Woonsituatie

Algemeen/ woningvoorraad

Tussen 1981 en 2007 nam de verstedelijking in Portugal toe van 29% naar 71% van de bevolking. Bij woningen en gebouwen overheersen de lichte tinten (wit, geel, grijs, hemelsblauw) en daken zijn vaak rood of oranje. M.n in oude (stads)wijken staan de woongebouwen en huizen erg dicht opeen. Om de hitte buiten te houden hebben vooral op het Portugese platteland veel woningen dikke muren en kleine diep liggende ramen, vaak met luifels. Qua type woning kwamen in 1996 in vergelijking met Nederland vrij­staande eengezinshuizen het meest voor (47% om 14%), gevolgd door etagewoningen (32%) en 2onder1kap en rijtjeshuizen (21%, NL 54%). Op het platteland zijn m.n in het noorden veel armoedige vrijstaande stulpjes en oude boerderijen die worden bewoond door eenvoud en rust zoekende rijke West-Europeanen. Etagewoningen kwamen ongeveer evenveel voor als in Nederland. De rond 10% appartementenwoningen met minder dan 10 eenheden zijn veelal eenvoudige panden met een marktpleintje ervoor.

In 2003 leefde 23% van de huishoudens (EU15 47%) in een meergezinswoning en 22% (EU15 14%) in een pand van 5 of meer verdiepingen. In dat jaar telde het land 5,3 miljoen wooneenhe­den. Daarvan stond 11% leeg en 9% fungeerde als 2e huis. In 2007 waren er 3,4 miljoen woonpanden met 5,6 miljoen eenheden. Het aantal bewoners per eenheid daalde tussen 1991 en 2007 van 2,3 naar 1,9. De Portu­gezen waren in 1996 nogal honkbast, want 58% (hoogste aandeel binnen de EU) leefde al minstens 15 jaar in hetzelfde pand. Het aantal bewoonde onderko­mens per 1000 inwoners steeg tus­sen 1980 en 2007 evenwel van 349 naar 528 en het behoorde daarmee tot de hoog­ste binnen de EU15. Tussen 1980 en 2001 ging per 1000 bestaande woningen het aantal nieuwbouw woningen omhoog van 4,2 naar 10,8 (81% eengezins­woningen) en daarmee bezette men de 3e plaats na Ierland en Spanje. Tussen 2003 en 2007 zakte het aantal nieuwe woningen dat jaarlijks werd opgeleverd echter van 56.500 naar 37.400. Het aandeel eengezinswoningen lag deze hele periode op 84%. Het aantal bouwvergunningen voor nieuw of verbouw of renovatie daalde van 91.200 naar 59.800. In het 2e kwartaal van 2008 werden bijna 5400 woningen gebouwd (-7,4% t.o.v het 2e kwartaal van 2007) en 10.400 bouwvergunningen verstrekt (-20,1%). 

Kwaliteit van het wonen

Naar EU maatstaven scoorde men laag op woon­comfort. Qua woonruimte was de behuizing aan de krappe kant (gemiddelde vloeropper­vlak per wo­ning in 2001: 82 m², kleinste EU15 na Finland en Griekenland; nieuwbouw 2003: 89 m²). Tussen 1996 en 2003 steeg het aantal kamertjes per woning van 4,3 naar 4,9, maar in 2003 was de ruimte per bewoner de laagste na Griekenland en het deel van de huishoudens met klachten over ruimtegebrek was met 25% het hoogste van de EU15 met dat van Luxemburg (waar men meer ruimte had). Volgens de Eurlife indicator zakte het aantal bewoners per kamer van 2000 op 2003 van 1 naar 0,9; maar het bleef veruit het grootste aantal binnen de EU15 (EU15 0,7). Eurostat maakte voor de periode tussen 1994 en 2001 gewag van 1,5 kamer per bewoner (EU15: 2k per pp). Voor 2001 meldde deze bron 22,8% overbewoning (minder dan 1 kamer pp) bij inkomens onder 60% van modaal (3 na hoogste EU15, EU 15,5%), maar bij inkomens boven 140% van modaal was de overbewoning ook relatief hoog  (8,7%; 2 na hoogste EU, EU 4,1%). In 2007 hadden nieuwbouwwoningen een iets groter oppervlak (92,3 m²) dan in 2003 en ze telden 4,8 kamers (bron INE).

Qua woonomgeving en voerde Portu­gal in 2003 de EU15 ranglijst aan van klachten over onderhoud (huisrot 16 om 8% van de huishou­dens, vocht en lekkage 40 om 12%, geen riolering en dus geen doorspoeltoilet 5 om 1%, 2 of meer klachten 24 om 9%). In 2005 had nog 3% geen riolering. Met klachten over herrie en luchtvervuiling (beide 17 om 18%) en watervervui­ling 13 om 15% zat men in 2003 iets onder het EU15 gemiddelde, maar de ontevredenheid met recreatieve groenvoorzie­ningen scoorde daarboven (23 om 16%). Volgens de Eurlife indicator steeg van 1999 op 2002 (het jaar van het WK voetbal in Portugal) het aandeel Portugezen met redenen om over herrie te klagen ineens van 24 naar 49% (hoogste EU15. EU15 35%). In 1996 lag het aandeel klachten over vanda­lisme en criminaliteit in de woonomgeving eveneens boven de EU15 normaal. In 2002 was het deel van de wonin­gen dat beschikte over douche of bad (66%) of centrale verwarming (4%) het kleinst bin­nen de EU25. Het aandeel Portugezen dat thuis geen plaats om buiten te zitten daalde tussen 1994 en 2000 bijv van 29 naar 21%. Wel bleef het met dat van Spanje het grootste na Frankrijk (EU15 11% in 2000).

Betaalbaarheid van het wonen

Na de anjerrevolutie moesten in de private sec­tor vanwege slecht onderhoud veel oude huurhuizen worden afgebroken. Ze zijn veelal vervangen door duurdere koopwoningen. Zo hebben na 1996 meer Portugezen hun droom, een mooi vrijstaand huis en een flitsende auto als bijdrage aan het welzijn van gezin en familie, kunnen verwezenlijken. Tus­sen 1994 en 2000 lag het aandeel eigen wonin­gen zonder hypotheek rond 50%, maar in 2003 was het nog 39% (EU15 gemiddelde). Het huiseigendom met hypotheek ging tussen 1994 en 2003 omhoog van 12 naar 20% (EU15 26% in 2003). Het gedeelte huurwoningen (vrijwel allemaal private sector) zakte tussen 1994 van 2000 van 28 naar 23%, maar in 2003 lag het op 31% (EU15 32% in 2003; bron: Eurlife indicator). Portugal behoort tot de 6 EU15 landen waarin woonkosten vrijwel niet worden gesubsidieerd. Tussen 1994 en 2000 kreeg 1% van de huishoudens woonsubsidie. Het recht op huisvesting is ver­ankerd in de Por­tugese grond­wet, maar niet iedereen weet dat.

De huren gingen tussen 1996 en 2003 met 20% om­hoog (erg weinig naar EU maatstaven) en de waarde van uitstaande hy­potheken steeg tussen 1990 en 2003 van 11 naar 51% van het BBP (EU 34%). De hy­potheekren­tes lagen rond 4,3% en hypotheken werden uitsluitend afgesloten bij ban­ken. De leningen lagen in 2005 bij nieuwe hypotheken op 70 tot 80% van de waarde van huis en ze hadden een looptijd tussen 20 en 30 jaar. Zowel de gemid­delde directe woonlasten (tussen 1996 en 2004 rond 13,5% van het huishoudbudget) als het cijfer voor de ei­gen huisvesting situatie (een 6,7 in 2003) behoren tot de laagste binnen de EU25. Ondanks de relatief geringe woonlasten behoorde het aandeel Portugezen dat aangaf ze als een zware last te ervaren (rond 25% tussen 1994 en 2000) tot de grootste binnen de EU15. Het is binnen de Portugese cultuur echter niet ongebruikelijk om een dergelijke vraag überhaupt met “ja” te beantwoorden (Portugezen zijn dikwijls voorkomend en welwillend zonder daarbij het eigen belang uit het oog te verliezen). In 2005 gaven de Portugezen volgens Eurostat aan woonlasten (incl. energie, onderhoud en inrichting) 31,4% van hun budget uit (EU27: 33,1%). In 2004 betoonde 80% van hen (laagste EU15; EU15 91%) zich meer tevreden dan ontevreden met hun woonsituatie.

Alle kopers van nieuwe woningen zijn 10 jaar lang vrijgesteld van onroerend goed belasting. Daarna wordt deze belasting gebaseerd op de aankoopwaarde van het huis en niet op de dagwaarde. Als beleggingsobject worden nieuwe koopwoningen goed onderhouden. Kopers met weinig geld hoefden aanvankelijk maar weinig rente en aflossing te betalen. Veel ouders lieten daarom hun nieuwe woning op naam zetten van hun minder bedeelde kinderen. Voor de overheid was dit de reden om deze regeling vanaf 2002 af te schaffen. In 2007 lag landelijk de huizenprijs rond €105.000, maar ze varieerde sterk met de regio (van €20.000 in erg afgelegen plattelandsregio’s tot ruim €170.000 in Lissabon of de Algarve). Na de anjerrevo­lutie van 1974 werden de zeer lage huren een tijdlang bevroren. Latere wettelijk toegestane verhogingen maakten daardoor weinig uit en veel huiseigenaren betalen meer onroerend­goedbelasting dan ze aan huur binnenkrijgen. Uiteraard komt dat de staat van onderhoud van huurwoningen niet ten goede. Veel huurpanden moeten op de duur dan ook om veilig­heidsredenen worden gesloopt. Ook doen veel laagbetaalden die huursubsidie krijgen aan illegale onderverhuur. Daarbij vragen ze veel hogere huren dan ze zelf moeten betalen.