Woonsituatie

Demografische ontwikkelingen en woningbestand

Het Sloveense CBS (http://www.stat.si/eng/index.asp) biedt veel info over wonen, bijv in hoofdstuk 20 van het statistisch jaarboek 2009. In EU verband is informatie te vinden in “housing statistics in the European Union 2005/2006” (wel wat meer gedateerd) en via Eurofound (Eurlife indicator. EQLS 2003 en 2007) en Eurostat. Het aantal huishoudens steeg tussen 2000 en 2006 met 8% naar 754.000, maar in 2007 zakte het naar 745.000 (+7% t.o.v 2000). De demografische veranderingen na 2000 resulteerden nauwelijks in kleinere huishoudens (tussen 2000 en 2008 van 2,8 naar 2,7 personen), maar wel in en een andere huishoudelijke samenstelling. Het aandeel éénpersoons huishoudens ging tussen 1999 en 2005 van 16 naar 22%, terwijl het in de EU15 (29% in 05) nauwelijks veranderde. Ook het deel eenoudergezinnen (4,3% in 05) en paren met kinderen ging omhoog terwijl het in de EU15 zakte (31,6%, +1,6%; EU 24,2%: -2%). De groei ging ten kosten van het gedeelte samengestelde huishoudens (3 of meer volwassenen 9,6%, -4,7%; idem met kinderen 8,8%, -5,8%). Het geboortecijfer was in 05 gezakt naar 9 per 1000 (3 na laagste EU), maar lag in 08 weer op de EU normaal (11/1000).

Slovenië is erg landelijk met veel natuurschoon. Slechts 18% van de Slovenen (NL 62%) leefde in 2008 in een gebied met meer dan 500 inwoners per km². Men heeft veel ruimte om te bouwen en m.n naar de maatstaf van voormalige Oostbloklanden in de EU is naar woningtype het aandeel grote flats in het bestand klein (12,4%; nieuwe lidstaten 34%, EU15 15% in 04) en het gedeelte vrijstaande huizen groot (56% in 02 waaronder 4% boerderijen; NL 13% en 1% boerderijen). Wel zijn er vanaf 1995 in het kader van sociale woningbouw van over­heidswege een aantal kleinere flats bijgekomen. In 2008 woonde volgens Eurostat 27,5% van de bevolking in een flat (-2% t.o.v 05: nieuwe lidstaten 46,8%, -1%). Bijna alle appartementengebouwen (het meest oude etagepanden) staan in de steden. Rijtjeshuizen of 2 onder één kapwoningen zijn dun gezaaid (5%, NL 54% in 02). Tussen 1991 en 2002 groeide het totale bestand met 14% naar 778.000 eenheden; incl. 10% leegstand en 5% 2e woningen. Nadien zijn er veel kleine eenheden bijgekomen. De overheid had het plan om er tot 2010 jaarlijks 10.000 huizen bij te bouwen (5 per 1000 inwoners), waarvan 45% soci­ale woningbouw. Eind 2008 telde men 830.000 eenheden (+6,7% t.o.v 02); voor 51,5% in een stedelijke omgeving. Ook in de nieuwbouw bleef het aandeel etagewoningen klein. Tussen 2006 en 2008 was 62,5% daarvan gelijkvloers of met 1 verdieping, 22,5% zat in een gebouw met 2 of 3 etages en de rest (15%) in een pand met 4 of meer etages. Naar leeftijd was in 2008 zowel het gedeelte oude woningen (22% van voor 1945) als het aandeel nieuwe (12,5% van na 1990) gemiddeld naar Eu maatstaven. Wel is het gedeelte woningen van voor 1919 relatief groot. In 2002 telde men per 1000 inwoners 358 wooneenheden (3 na laagste EU25) en in 2008 kwam men op 408 (EU25: 468 in 2003). In het 3e kwartaal van 2009 daalde het aantal bouwvergunningen voor woningen t.o.v een jaar eerder met 7%.

Kwaliteit van het bestand

De doorsnee Sloveen is klein behuisd. Naar ruimte lag het vloeropper­vlak per woning in 2003 met 76 m² of 31 m² pp onder de EU25 normaal. Hetzelfde gold voor het aantal kamers per wo­ning (2,8 om 4,1). Nieuwbouw woningen waren groter en telden gemid­deld 3,3 ka­mers. Het Sloveense CBS kwam voor 08 op 77 m² en 31,5 m² pp. Tussen 2005 en 2008 telde Eurostat gemiddeld 1,1 kamer pp (huurders 0.8 k), het gemiddelde van de nieuwe lidstaten (EU15 1.7k pp). EQLS 2007 kwam voor 2007 op 1,3 kamers per bewoner (nieuwe lidstaten 1,2; EU15 1,7) en 16% klachten over ruimtegebrek (EU15 normaal; EU12 24%). In het bestand was in 08 het aandeel van 2 of 3 kamerwoningen het grootst (respectievelijk 31%, +2% sinds 2002 en 26%; -2,4%). Het gedeelte woningen met 1 kamer was gegroeid t.o.v 02 (11%, +3%), het deel met 4 kamers was kleiner geworden (15%, -1,9%) en het deel met 5 of meer was weinig veranderd.

In 2002 was volgens het Sloveense CBS qua voorzieningen vrijwel het hele bestand aangesloten op water, riolering en elektriciteit en ruim 78% had centrale verwarming. In 2008 hadden 93% van de woningen een badkamer en 79% CV. Volgens EQLS 2007 had 99% douche/bad (nieuwe lidstaten 87%) en 98% een doorspoeltoilet (nieuwe lidstaten 75%). Onderhoudsklachten komen naar EU15 maatstaven veel en naar EU12 maatstaven weinig voor. Tussen 2003 en 07 zakte qua staat van onderhoud het deel met klachten over huisrot van 14 naar 10% (EU12 15%, EU15 8% in 07) en het deel met vocht/ lekkage van 13 naar 11% (EU12 15%, EU15 11%). Het deel van de eenheden dat geen plaats had om buiten te zitten lag in 2007 op 15% (EU12 normaal, EU15 12%) en het gedeelte hoofdbewoners dat het huis te donker vond lag in 08 op 12% (EU12 8%, EU15 7%). Het deel met 2 of meer problemen met het onderdak steeg van 11 naar 14%  (EU15 van 9 naar 12%; nieuwe lidstaten van 22 naar 26%). Men gaf in 2007 de woonaccommodatie een 7,7 als cijfer (7,5 in 03; EU15 ook 7,7; EU12 7,0 in 07). Het oordeel over de woonomgeving lag in 07 qua klachtenfactoren gunstig t.o.v de EU15 normaal (herrie 35 om 42%, luchtkwaliteit 37 om 41%, waterkwaliteit 26 om 31%, zwerfvuil 35 om 45%, toegankelijke recreatie en groenvoorzieningen 17 om 32%, misdaad, geweld en vandalisme 32 om 45%, 2 of meer klachten 48 om 56%). Eind 2006 was het volksdeel dat bevestigde dat het in het donker bij hen in de buurt niet veilig is om over straat te lopen klein naar EU25 maatstaf (12 om 29%; Bron EB 273, wave 66.3). Begin 09 koos 9% van de Slovenen huisvesting bij de 2 grootste persoonlijke punten van zorg uit 14 opties (EU27 6%), maar het deel dat dakloosheid vreesde lag toen flink onder de EU27 normaal (5 om 12%; Special EB 308, wave 71.1).     

Bereikbaarheid en betaalbaarheid van het bestand

In Slovenië heerst met name onder jon­geren en laagbetaalden woningnood. T/m 1985 werden er jaarlijks meer dan 10.000 wo­ningen bijgebouwd, maar sinds het zelfstandig worden van het land is m.n de sociale woningbouw ernstig achtergebleven. Studerenden en al­leenstaanden blijven daardoor dikwijls lang bij hun ouders wonen en vooral op het plat­teland wonen grootouders vaak bij het gezin van hun kinderen in (of omgekeerd). Rond 2003 kende Slovenië overheidssubsidie voor woningbouw, inkomen afhankelijke huren en een hoogste inkomen voor toelating tot sociale huurwoningen. In dat jaar gaf de regering €7,3 miljoen uit aan bouwsubsidies, €12,7 miljoen aan leningen (0,05% van het BBP in 04) en €3,9 miljoen voor bouw/verbouw door eigenaren zelf en er stond €226 miljoen uit aan publieke leningen. Van de woning­voorraad bestond 6,6% (voor 73% huurhuizen) uit sociale woningbouw (non-profit woning­bouw in Slovenië). De overheidsuitgaven aan huisvesting en gemeenschapsvoorzieningen zakten van 2003 op 2004 van 0,4 naar 0,1% van het BBP (EU25 rond 1% BBP, Eurostat). In 2000 kreeg maar 0,5% van de huis­houdens woonsubsidie en sociale verhuur heeft in de praktijk weinig om het lijf. Het aandeel huurders is klein en zakt sterk. Sedert de onafhan­kelijkheid is het wo­ningbestand fors geprivatiseerd. In 1994 betrof het 138.000 woningen (zo’n 20% van het totale bestand). Soms zijn huurders ei­genaar ge­worden, maar vaker particulieren die louter op winstbejag uit zijn. In 2002 was nog maar 9% van het bestand huurwoning, 7% was in coöpera­tief eigendom en 84% was eigen woning (bron CECODHAS). Tussen 2003 en 2007 zakte het segment huurders verder van 8 naar 3,5% (EU15 19%, EU12 5%; Eurlife indicator). Het gedeelte hypotheekvrije huiseigenaren daalde van 82 naar 80,7% (EU12 75%, EU15 40,5% in 07) en het deel eigenaren met hypotheek steeg van 6 naar 9,2% (EU15 27,5%, EU12 6,7%). 

Het wonen was in Slovenië naar EU15 maatstaven erg goedkoop, maar met de inkomens en prijzen gaan ook de huren en bouwkosten er relatief sterk omhoog. In vergelijking met 1996 waren de huren in 03 met 36% gestegen (EU25 +18%) en de bouwkosten in 04 met 31% (EU +19%). Tussen 2000 en 2004 viel incl. vaste lasten de stijging in woonkosten echter nog mee (van 64 naar 70% van de Eu15 normaal). In 2008 bedroegen de totale woonlasten naar landelijke koopkracht p/m gemiddeld €318 (nieuwe lidstaten €249, EU15 €535). Voor huurders lagen ze op €411 (EU12 281, EU15 €612) en voor eigenaars op €311 (EU12 €249; EU15 €541). Eigenaars betaalden dus minder aan woonlasten dan huurders. Tussen 2005 en 2008 lagen de woonlasten (alles meegerekend) rond 15% van het huishoudbudget (EU12 24%, EU15 30% in 08). Bij de laag betaalde huishoudens (inkomen onder 60% modaal) bedroegen ze in 2008 onder eigenaars gemiddeld €245 (EU12 €189; EU15 €407; bron Eurostat). Dit kwam neer op 34% van hun budget (met weglating van woonsubsidies EU15 82%, EU12 57%). Het aandeel van deze huishoudens dat achter lag met de betaling van woonlasten was relatief groot en steeg tussen 2006 en 2008 van 24 naar 29% (EU12 22%, EU15 18% in 08: achterstand gas en lichtrekening 25%, EU12 20%, EU15 13%; rente/ aflossing 6%, EU12 3%, EU15 8%). Het deel van deze inkomensgroep dat de woonlasten als zware last beschouwde lag vrijwel op de EU normaal (52% in 08; EU12 53%, EU15 49%). Tussen december 08 en november 09 zakten in Slovenië de woonlasten met 4% (Eurolanden -1,6%), terwijl het algemene prijsniveau precies gelijk bleef (Eurolanden -0,3%).