Woonsituatie
Woningbestand
In 2004 woonde 82% van de Italianen in plaatsen met meer dan 5000 inwoners en een kwart in een stad met meer dan 100.000 inwoners. De verstedelijking is in het noorden hoger dan in het zuiden en er is reeds lang sprake van een trek van het arme zuiden naar het rijke noorden. Het aandeel bewoners van een meergezinswoning is het grootste binnen de EU25. In 2004 betrof het driekwart van de Italiaanse huishoudens (EU15 47%); waaronder 22,7% (EU15 14,3%) in een flat met 5 of meer verdiepingen. De meeste huishoudens woonden in 1996 in een pand met minder dan 10 wooneenheden (37% om 5% in Nederland). Kleine appartementengebouwen zijn in Italië zo populair geworden omdat men vroeger het liefst met de diverse generaties van de uitgebreide familie bij elkaar inwoonde. De nabijheid van familie werd vaak ervaren als de enige bron van stabiliteit en houvast in een hectische en onvoorspelbare buitenwereld. In 1996 leefden ruim 1 op de 5 huishoudens in een vrijstaand pand (21%, NL 14%) en slechts 12% (NL 54%) in een rijtjeshuis of twee onder één kap woning.
Tot 2002 is aan deze verdeling weinig veranderd omdat er weinig werd bijgebouwd (3,6 eenheden per 1000 inwoners in 2001, EU 5 per 10.000). Daarna steeg het aantal bouwvergunningen naar 5,2/1000 inwoners in 2005, maar in 2006 lag het op 4,9/1000. Dit bracht de woningvoorraad per 1-1-2007 op 27,4 miljoen eenheden. In 2007 telde men 26 miljoen huishoudens. Het grootste deel van het bestand (37% in 2001, 3e Eu) werd gebouwd tussen 1946 en 1970. In 2001 stond 20,7% van de voorraad leeg (hoogste EU15 na Spanje). Ook het 2e woningbezit was vrij hoog naar EU15 maatstaven (11% van het bestand in 1996, 5e EU). Het aandeel sociale huurwoningen was relatief klein (5% van de woningvoorraad in 2005; 18/1000 inwoners) en tussen 1991 en 2005 daalde het met 33%. Tussen 1980 en 2000 zakte het aantal personen per wooneenheid van 3,2 naar 2,6; m.n door de neergang van het geboortecijfer. De Italianen waren in 1996 na de Portugezen het meest honkvast van de EU15; toen woonde 57% van de huishoudens al meer dan 16 jaar op hetzelfde adres. In 2006 was dat nog 50%.
Woonkwaliteit en tevredenheid
Zowel Grieken als Italianen zijn klein behuisd en vinden het niet erg om dicht op elkaar te wonen. In beide landen ligt, ondanks de kleine behuizing, het aandeel klachten over ruimtegebrek onder het werkelijk ruimtegebrek; precies andersom dan in bijv Nederland. Tussen 1996 en 2001 steeg het aandeel huishoudens dat over minder dan 1 kamer pp beschikte van 20 naar 22% en in Italië nam, in tegenstelling tot de trend in de meeste EU landen, het gemiddelde vloeroppervlak per woning af met zo’n 10%. In 2001 lag het bij de hele woningvoorraad op 96 m² (36,5 m² pp; EU15 90 m² bij gemiddeld 4,2 kamers) en bij nieuwbouwwoningen tussen 2003 en 2007 op 76 m² bij 3,5 kamers gemiddeld (EU 107 m² in 2003). In 2003 kwam men uit op gemiddeld 1,5 kamer pp (EU15: 1,9 kamer). In 2007 had 1,2% van de woningen 1 kamer, 8,6% had er 2, 25% 3, 23% 4, 20% 5 en 12,3% meer dan 5. In 2004 beschikten bijna alle woningen (ruim 99%) over bad of douche en heet stromend water en 95% had CV. Hiermee behoorde men tot de top5 van de EU25. Het gedeelte wooneenheden dat geen plek had om buiten te zitten zakte tussen 1994 en 2000 van 12 naar 9% (EU15 11% in 2000).
In 2003 kwamen klachten over de staat van onderhoud van de woning naar EU15 maatstaven tamelijk veel voor (ruimtegebrek 20% van de huishoudens, Eu 17%; huisrot 12 om 8%, vocht en lekkage 13 om 12%, geen doorspoeltoilet 1 om 1%, 2 of meer klachten 11 om 9%). De klachten over de woonomgeving rezen toen echter de pan uit. De frequentie ervan was de hoogste binnen de EU15 en na Malta de hoogste binnen de EU 25 (herrie 30%, EU15 18%; luchtvervuiling 40 om 18%, gebrek aan groene ruimte 36 om 16%, vervuild water 26 om 15%, meer dan 2 klachten 41 om 19%). Het deel met klachten over vandalisme en diefstal (13%) lag in 2001 op het Eu gemiddelde, maar het deel dat zich zorgen maakte over inbraak (43%) behoorde in 2005 ook tot de grootste binnen de EU25. In 1996 werd relatief weinig geklaagd over burengerucht (17%), maar des te meer over lawaai van buiten (33%, hoogste EU; 39% in 2002; EU15 toen 35%). In 2003 lag in Italië het volksdeel dat bevestigde dat het in het donker bij hen in de buurt niet veilig is om over straat te lopen op het EU25 gemiddelde (77%), maar eind 2006 lag het deel dat de stelling onderschreef dat het dan wel veilig is op straat onder deze EU standaard (64%; laagste EU15 na Griekenland; EU25 70%). De tevredenheid met de woonomgeving zakte tussen 1999 en 2004 van 82,7 naar 76% van de respondenten (EU15: 88% in 2004). In 2004 was volgens deze bron (Eurlife indicator) een relatief klein deel redelijk tot erg tevreden met hun huis (86%, EU15 91%). De woonsituatie kreeg in 2003 een 7,7 als cijfer; precies het gemiddelde van de EU15.
Betaalbaarheid en bereikbaarheid van het bestand
Na 1998 is in Italië het sociale huisvestingsbeleid (incl. het geld dat men er in wil steken) uitbesteed aan de regio. Daarbinnen is de uitvoering in handen van provinciale of gemeentelijke overheden, woningbouwcorporaties en de private sector die kan intekenen op projecten. De missie is om huisvesting te verzorgen voor de armste groepen en middenklassen (via verhuur of steun bij aankoop van een huurwoning). Het aantal woningaanbieders is flink gegroeid, maar de sociale woningvoorraad is gekrompen van 820.000 in 1990 tot 762.000 in 2004 (4 à 5% van het bestand) doordat regio’s de eenheden die vroeger van de overheid waren verkochten. Hetzelfde is aan de hand bij huurwoningen van gemeenten. Deze verkoop gebeurde tegen een dusdanig lage prijs dat er voor de prijs van 3 verkochte woningen één sociale huurwoning kon worden gebouwd. Door dit alles wordt er bijna niks bijgebouwd, is het totale bestand onder het miljoen terecht gekomen en lopen de tekorten alleen maar op. Het geld dat nog over is wordt in hoofdzaak gestoken in renovatie van het bestaande bestand. De schreeuwende behoefte aan sociale huurwoningen veroorzaakt spanningen op de privé markt. Tussen 2004 en 2006 verliepen 1,5 miljoen huurcontracten en in 2006 werd verwacht dat in 2007 velen die hun huur niet konden betalen hun huis uitgezet zouden worden. Van de huurders verdiende rond 2005 driekwart minder dan €20,000 p/j en in de grote steden waren ze naar schatting de helft van hun inkomen kwijt aan woonlasten. In 2007 hebben de leveranciers van sociale woningbouw een landelijk onderhandelingsplatform in het leven geroepen. Dat wil deze woningbouw bevorderen via belastingfaciliteiten en nieuwe fondsen (bron: cecodhas; social housing in Italy).
Het bestand aan sociale huurwoningen lag tussen 2000 en 2007 dichter bij 0 dan bij 1% van het totaal en het aandeel huurders zakte tussen 1994 en 2003 van 21 naar 18% (EU15: 32% in 2003). Volgens ISTAT lag het in 2005 rond 19% (14% privé verhuur, 5% sociale verhuur) en in 2007 op 17,2% (-0,5% t.o.v 2006). Het grootste deel (70,9%) huurde toen privé; 20,5% huurde van een overheid en de rest (6,9%) anders. (bron: annuario statistico Italiano 2008 van ISTAT). Het aandeel huurwoningen dat onder sociale verhuur valt zakte tussen 2005 en 2007 van 26 naar 23,8%. Verhuren is erg onvoordelig voor huisbazen. Huurcontracten moeten vaak voor 4 jaar worden afgesloten. Wie eerder weg wil moet zelf een opvolger vinden, men moet dikwijls 3 maanden huur voorschieten en het komt voor dat een huurder voor renovatiekosten moet opdraaien. Tussen 1995 en 2004 stegen de huren met 29,3% (EU25: +18% t/m 2003). Volgens cecodhas lag de doorsnee huurprijs p/j in 2004 in de vrije sector op €3700 en met huursubsidie (minder dan 0,5% van de huishoudens) op €960 (in totaal 88% van het EU15 gemiddelde).
Lage inkomensgroepen komen ook voor grote problemen te staan wanneer ze een huis willen kopen. Men kon slechts voor een fractie van de aankoopprijs van een huis een hypotheek afsluiten. De rest moest men zelf ophoesten, hetgeen noodzaakt tot sparen. Volwassen kinderen blijven in Italië vanouds meestal bij de familie inwonen zolang ze nog niet getrouwd zijn en ze helpen vaak mee in familiebedrijf of huishouden. Wanneer ze trouwen trekt hun partner er bij in of andersom. Het Italiaanse hypotheeksysteem sluit aan bij deze praktijk. In 2006 konden door de hoge hypotheeklasten 408.000 huishoudens de aflossing niet opbrengen. M.n bejaarden met lage inkomens gaan gebukt onder hoge kosten van onderhoud. In 2006 had 41% van hen een pensioentje onder €500 p/m en hun woningen zijn vaak niet aangepast aan hun behoeften. In 2006 leefden 60.000 huishoudens tegen hun zin onder één dak en 374.000 huishoudens beschikten over minder dan 1 kamer pp. In 2003 leefde volgens Eurlife indicator 63% van de Italianen in een huishouding met de woning in volledig eigendom (hoogste EU15 na Griekenland; EU15 39%) en 15% in een woning met een hypotheekschuld (EU15 26%). Volgens ISTAT lag in 2007 het aandeel eigen huisbezitters op 73,7% en steeg het licht.
De uitgaven van de overheid aan huisvesting en gemeenschapsvoorzieningen lagen tussen 2000 en 2004 rond 0,8% van het BBP met een uitschieter naar beneden in 2001 (0,1% BBP: EU15: 1% BBP in 2004: bron Eurostat). Tussen 1995 en 2004 ging volgens CECODHAS het deel van de huishoudelijke uitgaven voor woonlasten omhoog met 33% en kwam het op 25,6% van het huishoudbudget. De bouwkosten gingen tussen 2000 en 2007 omhoog met 29% (+14% tussen 2000 en 2004: EU25 +19%; in 2004 kostte een wat nieuwere woning gemiddeld rond €150.000). Volgens Eurostat lagen de woonlasten (alles meegerekend) in 2005 op 35,4% van het budget (EU27: 33,1%). ISTAT kwam voor 2007 op een gemiddeld bedrag aan woonlasten p/m van €921 (directe lasten €663; +4% t.o.v 2006; energiekosten €116: -7%; overige kosten €142: -1%). In 2001 was het aandeel huishoudens dat de woonlasten als last ervoer veruit het grootst binnen de EU15 (97,2 om 53,1%; zware last 40,8 om 17,4%; last 56,4 om 35,8%). In 2003 kon 22,3% op enig moment de rekeningen voor wonen of energie niet meer betalen (EU15 11%). Tussen 2005 en 2008 stegen de prijzen in Italië en in de Eu met 8%. De woonlasten gingen echter sterker omhoog en in Italië weer sterker dan gemiddeld in de EU (EU15 +13% eind 2008; Italië +17%: EU +3% in 2008, Italië +5%).