Taal
Stamboom en geschiedenis van het Fins
De taalfamilie waar het Fins onder valt vormt een vreemde eend in de bijt van de EU talen. Deze zijn vrijwel allemaal Indo-Europees. De Finse taal (Suomen kieli op zijn Fins) wordt ondergebracht bij de Fins-Oegrische taalgroep van de Oeraalse taalfamilie (naar het Oeralgebergte), waar ook het Hongaars en het Turks onder vallen. De taalgroep is al minstens 6000 jaar oud. Finnen kunnen echter geen Hongaars en Turks verstaan. Dat komt doordat deze beide talen onder de Oegrische tak vallen. De aanwezigheid daarvan in Europa wordt wel geassocieerd met de invasies van Hunnen in de tijd van de volksverhuizingen. Het Fins valt met ondermeer het Estisch (de taal van Estland) en de talen van de Sami (de Lappen willen zo worden genoemd) onder de Fins Permische tak. Deze wordt gesproken door de autochtone bevolking in noord Rusland en is al minstens 5000 jaar lang van Finland tot Siberië aanwezig. Mogelijk is ze zelfs een erfenis van de allereerste bewoners van Finland, de rendierjagers die tijdens de laatste ijstijd West-Europa bevolkten en met de rendieren mee trokken naar het noorden toen het warmer werd. Tussen 1500 en 1000 v Chr. begon de Oostzee Finse, Baltisch Finse of Finnische groep zich af te scheiden van de Samische (Lappen) talen en vanaf het begin van de christelijke jaartelling ontwikkelden zich daaruit weer het Fins en het Estisch. In feite ligt het Estisch dichter bij het brongebied oostelijk van de Finse golf dan het Fins.
Het Fins is de moedertaal van het merendeel van de bevolking, maar het bleef lang louter een spreektaal. Nadat Finland in de 12e eeuw deel werd van Zweden werd Zweeds de overheidstaal en Latijn de taal van kerk en hoger onderwijs. In de handel was door de Hanze invloed het Duits schrijftaal. De komst van het lutheranisme in de 16e eeuw bood echter wat ruimte en in 1543 aanschouwde het eerste Finse grammaticaboek van hervormer Mikael Agricola het levenslicht. Dit ABC boek (ABC-kirja) schreef hij omdat het hem nodig leek eerst grammatica regels vast te leggen voordat hij liturgieboeken en de bijbel in het Fins ging vertalen. Agricola gebruikte het dialect van west Finland. Na zijn Bijbelvertaling gebeurde er heel lang vrijwel niks en tot ver in de 19e eeuw (Finland was toen een Russisch groothertogdom) werd het Fins nog gezien als taal van ongeletterde boeren en buitenlui. Wie hogerop wilde komen moest zich in het Zweeds of Russisch dan wel in het Engels of Frans uitdrukken en de 2 grootste 19e eeuwse schrijvers die aan de verbreiding en ontwikkeling van hat Fins bijdroegen kwamen uit een Zweedstalig nest omdat Zweedse Finnen vrijwel als enigen naar school gingen. Dit waren Johann Vilhelm Snellman en folklorist Elias Lönnrot, de schrijver van het nationale epos de Kalevala. Lönnrot verzamelde zijn overgeleverde volksverhalen vooral in Karelië (nu grotendeels van Rusland) en Lapland zodat deze regio hun stempel gingen drukken op de Finse taal.
Verbreiding van het Fins
Het Fins heeft behalve in Finland een officiële status in Zweden (170.000 sprekers, m.n. in Stockholm en wijde omgeving) en in de Russische deelrepubliek Karelië (rond 14.000). Karelië kent ook de aan Fins verwante dialecten Karelisch (65.000) en Vespisch (5000). De taal wordt lokaal ook gesproken in Estland, Ingrië (de regio tussen de Finse golf en St. Petersburg) en Noorwegen en uiteraard hier en daar nog door Finse emigranten. In het uiterste noorden van Zweden en Noorwegen betreft het 2 Finse dialecten die niet onder de Samische talen vallen. Deze zijn het Meänkieli (onze taal, rond 50.000 sprekers) in Zweden en het Kven in Noorwegen (±5000). Daarmee komt het aantal sprekers wereldwijd uit rond 6 miljoen. Het onderzoeksinstituut voor de talen van Finland (afgekort als KOTUS) waakt ook over de kwaliteit van het Fins.
Kenmerken van het Fins en de Samische talen
In http://nl.wikipedia.org/wiki/Fins staan behalve een aantal kenmerken van het Fins ook de nodige links. Het Fins is voor de meeste Europeanen erg moeilijk te leren. De regels zijn heel anders zijn dan bij Indo-Europese talen en de verschillen tussen spreek en schrijftaal zijn groot. Typerende kenmerken zijn veel (maar liefst 16) naamvallen, lange woorden (voorzetsels/ vervoegingen die aan zelfstandige naamwoorden en werkwoorden worden vastgeplakt), een overvloed aan klinkers en weinig medeklinkers. Zo kent het Fins naast de a, e, i, o, u en y als extra klinkers de ä, å en ö (de å komt alleen voor in Zweedse leenwoorden). Verder kent de taal zelf niet de b, c, f, q, w, x en z (ze komen alleen voor in leenwoorden) en ook de medeklinkers g en d worden weinig gebruikt. De klemtoon ligt altijd op de eerste lettergreep en de v klinkt (afgezien van dialecten) als een w. Het meervoud wordt uitgedrukt met een t achter het woord. Het werkwoord hebben is in het Fins onbekend (bezit drukt men uit met “bij mij is”). Ook kennen Finnen, net als Hongaren en Esten, geen onderscheid tussen hij en zij en dat leidt nog wel eens tot vergissingen. De meeste leenwoorden in het Fins komen uit het Zweeds en in mindere mate uit het Russisch. De taal kent Baltische leenwoorden in verband met de zee (wellicht hadden de oorspronkelijke sprekers weinig op met dit fenomeen) en oud Germaanse leenwoorden in verband met landbouw (dat rendierjagers evenmin kenden). Net als elders komen er de laatste tijd veel Engelse leenwoorden bij. De Samische talen van nu zijn anders dan Fins. Er zitten veel oud Noorse en Zweedse woorden in. Ze worden in Finland nog gesproken door zo’n 7000 bewoners van Lapland en op enkele scholen met een meerderheid van Sami leerlingen onderwezen. De 3 in Finland erkende dialecten tellen zo’n 1800 sprekers die ze als moedertaal zien.
Dialecten, minderheden en immigrantentalen
De schrijftaal is in Finland overal gelijk, maar de spreektaal varieert nogal. Ze is vaak anders dan de schrijftaal. Er komen nogal veel verkortingen en samenvoegingen in voor en er wordt veel gesjoemeld met letters, uitspraken en vervoegingen. De belangrijkste dialectgroepen zijn de dialecten van West Finland en die van Oost Finland. Onder de west Finse dialecten valt het Fins langs de zuid en westkust en het Fins van heel Lapland, incl. het meänkili in noord Zweden en het Kven in noord Noorwegen. Verder onderscheidt men 5 subgroepen met het zuidwest dialect (Lounaismurre) als belangrijkste. Dit geldt zelfs min of meer als algemene spreektaal. Het stadsfins van Helsinki (stadi slangi) wordt wel gezien als een apart dialect. In het oost Fins onderscheidt men Savonische en zuidoostelijke dialecten. De Savonische dialecten beslaan een groot deel van Finland vanaf de Russische grens tot ver het binnenland in. Sommigen rekenen het Karelisch van de Russische deelrepubliek Karelië direct over de grens er ook bij. De zuidoostelijke dialecten worden voornamelijk gesproken over de Finse grens in Ingrië. Dat beslaat de Karelische landengte ten noorden van St. Petersburg (tussen de Finse golf en het Ladoga meer) en het aansluitende gebied tot in Estland. In de 2e wereldoorlog vluchtten de meeste bewoners van Karelië naar Finland, maar die van Ingrië werden door de Sovjets gedeporteerd naar elders in de Sovjet Unie (als ze geluk hadden naar Estland).
Finland is volgens de grondwet 2talkig en Zweeds heeft in principe dezelfde rechten als Fins. Alle Finse schoolkinderen krijgen verplicht Zweedse les en in gemeenten waar 8% of meer Zweedstalig is of waar meer dan 3000 Zweedstaligen wonen moeten ambtenaren 2talig zijn. Verder zijn overal straatnaambordjes e.d. 2talig. Dit geeft in het oosten van Finland, waar erg weinig Zweedstaligen wonen en waar ze ook zelden komen, wel eens irritatie. De historische achterstelling heeft veel kwaad bloed gezet en er zijn heel wat Finstalige kinderen geweest die er bij Zweedse lessen een potje van maakten. Achteraf valt hen echter vaak wel op dat je via het Zweeds makkelijker Engels leert. In 2010 telde men 265.000 Zweedstalige Finnen, 5% van de bevolking. Het volksdeel woont vooral langs de zuidkust, op de autonome Åland eilanden (daar spreekt 93% Zweeds en is alleen Zweeds officiële voertaal) en aan de westkust. In Österbotten met 175.000 inwoners en Vasa (60.000) als grootste stad is meer dan de helft Zweedstalig. Het Zweedstalige volksdeel wordt wel gestaag kleiner. Zo kende Helsinki in de 19e eeuw nog een Zweedstalige meerderheid, maar nu spreekt slechts 6% de taal en de groep die een andere moedertaal voert dan Zweeds of Fins is er al groter (9,6%).
Finland kent 6 erkende minderhedentalen. Dit houdt in dat ze in aanmerking komen voor overheidssubsidie en als verplichte lestaal op school. Daaronder vallen de 3 Samische talen Noord Samisch (rond 1000 moedertaal sprekers in Finland), Inari Samisch (400 sprekers, de enige variant die alleen in Finland voorkomt) en Skolt Samisch (400). Vooral beide laatste talen worden in hun voortbestaan bedreigd, mede omdat er vrijwel geen subsidiegeld meer in wordt gestoken om schoolkinderen er les in te geven. In Finland zelf wonen zo’n 10.000 voornamelijk bejaarden die het Karelisch nog spreken. Ze vluchtten in WOII naar Finland toen Karelië deel werd van Rusland. Ook hun taal is in 2009 erkend als minderhedentaal. De beide andere minderhedentalen zijn het Romani van de Roma zigeuners in Finland (3000) en de Finse gebarentaal voor doven (5000 gebruikers). De grootste immigrantentalen zijn Russisch (1% bevolking), Estisch (0,6%), Somali, Engels, Arabisch, Koerdisch en Chinees (ieder rond 0,2%).
Talenkennis en opinie over talen in
Eind 2005 beschouwde 94% van de Finnen Fins en 5% Zweeds als moedertaal (bron Eurobarometer 243, wave 64.3). Verder zag 0,8% een andere erkende EU taal (het vaakst Estisch) en 0,4% een taal van buiten de EU (ook) als zodanig (het vaakst Russisch). Het volksdeel dat geen vreemde talen sprak was met 31% klein (EU25: 44%) en het deel dat ze wel sprak groot (minstens 1 taal 69 om 56%, minstens 2: 47 om 28%, 3 of meer: 23 om 11%). Als reden om geen vreemde taal te leren kwam “geen zin” het vaakst uit de bus (41%, EU 22%; andere opties “geen geld” en “geen tijd”). De talen die men het vaakst kende waren Engels (63%, Eu 38%), Zweeds (41 om 1%) en Duits (18 om 14%). In vrijwel alle denkbare situaties waarin men vreemde talen gebruikt doen Finnen dat boven gemiddeld vaak en het bijna dagelijkse gebruik (tekst lezen, spreken) van Engels viel flink boven de EU normaal buiten Engelstalige landen (25 om 12%, NL 38%, BE 17%). In 2009 kregen vrijwel alle leerlingen in het secundair vervolgonderwijs Engels (EU 84% in 07), 28% Duits (om 22,5%) en 18% Frans (om 22%, Eurostat). Leerlingen in het lager vervolgonderwijs kregen gemiddeld les in 2,2 vreemde taal (hoogste EU na Luxemburg, EU27 1,5 taal). De kennis van vreemde talen is wijdverbreid, het deel dat een hoge pet op had van de talenkennis in eigen land is groot (77 om 44%) en het deel dat liever ondertitels dan nasynchronisatie zag op TV of bij films viel onder de EU top (93 om 37%; men is ondertiteling gewend). Relatief velen vonden dat er in de omgeving genoeg gelegenheid was om talen te leren (67 om 51%) en een doorsnee deel zou gebruik willen maken van een talencentrum in de buurt (38%).
Het volksdeel dat het nuttig leek voor de eigen zelfontplooiing en carrière om vreemde talen te kennen was boven gemiddeld groot (90%, EU 83%) en was na 2001 weinig gegroeid (+2%, EU15 +11%). De groep die talenkennis erg belangrijk vond voor de carrière vooruitzichten van kinderen was ook relatief groot (80 om 73%) en het deel dat het aanbod aan vreemde talen in hun onderwijs voldoende divers achtte viel onder de EU top (87 om 61%). Zowel het volksdeel dat te kennen gaf dat men in de onderbouw van de basisschool voor het eerst vreemde taalles kreeg (45%, EU 25%) als het deel dat er in het vervolgonderwijs mee in aanraking kwam (69 om 59%) was boven gemiddeld. Thans wordt ook op de onderbouw Engelse les gegeven. Naar verhouding weinig Finnen waren er voor om vroeg met vreemde taalles te beginnen. Zo vond bij een 1e taal 14% (EU 39%) 0-5 jaar en 83% (EU 55%) 6-12 jaar daar een goede leeftijd voor en voor het leren van een 2e vreemde taal scoorde 0-5 jaar 2% (EU 17%); 6-12 jaar 77% (EU 64%) en 13-19 jaar 19% (EU 11%). Een doorsnee deel (66%) kende vreemde talen van school en een iets onder gemiddeld deel (54%) leek dat dit een effectieve manier om ze te leren. Een taalcursus met een docent scoorde het hoogst op de vraag naar hoe men zelf het beste een taal zou kunnen leren gegeven de omstandigheden (24 om 20%, andere keuzes: les op school, individuele taalles, land bezoeken waar men de taal spreekt).
Eind 2005 was het aandeel Finnen dat in de 2 jaar vooraf gewerkt aan verbetering van de eigen talenkennis over de grens relatief groot (28%, EU 18%) en ook het segment dat van plan was dit in het komende jaar te doen was fors (31 om 21%). Op de vraag naar 2 voorkeurstalen voor zichzelf koos 88% Engels (EU 68%), gevolgd door Zweeds (30 om 1%), Duits (19 om 22%), Russisch (10 om 3%), Frans (8 om 25%), Spaans (4 om 16%) en Italiaans (1 om 3%). Voor hun kinderen was de volgorde van voorkeuren dezelfde (Engels 85 om 75%, Zweeds 38 om 0%, Duits 24 om 28%, Russisch 10 om 3%, Frans 10 om 33%, Spaans 3 om 19%, Italiaans 0 om 2%). Qua Europese gezindheid op taalgebied speelt wellicht een rol dat veel Finnen hun eigen taal een ondergeschoven kindje vinden. Alleen de aanhang voor gelijke behandeling van alle talen in de EU (78 om 72%) of meer steun aan regio en minderhedentalen (74 om 63%) was boven gemiddeld. Een relatief klein deel van de Finnen onderschreef dat iedereen in de EU minstens 1 taal (76 om 84%) of 2 talen (40 om 5%) van over de grens moet kennen. Het gedeelte voorstanders van één vaste voertaal bij alle EU instellingen (35 om 55%) of van één taal die iedereen in de Eu spreekt (45 om 70%) was het op één na kleinst binnen de EU en de aanhang van meer politieke prioriteit voor taalonderwijs het kleinst (41 om 67%).