Wetenswaardigheden

Etnische verhoudingen en hun historische achtergrond

Als klein & rijk kust en handelsland is Nederland (NL) sterk internationaal georiënteerd. In 2007 kwam uit een EU enquête bijv. naar voren dat ook hier een flinke meerderheid zich gehecht voelde aan plaats (65%) of regio (67%) van afkomst of aan eigen land (82%), maar dat dit segment kleiner was dan in enig ander EU land (QA14) en dat Nederlanders op 10 van 11 items rond internationale oriëntatie (QA10, 22) boven het Eu gemiddelde scoorden (op 6 ervan bij de EU top5). Ook het volksdeel dat zelf leden van een etnische of geloofsminderheid kent (respectievelijk 72 en 84% in 2012; Explore) viel onder de grootste binnen de EU. Hetzelfde gold in 2007 voor het segment met voorkeur voor de maatschappelijke waarden tolerantie & openheid (60%, EU 37%) en vrijheid van meningsuiting (52 om 37%; QA16), maar tegelijk voor het segment dat sterke spanning ervoer tussen etnische en geloofgroepen (respectievelijk 48% en 36%). Intussen kon opkomend rechts populisme niet verhinderen dat NL in 2007 en in 2010 naar EU maatstaf hoog scoorde op immigrant vriendelijkheid zoals gemeten door de MIPEX (Migrant Integration Policy Index). In de totaalscore haalde NL in 2007 binnen de EU een 3e plaats na Zweden & Portugal en in 2010 een 4e plek na Zweden, Portugal & Finland (Download). Deze discrepanties zijn te plaatsen binnen de context van de historisch gevormde Nederlandse identiteit in combinatie met recente immigratiegolven, politieke moorden (Pim Fortuyn 2002, Theo van Gogh 2004) en dito ontwikkelingen.

De streek van afkomst als traditionele bron van identiteit wordt in NL wel terug gevoerd op de West Germaanse volkstammen die vanaf het begin van de christelijke jaartelling het grondgebied bevolkten. Aan z.g. Noordzee Germanen betrof het Friezen langs een brede kuststrook en Saksen ten zuiden en oosten daarvan. Vanaf het eind van de Romeinse tijd kwamen de Franken op; zuidelijke Germaanse stammen met Romeinse invloeden die in de vroege middeleeuwen toonaangevend werden qua bestuur & religie. De kerstening ging van hen uit en ze voerden op het platteland het hofstelsel in met adel en horige boeren (De). Deze erfenis is deels terug te vinden in de 3 in NL erkende streektalen Fries, Nedersaksisch en Limburgs die zich tot nu toe hebben gehandhaafd naast de officiële voertaal Nederlands. Deze kent een Frankische oorsprong, net als Limburgse en Brabantse dialecten. In oost NL bestaat een heel scala aan Nedersaksische dialecten die over de Duitse grens naadloos doorgaan en dan naast het Duits worden gesproken. Fries kent van de 3 streektalen de hoogste staat van erkenning (kader). Zo mag de taal t/o instanties (gemeente, politie, rechtszaal, openbaar vervoer etc.) worden gevoerd, wordt ze op school onderwezen, kan men er universitair in afstuderen en zijn plaats & straatnaam borden in Friestalige regio 2talig. Fries is meer dan Nederlands, Saksisch of Limburgs etc. verwant aan Engels. Friestaligen koesteren hun streekcultuur (Fries) en hebben het vaakst clubs van taalgenoten in den vreemde (Web; over streekculturen: Canon en Streek). Dagelijks gebruik van streektalen gaat wel achteruit. Tussen 1995 en 2011 zakte het bij Nedersaksische dialecten van 35 naar 15%, bij Fries van 60 naar 44% en bij Limburgs van 60 naar 54% van de regiobevolking (3; Driessen). Dit laat onverlet dat velen van buiten Holland liever niet worden betiteld als Hollander.

Het feodale stelsel dat de Franken brachten kreeg in NL naar Europese maatstaven weinig invloed. Eén oorzaak ligt in de unieke rol van de strijd tegen het water. Daarbij waren alle standen van elkaar afhankelijk om droge voeten te houden en men moest via overleg tot breed gedragen oplossingen komen (poldermodel). Zo werden standen en onderworpenheid deels overvleugeld door gelijkwaardigheid. Ook varieerde de invloed met de plek. Friese regio’s lagen ver van het centrale gezag en waren meer autonoom. Het feodale stelsel is bijv. in Friesland zelf nooit ingevoerd (geschiedenis). Verder had dat stelsel minder vat op steden (men kende de uitdrukking “stadslucht maakt vrij”) en die werden naarmate de middeleeuwen vorderden belangrijker (dat begon met de Vlaamse steden: 2.5). Ambachten, handel (vaak internationaal zoals de Hanze), kunst & cultuur bloeiden daar. Dat schiep een voedingsbodem voor onafhankelijke en vrijdenkende geesten, verkleinde de macht van kerk en adel en werkte door op het vlak van autonome geloofsinvulling (moderne devotie). De 16e eeuwse reformatie betekende een verdere breuk met de ootmoed & deemoed eigen aan roomse kerkhiërarchie & feodalisme.

Pogingen de reformatie de kop in te drukken mondden in het NL boven de grote rivieren uit in een opstand tegen de roomse Spaanse Habsburgers. De separatisten voerden de leus “Liever Turks dan paaps” en riepen in 1581 de autonome republiek der 7 verenigde Nederlanden op calvinistische grondslag uit (de Spaanse Nederlanden ten zuiden van de grote rivieren bleven wel rooms). Daarmee werd tevens het huis van Oranje (later het koningshuis) gevestigd met Willem van Oranje (in 2005 hoog bij de grootste Nederlander verkiezing) als nationaal symbool. Oranje, verzet tegen geloofsdwang & protestantisme bleven eeuwenlang peilers van nationale identiteit. Protestantisme werd bevoordeeld, maar andere geloven werden gedoogd op een wijze vergelijkbaar met delen van Europa onder de Islam (Spanje tussen 750 en 1050 of het Ottomaanse rijk; belijden mag, maar niet openlijk en geen officiële functies; dhimmi). In de roomse gebieden onder gezag van de republiek Noord-Brabant en Limburg werden protestanten op dezelfde wijze gedoogd. Toch was dit beleid verdraagzamer dan in m.n. rooms Europa en zo werden de Nederlanden toevluchtsoord voor religieuze minderheden als (Sefardische) joden van het Iberisch schiereiland en protestanten uit Vlaanderen of Frankrijk (Hugenoten). Dit legde de republiek geen windeieren, want veel nieuwkomers waren ontwikkeld & vermogend. De republikeinse staatsvorm, stedengroei, immigratie van hoge kwaliteit en wereldhandel maakten de samenleving minder feodaal, opener, innovatiever en vrijer; ook qua arbeidsmarkt & geldverkeer. Wel ontwikkelden etnische en geloofsgroepen hun eigen kijk op geschiedenis & natie. Voor protestanten was de opstand een bevrijdingsoorlog, maar voor veel roomsen eerder een bezetting en heldendom voor protestanten betekende voor roomsen nogal eens onderdrukking of terreur. Zo werd identificatie met de eigen groep belangrijk vergeleken met vereenzelviging met de natie als geheel (4) en het belang van gedogen werd hiermee herbevestigd.

Omdat NL het proces zo op geheel eigen wijze al had doorlopen bleef in de 19e eeuw de invloed van romantisch (5) nationalisme op staatsvorming klein (Naatje). Wel kreeg ook NL een liberale grondwet. Kort daarop (1853) werd de bisschoppelijke hiërarchie in ere hersteld en werden roomse schuilkerken overbodig. Eind 19e eeuw mondde de combi van verscheidenheid in geloof en “leven en laten leven” uit in verzuiling, een opdeling van de samenleving in levensbeschouwelijke groepen met eigen voorzieningen. Emancipatie van minderheden was in NL hoofdmotief (“soevereiniteit in eigen kring” van calvinistische voorman Abraham Kuyper) en de scheiding van kerk & staat werd zo uitgewerkt dat ideologische groepen gelijke rechten kregen. Dit resulteerde in volledige gelijkstelling (ook qua overheidssubsidie) van confessionele & openbare voorzieningen in politiek, onderwijs en verenigingsleven. Doordat geen enkele zuil ooit meerderheid werd, werkten zuilen politiek samen waarbij men ideologische verschillen respecteerde zonder dat aan de grote klok te hangen (pacificatie). Zo konden roomsen, protestanten & socialisten etc. hun eigen veilige wereldbeeld koesteren zonder zich met de wereld van andere groepen in te hoeven laten en wat men onder nationale identiteit verstond raakte nogal verweven met de zuil waartoe men behoorde. God, Koningin & Vaderland bleef een gedeelde waarde; al maakten protestanten daar wel een mythe van uitverkorenheid van. Dit bemoeilijkte bijv. begrip voor het onafhankelijkheidstreven in de voormalige koloniën. Nadat (moslimland) Indonesië onafhankelijk werd kwamen er tussen 1945 en 1960 in golven rond 300.000 veelal christelijke Indische Nederlanders naar NL. In 2014 identificeerde 2,3% zich nog als Indonesisch (372.000 in getal; Pop), maar het segment met “Indisch” bloed is aanzienlijk groter en komt wellicht boven het miljoen doordat het volksdeel uit Indonesië veelal erg soepel integreerde.

Na de flowerpower revolutie van eind 60er jaren nam de invloed van verzuiling gestaag af en de ontkerkelijking nam navenant toe. Nu valt NL onder de meest seculiere landen ter wereld, wel met nog steeds een groot scala aanpolitieke partijen. Ook de komst van immigrantengroepen als de gastarbeiders die men al eerder naar NL haalde vanwege krapte op de arbeidsmarkt droeg bij aan ontzuiling. Werkgevers hadden voorkeur voor ongeschoolde werkers, vaak uit moslimlanden (goedkoop & onbewust; minder kans op staken e.d., maar wel de slechts denkbare basis voor een soepele integratie). Door de oliecrisis van de 70er jaren raakten velen van hen hun baan kwijt, maar uit humane overwegingen besloot de regering hen de kans te geven te blijven en hun gezin over te laten komen. Velen gingen hier op in omdat de voorzieningen goed waren en ze meer kansen zagen voor hun kinderen. Toen na 1985 op de Antillen olieraffinaderijen dicht gingen kwamen kansarme Antillianen (veel ongeschoolde jonge mannen) massaal naar NL en voor hen vormde een uitkering de hoofdreden. Ze werden gevolgd door populaties van asielzoekers, vaak uit moslimlanden en van een gemengd opleidingsniveau. Bij al deze groepen waren de verschillen met de cultuur van NL relatief groot (COUNTRIES) terwijl de basis om ze te overbruggen veelal ontbrak (ook vanuit NL en m.n. bij laag opgeleiden). Beide partijen beperkten contacten vrijwel tot de eigen kring (segregatie); Nederlanders vanuit hun achtergrond van verzuiling en immigrantengroepen vanwege hechting aan eigen cultuur & religie. Vanuit een naïef soort idealisme (de ander in zijn waarde laten) bleef het beleid in de 80er jaren gericht op recht op behoud van eigen cultuur. Zo werd de mythe hoog gehouden van een tole­rante multiculturele samenleving.

Vanaf 1982 volgde gestage afbraak van de verzorgingsstaat door economische recessie en opkomst van conservatief liberalisme (m.n. na de val van de muur rond 1990). De gescheiden leefwerelden ontaardden zo op den duur m.n. bij jongere generaties “niet westerse allochtonen” (term van het CBS) in een vicieuze cirkel van achterstanden in scholing & werk, koesteren van slachtofferschap, creativiteit/ losgeslagenheid en relatief hoge uitkering & criminaliteitscijfers (wijkenproblematiek; m.n. waar in grote steden in de Randstad deze groepen meerderheid werden). Lang werden debat & confrontatie vermeden en werd on­derhuids onge­noegen gladgestreken met politiek correct moralisme & oppervlakkige solidariteit. In de 90er jaren kreeg neoconservatief nationalistisch liberalisme via Frits Bolkestein een stem die werd gehoord en de “nieuwe flinkheid” deed zijn intrede. De toon rond immigratie & integratie werd zo harder. De polarisatie ging gepaard met (heel on-Nederlands) 2 politieke moorden die het volk geheel van slag brachten. In 2002 vermoordde een milieuactivist de polariserende dandy en openlijk homoseksuele politicus PimFortuyn vlak voordat hij als nieuwkomer & vertaler van het gekeerde tij voor een politieke aardverschuiving leek te gaan zorgen. Toen in 2004 tekstschrijver & filmer Theo van Gogh, die zich bij herhaling provocerend opstelde t/o religi­eus fundamentalisme uit welke hoek dan ook, op straat werd neergeschoten en afgeslacht door een moslimradi­caal waren bij het volk de rapen gaar. Uit de verkiezing in 2005 van Fortuyn tot grootste Nederlander aller tijden nipt voor Willem van Oranje blijkt hoe kort na de laatste moord korte termijn emoties het nog wonnen van lange termijn overzicht. De heersende trend werd dusdanig versterkt dat polariseren en “zeggen waar het op staat” (vs. gladstrijken & verdoezelen) was gaan gelden als politiek correct. Deze onwennige situatie wist de rechts nationalistische populistGeertWilders handig uit te buiten. Hij exploiteerde gevoelens van angst & verongelijktheid en bood orde door de wereld grof provocerend te verdelen in goed & slecht. Als zondebokken koos hij min of meer achtereenvolgens de linkse grachtengordelelite, islam, arbeidsmigrant uit het voormalige Oostblok en EU. Lang neigden politici van rechts tot links er uit angst voor stemmenverlies toe mee te gaan in zijn stigma’s, maar later verminderde zijn invloed wel door sleetsheid en doordat PVV verkiezingsuitslagen veelal achterbleven bij polls.

Het bovenstaande doet denken aan Verlichtingsfundamentalisme (in wezen een contradictio in terminus) en is terug te vinden in de ontwikkeling van humor in NL. Tot begin 60er jaren was humor conventioneel, maar met de ontzuiling werden normen rond religie, seksualiteit & koninklijk huis gerelativeerd en humor droeg bij aan doorbreking van grenzen & taboes. Grof provocerende grappen rond deze thema’s kwamen al in de 60er en 70er jaren op, maar tot in de jaren 90 bleef men politiek correct voor zover het etniciteit en cultuurverschillen betrof. Na de WTC aanslag in de USA van 11 sept. 2001 en de moord op Pim Fortuyn, die de islam als een achterlijke cultuur ter discussie had gesteld, doken ook grove provocaties op over moslims (o.m. door Theo van Gogh) en zo werd de grens verkend tussen vrijheid van meningsuiting & discriminatie (What). Met de normen & ontwikkeling van de geschoolde autochtone middenklasse als leidraad werd humor tegelijk zelfrelativerend tot in het absurde, maar dit gaat niet zo ver dat iedereen accepteert dat niet alle moslims daar al aan toe zijn. Nationalisme speelt in NL geen al te grote rol. Vroeger bralden hotemetoten nog wel eens “leve de koningin” en naar verluidt worden thans in stadsgrachten vaker sloepen met enorme Nederlandse driekleuren gesignaleerd, maar wanneer de koning spontaan een toespraak zou eindigen met “leve Nederland, leve het koninkrijk” zouden (anders dan in Frankrijk) in de media wellicht verholen speculaties opduiken rond het geestelijk welzijn van de monarch. Anderzijds doet zich op koningsdag en bij grote sportwedstrijden weer het fenomeen oranjegekte voor waar in NL niemand zich op een dergelijke wijze druk over maakt.

Het aandeel buitenlandse minderheden in NL hangt af van de definitie die men hanteert. Eurostat deelt vreemdelingen in naar staatsburgerschap (alleen buitenlands paspoort, geen dubbele nationaliteit) en geboorteland (Main). Volgens deze criteria kwam men voor 2013 voor NL met 16,8 miljoen inwoners naar EU maatstaf op een doorsnee segment buitenlanders (met 715.000 in getal 4,2%; EU27 4,1%) en op veel in het buitenland geborenen (1,93 miljoen, 11,5%: EU27 6,6%) door de gastarbeiders en hun gezinnen en doordat NL een koloniale mogendheid was en veel immigranten kreeg nadat Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen geheel of deels zelfstandig werden. Per 1/1-2012 telde het CBS bijv. 1,23m Nederlanders met een dubbele nationaliteit (bij velen onvermijdelijk: landen). Buiten dat komt het CBS aanmerkelijk hoger uit dan Eurostat sinds men in 1971 op de proppen kwam met het begrip allochtoon (iemand die in NL woont en van wie minstens één ouder in het buitenland is geboren; vandaar 1e en 2e generatie allochtonen). Ook onderscheidt het CBS sindsdien westerse (wortels in Europa, Angelsaksische immigrantenlanden, Indonesië/ Nederlands-Indië of Japan) van niet westerse allochtonen (roots in Afrika incl. Marokko of Zuid Afrika, grote delen van Azië incl. Turkije of Latijns Amerika incl. Suriname & de Antillen). Door deze definities steeg het aandeel buitenlanders van 2% in 1971 (250.000 op 13m inwoners) naar 9% in 1972 (1,2 miljoen in getal, Demo). Daarvan viel toen 13% (160.000 in getal) onder de noemer “niet westers” (80% 1e generatie) en dit segment groeide veel sterker dan het segment westerse allochtonen. Vooral door immigratie verzesvoudigde tussen 1972 en 2003 het Surinaamse (van 54.000 naar 321.000) en Antilliaans/Arubaanse contingent (van 22.000 naar 129.000) en het volkdeel uit Turkije (van 31.000 naar 341.000) en Marokko (van 22.000 naar 295.000) vertienvoudigde ruim, m.n. door geboortecijfers. Tussen 1972 en 2010 zakte door de relatief hoge geboortecijfers het aandeel van de eerste generatie onder niet westerse allochtonen van 80% naar 58%. In 1980 had een doorsnee Marokkaanse nog 7 kinderen en een Turkse 5, maar dat trok snel bij.

Thans wijkt de vruchtbaarheid bij de grote allochtone groepen nauwelijks meer af van die bij autochtone vrouwen (CBS). Tussen 1972 en 2003 kwamen 425.000 andere niet westerse allochtonen (asielzoekers e.d.) het land in en lag bij alle groepen het aandeel repatrianten op 40% (bij westerse allochtonen hoger dan bij niet westerse; 1972-2003 Turken 35%, Marokkanen 25%, migranten). Voor begin 2014 kwam het CBS bij 8 herkomstgroepen boven de 100.000 met 123.000 Polen als nieuwste aanwinst. Ook kwamen flinke contingenten uit voormalig Joegoslavië, het VK (beide 82.000) en de vroegere Sovjet Unie (72.000; zie “bevolking” voor meer details & achtergronden). NL kent beperkte minderhedenrechten. Sinds 1/1-2006 zijn de Friezen de enige erkende inheemse minderheid (Kader) en onder de erkende minderhedentalen vallen naast Fries, Nedersaksisch en Limburgs Jiddisch en het Romani van Roma zigeuners. Buiten dat kent NL geen officiële erkenning van etnische minderheden (bijv. Kroatië telt 22 erkende minderheden, waarvan 5 inheems). NL kent slechts erkende nationale & christelijke feestdagen. Bijv. moslims die van het Suikerfeest een vrije dag willen maken moeten een snipperdag opnemen en onderwijs in een eigen niet Nederlandse taal & cultuur raakte vanaf de 90er jaren uit de gratie. Scholen hebben beperkt ruimte om hier tijd in te steken. Wel is op basis van elke grondslag gesubsidieerd onderwijs mogelijk.

Nederlanders in het buitenland

Hoeveel Nederlanders buiten NL wonen is moeilijk in te schatten. De uitkomst hangt er o.m. van af wie bij volkstellingen elders een Nederlandse afkomst claimt. Schattingen liggen veelal tussen 11 miljoen (6.4) en 15 miljoen (Dutch). Als grootste groep Nederlanders buiten NL worden Afrikaners van Zuid-Afrika vaak genoemd doordat zo’n 7 miljoen inwoners van de regio het Afrikaans als eerste taal zien. Feitelijk zien rond 3 miljoen in Zuid Afrika zich als Afrikaner en wereldwijd zo’n 3,5m (tussen 1995 en 2005 emigreerden ruim 800.000 blanken uit de republiek; veelal Afrikaners en veel hoog opgeleiden). Onder die 3,5m vallen een miljoen afstammelingen van de 20 kolonisten die zich in 1652 met Jan van Riebeeck in Kaap de goede Hoop vestigden. De rest stamt uit immigratie vanuit NL daarna. Tussen de Boerenoorlogen tegen de Engelse kolonisten (begin 20e eeuw) en begin 60er jaren werd de band tussen Nederland en Afrikaners wederzijds gekoesterd. Na invoering van apartheid in 1948 trad vanaf midden 60er jaren een aanmerkelijke bekoeling op, maar na de afschaffing ervan in 1990 ontstond langzaam weer ruimte voor toenadering en acceptatie van Nederlandse herkomst. In 2013 claimde 1,5% van de USAAmerikanen (4,5m in getal) wortels in NL. In 1614 stichtten Nederlandse kolonisten Nieuw Amsterdam dat een jaar later werd omgedoopt tot New-York. De grootste toevloed naar de USA volgde tussen 1820 en 1900 (340.000) en na WOII (76.000 + 60.000 vanuit voormalig Nederlands-Indië).

Onder de Amerikaanse presidenten met wortels in NL kende de 8e Maarten van Buren (in functie tussen 1837 en 1841) Nederlands als moedertaal. De 2 presidenten Roosevelt stamden uit een voorname Nederlandse familie. De 26e Theodore diende 2 termijnen (1901-1909) en nr. 32 Franklin D is de enige Amerikaanse president ooit die 3x is herkozen (1933-1945). Minder uitgesproken Nederlandse wortels zijn aanwezig bij nr. 29 Warren G Harding en bij de presidenten Bush (in elk geval tot aan de verkiezingen van 2016 2 stuks; nr. 41 en nr. 43).

In 2011 claimden in Canada 1,07m inwoners Nederlandse wortels, het merendeel met één ouder uit NL en van een 2e of volgende generatie. De grootste concentratie Nederlanders in de VS en Canada leefde oorspronkelijk rond de grote meren, maar met hun emigrantengenen en cultuurachtergrond verkasten volgende generaties veel vaker dan men in NL gewend is. Voor Frankrijk liggen schattingen van het volksdeel met wortels in NL tussen 100.000 en 1,4m (Dutch people). Vast staat dat Frankrijk voor Nederlanders het populairste vakantieland is en dat velen zich er blijvend vestigden. Brazilië claimt wel 1 tot 1,5m inwoners met wortels in NL (14), maar dat dient met het nodige zout te worden genomen. Daarna valt een gat met Duitsland en Australië (ABS). Afkomst & generaties meegerekend komen beide uit rond 335.000. Duitsland & België tellen beide ca. 140.000 Nederlanders die in NL zijn geboren en/of met een Nederlands paspoort. Elders blijft het aantal Nederlanders per land aldus gerekend ver onder de 100.000 met Spanje (48.000 in 2013 volgens Data; maar wellicht meer) en Scandinavië (rond 55.000) als uitschieters naar boven.

Varia rond Nederland

Qua nationalisme kent NL al sinds het 12jarig bestand (1609-1621) een tegenstelling tussen meer Verlichte Republikeinen en meer dogmatische Oranjegezinde Calvinisten.

De laatste groep trok lang aan het langste eind, maar het doorgeschoten populistischeVerlichtingsfundamentalisme van nu ontleent haar inspiratie aan de eerste groep (waarbinnen het wellicht nooit zo was bedoeld).

Verlichtingsfundamentalisme ten spijt winnen verschijnselen uit de strenge Islam in NL terrein in de mode. Men ziet steeds meer autochtone jonge mannen met baarden en steeds vaker tonen bij hen op zomerdagen omgeslagen broekspijpen blote enkels.

Begin 2015 telde NL 16,9m inwoners. Volgens het CBS bereikt de bevolking rond 2060 een piek van net onder 18m (afnemende immigratie, vergelijkbare geboorte en stijgende sterftecijfers).

Het allochtone volksdeel groeit volgens de definities & verwachtingen van het CBS van 21,1% in 2013 (niet westers 56%, westers 44%) naar 30% in 2050, waarbij de verhouding niet westers–westers (57 om 43%) weinig meer verandert.

Van de 244 landen die de wereld in 2015 telde stond NL in oppervlak op plek 134, qua inwonertal op 64 en qua bevolkingsdichtheid op 30 (Lists). NL een klein land noemen kan zo associaties oproepen met een Calimero complex.

Binnen de EU28 was NL in oppervlak 23e, qua inwonertal 8e en qua bevolkingsdichtheid 2e na Malta.

NL kent een hoge verstedelijking. In 2011 woonde 66% (EU 46%) in een gebied met meer dan 500 inwoners per km² en 2% in een gebied met minder dan 100/km² (EU 26%; in 2013: in steden NL 47%, EU 42%, op echt platteland 15 om 28%).

De regioverschillen in dichtheid zijn groot; Per km² varieerde ze van 1272 in Zuid-Holland naar 186 in Drenthe (3 noordelijke provincies samen: 206).

In NL zijn geen steden met meer dan een miljoen inwoners. Wel kent het land enkele stedelijke agglomeraties die door menige buitenlander als steden worden ervaren.

In de grootste, de Randstad, wonen ruim 7 miljoen mensen. Andere voorbeelden zijn de Brabantse stedenrij (2m, incl. plusregio Eindhoven) en de plusregio’s Arnhem-Nijmegen (0,7m), Twente (0,6m) en Parkstad Limburg (0,25m).

In maart 2015 telde NL 393 gemeenten, waarvan 75 met meer dan 50.000 inwoners, 31 met meer dan 100.000 en 7 met meer dan 200.000.

Deze waren Amsterdam (0,83 miljoen), Rotterdam (0,63m), Den-Haag (0,52m), Utrecht 0,34m, Eindhoven 0,22m, Tilburg 0,21m en Groningen 0,20m.

Plannen van de rijksoverheid om zoveel mogelijk gemeenten met meer dan 100.000 te creëren ontmoeten vaak weerstand. Ook is er veel te doen rond het doorschuiven ven overheidstaken naar gemeenten.

In oppervlak was Súdwest-Fryslân (841 km²) de grootste en het Gelderse Westervoort met 7,8 km² de kleinste gemeente. In inwonertal (922 in 2015) was dat Waddeneiland Schiermonnikoog (met 24 inwoners per km² ook het dunst bevolkt).

De oudste voornamen in NL kennen Germaanse wortels. Daarna volgen heiligennamen (latere middeleeuwen) en vernoeming van familieleden (eerst grootouders, dan ooms & tantes; 1600 tot rond 1960).

Vanaf 1960 werd de keuze van voornamen geleidelijk vrijer. Thans staan wel 600.000 voornamen geregistreerd.

Populaire kindernamen zijn nogal aan mode onderhevig. In 2014 stonden bij jongens de (retro)namen Daan & Bram bovenaan de top5, gevolgd door Milan, Finn & Sem en bij meisjes vormden Sophie, Emma, Julia, Mila en Tess de top5.

Het aantal achternamen in NL steeg tussen 1947 en 2007 van 125.000 naar 314.000. Ze zijn meestal ontstaan als toevoeging aan de voornaam om de persoon te preciseren (vaak een patroniem of verwijzing naar afkomst of beroep).

Omdat dit m.n. in grote steden niet genoeg was om voldoende onderscheid te kunnen kwamen daar ook familienamen op. Met de invoering door Napoleon van de burgerlijke stand in 1811 werd een vaste achternaam verplicht (zie ook namenrecht).

De landelijke top5 van achternamen bestaat uit de Jong (86.450x in 2007), Jansen, de Vries, van de /den /der Berg & van Dijk (57.900x). Er is wel veel provinciale variatie.

De cultuurdimensies van Hofstede

Op COUNTRIES zijn uitslagen te vinden van het onderzoek van cultuursocioloog Geert Hofstede met een toelichting over de dimensies die hij hanteert om cultuurverschillen tussen volken in kaart te brengen. Uiteindelijk is het onderzoek gedaan in ruim 80 landen op de 4 cultuurdimensies onzekerheidsvermijding, machtsafstand, individualisme vs. collectivisme en masculien feminien. Daarbij moet een score op één dimensie worden gezien binnen de context van het landspatroon op alle dimensies. Hofstede zelf legde de basis van zijn onderzoek tussen 1970 en 1990 bij werknemers van multinationals; van leidinggevend tot werkvloer. Daarna vond de research plaats in meer landen en met experimentele extra dimensies. Ter validering kunnen cultuurdimensies van Hofstede worden gekoppeld aan bronnen rond maatschappelijke en arbeidsverhoudingen, verschil in inkomen, consumptiepatronen etc. en de opinies op dat gebied. Deze zijn op deze website bijv. te vinden onder economie, onderwijs, bevolking, religie, gezondheidszorg en keuken.Veel van de Nederlandse identiteit zoals die zich in de 17e eeuw reeds had gevormd (6.2) is  terug te herkennen in de Hofstede scores van NL.

Zo hebben strijd tegen het water (poldermodel), afstand van centraal gezag & (roomse) kerkhiërarchie en macht van vrije steden & volksinstellingen er aan bijgedragen dat NL, net als Angelsaksische landen en Scandinavië en anders dan bijv. Islamitische en roomse landen, een kleine machtsafstand (MA) kent. Bij een lage MA kent men weinig waarde toe aan traditionele bronnen van gezag als rang & stand, afkomst, rijpe leeftijd of opleiding. Levensstijlen en statussymbolen van maatschappelijke lagen (en daarmee mogelijk ook vooroordelen en wantrouwen) hebben daardoor minder invloed. Men gaat vaker om met mensen uit meerdere lagen; omgangsvormen, posities, rangen, taken & verantwoordelijkheden zijn minder afgebakend & men delegeert makkelijker. Relaties bij bedrijven, overheden & instellingen zijn informeler (men noemt elkaar bijv. sneller bij de voornaam) en mensen voelen zich minder snel bedreigd vanuit andere machtsniveaus en zijn meer geneigd anderen te vertrouwen (bovenste vraag in Quality of society op 2012). Leidinggevenden moeten zich verantwoorden naar personeel. Het segment werknemers dat vindt dat men genoeg wordt betrokken bij verandering in organisatie van werk of werkwijze of invloed heeft op beslissingen is dan ook relatief groot (work organisation 2010), het volksdeel met werkgever werknemer spanningen is naar verhouding klein (Quality society 2012) en als opvoedingswaarde scoort bijv. gehoorzaamheid laag (Social). Men krijgt gezag niet van huis uit mee, maar men moet het waar maken via een coöperatieve opstelling (m.n. in feminiene landen met lage MA als NL & Scandinavië) of prestaties (in competitieve masculiene landen met lage MA als Angelsaksische landen & Duitsland). Zo deelt NL met een land als Denemarken de maaiveldgedachte (niemand moet zich verbeelden meer te zijn dan een ander). In NL & Scandinavië moeten machthebbers zelfs hun best doen om minder machtig te lijken dan ze zijn en bijv. gêne voor rondrijden in dure sportwagens is er normaler dan in Duitsland of Engeland.

Ook dat laatste verschil hangt er mee samen dat NL met Scandinavië sterkfeminien scoort op de dimensie masculien feminien (MAS) terwijl bijv. Angelsaksische landen en Duitsland (met veel roomse landen) hoog scoren op masculiniteit. Net als in Scandinavië droegen internationale handel & oriëntatie (veel mannen lang van huis) in NL bij aan een gelijkwaardige positie van man & vrouw en aan belang van relaties, zorg voor elkaar & belang van gezelligheid. Reeds in de 17e eeuw was in NL slaan van vrouwen verboden en ongehuwde vrouwen mochten zich voordien al zonder chaperonne op straat begeven. In feminiene landen staan vrouwelijke waarden als dialoog, tact, compromis, vertrouwen in de ander en steun voor wat zwak is hoog aangeschreven. Het gaat meer om het spel terwijl het in masculiene landen meer om de knikkers gaat. In masculiene landen zijn mannen echte mannen en vrouwen echte vrouwen (MV polariteit; vgl. bijv.COUNTRIES met manvrouw polariteit in beroepen op View pag. 171/173). Mannelijke waarden als uitdagen, debat, polarisatie, agressie & competitie (incl. inkomensverschil) hebben er prioriteit en het zwakke (incl. het zwakke geslacht) moet er assertief & sterker (c.q. mannelijker) worden (check bijv. 2012voor het volksdeel met armrijk spanningen en de Global gender gap index die de mate van gelijke berechting van vrouwen wereldwijd meet; incl. MV verschil in inkomen voor hetzelfde werk). In feminiene culturen is het zwakke meer norm voor de rest. Men verafschuwt branie en een man die thuis stofzuigt, afwast of kookt wordt meer gewaardeerd. Ook ziet men er vaker uniseks kleding e.d. In masculiene Angelsaksische landen spreekt men bijv. wel van “een goed gevecht” op straat, maar in sterk feminiene landen wordt zelfs elke zweem van agressie in de publieke ruimte al ingedamd (een metgezel toeroepen op een station in Oslo om te laten horen waar je bent kan bijv. direct toezichthouders op je af doen komen). Het lijkt er ook op dat in feminiene culturen homoseksualiteit meer geaccepteerd dan in masculiene en in voormalige Oostbloklanden weer minder dan in andere EU landen (zie bijv. Perceived).

Meer dan in Scandinavië & bij Angelsaksen (incl. Angelsaksische immigrantenlanden) kan in NL gezelligheid echter ontaarden in kneuterigheid. Opkloppen van emoties & principes en zoeken van zondebokken om aandacht te krijgen wint het dan van onbevangenheid, laconiekheid & relativering met als uitkomst achterdocht t/o wat ongewoon, onverwacht & onbekend is en kleinzielige hokjesgeest (NL hoger dan Scandinavië en Angelsaksische landen, maar lager dan Duitsland, België en Frankrijk op onzekerheidsvermijding; UAI, OZV in het NL; angst voor onbekende risico’s). Zo viel het benadrukken in NL van hogere criminaliteit & uitkeringscijfers van groepen nieuwkomers in internationale kring dusdanig op dat ook hiervoor de term Dutch disease wel is gebruikt (waarom). In NL is het volksdeel dat etnische raciale of interreligieuze spanningen ervaart relatief groot (Full). Wellicht is populistischVerlichtingsfundamentalisme mede een Nederlandse koopman & dominee uiting van een niet echt laag niveau van onzekerheidsvermijding. Mensen aldus de maat nemen lijkt in Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk niet in die mate te gebeuren dat van een ziekte wordt gerept, maar dat in NL de OZV ook weer niet echt hoog is blijkt er uit dat men in overleg & besluitvorming wat handig is (compromis, gedogen) vaak verkiest boven principes. Bij een lage OZV wordt meer met een korrel zout genomen en mag men van mening veranderen. Als de OZV hoog is, is regelzucht doorgaans groter en men benadert onvoorspelbaarheid en onbekendheid minder laconiek zodat er minder ruimte is voor fantasie, verrassing, improvisatie en non-conformisme. Men verhuist moeilijker, vindt werklust een deugd (Social), maar gaat moeilijker heel ander werk doen, is eerder ongerust en maakt zich snel druk om onregelmatigheden en onaangepastheid (ook netheid/ pietluttigheid als opvoedingswaarde; Social). Bij dit alles neemt men wel weer gemakkelijk toevlucht tot een bekend risico als alcohol inname (feminiene landen met lage OZV neigen naar duf met sloten koffie als uitkomst).

Wat ook vrijheid biedt (met als mogelijke prijs onverschilligheid voor de gemeenschap) is een sterk individualisme (IDV; met als tegenpool collectivisme). Protestantisme, welvaart en verstedelijking schiepen hier ruimte voor en ook nu nog neemt IDV toe met welvaart & verstedelijking. NL deelt een hoge IDV met bijv. Angelsaksische landen, Scandinavië en Vlaanderen. Familie had er reeds in het 17e eeuwse NL relatief weinig invloed op hoe het individu of diens kerngezin zich diende te ontplooien. In rijke westerse landen zijn veel grote immigrantengroepen (bijv. uit arme landen en moslimlanden) juist opgegroeid in een collectivistische cultuur. Sterk collectivisme bewerkstelligt dat het collectief het individu bepaalt. Gemeenschap & familiebanden worden dan erg hecht en men koestert een gedeeld waardepatroon met nadruk op familiebanden, zorg & hulp, loyaliteit en gastvrijheid. Andersom dan in individualistische landen worden eigen levensstijl, vrijheid van meningsuiting & zelfstandig denken hieraan ondergeschikt of zelfs verfoeid. Omdat werk & privé minder worden gescheiden is voor zaken doen opbouwen van een informele vriendschap & vertrouwensband voorwaarde. In onderwijs & werk ligt nadruk op aansluiten bij collectieve behoeften. Eigen inkomsten gaan voor een groot deel naar collectief of familie. Individualistische landen kennen een schuld en excuus cultuur en collectivistische landen  een schaamte & ontkenningscultuur uit angst voor gezichtsverlies. Om de verhouding goed te houden is men in individualistische landen recht voor zijn raap (eerlijk/ bot), maar in collectivistische landen terughoudend & vergoelijkend en geneigd falen te negeren of zelfs te ontkennen (even aardig & gastvrij als ongrijpbaar; vergelijk de € problemen van noord en west Europese leiders met Griekenland). Zo komt ook schaamte voor psychische noden meer voor dan in individualistische landen (Euro QA6, QA12; Annex QD8). Velen willen een vriend of familielid er liever niet mee lastig vallen zodat men als de bom uiteindelijk barst eerder bij een beroepkracht terecht komt. Direct oogcontact bij kennismaken & groeten wordt in IDV landen met een kleine MA ervaren als teken van eerlijkheid, betrouwbaarheid & serieusheid terwijl in collectivistische landen met grote MA en hoge OZV vaak het omgekeerde geldt (ogen discreet neerslaan voor een hoger geplaatste).

Vrijheid & tolerantie gingen in NL gepaard met handelsgeest en of iets uit kan beïnvloedt nog steeds de grenzen van tolerantie (wisselwerking koopman & dominee). Zo werden een zeker opportunisme (aanpassen traditie aan winstverwachting) & spaarzaamheid norm (NL lange termijn gericht; één van de 2 nieuwere dimensies van Hofstede). Bij dit alles stond men in NL, ondanks het calvinisme, ook in de 17e eeuw al open voor genieten van het leven (NL hoog op hedonisme, de 2e nieuwe dimensie). Al met al staan Nederlanders internationaal bekend als enorm recht door zee qua meningsuiting en ze combineren dat met een olifantshuid. Men ziet bijv. religie & seksualiteit als privédomein waarin men elkaar moet vrijlaten en kritiek op religie of geloof ligt bij autochtonen uit NL minder gevoelig dan bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders (Identificatie p149).

Voor bezoekers/ vakantiegangers

Via Landenportal is ook van alles te vinden over NL.Ook TripAdvisor.com is een waardevolle/ handige (internationale) bron.

Op Wikitravel pagina Netherlandsen Destination/ Netherlands zijn reistips en info enigszins toegespitst op jongeren. De laatste site zit vol praktische en ervaringsinfo.

Op Do’s & Don’ts staan wat tips rond omgang met Nederlanders. Stuffdutchpeoplelike zit m.n. onder guide vol info en tips.