te woord staan. Zodra men met eigen vervoer de taalgrens passeert toont de bewegwijzering in Franstalig gebied enkel Franse plaatsnamen. In het Brussels hoofdstedelijk gewest worden  plaatsen met 2 officiële vertalingen wel in beide talen aangegeven. Door de bank genomen doen Vlaamse instanties meer in het Frans dan dat Waalse instanties dingen in het Nederlands doen. De vreemde talenkennis is in Vlaams België in zijn algemeenheid beter dan in Franstalig België; wellicht met de Romaanse talen Spaans, Italiaans & Portugees als uitzondering (mede doordat veel Walen wortels hebben in deze landen).

België heeft het Europees handvest voor regiotalen niet getekend en het Europees verdrag voor minderheden niet geratificeerd om het fragiele taalpolitieke evenwicbt niet te verstoren. Zodoende zijn het oud Joodse Jiddisch en het Romani van de Roma zigeuners in België niet erkend als minderheidstaal die gesproken wordt door een over het land verspreide groep. Antwerpen kent een grote behoudende & nogal geïsoleerde joodse gemeenschap (met 20.000 de één na grootste van Europa). Deze is gelieerd aan de diamantindustrie en hanteert jiddisch als eerste taal. Wellicht mede vanwege dit zelf gekozen isolement kent Vlaamstalig België minder jiddische leenwoorden dan Nederland.

Ook immigrantentalen zijn in België niet erkend, maar het gebruik ervan thuis of onder land van oorsprong genoten is substantieel. In 2016 (p135) had in België bijna een derde van de bevolking (29,5%) wortels in den vreemde (Vlaams gewest 20,5%, Waals gewest 31,9%, Brussels gewest 71,4%) en bij de helft daarvan lagen deze buiten de EU. Volgens een voorjaar 2012 afgenomen Eurobarometer poll (item D48A vanaf p T36) waren de meest gesproken niet inheemse moedertalen voor België (op een bevolking ca. 11mln) Arabisch (3% van de respondenten, bij Marokkanen & Algerijnen Maghrebijns waaronder Berbertalen als Riffijns), Italiaans 2%, Turks 2% en Portugees 1%. Of Berbertalen dan wel Arabisch zijn wordt hierbij door sprekers ervan betwist. De noemer “overige talen” scoorde 2% met een flinke bijdrage van oost Europese talen als Pools, Roemeens & Russisch. De mate waarin deze groepen ook het Vlaams-Nederlands of Frans beheersen varieert enorm. Bij de eerste generatie uit niet westerse landen (met de grootste bijdrage van Marokko & Turkije) laat dit het meest te wensen over en bij hoog opgeleide jongeren & westerse allochtonen met een Germaanse of Romaanse taalachtergrond (het vaakst Nederlands, Engels, Frans, Italiaans of Spaans) het minst. Onder Marokkaanse & Algerijnse Belgen en Belgen uit de voormalige Afrikaanse koloniën (Congo, Rwanda & Burundi) is Frans als 2e taal veruit het populairst. Veel jongeren van de 2e of 3e generatie met een buitenlandse identiteit ontwikkelen een etnolect en samen met autochtone leeftijdgenoten straattaal (bijv. Cités), jongerentaal of internetjargon.

Talenkennis en opinie over talen in België

Bij de Eurobarometer poll van voorjaar 2012 (Report) zag in België 55% Nederlands als moedertaal, 1% minder dan eind 2005 (toen 56%; D48). Voor Frans waren deze cijfers  36% en -2%. Bij andere moedertalen (samen 9%, +3%) was de verdeling Arabisch 3% (+2%), Italiaans 2% (gelijk aan 2005), Turks 2% (+1%), Portugees 1% (gelijk) en overige 2% (+1%). Pools en Spaans scoorden in 2005 nog 1%, maar in 2012 niet meer. Wel zouden, gezien de immigratie tendensen, beide talen thans in 2019 terug op 1% kunnen komen. In 2017 bleef naar vreemde taalles op school bij de basisschool de deelname naar EU maatstaf klein. In België kreeg van de lagere school leerlingen 35% vreemde taalles (laagste aandeel binnen de EU; Vlaams België 27%, Franstalig België 44%; Eurostat). In het secundair onderwijs (met meer ruimte voor vreemde taalles) haalde men de schade in met een substantieel verschil tussen Vlaams & Franstalig België ten nadele van het laatste landsdeel. Vlaams België scoorde in 2017 vaak boven het EU gemiddelde en Waals België bleef daar onder. Franse les is voor Vlaamstalige kinderen verplicht terwijl dat niet geldt voor Nederlands bij Franstalige leerlingen. Zo leren Vlaamstalige kinderen meer Frans dan dat Franstalige kinderen Nederlands leren (details verderop) en voor zover de laatsten dit doen gaat dat vooral in Brussel dikwijls met frisse tegenzin gepaard (iets waar veel onderwijsautoriteiten liever niet aan worden herinnerd). Ook het segment dat in Franstalig België op school Engels leerde is relatief klein, maar het omgekeerde geldt daar voor de (andere) Romaanse talen Spaans & Italiaans.

Naar talenkennis sprak in 2012 in Franstalig België 13% voldoende Nederlands om een gesprek aan te durven (2% minder dan in 2005) terwijl dat in Vlaams België voor Frans 45% was (-3%). M.n. dankzij Vlaams België lag landelijk de score voor Engels met 52% (-7%; EU 38%, gelijk) en Duits met 22% (-5%; Eu 11%, -3%) boven het EU gemiddelde (Annex D48T). Naar niveau van kennis was het deel dat aangaf dat de kennis van de eerste vreemde taal (meestal Engels) heel goed tot goed is naar EU maatstaf boven gemiddeld groot (79%, EU 69%) net als bij de 2e taal (meestal Frans: 62 om 54% en de 3e (meestal Duit: 42 om 38%; D48f). In België scoorde bij de keus tussen erg goed, goed & basaal per gekende taal erg goed bij Engels 26% (EU 21%, +2 om -1% t.o.v. 2005; verder: bij Spaans 17 om 24%, +7 om +7%; Russisch 16 om 18%, +16 om +3%; Frans 13 om 12%, -3 om -3%; Duits 12 om 19%, +4 om +2%; D48f.e).

Het volksdeel dat voldoende kennis van vreemde talen claimt om een gesprek te kunnen voeren was in België als geheel flink groter dan gemiddeld in de EU. Wel was het t.o.v. 2005 iets kleiner geworden. Daarbij was de daling in kennis van 2 of meer talen het grootst binnen de EU (minstens 1 taal: 72%, EU 54%, -2%, EU ook -2%; minstens 2: 50 om 25%, -16 om -3%; 3 of meer: 27 om 10%, -26% om -1%) en het segment dat aangaf geen enkele vreemde taal in die mate te beheersen was iets gegroeid (28 om 46%; +2 om +2%; D48T2). Qua vreemde talen die men aldus kende kwamen Engels (52%, -7%; EU 38%, gelijk aan 2005), Frans als vreemde taal (m.n. in Vlaams België 45%, -3%, EU 12% -2%) en Duits (22%, -5%; EU 11%, -3%) het hoogst uit de bus, gevolgd door Nederlands als vreemde taal (incl. Franstaligen 13%, -2%), Spaans (5%, -1%, EU 7%, +1%); Italiaans (4%, +1%; EU 3%, gelijk), overige (2%, -21%; EU3%, -3%), Arabisch (1 om 1%, BE gelijk, EU +1%) en Russisch (1%, +1%, EU 5%, -1%). Bij het kunnen volgen van nieuws op radio/TV waren de uitslagen Engels 41%, EU 25%; Frans 30 om 7%; Duits 18 om 7%, Nederlands 10 om 1%, Spaans 4 om 5%, Italiaans 3 om 2% en Arabisch & overige (beide 1%). Belgen claimden naar EU maatstaf kennis van veel talen op een dergelijk niveau (één taal 34 om 29%, meer talen 30 om 12%, geen talen 35 om 56%). De uitslagen voor krant lezen waren iets lager en voor online communiceren waren de belangrijkste Engels 40%, EU 26%, Frans 19 om  5%, Duits 7 om 5%, Spaans 2 om 3% en Italiaans 1 om 1%(SD5). Een boven gemiddeld  volksdeel (53 om 43%) gaf aan dat vertaalwerk een belangrijke rol vervult in hun leven (bij nieuwsgaring 79 om 67%; TV, film & lezen 76 om 57%, gezondheid & veiligheid 85 om 71%, toegang tot publieke dienstverlening 71 om 59%, educatief 81 om 76%, werk zoeken 75 om 68%, EU activiteiten 70 om 60%; QE8 aan het eind van de annex).

Naar motivatie om vreemde talen te leren (QE2; voorin de annex na QE1) kregen in 2012 in België gebruik voor werk (60 om 53%), in eigen land beter werk krijgen (60 om 45%), buitenlandse vakantie (58%, EU 47%), persoonlijke bevrediging (37 om 29%) of geëmigreerde familie begrijpen (14 om 11%) relatief veel aanhang. Het segment dat talen zou leren voor werk (48 om 61%) of studie (36 om 43%) in het buitenland was  naar EU maatstaf klein en “mensen uit andere culturen begrijpen” (36%), buitenlanders ontmoeten (28%), beter kunnen internetten (16%) en zich meer Europeaan voelen (10%) bleven rond gemiddeld. Bij de vraag naar redenen om geen taalles te nemen (QE5) werden o.m. geen zin (40 om 35%; +7 om +4%), geen talent (26 om 19%) en te ver weg (8 om 5%) in België naar verhouding vaak aangevinkt. Geen tijd (31%), te weinig gelegenheid talen te gebruiken (14%), vraagtekens bij kwaliteit (10%) en te weinig met talen in aanraking komen (6%) bleven rond gemiddeld en te duur (19 om 25%) scoorde relatief laag (17 om 25%). In België zou m.n. onbetaald verlof door de werkgever voor taalles (25 om 15%; m-3 om -1%) of een cursus vinden die in het eigen tijdschema past (19 om 16%; -5 om -2%) relatief velen over aarzeling heen kunnen helpen. Ook de taal leren in een land waar deze gesproken wordt (20%) en beter carrièreperspectief (18%) werden relatief vaak aanvinkt, maar met weinig afwijking van het EU gemiddelde (QE6). Hetzelfde geldt voor het item “geen wens talen te leren dan wel verbeteren”(17%). Gratis taalles (25 om 29%) of “toekomstig uitzicht op werk” (10 om 16%, -4 om +3%) hielpen in een rijk & welvoorzien land als België relatief weinig.

Onder de manieren om talen te leren is vreemde taalles op school overal in de EU de geijkte manier. Wel was (zeker t/m 2017) België het enige EU land waar vreemde taalles op de basisschool geen regel is. Het segment lagere school leerlingen dat zulke taalles kreeg is dan ook klein (België 35% in 2017). In Franstalig België (FB) betrof het 44% van de leerlingen. Daarvan kreeg 31% Nederlands (in 2013 nog 38%) en 11% koos voor Engels. In Vlaams België (VB) ging het om 27% die verplicht Franse les kregen (Eurostat; languages). In de basis van het vervolgonderwijs steeg het onderricht in vreemde talen landelijk naar ruim 99% van de leerlingen (FB 96% les in gemiddeld 1 taal, NL 49%, Eng 45%; VB 100% les in 1,5 taal, Frans 100%, Eng 52%; EU: 99,5% les in gemiddeld 1,6t in 2016). In het vervolgonderwijs na deze basis kreeg in België 90% vreemde taalles (Eu 81%, FB 81%, VB 98%). In de algemeen vormende tak betrof het landelijk vrijwel 100% die les kreeg in gemiddeld 2,2 talen (FB 98% in 1,8t, VB 100% in 2,6 talen) en in het beroepsonderwijs kwam men federaal tot 81% met les in gemiddeld 1,3 talen (EU 83% les in 1,1t; FB 58% les in 0,7t; VB 97% les in 1,6t).

Al met al scoren bij de Eurobarometer enquête van 2012 de meeste andere manieren om talen te leren (QE4) naar EU maatstaf hoog in België (spraakles van sprekers 24 om 12%, via uitzendmedia 23 om 11%, informeel contact met sprekers 19 om 15%, boeken lezen 16 om 12%, internetten 11 om 6%). Rond gemiddeld bleven regelmatig bezoek aan land van de taal (15%), audiovisueel materiaal 11% & cursus in buitenland (8%) en onder gemiddeld taalcursus met docent live (12 om 15%) en privéles individueel (6 om 9%). Belgen gaan veel naar het buitenland met vakantie. Op TV is in Vlaams België ondertiteling (vs. nasynchronisatie) veelal gebruikelijk. Franstalige media geven de voorkeur aan nasynchronisatie hetgeen niet bijdraagt aan kennis & bewustzijn van en respect voor vreemde taal & cultuur. Landelijk kreeg in Belgie in 2012 ondertiteling steun van 71% (EU 44%; QE7). Qua bevonden effectiviteit scoorde ook in België les op school het hoogst (41%, Eu 46%), gevolgd door spraakles van sprekers (12%, hoogste EU, EU 6%), landen met de taal vaak bezoeken (9%), uitzendmedia (6 om 2%) en praten met sprekers (6 om 7%). Een iets boven gemiddeld segment (9%) had in de 2 jaar vooraf gewerkt aan verbetering van de talenkennis over de grens of was daar nog mee bezig (15%). Het segment dat van plan was een taal te leren was ook relatief groot (13 om 8%) en weinigen (17 om 23%) hadden nooit een vreemde taal geleerd (QE3).

Het (bijna) dagelijks gebruik van vreemde talen (tekst lezen, spreken) was in het 3talige België boven gemiddeld (in 2012: eerste vreemde taal 29%, in 10 Eu landen meer; EU 24%; 2e taal 13 om 8%; 3e taal 9 om 6%). Het bedroeg bij Frans 48% (EU 8%), bij Engels 44% (EU 19%), bij Nederlands (voor niet moedertaalsprekers) 24% (EU 2% voor alle Nederlands sprekenden) en bij Italiaans 4% (om 2%). Bij Duits (3%, EU 19%) & Spaans (3 om 11%) lag het relatief laag (verder: Arabisch 1 om 1%, Pools 1 om 1%, Russisch 1 om 3%, overige 3 om 3%; SD3a). Regelmatige gebruik van vreemde talen was in België boven gemiddeld hoog bij vakantie in het buitenland (59%, EU 50%; SD4); TV, radio & film consumeren (49 om 37%), werksituaties (gesprek 38 om 27%, lezen 20 om 17%, e-mailen 17 om 18%, zakenreizen 9 om 11%) en contact met familie (25 om 19%). Het lag rond gemiddeld bij contact met vrienden (38%) & internetten in de vrije tijd (38%) en onder gemiddeld bij taalstudie (8 om 14%) & andere studie (7 om  10%). Qua Europese gezindheid (QE7) bestond in België relatief veel steun voor talenkennis (iedereen in de EU moet minstens 1 taal van over de grens leren 91 om 84%; minstens 2 talen 82 om 72%), politieke prioriteit voor taalonderwijs (88 om 77%), één vaste voertaal bij EU instanties (61 om54%) en één taal die iedereen in de Eu spreekt (74 om 69%). Enkel gelijke behandeling van alle talen in de EU kreeg een iets onder gemiddelde aanhang (75 om 81%; in 2005 scoorde steun voor regio & minderhedentalen in België met 66% ruim gemiddeld (EU 63%; Euro QA12.3).